Archieven: Verhalen

‘Nu schatjes, hartelijk gegroet en duizend maal gekust van jullie liefhebbende vader’

De locatie voor het interview met Tinie IJisberg is wel heel bijzonder: het is het huis waarin zij tijdens de oorlog met haar familie heeft gewoond. Een week voordat het interview zou plaatsvinden heeft ze gewoon aangebeld in Bos en Lommer en het verhaal uitgelegd aan de huidige bewoonster, Cato. Zij liet ons gastvrij binnen en zo vertelde Tinie Ijisberg op een vrijdagochtend haar indrukwekkende verhaal aan Rayaan, Ozan, Soulaimane en Muhammed van de Wiltzanghschool, aan de keukentafel in het huis van haar jeugd.

U was nog zo jong toen de oorlog begon, wanneer merkte u dat het oorlog was?
Dat klopt, ik was één jaar oud toen de oorlog begon. Toen de oorlog afgelopen was, was ik bijna zes. Van de allerlaatste periode weet ik nog wat. Hier, aan het eind van de straat, hield de stad op. Je had de Gulden Winckelstraat, waar Albert Heijn nu zit, en daarna was er geen stad meer: alleen maar boerenland. Tijdens de hongerwinter werden daar voedselpakketten uit de lucht gegooid, door het Rode Kruis denk ik. Dat kan ik me nog herinneren; dat wij als kleine kinderen uit de buurt op pad gingen om die voedselpakketten te zoeken en te pakken. Ook weet ik nog dat ik naar droomde, van mensen met pistolen. Als kind word je erg bang van oorlog.
Ondertussen ging het leven ook gewoon door: ik zat op school, we maakten uitstapjes naar de bollenvelden en speelden op straat. De Bos en Lommerweg was toen erg leeg: niet zo vol met auto’s en fietsen als nu. Mijn ouders hielden erg van ons huis, omdat we een tuin hadden. Wij konden daar als kinderen lekker in spelen.

Wat is er in de oorlog met uw familie gebeurd?
Mijn vader zat tijdens de oorlog in het verzet. Wij vinden dat nu natuurlijk geweldig, een heldendaad. Maar in de oorlog was het strafbaar om in het verzet te zitten. Mijn vader, en met hem veel andere mensen, waren het niet eens met het naziregime van de Duitse overheerser. Wij hadden toen natuurlijk nog geen telefoons en internet waarop je verschillende meningen kon bekijken. Mijn vader ging krantjes uitgeven waarin de meningen stonden van de mensen die het niet met de Duitsers eens waren.
De Joodse mensen waren volgens de nazi’s het grote kwaad. Wij vonden dat niet. Alle verschillende mensen leefden hier in Amsterdam met elkaar. Mijn vader vond dat wij absoluut allemaal gelijk zijn. Hij is toen, samen met andere mensen, in staking gegaan. Hij werkte als tramconducteur, andere mensen in fabrieken, scholen en winkels. Deze staking was één van de redenen waarom hij in november 1941 gearresteerd is. Mijn zus heeft mij later verteld hoe dat toen ging. Aan allebei de kanten van het huis hadden de Duitsers grote auto’s gezet, met de lichten aan. Er was dus geen mogelijkheid voor mijn vader om te ontsnappen. Hij is toen door de Duitsers meegenomen. Ik lag op dat moment te slapen, samen met mijn zusje. Mijn oudere broer en zus waren nog wakker en hebben dit allemaal gezien. Zij vertelden later aan mij dat mijn vader toen heeft gezegd: ‘Houden jullie je maar rustig. Ik kleed me aan en ga mee. Maken jullie je nou maar niet druk. Het komt allemaal goed.’ En weg was hij. Niemand wist waarheen.

Heeft u uw vader ooit nog teruggezien?
Nee. Wij praatten nooit over wat er in de oorlog was gebeurd. Pas later, in 1985, ging ik op zoek naar foto’s en brieven van toen. Toen heb ik een heleboel briefjes gevonden die mijn vader en moeder elkaar in de oorlog gestuurd hebben. Mijn moeder moest de vuile was van mijn vader één keer in de week uit de gevangenis ophalen en dan schoon weer terug brengen. Mijn vader mocht in de gevangenis geen pennen, potloden of papier hebben, maar stiekem had hij die toch. Zo kon hij kleine briefjes aan mijn moeder schrijven, die hij tussen zijn vieze wasgoed meegaf. Mijn moeder schreef hem ook briefjes, die ze meegaf met de schone was.  Zo wisten ze hoe het met de ander ging.

Fotografie: Annelies Kruk

Ook heb ik mijn vaders afscheidsbrief gevonden. Hij heeft deze brief aan ons geschreven, toen hij wist dat hij vermoord zou gaan worden. ‘Lieve vrouw en kinderen, als je deze brief ontvangt zul je het treurige nieuws al gehoord hebben’, zo begint de brief. Ook schrijft hij aan mij en mijn broer en zussen allemaal een stukje: ‘Leer flink, en doe je best, dat is papa’s enige wens. En dat jullie nog veel plezier in het leven zullen hebben. Nu schatjes, hartelijk gegroet en duizend maal gekust. Van jullie liefhebbende vader.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader stuurde vanuit Friesland pakketjes met eten naar de buren in Amsterdam en dat kwam nog aan ook!’

JJ, Ryad, Karim en Boudewijn bespreken op school nog even de volgorde van de vragen. Truus Grondsma zit op de gang met de juf te praten. Dan ontmoeten de generaties elkaar. Truus legt een stapel kopietjes van documenten en een fotoboekje op tafel. Op de foto’s staat zij als klein meisje in een bijna onherkenbare buurt, toen nog aan de rand van de stad.

Wat vindt u van de moderne tijd?
De moderne tijd heeft voor- en nadelen. Nederland is een welvarend land, zeker als je ziet hoeveel armoede er in andere landen is. Ik heb geen tv meer; er komt zoveel afgrijselijks je huiskamer binnen. Vroeger was het veel rustiger. Ik zat op school bij de Erasmusgracht, die toen nog Jan van Galengracht heette. Er zaten bij ons wel 36 kinderen in de klas, maar wij luisterden allemaal naar de juf. Er waren weinig auto’s, dus wij speelden gewoon op de weg. Achter ons huis was niets. Daar zouden ze gaan bouwen, maar vanwege de crisis waren ze gestopt, daar lag allemaal opgespoten zand. Veel mensen hadden geen douche thuis, dan waste je je in een tobbe of ging je één keer in de week naar het badhuis. Mijn vader was timmerman en heeft een douche in de keuken gemaakt. In de crisisjaren, in 1937, is hij een sigarenzaak en kolenhandel begonnen in de Orteliusstraat. Ik was 2,5 jaar toen de oorlog begon. Mijn eerste herinnering is dat ik mijn vader achterna ben gerend en hem met een groep mannen zag praten over de oorlog.

Hoe was voor u de Hongerwinter?
Er reden wel eens wagens voorbij met suikerbieten. Die remden en dan vielen er suikerbieten af. Ik heb nooit geweten of ze dat expres hebben gedaan. In de zomer van 1944 gingen we naar mijn Pake (opa) in Friesland. Het was zo slecht geworden in Amsterdam dat we toen in Leeuwarden gebleven zijn. Echt honger hadden we niet, maar heel veel eten ook niet. Ik had hongeroedeem, bulten op mijn knieën en ellenbogen. In ons huis aan de Orteliusstraat woonden Joodse mensen, waarschijnlijk een studievriend van mijn vader. De halve straat moet geweten hebben dat ze daar zaten, maar ze zijn nooit verraden. Vanuit Leeuwarden stuurde mijn vader pakketjes naar de buren in Amsterdam. Dat kwam gewoon aan en dat in de oorlog! Toen de Canadezen kwamen, kregen we chocola en banaan. Dat smaakte best raar, want wij waren gewend om alleen maar groente, vlees en aardappelen te eten. Ik durfde niet op zo’n tank te zitten, maar mijn zus wel. Vanuit Lemmer zijn we toen met allemaal kinderen op de boot terug gegaan naar Amsterdam.

Fotografie: Saskia Gubbels

Hoe ging het verder na de oorlog?
Ik was in Leeuwarden naar school gegaan, dus ik had het Fries helemaal overgenomen. In Amsterdam dacht ik: wat praten al die mensen hier raar. Maar uiteindelijk heb ik nog aardig leren schelden in het Amsterdams door onze buren uit de Jordaan die altijd op straat tegen elkaar stonden te schreeuwen. Negen maanden na de oorlog kregen mijn ouders een brief dat het noodzakelijk was dat ik klompen of schoenen kreeg, anders mocht ik niet meer naar school. Absurd, hoe ging ik dan naar school, toch niet op mijn blote voeten in februari!
Ik ben nog lang na de oorlog bang geweest voor het geluid van vliegtuigen, dan ging ik onder de dekens liggen. Opeens was die angst ook weer over. Er is nog zoveel oorlog in de wereld. Dan denk ik altijd: waar is dat nou voor nodig? Ga je energie ergens anders in steken. Een beetje kibbelen mag best, maar neem genoegen met wat je hebt.

Archieven: Verhalen

‘Mijn ouders dachten dat ze veilig waren’

Nasr-Eddine, Ilias M., Cherenio en Hossin ontmoeten Simon Italiaander op hun school, basisschool de Wiltzangh. ‘Ik dacht dat hij er ouder uit zou zien,’ zegt een van hen. Simon werd dan ook aan het begin van de oorlog geboren. Er wordt meteen gepraat over hoe de buurt veranderd is. Later nemen ze ook nog een kijkje bij het ouderlijk huis van Simon.

Hoe was de buurt en hoe is het uw familie vergaan?
‘Hier, waar de school staat, was de rand van de stad. Er waren nog geen supermarkten, maar allemaal kleine winkeltjes. De groenteman had geen koelkast dus die haalde je alles vers bij de Martkhallen aan de Jan van Galenstraat. Mijn vader en opa hadden daar een grossierderij, een groothandel, waar zij aan winkels verkochten. Vanaf 1941 waren dat alleen nog maar Joodse winkels. Ze werkten in de voedselvoorziening voor de Joodse Raad en hadden daarom een zogenoemde sperre. Dat betekent dat ze niet op transport zouden gaan omdat ze belangrijk werk hadden. Dat heeft ze het leven gekost, ze hebben net iets te lang gewacht. Toen ze in 1943 wel gingen onderduiken, bleven ze eerst nog een nacht in de Orteliussstraat. Daar zijn ze verraden en opgepakt. Mijn moeder is meteen in Auschwitz vermoord. Mijn vader heeft nog een tijdje moeten werken en heeft het ook niet overleefd. Ik heb mezelf vaak die vraag gesteld: wisten mijn ouders iets? Ze waren te naïef en dachten dat ze eraan zouden ontsnappen.’

Hoe heeft u het overleefd?
‘Ik werd van mijn ouders gescheiden en ging onderduiken. Toen was ik opeens stiekem geen Jood meer. Ik heb nooit geweten dat het iets aparts was, dat kwam later pas. Ik ging eerst naar Haarlem, maar daar werd ik teveel omdat die mensen zelf ook een kindje kregen. Toen ging ik naar Alkmaar. Dat lag bij boerderijen, dus hadden we voldoende te eten. Toch ben ik na de oorlog behandeld voor hongeroedeem. Door de hele situatie ben ik altijd een braaf kindje geweest. Ik speelde niet buiten en had geen gelegenheid om vriendjes te maken. Ik heb wel altijd contact gehouden met mijn onderduikfamilie de Geus. De kinderen, die zijn van mijn leeftijd, zijn vrienden voor het leven gebleven.’

Inmiddels staan we op de Admiraal de Ruyterweg. Simon laat voor de deur van zijn ouderlijk huis op zijn telefoon een foto zien waar zijn moeder hem als baby vasthoudt op het balkon op één hoog. Ook een foto van zijn vader als jongeman komt voorbij.

Hoe ging het verder na de oorlog?
‘Drie maanden na Bevrijding werd duidelijk dat mijn ouders niet meer terugkwamen. Ik ben nog een keer naar Auschwitz geweest, dat was voor mij de begrafenis. Mijn opa, ook Simon genaamd, had het wel overleefd. Een klant van hem, Jan Kuiper, woonde op de Prinsengracht. We mochten toen bij hem gaan wonen, die man verdient nog een standbeeld. Na de oorlog heb ik wat foto’s gekregen van mijn ouders. Dat was best vreemd om terug te zien, ook moeilijk. Ter herinnering aan mijn ouders liggen deze struikelsteentjes hier, voor het laatste huis dat zij zelf hebben uitgekozen, zodat mensen hier even kunnen stilstaan en er met hun gedachten over kunnen ‘struikelen’.’

We lopen weg en een van de jongens legt nog even eerbiedig zijn hand op de kleine koperen plaatjes. Terug bij school nemen we afscheid met de woorden van Simon: Zorg dat zoiets niet nog een keer gebeurt, toon een beetje begrip voor elkaar. Als ik jullie zo samen zie, dan denk ik: zo hoort het ook.

De jongens vinden het fijn dat Simon zo rustig en positief is tijdens het gesprek. De steentjes zullen ze zeker niet vergeten. Volgende keer zullen ze erop letten als ze langslopen. Dan zullen ze even omhoog kijken en in gedachten Simon met zijn moeder op het balkon zien staan.

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader kwam elke dag kapot van de honger en kou thuis’

Brandeisfotografie.nl

Joop Bongers woonde schuin tegenover de Visserschool, zijn (toekomstige) vrouw Hennie woonde er om de hoek. Interessant dus voor Aya en Safae uit groep 8 van deze school om te horen hoe het in oorlogstijd daar was. Met een bak snoeptomaatjes op tafel vertelt vooral Joop voluit, want hij was ‘al’ vier toen de oorlog uitbrak. Hennie is vijf jaar jonger, maar herinnert zich de bevrijding nog goed.

Hoe zag het plein eruit tijdens de oorlog?
Joop: Er was een hele grote zandbak, een draaimolen, een glijbaan en een klimkooi. Ik vond het er heerlijk spelen. Mijn moeder kon zo uit het raam mij in de gaten houden.
Hennie: Op het plein stonden hoge, dikke populieren.
Joop: Toen ik op mijn vierde naar school moest, vond ik dat verschrikkelijk. Ik was mijn vrijheid kwijt! Zo begon voor mij dus de oorlog.
Hennie: Ik vond het wel leuk op school, kon ik lekker knutselen.
Joop: We hadden een juf voor drie volle klassen, omdat de meesters waren opgeroepen om in Duitsland te werken. Omdat de Duitsers scholen bezetten, moest ik ook een paar keer van school veranderen. Uiteindelijk ben ik in de vierde klas een jaar teruggezet, zo’n achterstand had ik opgelopen.

Heeft u erge dingen meegemaakt?
Joop: We zagen een keer een vliegtuig boven het Columbusplein rondcirkelen. Het was een Engels vliegtuig, op weg naar Duitsland, en dat werd neergeschoten. Ademloos keken we naar boven; de piloot was eruit gesprongen en hing aan een parachute.  Opeens zagen we wolkjes en was ie vanaf de grond neergeschoten. Ook zag ik een keer hoe een NSB’er die bij ons in de buurt woonde werd doodgeschoten door mensen van de Binnenlandse Strijdkrachten. De kogels vlogen over ons hoofd, dat was heel angstig. Ze brachten hem weg op een ladder van de speeltuinbeheerder. Ik zie nog z’n armen en benen zwabberen terwijl ie daarop lag.
Hennie: Wij zagen die man langs ons huis voorbij worden gebracht!

Hoe was de oorlog voor uw ouders?
Joop: Mijn vader werd voor de keus gesteld om in Duitsland te werken of bij Ford, dat de Duitsers hadden ingepikt, te blijven werken. Met een gezin om voor te zorgen en een slechte gezondheid besloot hij bij Ford te blijven als chauffeur. De omstandigheden waren slecht. Hij had het koud en mocht geen deken gebruiken of dikkere jas aantrekken. Hij kwam elke dag kapot van de honger thuis.
Hennie: Mijn moeder is op de fiets helemaal naar Schagen gegaan om eten te halen voor ons.
Joop: Mijn moeder heeft haar mooie, dure badpak geruild voor een zakje suiker. Een buurvrouw is na een hongertocht op de fiets naar West-Friesland thuis bij de voordeur dood neergevallen van ellende.

Wat deden jullie toen de stad bevrijd was?
Hennie: Ik herinner me juichende mensen en feest bij de speeltuin.
Joop: De vreugde was overweldigend. Ik heb de Canadezen die ons bevrijd hebben over de Hoofdweg zien gaan. Ze deelden sigaretten en chocola uit en overal werd gedanst, gezongen en gezoend. Vroeger werd die dag, Bevrijdingsdag, enorm gevierd. Je zag overal vlaggen. Nu is dat helaas minder.

Archieven: Verhalen

‘Op een dag zei mijn moeder: de familie van Inge is weg’

Het is best een stukje met de tram nog, naar de andere kant van de stad. Maar dan staan we in de huiskamer van Edith Postma (1932), met een fantastisch uitzicht over de Amstel. Salma, Yasin en Merteren hebben hun vragen goed voorbereid.

Hoe was het begin van de oorlog?
Wij woonden aan de rand van de stad en keken zo op de boerderijen, de weilanden met koeien en de groentetuinen van Dirk van de Broek. Als het luchtalarm ging, zaten we met de buren op de overloop met onze jas aan. Dat was zelfs nog gezellig. Maar we waren ook bang want er kon altijd een bombardement komen. Wij hadden zwarte rolgordijnen voor de ramen en de Luchtbescherming belde boos aan als er een beetje licht naar buiten kwam. Als mijn zus naar de wc ging, nam ze de enige lamp in huis mee. Mijn vader had een fiets in de kamer gezet om elektriciteit op te wekken. De radio moesten mijn ouders inleveren. Ze durfden daar niet stiekem naar te luisteren. Ze waren bang dat een van de kinderen zou kletsen tegen de buren, dat waren NSB’ers. Wij moesten onze school uit, want daar zaten Duitse soldaten. Voor kinderen gaat het spelen ook gewoon door. Het zorgen is voor de ouders, zij moesten voorzieningen treffen.

Kende u Joodse mensen?
Ik had een joods vriendinnetje, Inge. Zij woonde verderop bij mij in de straat, ik zou het nog zo aan kunnen wijzen. Zij kwam mij ophalen en dan gingen we samen naar school. Opeens had zij een ster op en even later moest zij naar een andere school. Mijn moeder had eens een winterjas voor mij genaaid. Zij vond zwart zo saai voor een kind, dus toen heeft ze een rode voering erin gezet. Inge kwam mij ophalen en zei: ‘Zo ga ik niet naast je lopen, je lijkt wel een NSB’er!’ Die liepen in zwart-rode uniformen en ik had ook nog eens blonde vlechtjes. Ik vond dat zo vreselijk, mijn moeder heeft toen al het rode eraf moeten halen, terwijl ze zo haar best had gedaan. Op een dag zei mijn moeder: ‘De familie van Inge is weg’. Later hebben we gehoord dat de hele familie is vergast. Ik heb me nog wel eens afgevraagd waarom mijn ouders niets hebben gedaan. Dat zal wel de angst geweest zijn.

Fotografie: Mildred Theunisz

Hoe was de Hongerwinter?
Het was het zwaarst voor mijn moeder, zij probeerde alles toch nog zo lekker mogelijk te maken. Je at eigenlijk alles wat eetbaar was, waar je niet dood aan ging. We zagen ook mensen naar de tuinderijen gaan voor eten, maar op de terugweg moesten ze dat weer inleveren bij de soldaten. Ik ging op een gegeven moment op klompen naar school, want er waren geen schoenen meer. In de zomer droeg je kleppertjes, dat waren houten plankjes met een leren riempje. Ik heb nog wel een grappig verhaal. Wij hadden familie op bezoek uit Amsterdam-Oost. Die moesten lopen want er reed geen tram. Mijn moeder had ze bij afscheid een bakje soep meegegeven. De volgende ochtend bleek dat ze in het donker de verkeerde pan had gepakt en dat ze sopwater had gegeven. Ik ben toen naar Oost gelopen om te kijken hoe het met ze ging. Het smaakte wel gek, zeiden ze, maar ze waren gelukkig niet ziek geworden. Wat een feest was het toen we bevrijd waren! Er ging een gerucht dat de Duitsers zich hadden overgegeven en voorzichtig kwamen mensen naar buiten. Er waren straatfeesten en hardloopwedstrijden en we aten brood zo lekker als cake. Een vader van een  vriendinnetje zat bij de NSB; zij zijn toen opgepakt en op een kar rondgereden. Maar dat vriendinnetje kon het toch ook niet helpen! De oorlog is over, maar ik denk er nog wel vaak aan.  

Archieven: Verhalen

‘De oorlog had niet langer moeten duren’

Gerda en Antonia de Groot werden geboren in 1938 en 1941. Nadat hun vader wegens dwangarbeid was weggehaald, moest hun moeder het alleen zien te rooien met de zusjes en hun oudere broer. In de gemeenschappelijke ruimte van het wooncomplex van Antonia in Slotervaart (Gerda kwam voor de ontmoeting vanuit Purmerend op bezoek) vertellen ze aan Rejay, Sivora en Paulo van de Visserschool vooral over de enorme honger die ze hadden. Een mooi gesprek, waarbij de kinderen de ervaringen van de zussen aanvullen met de geschiedenislessen die ze op school hebben gehad.

Jullie waren heel jong in de oorlog. Hoe merkten jullie dat het anders was?
Antonia: ‘Mijn eerste herinnering is dat ik op de  trap zat te huilen, trappelend met mijn voeten, wachtend tot mijn moeder terugkwam. “Honger, honger, honger,” riep ik. Ik begreep niet waarom er geen eten was.’
Gerda: ‘Ik moest op je passen tot onze moeder terug was. Ze zocht naar eten. Soms gingen we mee, bedelen voor wat te eten bij de rijkere mensen in de Haarlemmermeerstraat. Bij de gaarkeuken kregen we aardappelschillensoep. Je had honger, dus je at alles. We likten tonnen waar eten in had gezeten uit. Onze moeder werd ziek van de honger. Ze had hongeroedeem, waardoor ze dikke benen met allemaal viezigheid erop kreeg.’
Antonia: ‘Vlakbij ons huis, aan de Postjesweg, zaten Duitse soldaten in het klooster tegenover de kerk. Die kwamen ’s avonds controleren of alle ramen wel waren afgeplakt.’
Gerda: ‘Pas toen ik een jaar of vier was, begon ik te beseffen dat hoe wij leefden niet normaal was. Dat het ‘oorlog’ was.’

Konden jullie naar school?
Antonia: ‘Ik pas na de oorlog, toen ik vier was.’
Gerda: ‘Ik ging naar de Corantijnschool. Aan het eind van de oorlog kon ik daar niet meer naartoe, want ik had geen schoenen meer. Alles was op, niet alleen het eten, ook kleding en dus schoenen. Versleten waren ze, of geruild voor eten. Mijn moeder ruilde onze mooiste spullen – lakens, handdoeken, kussenslopen – bij de boeren hiervoor. Dan ging ze op een fiets met houten banden naar het platteland waar wel voldoende eten was. Ik snap nog steeds niet waarom de boeren dat niet gewoon weggaven. Ze wilden er wat voor hebben. En ze gaven dan ook nog eens heel weinig.’

Herinneren jullie je de Bevrijding?

Antonia: ‘De Duitsers moesten weg en marcheerden door onze straat. Wij keken voor het raam toe, maar mijn moeder vond dat eng en haalde ons er vandaan. Stel je voor dat ze toch nog zouden schieten!’
Gerda: ‘De oorlog had niet langer moeten duren. We waren uitgehongerd. Er was geen eten, geen hout, geen elektriciteit. Gelukkig werden er na de bevrijding voedselpakketten vanuit de lucht gedropt. Ik heb nog nooit zoiets lekkers gegeten als het Zwitsers witbrood! Moeder verdeelde dat; voor elk kind twee plakken voor de middag en twee voor de avond. Maar toen we met grote ogen na de lunch naar de rest van het brood staarden, zei ze: ‘ach, wat maakt het ook uit’. We mochten lekker alles opeten! Wel moest je rustig aan doen met eten. Je maag was niets gewend. We hebben toen ook voor het eerst chocola gegeten!’
Antonia: ‘Een paar maanden later kwam onze vader thuis, in een grote legertruck met een rood kruis erop werd ie afgezet. Hij was heel mager geworden. Maar hij had goeie moed om er weer hard voor te werken om het leven weer beter te maken.’

      

Archieven: Verhalen

‘Die soldaten moesten alleen maar lachen om dat kleine meisje’

Toos, geboren in 1931, verwelkomt de kinderen bij de deur van haar huis in Geuzenveld en gaat dan in de keuken koffie zetten. Opvallend zijn de twee erg grote katten van Toos. Hele lieve beestjes, maar Riham, Mehmet en Rayan van de Visserschool hebben toch liever niet dat ze op hun schoot gaan zitten.

Wat merkte u van de bezetting?
Er was honger, angst en je hoopte dat je het zou overleven. Toch ben je daar als kind niet echt mee bezig. Kinderen gingen altijd voor bij ons. Zij zijn het belangrijkst in het leven, vonden mijn ouders, zij moeten het doorgeven. In het begin was alles nog redelijk normaal, maar er kwam steeds meer narigheid. Soldaten liepen in uniform met geweer; dat vond ik eng om te zien. De school werd bezet, dat werd een soort kazerne voor Duitse soldaten om te slapen. Je was dan wel lekker thuis, maar je miste zo wel een hoop. Moffen zijn slechte mensen, maar die soldaten werden ook maar gestuurd. Als je weigerde, kreeg je de kogel. Er zijn ook goede soldaten geweest. Ik heb van een van hen nog eens een stuk brood gekregen. Dat vind ik zo lief, ik kan er nog om huilen.

Wat vond u het ergste in de oorlog?
Zo’n oorlog is in het geheel erg, je maakte van alles mee. Ik hou heel erg van beesten, dat hebben jullie al gemerkt. Tijdens de oorlog zag ik een keer soldaten die met geweren op vogeltjes schoten. Ik was zo kwaad, ik ben naar ze toe gerend en schreeuwde: ‘Wat hebben ze je ooit gedaan? Niets!’ Die soldaten moesten alleen maar lachen om dat kleine meisje. Er reed ook eens bij ons een vrachtwagen met soldaten door de straat en iedereen moest naar binnen. Aan de overkant stond een man op balkon en die ging niet naar binnen. Toen hebben ze hem zo doodgeschoten. Ook werden er mannen weggehaald om in Duitsland te werken. Mijn vader zat in een werkkamp in Drenthe. Hij is toen gevlucht en in vijf dagen terug naar Amsterdam gelopen. Mijn moeder was een potig wijf en zocht overal oplossingen voor. Er stond een grote boom aan de Jan Pieter Heijestraat. Die is mijn moeder samen met drie mannen om gaan zagen, maar de boom viel tegen de tramkabel aan. Ze zijn weggegaan en later zagen ze de boom weggesleept worden door de Duitsers. Wat was ze kwaad, daar ging die boom!

Brandeisfotografie.nl

Hoe was de Hongerwinter?
We hebben verschrikkelijk veel honger gehad. Mijn moeder ging de boer op. Als er graan van een kar viel, dan pakte ze dat op. Soms werd het zelfs expres op de grond gegooid. Die tarwekorrels werden gemalen in een koffiemolen en daar werden een soort pannenkoekjes van gemaakt. Maar ik wilde het liefst gewoon lekker stamppot eten. Er was ook geen brandstof meer, dus de boel was ook niet meer te verwarmen. Mijn vader had een ijzeren kacheltje gemaakt, daar gingen de houten kastdeuren in stukjes in. Het hout van zolder is het laatste oorlogsjaar ook helemaal afgebroken, of we gingen tramblokjes stelen voor in het vuur. Als er dan soldaten kwamen, werden we gewaarschuwd en konden we de benen nemen.
De gaarkeuken was een prachtige instelling, maar het was niet te vreten. Ik moest een keer watergruwel eten en dat vond ik zo vies. Mijn broertje is toen mijn moeder gaan halen, maar het was al te laat. Ik had alles onder gespuugd. Toen de oorlog afgelopen was, dropten vliegtuigen pakketten waar eten in zat. Ik at toen heerlijk wittebrood, dat was zo’n feest!

Archieven: Verhalen

‘’s Nachts hoorde je keihard tiktiktiktik, de volgende dag gingen we verzamelen’

Negen jaar was Herbert Gunst toen de oorlog begon. Na eerst een gesprek in een klaslokaal op de Visserschool vertelt hij tijdens een wandeling naar zijn ouderlijk huis aan Ojay en Tamara verder over wat er zoal in de buurt gebeurde tijdens de oorlog. Zijn vrouw Ans wandelt mee en heeft in haar tas iets meegenomen dat Herbert vroeger verzamelde.

Wat vond u van de oorlog?
Ik vond het een rare en ook spannende tijd. Raar, omdat we maar halve dagen school hadden. De Duitse soldaten hadden sommige scholen ingepikt. De leerlingen werden dan bij een andere school gestopt, waarbij de ene helft alleen in de ochtend les had en de andere de middag. Dat was dus wel anders en raar. Maar ik kon wel gewoon buiten spelen. Amsterdam was veel kleiner in die tijd. Bij de Hoofdweg was een landje waar toen nog geen huizen stonden. Dat noemden we het Hoofdweglandje, daar konden we lekker spelen. Jatten we bij de groenteman aan de Jan Evertsenstraat een aardappel en die gingen we dan op een zelfgestookt vuurtje op het landje warm maken. Dat smaakte naar niks, maar het was wel avontuur.

Bent u wel eens opgepakt?
Ik ben niet Joods, dus het risico om naar een concentratiekamp te moeten liep ik niet. Wel werden  jonge mannen opgepakt voor dwangarbeid. Ook mijn vader kreeg op een dag een oproep en als je dan niet kwam, kreeg je straf. Per boot werd hij over de Zuiderzee, dat nu het IJsselmeer heet, naar het oosten van het land gebracht om daar loopgraven aan te leggen en versperringen te bouwen om de Engelse bevrijders tegen te houden. In het begin hadden we nog wel contact, later kon dat niet meer omdat de brug over de IJssel weg was. Uiteindelijk werd hij daar wel eerder bevrijd dan wij in Amsterdam. Daar duurde de oorlog langer.

Heeft u Duitse soldaten gezien?
Op het Balboaplein, vlak naast mijn huis, oefenden de Duitse soldaten met nepgranaten. Er knalde wel iets, maar ze waren dus niet echt. Ook marcheerden ze naar het Hoofdweglandje om daar te oefenen met schieten, op schietschijven. Wij stonden toe te kijken en wilden graag na afloop de lege patronenhulzen hebben. Ze vonden dat maar niks en jaagden ons weg. Maar als jonge jongen spaarde je dat soort dingen graag. Zo ging ik de ochtend na een luchtaanval granaatscherven verzamelen; ik heb er enkele bewaard. Je hoorde ze ’s nachts vallen, tiktiktiktik. Moet je kijken hoe groot ze zijn; die wil je niet op je krijgen, he.

Wat deed u als er zo’n aanval was?
Dan gingen we met de buren van een, twee en drie hoog schuilen in de hal beneden. Ik nam een koffertje met speelgoed mee, mijn vader een tas met papieren en geld. Stond je met al die knallen om je heen te wachten of er wat gebeurde. We hebben nooit weg moeten rennen. Eigenlijk denk ik nu dat het niet zo slim was om daar te staan. Wat zou je doen als er iets voor of op het huis ontplofte?  Maar ja, wat moest je anders?

       

Archieven: Verhalen

‘Soms denk ik, heb ik het wel echt beleefd? Maar zoiets verzin je niet!’

Mevrouw Ide was 12 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Waverstraat met haar ouders, een straat waar veel Joodse mensen woonden. Haar ouders hebben veel onderduikers opgevangen. In 1944 verhuisden ze naar de Rijnstraat omdat het te gevaarlijk werd. Jasper, Ilyas en Rohan van de Wiltzanghschool uit Bos en Lommer reizen met de tram naar Amsterdam-Zuid voor het interview met haar.

Wie zaten er bij u thuis in het verzet?
Mijn vader en moeder zaten diep in het verzet. Ook mijn neven, tantes en ooms zaten in het verzet. Mijn ouders hadden altijd voor korte tijd onderduikers in huis. Soms waren het vier soms wel twaalf mensen. We hadden geen geheime plek, dus ze bleven nooit langer dan een paar nachten, dan gingen ze weer naar een volgend adres. Ik was 15 jaar toen ik zei dat ik ook mee wilde werken. Mijn vader zei toen: “Dat is goed, want als een van ons gepakt wordt zijn we toch allemaal de klos”.  Omdat ik een gewoon schoolkind was met lange vlechten konden ze me goed gebruiken, want ik zag er heel onopvallend uit. Ongeveer één keer per maand kreeg ik iets te doen. Ik ging dan met duizenden guldens of distributiebonnen in mijn schooltas op weg en moest een adres uit mijn hoofd leren om het naar toe te brengen. Verder wist ik niks. Want hoe minder je wist, hoe veiliger het was. Ik was altijd misselijk van de angst en spanning.

Ben u zelf nooit gepakt?
Op een dag liep ik op straat met mijn schooltas vol bonnen, ik sloeg een hoek om en de straat stond vol met mannen die uit hun huizen werden gedreven. In 1944 waren alle joden al grotendeels weg, dus werden de Hollandse mannen opgepakt om te werken in de Duitse fabrieken. De zwarte politie kwam op me af en vroeg op strenge toon waar ik vandaan kwam en waar ik naartoe ging. Met benauwde stem zei ik: “Nou, gewoon van school”. Ik gaf een verkeerd adres op waar ik de spullen heen moest brengen. Ik kreeg een stomp in mijn rug en mocht doorlopen. Met mijn lange vlechten geloofden ze me gelukkig. Uit mijn ooghoek zag ik al die mannen en ook jonge jongens uit hun huizen worden gesleurd. Ik ben aangekomen op mijn geheime adres maar had van angst in mijn broek gepoept.

Is er een keer iets gevaarlijks gebeurd?
Ik denk dat het rond 1941 was. Op een dag kwam ik uit op het Daniel Willinkplein, nu het Victorieplein. Daar was iets vreselijks gebeurd. Dat hele plein lag vol met mensen die op hun buik lagen en óver die mensen liepen kerels in groene uniformen met zwarte laarzen aan. Al die mensen brulden en schreeuwden terwijl die kerels er gewoon overheen liepen! Ik was zo overstuur toen ik op school kwam dat ik alleen maar uit het raam staarde. Mijn lerares kwam naar me toe en vroeg wat er was. En toen heb ik het verteld. Sinds die tijd heeft ze altijd exra op me gelet. Soms denk ik, heb ik het wel echt beleefd? Maar zoiets verzin je niet!

Wat heeft u nog meer meegemaakt?
In de Waverstraat hadden wij een buurvrouw, Lilly Franken Josephy. Zij hielp mij met mijn huiswerk Latijn en Grieks. Op een avond was ik daar toen er werd aangebeld. Ze deed open en er stapten twee mannen van de zwarte politie binnen. Ze zeiden: “We komen u halen!” En toen zei Lilly: “Ik wil niet mee. Ik maak me dan liever van kant!” Waarop die ene poltieman zei dat hij dan even moest overleggen. Hij kwam terug en gaf haar zijn revolver met de woorden: “Hier, doe maar.” Ik had me in een hoekje van de woonkamer teruggetrokken en hoorde en zag alles. Tilly zette de revolver tegen haar hoofd en klikte. Maar ze hadden de kogels eruit gehaald. Ze deed haar ogen open en vroeg of ze dood was? “Nee hoor,” riepen die kerels, “je gaat met ons mee”. Op dat moment ontdekte ze mij en vroegen ze wie ik was en wat ik kwam doen. Na een paar klappen riepen ze dat ik snel weg moest gaan en ze hebben haar meegenomen. Ik was zo van slag dat ik het hele verhaal pas een week later aan mijn ouders heb verteld.

Fotografie: Saskia Gubbels

Lilly heeft het helaas niet overleefd. Haar baas heeft haar tot twee keer aan toe uit de Hollandsche Schouwburg gered. Hij zei dat hij haar niet kon missen omdat ze heel belangrijk werk deed. Maar ze weigerde onder te duiken. Steeds dacht ze: nu laten ze me wel gaan. Toen ze de derde keer al in de trein zat is het haar baas niet meer gelukt haar eruit te krijgen.

Archieven: Verhalen

‘Dat ze werd meegenomen terwijl ze niets had gedaan…’

De 87-jarige Jenny de Jong vindt het erg leuk én heel belangrijk om haar verhaal te vertellen. Junie, Ana, Sara, Pim en Sem van de Meidoorn hangen aan haar lippen als zij  haar indrukwekkende verhalen vertelt. En van ‘u’ zeggen wil ze niet weten. “Jullie zeggen gewoon Jenny, want als we het over de oorlog hebben dan ben ik even oud als jullie.”

Wat herinnert u van de oorlog?
‘Ik was 9 jaar toen de oorlog uitbrak. Ik weet nog dat er op een gegeven moment allemaal schuilkelders gebouwd werden en toen hoorde ik op 10 mei dat mijn moeder tegen mijn vader zei: “Oooh, nou is het oorlog, nou is het oorlog!” Tegen mij zei ze: “Je mag wel buiten spelen maar als het luchtalarm af gaat moet je meteen naar binnen komen.” Op een dag moest ik van mijn moeder een boodschapje doen. Toen ik de winkel uitliep, ging opeens het luchtalarm. Ik liet mijn tas van schrik vallen en rende zo hard als ik kon naar huis. Dat was de eerste dag van de oorlog en ik was heel erg bang.’

Hoe was het op school?
‘Het tweede oorlogsjaar mochten er geen Nederlandse liedjes meer gezongen worden in de klas. Bij ons was er één meisje dat een ster droeg: Truusje. Ik weet nog dat het dat jaar een hele warme zomer was. Onze juf zei: “Zullen we nou eens lekker stout zijn en die ramen open gooien en dan lekker al die liedjes zingen?” We waren bijna 11 jaar dus dat vonden we hartstikke spannend. Dus wij allemaal heel hard die liedjes zingen. Opeens werd er heel hard op de deur gebonkt en kwamen er drie hoge Duitse officieren binnen. “Mitkommen!” schreeuwden ze tegen de juf. Maar ook Truusje moest mee. Wij bleven als versteend achter. De directrice zei dat ze vast snel terug zouden komen. Pas 14 dagen later kwam de juf weer in de klas. Ze wist niet wat er met Truusje gebeurd was. Ze is echter nooit meer teruggekomen en haar vader en moeder ook niet. Dat vergeet ik nooit meer. Dat ze werd meegenomen terwijl ze niets had gedaan.’

Hoe was de oorlog voor uw gezin?
‘In het derde oorlogsjaar was er minder te eten, maar wij –  mijn ouders, broertje en ik –  konden nog gewoon op vakantie naar mijn opa en oma in Gelderland. En daar hadden we heel veel plezier. Opeens kwam er voor mijn vader een telegram waarin stond dat we direct terug moesten naar Amsterdam. Wat bleek, er was een hele grote granaat op het dak van ons gekomen. Door het plafond, door mijn bed, waarna de granaat was blijven hangen op één hoog, in een kast, niet ontploft.  Daar sliepen een oudere meneer en  mevrouw en die waren hartstikke doof. Die bom was in hun kast terechtgekomen en ze hadden niks gehoord! Ze sliepen gewoon door! Later hebben we er nog vreselijk om gelachen.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Die kan ik me ook nog heel goed herinneren. Mijn vriendinnetje en ik mochten onze nieuwe rokjes aan, die waren van lakens gemaakt. Zo gingen we helemaal blij naar de Dam want daar zouden Canadese soldaten komen. Opeens zag ik op een balkon van een hotel de deuren opengaan en drie soldaten naar buiten komen. Die begonnen met machinegeweren op alle mensen te schieten die daar stonden en voor ons viel een moeder met een kinderwagen dood neer en het kindje viel zo uit de kinderwagen op de grond. Zo verschrikkelijk. Iedereen begon te hollen. Eenmaal thuis dacht ik: aan het begin van de oorlog heb ik gehold om veilig thuis te komen en nu aan het einde heb ik weer gehold om veilig thuis te komen! Ik wil jullie graag nog wat meegeven: dwing nooit een ander als hij ergens anders in gelooft, dring nooit je ideeën aan iemand op!’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892