‘Als kind gaf ik wat vrolijkheid aan de volwassenen’


Abdullah, Jayna, Brendan en Jaivaney vertellen het verhaal van Lenie Oortwijn
Jacob van LennepstraatAmsterdam-West

Net tussen twee regenbuien door lopen Abdullah, Jayna, Brendan en Jaivaney naar Lenie Oortwijn om haar te interviewen. Binnen krijgen ze heerlijke zelfgemaakte koekjes van haar. Lenie Oortwijn is net voor de oorlog geboren en woonde toen aan de Jacob van Lennepstraat. Haar vader was Joods, haar moeder niet. De leerlingen van de Visserschool hebben hun vragen over haar oorlogsverhaal voorbereid.

Wat kunt u zich nog goed herinneren van de oorlog?
‘Mijn vader was opgepakt tijdens een razzia. Mijn moeder is toen naar het politiebureau gegaan om hem vrij te krijgen, maar dat lukte niet. Ze kwam toen huilend naar buiten. Ik zat op de arm van mijn tante Saar, die buiten bij het bureau op mijn moeder wachtte. Zij moest ook huilen. Dat zijn van die momenten die vastzitten in je hoofd. Tante Saar is later ook weggehaald. Mijn opa, oma en tantes… de hele familie was weg. Mijn vader moest naar Auschwitz. Daar is hij overleden aan een ziekte, tyfus. Dat weten we omdat een vriend van hem daar ook gevangenzat. Hij heeft het overleefd en het ons later verteld.’

Herinnert u zich nog iets van uw vader?
‘Mijn vader verkocht bloemen in de Zaanstreek. Ik herinner me zijn bloemenkar. Dat ik mocht meerijden tot het einde van de straat. Dan zette hij me er uit en rende ik weer terug naar mijn moeder. Mijn vader hield van gezelligheid. Als er een beetje geld was, kwamen er vrienden langs om te kaarten en dan aten ze mosselen. Dat rook ik vanuit mijn bed. Ik mocht er dan even uit om bij hem op schoot mosseltjes te eten, die hij me voerde. Dat werd zo uit de schelp geplukt en in mijn mond gestopt. Heerlijk was dat. Ik hou nog altijd van mosselen.’

Hoe was het om daarna alleen met uw moeder te zijn?
‘Wij gingen toen bij de vader van mijn moeder, mijn opa dus, wonen. We woonden in een kamer op de derde verdieping van zijn huis, met in het midden een gordijn. Een soort halve woning hadden we zo. Aan de ene kant van het gordijn stond een tweepersoonsbed, een tafel, een kast en opa’s grote stoel. Aan de andere kant waren twee grote bedden en mijn kinderbed. En zo woonden we met z’n vijven. Opa, een tante, een oom en ik met mijn moeder. Je kon dus alles van elkaar horen. Als ik in bed lag, hoorde ik de volwassenen over Hitler en andere dingen praten. Er was nog een andere oom, die in de buurt woonde en af en toe langskwam om met de mannen te kaarten. Toen ik vier was, leerden ze mij klaverjassen. Maar mijn opa kon niet zo goed tegen zijn verlies. Als hij verloor van zijn kleindochter die nog geen vijf jaar was, dan waren de rapen gaar! Dat vond ik erg leuk. Ik gaf zo wat vrolijkheid aan de volwassenen. Ik was de mascotte van de groep!’

Heeft de oorlog impact gehad op uw leven?
‘Ja. Zoals nu met de oorlog in Oekraïne, dan denk ik weer aan dat we moesten vluchten. Dat was halverwege de oorlog. Ik ben toen met mijn moeder naar Koog aan de Zaan gevlucht met een handkar. We hadden alleen wat meubeltjes en kleren mee. Het was een flink eind lopen. Ik zat op de kar, het sneeuwde en was heel koud. Af en toe moest ik lopen, anders zou ik bevriezen. Ik droom nog steeds van die reis op de kar. Hoe we weggingen van de mensen die ik kende, niet wetende waar ik terecht zijn komen.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892