Archieven: Verhalen

‘De Duitsers namen onze school in.’

Op basisschool De Windroos hebben Lara, Eray, Sila en Valentijn Mevrouw Bep Last geïnterviewd. Mevrouw Last zat al in het lokaal te wachten op de kinderen. Bij binnenkomst werd mevrouw verrast door de kinderen met heerlijke bonbons. Na een korte voorstel ronde hebben ze samen besloten om telkens om beurten een vraag te stellen aan mevrouw Last. Deze vragen hebben de kinderen van tevoren al opgesteld en het A4tje meegenomen naar het interview.  

Hoe voelde u zich toen u wist dat er oorlog was?
‘Ik hoorde ’s nachts in mei vreemde geluiden. Daar werd ik wakker van! Ik kon het niet plaatsen. Mijn ouders vertelden dat er oorlog was. Dat leek me heel vreselijk! Duitsers wilden Nederland innemen. De geluiden waren van parachutisten en ook hoorde ik allerlei plofjes. Die plofjes waren schoten, bleek later… Dat was de eerste dag van de oorlog. Je had toen natuurlijk geen televisie waarop je kon zien dat het oorlog was. Ik was toen tien jaar.Kort daarna was het ‘Pinksteren, maar dat hebben we niet gevierd. Ook was er een avondklok waardoor de mensen ook niet zo vrij waren om ergens heen te kunnen na 20.00 uur ’s avonds. Dus er werd niet veel gevierd tijdens de oorlog.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn oudere broer die 9 jaar ouder was zat in het verzet. Maar dat was heel erg geheim. Anders werd je opgepakt. Ook kwam het verzet pas richting het einde van de oorlog. Twee broers van me moesten onderduiken in de Achterhoek, want anders moesten ze Duitsland om voor de Duitsers te werken. Later ging ik ook naar de Achterhoek, daar werd ik naartoe gebracht door mijn broers, want we hadden honger en in de Achterhoek was er genoeg te eten. Net voor de bevrijding heb ik wel drie dagen in een schuilkelder doorgebracht. Ik heb gelukkig niet gezien dat er mensen doodgeschoten werden, maar in de schuilkelder zag ik wel dat er een koe dood werd geschoten.’

Is er iets in uw buurt gebeurd?
‘Ach kind, er is zoveel gebeurd in mijn buurt. Ze namen onze school in. En we moesten 6 februari naar de Burcht. De hele straat. We werden opgejaagd. We moesten daar staan en daar stonden kanonnen. En toen dachten we dat we allemaal doorgeschoten zouden worden. Toen heeft de burgemeester ervoor gezorgd dat we naar huis mochten. Al was het een NSB-burgemeester. Toch bijzonder. Toen hebben ze allemaal de huizen doorzocht en soms spullen gestolen. Op middernacht werd er gebonkt op de deur en met geweren alles kapotgemaakt in huis. We hadden ook geen brandstof meer dus we hadden het heel koud.’

Wat voor gevoel had u toen u bevrijd werd?
‘O, dat gevoel kan ik je niet vertellen. Dat is zo fijn. Want oorlog is zo naar, dat kan je je niet voorstellen. Corona is heel naar, maar oorlog is veel erger. Ik ben een dankbaar mens van 91 jaar. Ik ben 67 jaar getrouwd geweest en heb heel veel kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen! Ik heb ook een boek geschreven voor mijn eigen kinderen. Ik heb met mijn zus nooit ruzie gehad. De reden? Omdat ik alles besliste en mijn zus alles goed vond.’

Archieven: Verhalen

‘Dat dode konijn hing dan later in de schuur om te drogen.’

De leerlingen Melissa, Joey, Balkis en Beyza ontmoeten mevrouw Annemie Doorgeest (84 jaar) in de gymzaal van basisschool de Windroos in Zaandam. De leerlingen zetten twee gymbanken tegenover elkaar en gaan erop zitten. Annemie mag natuurlijk op een echte stoel. Al gauw stellen de leerlingen haar allerlei vragen, willen zelfs weten wat de kleur van haar haren was tijdens de oorlog, toen Annemie nog klein was (donkerblond, met krullen).

Was het moeilijk om de oorlog mee te maken?
‘Ik weet er niet zo heel veel van. Ik was natuurlijk nog maar klein, net zou oud als jullie. Maar er zijn bepaalde herinneringen die ik nooit meer vergeet; zoals het geluid van de vliegtuigen in de lucht, en dat er mannen werden gezocht door de Duitsers, zoals mijn vader en mijn oom. Ik herinner me dat de school vaak dicht was, en dat we soms les kregen in de kerk.’

Had u ook huisdieren?
‘We hadden een kat, en buiten in de tuin hadden we konijnen, die zaten in een hok. Ik weet nog dat er soms opeens een van de konijnen weg was. Mijn vader had het dier dan afgemaakt. Dat dode konijn hing dan later in de schuur, om te drogen. En het vlees aten we op. Dat klinkt heel erg, maar vroeger werd dat vaak gedaan door de mensen zelf, vooral in de oorlog. We moesten toch eten. Nu worden konijnen en andere dieren in fabrieken geslacht. Ik vond dat wel heel erg hoor, als ik mijn konijn zo zag hangen. Maar ik was ook blij als we iets te eten hadden.’

Had u een klein huis?
‘Ja, we woonden op het Stuurmanspad, dat is een klein zijstraatje van de Westzijde. Ik woonde daar met mijn ouders en mijn zus van twee jaar jonger. Later, na de oorlog, kreeg ik er nog een zusje bij. Achter het huis hadden we een tuintje, waar mijn ouders aardappelen en groenten lieten groeien. We hadden dus gelukkig genoeg te eten.’

Speelde u ook in de oorlog?
‘Mijn vader maakte zelf speelgoed van hout, ik weet nog dat hij een spelletje maakte met letters. Ook maakte hij klompen van hout, dan hadden we iets om aan onze voeten te trekken. Hij paste dan hoe groot onze voeten waren en zaagde de klomp zo dat hij goed paste. Met kleine riempjes maakte hij sandalen. Ik was er heel blij mee. Ik kon er alles mee doen, buitenspelen, voetballen, hinkelen. En mijn moeder maakte van alles op de naaimachine, daar was ze heel handig in. En van een boer in de buurt kregen we de schapenvachten. Met een spinnewiel maakte mijn moeder wol van de vachten. Met die wol breide ze weer warme truien voor ons. Dat spinnewiel heb ik nog steeds, het staat op zolder. En ik kan me nog herinneren dat ik een keer op school was en dat het heel warm was. Ik deed mijn trui uit, en later was hij gestolen. Verder had ik veel vriendinnetjes met wie ik speelde. Ik had ook een Joods vriendinnetje, ik spreek haar nog weleens, Erna van Dijk. Zij had de oorlog overleefd, maar de helft van de familie van haar moederskant is door de Duitsers meegenomen en nooit meer teruggekomen. Ja, er zijn vreselijke dingen gebeurd in de oorlog. Ik heb zo’n geluk gehad dat ik ouders had die zo handig waren en van alles zelf maakten, zodat ik gewoon kon blijven spelen. Leuke dingen doen. Daar ben ik altijd heel dankbaar voor geweest.’

 

Archieven: Verhalen

‘Het maakte mij niets uit dat de pop stuk was’

De leerlingen Baran, Bengisu, Aysa en Ecrin uit groep 7 van ICBS De Windroos in Zaandam gaan Marjan Schaap interviewen op school. Ze vinden het spannend en hebben goed geoefend op hun vragen. 

 Kunt u zich veel herinneren van de oorlog?
‘Ik heb zelf geen echte herinneringen aan de oorlog. Maar ik weet wel heel goed wat er met ons gezin is gebeurd in de oorlog. Ik heb een Joodse pleegzus. Zij is als tien maanden oud baby’tje bij ons in huis gekomen. Het was in 1943, toen heel veel Joodse mensen door de Duitsers naar een werkkamp werden gestuurd. De ouders van dit Joodse baby’tje moesten er ook heen en zij mochten alleen een koffertje met warme kleding en waardevolle spulletjes meenemen. Ze wisten inmiddels wel dat het niet waar was van dat werkkamp, het was namelijk een vernietigingskamp. De moeder van de baby heeft, vlak voor ze werden opgehaald, haar kindje in een dekentje gerold met het trouwboekje en een paar fotootjes ertussen. Ze heeft haar toen stiekem naar de bovenbuurvrouw gebracht om haar te redden van de Duitsers. Dat was de laatste keer dat ze elkaar gezien hebben. Haar ouders zijn vanuit Amsterdam via kamp Westerbork naar kamp Sobibor gebracht in Polen, daar zijn zij allebei vermoord. Het baby’tje is door het ondergrondse verzet naar Zaandam gebracht waar ze door de groep van Willem Brinkman, een verzetsman, bij mijn ouders werd geplaatst. Hij leidde hier het verzet vanuit de Protestantse kerk. Mijn ouders zaten ook bij deze kerk en zij boden aan om dat baby’tje bij ons thuis onder te laten duiken. Mijn moeder was op dat moment net zwanger van mij toen het baby’tje bij hen in huis kwam. Ik wist niet beter dan dat ze een echt zusje was. Tegen alle mensen vertelden mijn ouders dat zij een pleegkindje hadden, een nichtje uit Zeeland. Daarom zijn we denk ik nooit verraden. Maar we hebben ook heel veel geluk gehad.’

Hoe was het in de oorlog?
‘We hadden heel veel honger. We kregen wel voedselbonnen, daarmee konden we wat eten krijgen, maar er was niet veel. Een enkele keer was er brood, dan kregen we één sneetje brood per dag. Bij de gaarkeuken was soms soep te krijgen, die was heel waterig en smaakte naar niks. Nieuwe kleren kon je niet kopen, de winkels waren dicht. Er was ook geen verwarming. Om het toch warm te krijgen zochten de mensen overal naar hout om vuur te stoken. Ze sloopten bijvoorbeeld de bielsen van de treinrails en sleepten die stiekem mee naar hun huis. De kinderen konden ook niet naar school, want er zaten Duitse soldaten in de scholen. Pas na de oorlog konden de kinderen weer naar school.’

Wat voor spelletjes speelden de kinderen in de oorlog? 
‘Er was geen speelgoed in de oorlog, en ook na de oorlog hadden we heel weinig. De mensen hadden ook helemaal geen geld om speelgoed te kopen. Mijn vader werkte voor Fokker, daar kreeg ik met Sinterklaas een pop met een slap been. De baas van Fokker had een hele partij met afgedankte poppen kunnen bemachtigen. Nou, het maakte mij niets uit dat de pop niet helemaal goed was. Ik was ontzettend blij, het was mijn mooiste bezit! In die tijd was je blij met wat je kreeg.’ 

Wat vindt u van Hitler?
‘Ik vind het een vreselijke man en het is heel erg dat hij nooit voor de rechter is gekomen en dat hij nooit straf heeft gekregen voor zijn misdaden. Vreselijk ook, dat zo ontzettend veel mensen hem hebben geloofd en gevolgd in zijn opvattingen. Mijn ouders zeiden altijd: ”Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”. Mijn ouders hebben mij geleerd om mensen te helpen en respect te hebben voor elkaars geloof. Daarom vind ik het ook zo belangrijk om mijn verhaal te vertellen aan de kinderen. Zodat ze gaan begrijpen hoeveel verdriet het geeft als mensen elkaar haten om hun geloof.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Er kwamen toen overal Nederlandse vlaggen tevoorschijn. Het was een groot feest! De mensen gingen de straten op. Het mooiste was dit: Je kon eindelijk weer zeggen wat je wilde zonder bang te zijn dat iemand je zou verraden.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Zelfs de stopcontacten haalden we uit de muur’

Ece, Birk, Lisa en Louis zitten gezellig aan de tafel bij Greet Scholte. Mevrouw Scholte was dertien jaar toen de oorlog begon. Ze woonde aan de Eemstraat in Haarlem, ze was de oudste van acht kinderen. Ze liet een foto van haar familie zien en daarop stonden zes meisjes en één jongetje. Haar jongste broertje stond er nog niet op.

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
‘We liepen altijd naar de Noord, de pont over, naar de boerderijen in Noord-Holland. Je had niets, dus je vroeg iets te eten, bonen of een handje uien. Veel was het niet maar dat verzamelde je een beetje bij elkaar. We liepen van Haarlem naar Schagen, daar deden we twee dagen over. Een keer klopte ik bij iemand aan omdat ik heel nodig moest plassen, maar dat mocht niet van die meneer. Daar moest ik van huilen.
In het begin kreeg je nog wel eens wat, een stukje brood of bonen of kooltjes voor de kachel. Maar op een gegeven moment belde je bij een boer aan, en dan zei hij: ‘Nee ik heb niets, want ze nemen het hier aan en om de hoek verkopen ze het voor veel geld door.’’

Waarom moest u evacueren?
‘De Duitsers verwachtten een geallieerde aanval aan de kust. Onze huizen lagen in het schootsveld. In de zomer van 1944 moesten heel Haarlem Noord, bij de Jan Gijzenkade evacueren. We moesten ons huis uit. We gunden die Duitsers niets, we namen alles mee, dus zelfs de stopcontacten haalden we uit de muur.

We zijn toen met z’n allen ingetrokken bij de kapper op de Gedempte Oude Gracht. Dat paste eigenlijk niet, maar het moest. Weet je wat het gekke was, we zijn toen gaan kijken bij ons huis. Er gebeurde helemaal niets mee en niemand die op ons lette of tegenhield. Buren van ons waren gewoon weer teruggekeerd. Dat hebben wij met kerst 1944 ook gedaan. We zorgden dat niemand ons zag en dat ons huis er onbewoond uit zag. We sliepen beneden en woonden achter. We woonden stiekem in ons eigen huis’

Hoe vierde u de bevrijding?
‘Op 5 mei was de bevrijding, ik weet nog dat ik met mijn moeder in de kamer op de trap stond om schoon te maken. We poetsten altijd heel wat af. We hoorden dat er bevrijding was. Een paar dagen later kwamen de Canadezen en was er een openluchtbal, dat was feest. Ik leerde van iemand een paar danspasjes en toen ben ik ook naar het feest gegaan. Er was een leuke jongen, hij zag er heel goed uit en tegen zijn vrienden zei hij: ‘als jullie dat blondje niet vragen dan doe ik het!’ en ik heb de hele avond met hem gedanst. Die avond heb ik mijn man leren kennen, hij was de knapste man van Haarlem.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik riep: roodvonk heerst hier!’

Skay, Ayoub, Ace en Autumn luisteren vol aandacht naar het verhaal van mevrouw Verheem. Mevrouw Verheem was tien jaar toen de oorlog begon en ze zat op de Veronicaschool. Ze woonde op Turfmarkt 10 met haar ouders en haar vijf jaar jongere zusje.

Had u honger in de oorlog?
‘De echte honger heb ik gelukkig niet gekend. Mijn vader kwam overal omdat hij zieken vervoerde met een auto. Hij moest ook wel bij boerderijen zijn en dan kreeg hij altijd wat mee. Dankzij zijn werk, kregen we te eten. Ik weet nog goed dat we tulpenbollen moesten eten, dat vond ik wel gek smaken. Al het eten was op de bon. Ik moest dan brood halen bij de bakker op de lange Margarethastraat. Een brood kostte vier bonnen, maar ik gaf er maar drie. Dan kreeg ik het brood toch mee. Bij de gaarkeuken kon je een pannetje soep halen. Dan moest ik wel drie uur in de rij staan.’

Heeft u wel eens iets spannends meegemaakt?
‘Het spannendst was toen de Duitsers aan de deur bonsden. Het was in de ochtend en mijn moeder was brood aan het smeren. We zouden net naar school gaan. Met hun zware laarzen trapten de Duitsers tegen de deur. Er was een razzia. Ze zochten naar alle mannen die konden werken in Duitsland. Mijn moeder bibberde van angst. We woonden in een bovenhuis, en toen zei mijn moeder tegen mij: ‘Ga jij maar naar beneden en zeg dat er roodvonk is.’ De Duitsers waren doodsbang voor besmettelijke ziektes. Dus ik ging naar beneden en riep: ‘Nee kan niet! Roodvonk heerst hier!!!’ Het hielp want de Duitsers liepen weer door.’

‘Mijn vader luisterde stiekem naar Radio Oranje en de berichten schreef hij op en stopte hij in zijn binnenzak. Hij is een keer aangehouden op de hoek van de Gedempte Oude Gracht en de Kleine Houtstraat. De Duitsers zette hem tegen de muur en doorzochten zijn spullen. Gelukkig hebben ze de berichten in zijn borstzak niet gevonden. Mijn vader was daarna wel bang. Hij is toen ondergedoken in het ziekenhuis, bij de Mariastichting.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding kan ik me goed herinneren. Ik stond met mijn ouders en de buren voor de deur te juichen dat de bevrijding er was en we stonden uitbundig te zingen. Op dat moment werd er van de overkant van het Spaarne uit het Gerzon gebouw geschoten door Duitsers die daar nog zaten. Zij waren boos omdat wij feestvierden.

Het was heel eng, de kogel vloog pal naast mij in de muur bij de deur. Mijn buurmeisje werd in haar arm geraakt. Ze was gewond. Nog steeds kan je zien waar de kogelinslag was. Op Turfmarkt 10 heb je twee deuren met daar tussen een smalle strook baksteen. Bij een van die stenen zie je dat er een stuk uit is, dat was nog van dat schot op bevrijdingsdag.’

 

      

Archieven: Verhalen

‘Stiekem haalden we laarzen en helmen weg’

Johnny, Zainab, Faye en Yara kijken hun ogen uit bij Nol van der Hoorn. Op tafel liggen allemaal spullen; een Duitse helm, een echte bajonet, een persoonsbewijs en de Haarlemse krant van de eerste dag van de oorlog. Meneer van der Hoorn was twee jaar toen de oorlog begon. Hij was de jongste van dertien kinderen en hij woonde aan de Rozenprieelstraat.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Het klinkt misschien gek, het moment dat de oorlog begon weet ik nog goed, ook al was ik pas twee jaar. Er was luchtalarm en ik werd in een deken gerold en samen met mijn broertje onder de trap in de kelder gelegd. Tijdens het luchtalarm gingen we altijd met de hele familie in de kelder schuilen. We waren zo arm als een kerkrat, net als veel andere mensen in de buurt. Maar alle buren hielpen elkaar altijd, het was één grote familie. In de buurt zaten overal winkeltjes.’

‘We speelden altijd buiten in de weilanden waar nu Schalkwijk ligt. Ook toen het Rozenprieel gebombardeerd werd in oktober 1940. We renden heel snel naar huis. Ons huis was gelukkig niet geraakt, maar het was echt een verschrikking. Een grote familie in een andere straat was in één klap weg. ‘

Hoe komt u aan deze spullen?
‘In de stoomwasserij op de Kampersingel sliepen Duitse soldaten. Mijn vriendje had een tuin tegen de achterkant van dat gebouw en dan kropen we stiekem naar binnen en dan haalden we laarzen weg en helmen. We hebben nog meer weggehaald, maar dat vertel ik niet. We waren kinderen. Kinderen konden bij de Duitsers geen kwaad doen. Mijn vader maakte van die laarzen schoenen voor ons.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Er was veel honger in die tijd, want de Duitsers namen al het eten in. Iedereen was altijd op zoek naar eten. Opoe Sieraad had een prikstok en stond bij het lossen van de aardappelen bij de opslagplaats. De aardappelen die wegrolden, prikte opoe Sieraad op met haar stok. Toen schoot een mof op haar… Nou dat heeft hij geweten. Het hele Rozenprieel kwam op hem af! Hij wist niet hoe snel hij moest schuilen in de BLO-school.’

‘Er was ook eens iemand, een Duitse soldaat, die stoer wilde doen. Hij ging van de Rustenburgerbrug die open stond, springen, van de top. Hij viel plat op z’n buik op het water en moest meteen naar het ziekenhuis.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was geweldig. Ik stond op de hoek van de Herenvest. Die Canadese soldaten kwamen uit Amsterdam. Het was een gekkenhuis. Ieder weekend hadden we feest. Dan was er een podium gebouwd in de Van Marumstraat en dan dansten neven van mij als Hawaï-meisjes met een rieten rokje met een bloemenkrans. Het waren mooie tijden. Mijn vader had de eerste prijs. Hij had een Rozenprieel voor de deur gemaakt: met dennengroen en rozen er doorheen, over de stoep zodat de mensen erdoorheen moesten lopen.’

 

   

   

Archieven: Verhalen

‘Ik zag in de zoeklichten een vliegtuig overvliegen’

Alejandro, Sam en Rolf en kregen van mevrouw Feye een grote beker met ijs tijdens het interview. Mevrouw Feye was vijf jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woonde in de Trompstraat aan de rand van het Houtvaartkwartier naast de bollenvelden. Ze had een klein broertje en zusje, een tweeling.

Was u wel eens bang?
‘Tijdens het luchtalarm was ik altijd erg bang. Toen ik een keertje alleen thuis was, verstopte ik mij onder de divan, een soort bank. Een andere keer was ik buiten toen het alarm ging. Toen kroop ik in de struiken. Zo bang was ik. Ik woonde vlakbij de grote Bavo Basiliek. Daar stond een zoeklicht op. Op een avond zag ik vanuit mijn huis in dat zoeklicht een Engels of Amerikaans vliegtuig overvliegen. Tijdens het bombardement op de Amsterdamse Buurt was mijn moeder een poppenwagen voor mijn verjaardag aan het halen. Ik was zo bang dat er iets met haar gebeurd was, maar gelukkig kwam ze weer thuis.’

Wat heeft u gegeten in de oorlog?
‘In de Hongerwinter heb ik bloembollen, brandnetels en dovenetels gegeten. Brandnetels vond ik lekker. De bloembollen maalden we in de koffiemolen. We zochten op straat naar takjes voor in de kachel. We hadden een grote, zwarte kachel waarop de fluitketel stond. Hierin verwarmden we het water.’

Kende u iemand die moest onderduiken?
‘Mijn neef van achttien jaar zat ondergedoken onder de keukenvloer van ons huis. Maar dat wist ik helemaal niet. Het was veiliger dat kinderen dat niet wisten. Mijn neef verstopte zich, omdat hij niet in Duitsland wilde werken. Alle jongens en mannen vanaf ongeveer zeventien jaar moesten in Duitsland werken. Dat was heel zwaar werk. Mijn vader heeft in Duitsland gewerkt. We waren heel blij toen hij weer thuiskwam.
De bevrijding was een groot feest. Overal werd gedanst, ook op de Grote Markt. Mijn neef die bij ons ondergedoken zat, was weer vrij. Iedereen was zo blij dat we weer vrij waren.’

Archieven: Verhalen

‘We zagen een regen van bommen vallen’

Nicky, Gian en Sjim helpen mevrouw Dingerdis in de keuken om limonade te maken en thee te zetten. Mevrouw Dingerdis was vijf jaar toen de oorlog begon. Ze woonde in de Bastiaansstraat in Haarlem. Ze was de vierde van vijf kinderen. Haar vader werkte als mandenmaker in een werkplaats op de Burgwal.

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
‘Tijdens de Hongerwinter ben ik vaak met mijn moeder naar boeren in de Haarlemmermeer gelopen. Dat duurde soms uren. We stonden dan in lange rijen voor tarwe. Mijn ouders hebben veel mooie spullen uit het huis geruild voor eten; servies, beddengoed en zelfs de trouwringen. Eén koektrommel van het mooie servies heb ik nog bewaard.
We hadden zes geiten in de tuin. De geitenmelk ruilden we met de buren voor eten. Toen de Hongerwinter langer duurde, werd er soms een geit geslacht. Dat was natuurlijk fantastisch, want dan hadden wij vlees dat we gingen braden. Uiteindelijk was er nog maar één geit over die Kees heette. Hij stond in het gras. Er was een man die mijn vader 500 gulden wilde geven voor de geit, maar dat wilde mijn vader niet. De volgende dag kwam er iemand aan die zei dat het niet goed ging met de geit. Er was een paard op de uiers gaan staan, dus geit Kees moest geslacht worden. Dat vond mijn vader heel erg, want hij had de geit willen houden.’

Heeft u ook iets engs meegemaakt?
‘Ik speelde vaak met de buurtkinderen op straat en in de weilanden achter ons huis, daar ligt nu Schalkwijk. Op 16 april 1943 speelden ze met z’n allen ver in de weilanden. Het luchtalarm ging af. De kinderen renden zo snel mogelijk naar huis, alle slootjes over. Er vlogen Engelse bommenwerpers over en we zagen een regen van bommen naar beneden vallen op de Amsterdamse buurt, dus vlakbij ons eigen huis! Er was veel paniek en chaos. Tijdens dit bombardement zijn er 85 doden gevallen.’

Heeft u ook wel eens een Duitse soldaat gezien?
‘Tijdens een razzia kwam er eens een Duitse soldaat ons huis doorzoeken. De Duitsers hadden de buurt afgezet en doorzochten alle huizen op jonge mannen. Zij werden opgepakt om in Duitsland te werken. Mijn vader en oudste broer zaten verstopt op onze geheime zolder. De Duitse soldaat heeft mijn vader en broer niet gevonden, wel zag hij bij ons een foto hangen van mijn kleine broertje toen hij nog een baby was. De Duitser kreeg tranen in zijn ogen, want hij had zelf ook een baby.’

‘Bij een andere razzia is mijn vader wel opgepakt met nog vier andere Nederlanders. Mijn vader had een wieltje in zijn hand van een fietsje of een kinderwagen. Dat heeft hij toen weggegooid in de bosjes. De Duitser die hun bewaakte vroeg: ‘Wat is dat?’ Mijn vader zei dat het niks was, maar de Duitser was nieuwsgierig en dook de bosjes in. Toen heeft mijn vader die Duitser een schop gegeven, en vloog hij die bosjes in. Alle mannen zijn toen heel hard weggerend. Er werd op ze geschoten! Ze hebben enorme mazzel gehad. Mijn vader is goed thuisgekomen, maar het was wel levensgevaarlijk.’

 

Archieven: Verhalen

‘We liepen op blote voeten door de sneeuw naar Friesland’

Frans, Norah en Ella bezoeken mevrouw Nuijten, in haar gezellige woning heeft ze een parkiet Coco. Mevrouw Nuijten was twaalf jaar toen de oorlog begon en ze woonde op de Sperwerstraat. Ze woonde met haar moeder, haar oudere broer en drie jongere zusjes.

Kan u zich het begin van de oorlog nog herinneren?
‘Ik kan me de eerste dag van de oorlog nog goed herinneren. Ik was op 6 mei twaalf jaar geworden en op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over om de Hoogovens te bombarderen. Er reed een tank door de straat! Het was oorlog.

Onze buurman was een oude opa, hij had een radio. Stiekem gingen we via de tuin achterom bij hem naar binnen en dan luisterden we naar de Engelse zender. We moesten heel goed opletten dat niemand het kon horen. Dan hoorde we onze koningin “Willemientje” dat was heel spannend. Zo hoorden we hoe het ging met de oorlog. De buurman bewaarde de radio onder de grond in de tuin.’

Was u wel eens bang?
‘Ik was altijd bang voor het luchtalarm. Dan moest je snel vluchten naar een schuilkelder. Op een dag was ik met een vriendin op stap. Opeens kwamen er vliegtuigen die bommen gooiden. Snel doken mijn vriendin en ik onder de brug, vlakbij de Amsterdamse poort. Vanuit onze schuilplek zagen we zo, de bommen voorbijkomen. Ze kwamen vlakbij in de Amsterdamse buurt terecht. Een lawaai en een stof. Het was heel eng.’

Hoe kwam u aan eten?
‘In de hongerwinter heb ik samen met mijn zusje Jeanne van negen jaar, hongertochten gelopen. Het was een ijskoude winter en we hadden alleen houten kleppers aan onze voeten. Iedere keer ging het bandje stuk en moest ik het maken om verder te lopen. Toen ben ik op blote voeten door een meter sneeuw naar het noorden gelopen tot aan Friesland. We kregen een rode kool en daar was ik zo blij mee. Maar op de afsluitdijk was er een Duitse controle en die soldaat pakte het kooltje van me af. We waren versteend van de kou.’

‘Aan het einde van de oorlog moesten we ons huis uit. We werden ondergebracht in een piepklein huisje waar wij met vijf kinderen in een bovenhuis zaten en beneden een gezin met acht kinderen zat. Het was veel te krap. We sliepen met z’n allen bij elkaar. Het was zo koud en er waren geen dekens want die hadden we moeten inleveren. Van een jutezak maakten we een dekentje en daar lagen we dan onder. Omdat het zo koud was, zijn we naar ons oude huis gegaan en daar hebben we de kastdeuren en houten panelen losgemaakt en meegenomen. Die zaagden we in stukjes om de kachel te laten branden. We deden alles om het maar een beetje warm te krijgen.’

‘Op een dag kwam ik met mijn zusje uit Zandvoort gelopen. We waren bij de Leidsevaart op de brug, toen een Duitse soldaat ons tegen hield, we mochten niet meer verder lopen. En toen gebeurde iets vreselijks: er werden tien mensen tegen de muur gezet en doodgeschoten. Wij moesten verplicht kijken en konden niet stiekem weglopen, want dan schoten ze je neer. Ik ben dit mijn leven lang niet vergeten.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘In de oorlog is bij Hollandia Kattenburg iets vreselijks gebeurd’

Op de fiets vertrokken Hamza, Shaerna en Zakaria vanaf hun school, De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, naar de flat waar Ria Schifflers woont. Mevrouw Schifflers vertelt bij binnenkomst dat als je ouder wordt alles een beetje minder wordt. Ze kan niet meer goed lopen, niet meer zo goed horen en ze ziet ook steeds slechter. Vertellen lukte haar nog goed. Ze was 4 jaar toen de oorlog begon, en woonde – totdat haar tweeling broertje en zusje geboren werden – boven de bioscoop op het Mosveld. Dat was heel leuk want ze kon vanuit haar slaapkamer iedere film ‘meehoren’.

Hoe was het bombardement?
‘Mijn vader had een houtwinkel op de Papaverweg, dat was vlakbij de Fokkerfabriek. Die fabriek was in beslag genomen door de Duitsers. De geallieerden probeerden die fabriek een aantal keer te bombarderen en dat ging dan mis. Wij zijn gelukkig nooit gebombardeerd maar in ons huis waren wel de ramen en de deuren weg. Eigenlijk alleen de muren van het huis stonden er nog, de rest was weg. Toen verhuisden we naar een ander huis in de straat dat leeg stond omdat de bewoners ervan opgepakt waren. Als er luchtalarm kwam was mijn moeder erg bang. Ze ging dan op de wc zitten, dat was de enige plek waar geen ramen in zaten. Ze had dan één baby op de ene arm, de andere baby op de andere arm en ik daarnaast. En je zit dan daar en je ziet niks natuurlijk, want de deur bleef dicht. Totdat het weer veilig was en dan konden we er weer uit. Dat was heel angstig.’

Waarom ging uw vader onderduiken?
‘Alle mannen boven de 18 jaar moesten zich melden om in Duitsland te gaan werken. Er waren heel veel mannen die gingen onderduiken. Mijn vader ook, hij heeft achterin de houtwinkel ondergedoken gezeten. Daar lag een hele grote berg houtkrullen. Onder die berg had mijn vader een hok getimmerd en daar kon hij zich goed in verstoppen. Op de Kamperfoelieweg, tussen de Hortensiastraat en de Ribesstraat, zaten allerlei winkels. Eén daarvan was een bakker die met karren het brood rondbracht bij de mensen. Maar hij verstopte onder in de kar geweren en die bracht hij naar mannen in Noord die ermee konden schieten en dus in het verzet zaten. Op een nacht kwam de bakker langs de winkel van mijn vader met twee karren waar wapens in zaten verstopt. Opeens hoorden ze in de verte Duitse militairen aankomen. Toen heeft mijn vader snel de winkel opengedaan en die twee karren zijn naar binnen gebracht. De Duitsers hebben ze nooit gevonden. Dat was een spannende tijd hoor, vooral voor mijn moeder.’

Hoe kent u de Hollandia Kattenburgfabriek?
‘Na de oorlog, toen ik 17 jaar was, ging ik werken bij de Hollandia Kattenburgfabriek, daar maakten ze regenjassen. Ik werkte op kantoor. In de oorlog is daar iets vreselijks gebeurd dat altijd veel indruk op me heeft gemaakt. Op 11 november 1942 zijn daar tijdens een razzia 367 Joodse medewerkers afgevoerd. Kan je het je voorstellen, dat zijn wel zes bussen vol met mensen! Meisjes van 14 jaar, want in de oorlog mocht je op die leeftijd al gaan werken, maar ook mensen van 70 jaar. Ook hun familieleden zijn opgepakt en weggevoerd. In totaal waren dat wel 826 mannen, vrouwen en kinderen. De meesten van hen zijn vermoord in concentratiekampen. Nog ieder jaar wordt op 11 november deze razzia herdacht bij het monument aan het IJplein waar vroeger de fabriek stond. Het is geen leuke dag maar wel een bijzondere dag.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892