Archieven: Verhalen

‘’Eigenlijk was ik veel te jong voor zulke grote geheimen.’ ’

Wij interviewden mevrouw Klouwen. Haar vader zat in het verzet en zij hielp hem met klusjes.

Wat deden uw ouders in het verzet?
‘Mijn vader zat in het verzet. Ook mijn oom en zijn buurman zaten bij het verzet. Ze regelden bonkaarten. Dat waren bonnen waar je onder andere eten mee kon kopen. Ook regelden ze valse paspoorten voor mensen die zaten ondergedoken en hielpen ze Joodse mensen onderduiken.
Tegenover ons in de straat woonde een Joods gezin. Toen de oorlog begon werd de man opgepakt, waardoor de vrouw met haar kind achterbleef. Toen zij werden opgehaald om naar de Hollandsche Schouwburg te gaan, heeft zij kans gezien om te ontsnappen en heeft bij ons aangeklopt voor hulp. Als Joodse mensen waren weggehaald, werd hun huis leeggehaald door Puls. Bij onze overburen was dat waarschijnlijk vergeten. Mijn moeder kwam met het idee dat het niet heel gek zou zijn als de overbuurvrouw in haar eigen huis zou onderduiken met de rest van haar familie. Mijn vader zorgde voor eten en had een schuilplaats voor ze gebouwd voor het geval er iets zou gebeuren.’

Wat vond u ervan dat uw ouders in het verzet zaten?
‘Ik vond het heel logisch dat mijn ouders in het verzet zaten. Ik wist niet beter. Zelf heb ik ook meegeholpen. Ik moest codeberichten doorgeven aan andere verzetsleden. Dan moest ik bijvoorbeeld zeggen: ‘De buurman is ziek’. Wat het betekende, wist ik niet en dat was misschien ook maar beter. Ook bracht ik de verzetskrant ‘Het Parool’ rond. Nu is dat een dikke krant, toen was het slechts één A4’tje. Daar stonden boodschappen en geheime codes op. De blaadjes had ik onder mijn jas, want het moest allemaal stiekem. Ik vond het interessant om te doen, maar ook heel eng. Ik moest dus over alles mijn mond houden. Dat vond ik soms lastig. Ik wilde het zo graag aan mijn vriendinnetjes vertellen. Ik had het gevoel dat ik geen goede vriendin was, omdat ik geheimen voor ze had. Ik had ook geen broertjes of zusjes, dus het maakte mij een beetje eenzaam. Eigenlijk was ik veel te jong voor zulke grote geheimen.’

Bent u ook familie of vrienden kwijtgeraakt in de oorlog?
‘Tijdens de oorlog ben ik heel veel vriendjes en vriendinnetjes verloren. Bij mij in de buurt woonden heel veel Joodse gezinnen. Langzaamaan verdwenen ze en kwamen nooit meer terug. Dat was heel erg verdrietig.
In 1944 werd de Duitse officier Herbert Oehlschläger gedood. Als wraak werden op de Apollolaan 29 mensen gefusilleerd. De buurman van mijn oom was een van deze 29 mensen. Hij en mijn oom zaten in de gevangenis aan de Weteringschans. Ze waren opgepakt tijdens een razzia die eerder had plaatsgevonden. Met de dood op de Duitse officier hadden ze niets te maken, maar dat kon de Duitsers niets schelen. Ze waren uit op wraak en haalden 29 willekeurige mensen uit hun cel. Mijn moeder was zo kwaad en riep: ‘Ik vergeef het die moffen nooit!’ En dat heeft ze ook nooit gedaan, want als wij bijvoorbeeld met de auto op vakantie gingen naar Italië, reden we niet door Duitsland, maar helemaal om via België, Frankrijk en Zwitserland.’

Archieven: Verhalen

‘’De duikplank van het Amstelparkbad eindigde bij ons in de kachel.’’

Wij gingen op bezoek bij mevrouw van der Woerd in de Moerdijkstraat.

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Mijn moeder was verpleegster. In de oorlog werkte ze niet meer in het ziekenhuis, maar ging ze bij mensen privé langs om te helpen. Onder ons woonde een oud Joods echtpaar. Mijn moeder plakte een briefje op de deur waarop stond dat er bij deze familie roodvonk heerste, een besmettelijke ziekte waar de Duitsers heel erg bang voor waren. Een jaar later kwamen de Duitsers erachter dat de buren helemaal geen roodvonk hadden, want meer mensen plakten zo’n briefje op.
Toen zijn ze meegenomen. Ik vond het altijd heel erg om te zien als mensen werden opgepakt.
Mijn vader was voor de oorlog architect. Maar tijdens de oorlog werkte hij op kantoor, omdat er niets meer gebouwd werd. Mijn vader ging met mijn broers veel op rooftocht naar eten. Ze kapten bomen in de Rijnstraat en zelfs de duikplank van het Amstelparkbad, nu het de Mirandabad, eindigde bij ons in de kachel.’

Hoe was de hongerwinter voor u?
‘Dat was heel naar, ik ging vaak met een lege maag naar bed. Gelukkig sprak mijn vader Duits. Op een gegeven moment mocht je niet meer met de trein reizen, alleen mensen die een speciale vergunning hadden. Mijn vader kende een hoofdofficier die hem toestemming gaf om met de trein te gaan. Mijn vader ging dan naar de boeren in Groningen of Drenthe, die hadden namelijk nog wel eten. Hij kwam terug met een zak vol bonen en erwten. Mijn moeder legde dan een laken op de grond waar alles op uitgestrooid werd. Wij moesten alle bonen sorteren, bruin bij bruin, wit bij wit, enzovoort. Dan hadden we weer iets te doen, we konden namelijk toch niet naar school.
In het begin van de oorlog hadden we gelukkig nog wel gewoon te eten. Je had voedselbonnen waar je de belangrijkste dingen van kon kopen, maar het werd steeds minder. Wij hadden het geluk dat we boven een bakker woonden. Wij lieten dan aan de achterkant van ons huis een mandje naar beneden te zakken, waar de bakker dan het brood voor ons indeed. Het was heel leuk om boven die bakker te wonen, we kregen soms gebakjes als ze mislukt waren.’

Bent u een dierbare verloren in de oorlog?
‘Ik had een vriendinnetje, Stella Heijman, ze was Joods. Ze woonde verderop in de straat. Op een middag belde ze bij ons aan en had een ringetje met een blauw steentje bij zich. Ze vroeg aan mij: ‘Ria, wil jij dit voor me bewaren?’ Ze vertelde niet waar ze heen ging, haar ouders ook niet. Ik heb haar het ringetje nooit meer terug kunnen geven.
Ik hield veel van zwemmen. Bij het Amstelparkbad had je het zongedeelte, daar zwommen de Duitsers. En je had het schaduwgedeelte, dat was voor de andere mensen.
De Duitsers hadden bij het zongedeelte bommen geplaatst, maar een vriendje van ons geloofde dat niet. Hij is toen naar het zongedeelte gegaan en is onder het hek doorgekropen. Toen hij eronderdoor was, hoorden we een hele harde knal.
Er lagen echt bommen. Het vriendje was dood.’

Archieven: Verhalen

‘’Mijn vader liquideerde een Jodenjager, maar hij vond het vreselijk.’’

Wij interviewden Dick Neijssel over de verzetsdaden van zijn vader Dirk Neijssel. We hebben hem geïnterviewd in het gebouwtje van de speeltuin van de Gaaspstraat.

Waarom is dat zo´n bijzondere plek?
‘De speeltuin was tijdens de oorlog een joodse markt. Joden mochten niet naar een ‘gewone’ markt. Er was een clubgebouw met een kelder en daar werd in het geheim het krantje ‘De Waarheid’ gedrukt. Het krantje bestond uit 1 of 2 A4’tjes. Mijn vader plakte dat met lijm op lantaarnpalen. Zo kon iedereen lezen wat er echt gebeurde met de Duitse soldaten en de Joden. Ze konden de waarheid lezen. Dirk was op dat moment 19 jaar en ging samen met een mevrouw die krantjes plakken. De mevrouw droeg een mannenjas met daarin een revolver, waarmee ze Dirk kon beschermen als er Duitsers kwamen. Want het was gevaarlijk omdat de Duitsers het krantje verboden hadden.’

Waarom ging uw vader in het verzet?
‘Dirk voelde zich als jong kind ongelukkig omdat hij erg arm was. Samen met zijn oudere broer Karel ging hij al vroeg het huis uit, vanwege de tweede man van zijn moeder die hij niet kon uitstaan.
Toen de oorlog begon was Dirk 18 en sloot zich aan bij het verzet tegen het fascisme.
De eerste jaren in het verzet bracht Dirk Joodse mensen naar een schuilplek. Later kwam hij bij het gewapend verzet waar veel jonge jongens zaten die, net als hij, niet getrouwd waren en geen kinderen hadden. Als er dan wat met hen zou gebeuren lieten ze geen vrouw en kinderen achter.

Hij kreeg via een buurman of buurvrouw te horen wat hij moest doen. Dat was onder meer Joodse mensen waarschuwen dat ze binnenkort opgepakt konden worden en dat hij een adres voor ze had om te onderduiken.
In het verzet kende je niet meer dan twee of drie mensen. Want als je gepakt werd kon je doorslaan. En alles ging met gecodeerde berichten. In een kapperszaak, in de Kromme Mijdrechtstraat kwamen ze bijeen, als daar een groepje mannen zat viel het niet op, daar werden ook berichten doorgegeven. Hij wist zo weinig mogelijk. Later, toen hij bij het gewapend verzet kwam, wist hij meer. Bijvoorbeeld treinen met munitie die binnenkwamen, en die overvallen werden door het verzet.

Een keer is mijn vader opgepakt. Per ongeluk eigenlijk, want hij had zijn identiteitsbewijs niet bij zich. Zijn moeder had een relatie met een Duitser, die vriend is toen gaan praten op het bureau in de Euterpestraat, dat het een persoonsverwisseling was. Toen is hij vrijgelaten. Een Duitser heeft hem dus eigenlijk gered.
Op een dag heeft hij een man gedood. Hij vond het verschrikkelijk. Maar hij had geen keuze. Die man was een Nederlandse Jodenjager. Op een gegeven moment waren deze Jodenjagers bekend bij het verzet en omdat ze een gevaar vormden werden ze geliquideerd.
Na de oorlog kreeg mijn vader een lintje voor zijn werk in het verzet. Daar had hij het heel moeilijk mee, hij vond dat onterecht. Hij had mensen gedood. Hij voelde zich daar tot zijn eigen dood schuldig over.’

Archieven: Verhalen

‘Sigaretten in een schoudertasje’

Wil Schier ontving ons in Café de Vriendschap op de Nieuwmarkt, waar ze werkt. We kregen colaatjes en chocolademelk. Ze zat vroeger op onze school, die toen de Oude Schansschool heette. Wil is geboren tijdens de oorlog en komt uit een gezin van tien kinderen: vijf jongens en vijf meisjes.

Was u bang tijdens de oorlog?
‘Nou, ja, ik kroop wel eens tegen mijn moeder aan, mijn broertjes en zusjes ook. Ik heb wel een bijnaam: Bommetje. Toen ik jong was heb ik iets gezegd van: ‘Stoute bom, bom mag niet met moeder mee, als ik een bom op mijn schoen krijg schop ik hem zo weg”.

Heeft u nog onderduikers in huis gehad?
‘Nee, we waren zelf met zoveel kinderen. Ik had een oude zus, die heeft wel eens illegale blaadjes rondgebracht. Niet veel. Maar omdat zij dat rondbracht kregen we extra voedselbonnen. Dan kwamen ze aan de deur en zeiden ze: ‘Mevrouw Schier, ik kom van Richard’, Richard was een sleutelwoord. Dan wist je dat de extra voedselbonnen eraan kwamen.’

Was het moeilijk in de hongerwinter, met zo veel kinderen?
‘Ja, ik ben van het tweede huwelijk, dus ik had al wat oudere broers en zussen, en die gingen dan met een handkar of met een trekkarretje met de pont naar Amsterdam Noord, de boer op, om eten halen. Ze bleven wel eens dagen weg. Ze snuffelden van alles bij elkaar. Pakje meel, bonen, wat aardappelen, wat appels. Wat de boer mee wou geven. Maar bij de pont stond de Duitse politie te kijken wat je mee had en soms pakten ze het af. We hebben wel wat honger geleden, maar ook niet zo veel. Mijn moeder kreeg natuurlijk ook vier kinderen in vijf jaar oorlog, dus die gaf ook altijd borstvoeding. Je kocht alleen maar eten. Geen andere dingen.
Maar je had ook met families die, als de één een pannetje soep had, dan ook een pannetje bij de buren brachten. Er werd veel gedeeld. Ik denk niet tijdens de hongerwinter, want toen was er niet veel, maar tijdens de oorlog was er veel meer saamhorigheid. Mensen hadden meer met elkaar, want er was verder niets.’

Vertelden uw broers en zussen over de oorlog?
‘Ja, mijn zus is nog een keer opgepakt, door die blaadjes. Ik ben ook een keer opgepakt. Mijn moeder stond met sigaretten en dat mocht natuurlijk niet, want dat was zwarte handel, illegale handel. En ik, als klein kind, had ook sigaretten in een schoudertasje. Er kwam een razzia en mijn moeder zei: ‘Ga dat koffiehuis in’. Maar ik bleef bij mijn moeder hangen. Helemaal verkeerd, want toen werden we gecontroleerd. Thuis hadden we een buffet, dat ook vol lag met sigaretten en dat werd ook leeggehaald. Toen moesten we mee naar het politiebureau, maar we zijn weer vrijgelaten met een waarschuwing.
Mijn moeder verkocht ook paling op het Rembrandtplein. Er kwamen twee heren en ze vroeg: ‘Heren, een lekker palinkje?’ Het was de Grüne Polizei. Maar zij zeiden: ‘Moedertje, ga nou lekker naar huis’, met andere woorden: ‘Anders moeten we u oppakken’. Het draaide allemaal om eten, eten, eten.’

foto’s: Marieke Baljé

Archieven: Verhalen

‘Na spertijd met broertje op zoek naar vader’

We zouden Theo Tielenburg interviewen, maar vanwege gezondheidsproblemen moest hij afzeggen. Daarom kwam zijn zoon Milco Tielenburg, die met ons het verhaal van zijn vader heeft gedeeld.
Theo Tielenburg woonde in de buurt van het Waterlooplein, waar hij voor de oorlog veel familieleden had. Hij was de oudste van vier kinderen, waarvan één broertje tijdens de oorlog is geboren.

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader ging naar de joodse school op het Waterlooplein, hij had een Joodse moeder, maar zijn vader was niet Joods. Ze hoefden, uiteindelijk, niet naar een kamp. Mijn vader, die nog op een joodse school zat, moest wel naar een andere school. Hij is toen hier naar de Oude Schansschool gegaan.’

Heeft zijn familie de oorlog overleefd?
‘Nou eigenlijk niet. Je had vroeger een speeltuin, waar de Stopera is. Daar speelde mijn vader ook heel veel. Precies aan de andere kant van de weg, ook op het Waterlooplein, daar woonden zijn oma en opa. Mijn vader was altijd gewend, als hij in het speeltuintje speelde, dat opa of oma even uit het raam hing om te kijken wat Theo allemaal aan het doen was. Op een dag ging mijn vader weer naar het speeltuintje en zag hij dat zijn opa en oma niet meer uit het raam hingen. Hij ging naar het huis en daar vertelde een van de buren, dat ze ’s nachts tijdens een razzia waren weggehaald. Mijn vader moest toen zijn moeder vertellen dat opa en oma er niet meer waren.
Ze werden afgevoerd naar Westerbork. Uiteindelijk zijn ze op transport gesteld naar Sobibor en daar zijn ze op 21 mei 1943, direct na aankomst, vermoord. Mijn vader heeft het altijd als een gemis ervaren, want het waren natuurlijk niet alleen zijn opa en oma, maar ook ooms en tantes, neefjes, nichtjes, vriendjes. Eigenlijk iedereen, waar hij in die directe omgeving van het Waterlooplein contact mee had miste hij na de oorlog.’

Was uw vader bang tijdens de oorlog?
‘Mijn vader was wel bang in de oorlog, ja. Tijdens een razzia op het Waterlooplein is zijn moeder opgepakt. Ze is via de Hollandsche Schouwburg uiteindelijk ook in Westerbork terechtgekomen. Dat was voordat het duidelijk werd wat de regels voor gemengd gehuwden waren. Zijn vader zat op dat moment ergens ondergedoken. Het was Spertijd, als het donker werd mocht je niet meer naar buiten toe en alle lichten moesten uit. Uiteindelijk is mijn vader ’s avonds, met zijn broertje, naar het Sint Jakob gegaan, dat zit op de Plantage Middenlaan tegenover Artis en daar is hij zijn vader gaan opzoeken met de mededeling dat zijn moeder overdag was opgepakt en afgevoerd. Zijn vader is toen naar Westerbork gegaan met het verhaal dat het een gemengd huwelijk betrof en hij heeft er voor gezorgd dat ze naar huis mocht. Mijn vader, die toen pas acht jaar was, heeft in die periode, samen met zijn broertje van een paar weken oud, alleen thuis gezeten.’

Heeft uw vader ook onderduikers gehad?
‘Nee, mijn vader heeft zelf wel een tijdje ondergedoken gezeten. Dat was in het begin van de oorlog toen mijn vader ook een ster moest dragen. Toen er een razzia in de buurt was besloten zijn ouders dat hij moest onderduiken bij vrienden die op de Geldersekade woonden. Toen duidelijk werd dat kinderen van gemengd gehuwden niet werden weggehaald, ging hij terug naar huis.’

foto’s: Marieke Baljé

Archieven: Verhalen

‘De pianoleraar vond zichzelf te oud om onder te duiken.’

Wij interviewden Marjan Berk in haar huis in de Plantagebuurt. Tijdens de oorlog woonde ze in een buitenwijk van Amersfoort met haar moeder en broertje. Ze kwam één keer naar Amsterdam in de oorlog om afscheid te nemen.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘We hadden twee Nederlandse officieren ingekwartierd tijdens de mobilisatie. Op 10 mei werd ik wakker en toen was de oorlog al begonnen. De officieren waren al weggeroepen. Mijn vader kwam mij en mijn broertje halen. We gingen naar onze oma in Rotterdam.
Daar werd flink gebombardeerd. Als het luchtalarm ging, dan zaten we met zijn allen in het smalle gangetje. Dan hoorde je de bommen inslaan en het afweergeschut.
Op een gegeven moment viel er een brandbom op het huis van mijn oma.
Er kwam een Nederlandse soldaat, die trapte de deur in en die riep: ‘Jullie moeten hier weg!’ Mijn moeder had een koffer bij zich met tafelzilver en kostbare spullen die ze mee had genomen. Er stond een vrachtauto klaar om vluchtelingen de stad uit te brengen.
En in die oorlogsherrie, met die bommen en die vliegtuigen, overal lag puin. stonden daar mensen te stelen, uit de chocoladewinkel!
We kwamen terecht bij een boer. Ik stond als klein meisje voor het venster en van daaruit zag ik Rotterdam branden. De zon die ging bloedrood onder. Dat vergeet ik mijn hele leven niet meer.
Toen we terugkwamen in Amersfoort stond de vuile vaat nog op het aanrecht. Het bestek dat daar lag, was het enige dat nog over was. Want het tafelzilver dat mijn moeder nog snel had meegenomen in die koffer, was gestolen uit de vrachtwagen. Omdat mijn moeder eigenlijk een slonsje was, hadden we nog wat bestek om mee te eten.’

Had u onderduikers in uw huis?
‘We hadden verschillende onderduikers in huis. We waren een soort tussenhuis. Ze bleven even bij ons en dan bracht ik ze, vaak met de fiets, naar andere adressen. Ik was blond met een strik. Dat leek mijn moeder wel veilig.

Naast ons woonde een Joods gezin, de familie Sielenziger, hij was pianoleraar en was met zijn vrouw en dochter al voor de oorlog gevlucht uit Polen. Ze moesten zich melden voor de kampen en veel mensen doken daarom onder, maar de pianoleraar zei: ’Ik ben te oud.’ Hij gaf zich op om gedeporteerd te worden. Ze moesten zich melden in Amsterdam.
In ’42, zijn mijn moeder en ik, met de trein, naar Amsterdam gegaan om afscheid te nemen. Deze buurt was een tijdelijk getto en was afgezet. Je moest je persoonsbewijs laten zien, anders kwam je er niet in. Ze zaten bij andere mensen in huis te wachten tot het zover was. De pianoleraar was een klein mannetje, ik zie hem nog zitten. Het was zo’n moment dat je geconfronteerd werd met de oorlog. Later kregen we een brief van het Rode Kruis dat ze waren doodgegaan in Auschwitz.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘We werden bevrijd door Franssprekende Canadezen. Het was ijskoud op 5 mei. De tanks kwamen door de poort. Ik droeg de laatste witte sokjes in veel te grote schoenen van m’n moeder. Toen voelde ik iets warms tegen mijn been: pieste er een hondje over mijn mooie sokken.
Er was een enorme feestvreugde. Het Canadese regiment gaf een groot vuurwerk, het eerste vuurwerk dat ik ooit zag. Je wist niet wat je zag, het was fantastisch.
De soldaten dansten en tapten. Mijn moeder speelde piano, Glen Miller.
Dat klonk als honing in de oren na al die ellende.’

Archieven: Verhalen

‘’Oorlog zei me niet zo veel, tot een vliegtuig neerstortte’’

Zayed, Rayaan, Esma en Iman van basisschool Het Vogelnest zijn nog nooit in Purmerend geweest. In een ruime verzorgingsflat wonen op de 4e verdieping Jo en Wim Oostervink. Samen met Mollie de poes. Het is zo gezellig bij Wim en zijn vrouw Jo dat zij na afloop van het interview meteen vragen wanneer de kinderen weer terugkomen.

Hoe voelde u zich toen de oorlog begon?
“Ik was ongeveer net zo oud als jullie, dus de oorlog zei me niet zoveel. Ik kon me bijvoorbeeld niet voorstellen dat mensen elkaar gingen doodschieten. Tot er op een dag een Engels vliegtuig neerstortte op de Blauwburgwal in Amsterdam. Toen was iedereen ineens op zijn hoede, als kind is dat heel beangstigend. Mijn vriendjes en ik dachten eerst nog dat de Engelsen en Amerikanen ons wel zouden helpen, maar daar kwam niks van terecht… Duitsland had zo’n verschrikkelijk groot leger waarmee het Europa binnendrong. Toen dat gebeurde was ik bang, pas toen begreep ik er iets van.”

Hoe oud was u toen de bommen vielen in Amsterdam-Noord?
Ik was 13 en werkte sinds kort als loodgieter in het centrum van Amsterdam. Die dag stond ik op een dak ergens op de Prinsengracht, toen ik ineens allemaal rookpluimen in Noord zag. Ik realiseerde me dat dit de plek was waar mijn huis stond. Als een razende ben ik op de fiets naar Noord gereden. Toen ik aankwam bij de Van der Pekstraat, bleek er een bom te zijn ingeslagen in de dikke boom die in het perkje voor ons huis stond. Van die boom was niks meer over en in ons huis zaten geen ramen meer. Alle dakpannen waren van het dak. Mijn moeder en mijn zusje waren thuis tijdens de inslag. Door de klap waren ze als het ware de keuken ingeslagen. Helemaal in de war zaten ze in de kamer op een stoel. Mijn vader kwam snel naar huis en heeft meteen alle dakpannen die nog heel waren, op het dak gelegd. Gelukkig konden we in ons huis blijven wonen.”

Kunt u wat vertellen over de Hongerwinter?
Ik was ongeveer 14 jaar oud, een leeftijd waarop je eigenlijk veel eten nodig hebt. Maar er was niks. Bij de gaarkeuken kon je met je pannetje en wat voedselbonnen eten halen, voornamelijk suikerbieten en aardappelschillen. Die schillen kwamen van de Duitsers vandaan en werden dan nog weleens, per gratie, gegeven aan mensen die geen eten hadden. Er zaten helemaal geen voedingsstoffen in, je had meteen weer honger, maar het was het enige eten dat we kregen. Mijn tweelingzussen Immie en Marie waren 17 jaar en werkten in een bejaardentehuis op de Amstel, de Hervormde Diaconesseinrichting. Ze woonden er ook en kregen er wat te eten. Dat scheelde weer bij ons thuis. Ze moesten daar bejaarden afleggen, zo heet het als je dode mensen moet aankleden en in een kist moet leggen. Dat deden ze alleen omdat ze dan een heel klein beetje eten kregen.”

Archieven: Verhalen

‘‘Gelukkig heeft één dochtertje kunnen weglopen’’

Els Burger komt basisschool Het Vogelnest binnen met een grote tas. Ze heeft allemaal oude spulletjes uit de oorlog meegenomen, die ze nog bewaard heeft. Zelfs een blikje smeerkaas dat met de voedseldroppingen net na de bevrijding uit de lucht kwam vallen. Ze had er 30 jaar later van geproefd maar het was erg vies! Het is een bijzonder interview, want Els heeft als kind zelf op Het Vogelnest, toen nog de Mussenstraatschool, gezeten. Ze geeft ons een rondleiding door de buurt en weet van alles over de oorlog te vertellen.

 

Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?
“Ik heb het niet heel bewust meegemaakt. Ik kan mij wel herinneren dat toen het bombardement hier was, onze deur niet meer open kon. De deur is uiteindelijk opengestoten en ik zag allemaal militairen en werknemers die kwamen helpen met opbouwen. De helft van de straat was weg. Toen ons huis weer gefatsoeneerd moest worden, zijn we tijdelijk aan de andere kant van de Spechtstraat gaan wonen. Ik kan mij ook nog herinneren dat ik met mijn opa en oma soms stiekem ‘s nachts in de volkstuin zat. Dat mocht niet, want er was spertijd waarbij niemand na acht uur de straat op mocht. Ook luisterde ik stiekem samen met mijn opa naar Radio Oranje. Mijn vader moest verplicht in Duitsland werken. Hij had daar een granaat gevonden, die hij gebruikte als werkkruik. Hij had hem vanuit Duitsland mee naar Nederland genomen. Mijn oma heeft nog voor de granaat een kous gebreid die eromheen kon. Zo hadden ze warme voeten in bed.”


Wat was er te eten in de oorlog?

“Als je honger had, ging je voedsel halen in Waterland bij de boeren. Daar ruilde je bijvoorbeeld een stuk zeep voor een kilo aardappelen. Wij hadden in de keuken een heel klein kacheltje en daar kookte mijn moeder de suikerbieten. Op een gegeven moment was ze in een andere kamer en toen hebben mijn zusje en ik het pannetje stiekem uitgelikt. Na de bevrijding waren er voedseldroppingen. Mijn vader wist snel een ton met voedsel te bemachtigen. In deze ton zat bijvoorbeeld krentenbrood en smeerkaas. Dit blikje smeerkaas kwam ik tegen in de koelkast van mijn tante, die het zonde vindt om iets weg te gooien… Ik proefde de smeerkaas van vijftig jaar oud en het was zo vies. Afschuwelijk!”


Kende u Joodse mensen in de buurt?

“Om de hoek van de school zit een winkeltje. Daar had de Joodse Japie Cohen met zijn familie een sigarenboertje. In het begin van de oorlog heeft de politie de familie aangehouden, maar iedereen in de buurt kende Japie. De politie heeft toen eerst nog een oogje dichtgeknepen, maar uiteindelijk zijn ze alsnog opgepakt en naar het politiebureau gebracht. Gelukkig heeft één dochtertje kunnen weglopen. Maar de vader en de moeder en het zusje zijn naar een concentratiekamp gestuurd en nooit meer teruggekomen. Ik wil heel graag dat er een struikelsteentje wordt gelegd voor de familie Cohen.  Ik had ook een Joods vriendinnetje, Marleen. Zij woonde met haar familie in de Pelikaanstraat. Als ik na de oorlog bij haar ging spelen en we naar binnen gingen, riep ze altijd heel hard: ‘Mama, ik ben het, Marleen!’ Haar moeder was er niet, maar er stond wel een grote kast in de kamer. Haar moeder zat vaak verstopt in de kast, zo bang was ze. Haar vader en broers werkte bij Hollandia Kattenburg. Zij zijn opgepakt en naar een concentratiekamp gebracht. Haar moeder was teruggekomen uit het kamp, maar nog steeds doodsbang na alles wat ze daar had meegemaakt. Heel zielig was dat.”

Archieven: Verhalen

‘‘Brandnetels prikten niet in je maag als je ze kookte’’

Khalloud, Nebi, Kaylee van basisschool Het Vogelnest in Noord interviewen de 89-jarige Aard Bax in het veteranenhuis in Amsterdam-Noord. Hij is daar vrijwilliger en praat er geregeld met (ex-) militairen over hun missies. Hij heeft zelf in Nederlands-Indië gevochten. Als kind woonde hij tijdens de oorlog in Noord. Aard Bax kan zich nog veel herinneren van deze tijd en hij heeft een aantal bijzondere spullen bewaard die hij de kinderen laat zien.


Waren er ook leuke dingen in de oorlog?

“In het begin gingen alle jeugdverenigingen gewoon door met hun activiteiten. Voetbal, volleybal en andere clubjes bleven bestaan. Aan het einde van de oorlog was het natuurlijk voor iedereen hopeloos. Als de avond viel, om 8 uur, mocht je niet meer naar buiten en dan werd het lastig. Er was geen verlichting, je liep allemaal met een ‘knijpkat’, een handmatig bestuurbare zaklantaarn. Binnen speelden we wel veel spelletjes. Er werd bij ons thuis bijvoorbeeld veel gesjoeld. De avond bracht je door, als er licht was, samen met je familie. Ook deden we veel kaartspelletjes. Het was dus ook wel een gezellige periode.”


Wat is het meest bijzondere dat u zich herinnert van de oorlog?

“Het ergste was natuurlijk het bombardement hier in Noord. We waren thuis tijdens de bombardementen. Dat merkten we wel want de ramen en deuren trilden ervan. Gelukkig viel de bom niet op ons huis, maar wel dichtbij op het oude politiebureautje. Daar zijn zes doden gevallen. Zes vrouwen kwamen levend onder het puin vandaan. De dag dat het gebeurde, kregen we een heerlijke soep met pap in de gaarkeuken in de Laanweg. In de loop van de tijd werd het eten steeds slechter. Zelf heb ik nooit van de gaarkeuken hoeven eten. Om ons heen werden brandnetels, suikerbieten en bloembollen gegeten. Daar werd soep van gemaakt. Brandnetels prikten niet in je maag als je ze kookte. Wij hadden het geluk dat mijn moeder altijd wel ergens eten vandaan wist te halen. Wat we nauwelijks hadden, was kleding. Er werden bijvoorbeeld geen zolen van sokken meer gemaakt, waardoor je alleen maar een gebreid lapje om je voet had, bij elkaar gebonden door een elastiek. Het leek niet eens op een sok.”

Waren er toen al Nikes?
“Haha, nee die waren er niet. Iedereen had hele grauwe, saaie en versleten kleding, zonder kleur. Alles kriebelde heel erg. De voorkant van schoenen werden opengeknipt als je voeten groeiden.”


Wat deed uw vader in de oorlog?

“Mijn vader was ‘straatpilaar’ bij de Amsterdamse gemeentepolitie, zoals hij dat zelf noemde. Hij kwam in Noord te zitten en heeft er veel meegemaakt. De Duitsers namen bijvoorbeeld hun fietsen in waardoor ze overal naartoe moesten lopen. Je kon alleen niet ver lopen met een lege maag… Toen het politiebureau in de Vogelbuurt werd gebombardeerd, werden ze ergens anders geplaatst. Het Amsterdamse politiekorps was in twee kampen verdeeld, de groep die zich aansloot bij de NSB en de Duitsers, en de groep die zich inzette voor het verzet. Mijn vader heeft veel voor het verzet gedaan. Zo hielp hij kinderen ontsnappen uit de Joodse kindercrèche bij de Hollandsche Schouwburg. Daar werden de kinderen van Joodse mensen die waren opgepakt om te worden afgevoerd, tijdelijk ondergebracht. De kinderen werden later op de trein gezet, maar tijdens de tocht naar de trein werden sommigen van straat gehaald en gered. Mijn vader heeft uiteindelijk een onderscheiding gekregen voor zijn verzetsdaden in de oorlog. Hier zie je een oranje vlaggetje dat ze na de oorlog om hun arm konden spelden.”

Archieven: Verhalen

‘’Ik ben uiteindelijk verraden door een ander Joods meisje’’

Cees, Giyaissa en Moussa van basisschool Het Vogelnest in Noord hebben ontzettend veel vragen voor Lous Steenhuis-Hoepelman. Niet onterecht, want Lous heeft een bijzonder en dramatisch oorlogsverhaal met een goede afloop. Het verhaal maakt een diepe indruk, zeker omdat Lous een koffertje met spulletjes en foto’s bij zich heeft. Zelfs popje Mies, gekregen in concentratiekamp Westerbork, heeft Lous nog altijd bewaard.

 

Moest u onderduiken?
“Mijn familie is Joods. Mijn ouders waren politiek actief bij de communistische partij en hadden al vroeg door dat het slecht af zou lopen met de Joden in Duitsland en Nederland. Mijn oma was naaister en die wilde niet onderduiken. Ze dacht: ‘Ahh het zal wel meevallen in Auschwitz. Ik ben een goede naaister en die kunnen ze daar vast gebruiken’. Mijn vader en moeder zeiden nog tegen haar: ‘Je moet onderduiken, het is harstikke gevaarlijk, je wordt misschien wel doodgemaakt!’ Maar mijn oma wilde niet, zij is meteen naar Auschwitz afgevoerd en daar vermoord. Ik heb mijn oma dus nooit gekend. Daarom vind ik het zo bijzonder dat ik mijn allereerste jurkje, dat mijn oma voor mij gemaakt heeft, nog heb. Ik heb zelfs een foto waar ik dat jurkje aan heb. Mijn vader, moeder en ik gingen al in 1941 onderduiken. Uiteindelijk werd ik ondergebracht in een huis bij de Linnaeusstraat. Het werd alleen te gevaarlijk en toen hebben vrienden van mijn ouders een nieuwe plek voor mij gevonden in Bussum. Mijn vader is wel op dat oude adres achtergebleven en is daar verraden. Achteraf heb ik gehoord dat hij zich nog tegen de Duitsers heeft verzet en dat hij heeft geprobeerd te vluchten. Mijn moeder heeft de hele oorlog kunnen onderduiken en heeft de oorlog overleefd. Mijn vader is vermoord in Auschwitz. Ik ben uiteindelijk verraden door een ander Joods meisje dat samen met mij onderdook. Eerst kon ik mij dat nog wel voorstellen, het was nog een jong meisje. Later bleek dat ze al achttien jaar was en dat vind ik toch wel erg gemeen. Zij is trouwens uiteindelijk ook opgepakt en nooit meer teruggekomen. Ik wel.”

Hoe was het in het concentratiekamp?
“Ik werd eerst in een gevangenis in Amsterdam gestopt. Vanuit die gevangenis in Amsterdam ben ik naar Westerbork gebracht. Dat was een concentratiekamp in Nederland, in Drenthe. Er was een weeshuis waar vijftig kinderen zonder ouders werden ondergebracht. Het waren allemaal kinderen die verraden waren op hun onderduikadressen. Toen ik aankwam in Westerbork, kreeg ik Miesje, een knuffeltje. De verzorgers hadden die voor mij gemaakt. Onze groep werd de groep ‘Onbekende Kinderen’ genoemd, omdat de Duitsers niet wisten hoe wij heten. Alleen mijn naam was bekend, waarom weet ik niet. Op een kwade dag moesten wij met de hele groep kinderen met de trein. We gingen naar Bergen Belsen. De omstandigheden waren daar heel slecht, maar gelukkig zijn we er niet lang gebleven. Een baby’tje, Henriëtte, was in de trein overleden. Er was geen eten en er waren veel ziektes waar iedereen aan dood ging. Wij zijn daarna naar Theresienstadt gestuurd. De situatie daar was niet zo slecht omdat Hitler er een ‘modelkamp’ van had gemaakt. Zo wilde hij aan het Rode Kruis laten zien dat het allemaal niet zo heel erg was. Wij kregen bijvoorbeeld mooie kleertjes aan. Op een hele goede dag kwamen de Russische soldaten. We waren bevrijd en konden naar huis. Ik ben met een vliegtuig van een van de soldaten meegevlogen naar Nederland. Daar aangekomen vond mijn moeder mij weer. Ik was inmiddels een heel ander, mager en ziek kindje dan de wolk van een baby die ze had moeten achterlaten. We kenden elkaar niet meer, maar ik vond het wel een aardige vrouw dus ik ging met haar mee.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892