Archieven: Verhalen

‘Ik raakte de Duitser met het blikje tegen zijn hoofd’

Op een winderige maandagochtend rijden Ryan, Timon en Sophie van basisschool Floralaan naar het huis van Gerard Bechtold in Woensel. De leerlingen hebben zich goed voorbereid op het interview en zijn heel benieuwd naar wat hij ze allemaal over de oorlog kan vertellen. Vooral ook of hij streken heeft uitgehaald met de Duitsers. Gerard Bechtold was zes jaar toen de oorlog uitbrak. Hij woonde toen vlak bij hun school aan de Floralaan nummer 44.

Had u genoeg te eten in de oorlog?
‘Bij ons thuis was er altijd genoeg te eten. Mijn vader was politieagent en kreeg vaak graan van de boeren. Dat vermaalden we in de koffiemolen tot meel en daar werd brood van gebakken. Van dat hele donkere roggebrood, wat ik helemaal niet lekker vond, en roggepap. In het noorden van Nederland was er veel meer honger. Een Joods gezin uit het noorden dook bij ons onder op zolder. Bij de buren op nummer 42 woonde een NSB’er. Hij wist van het verblijf van het Joodse gezin af, maar heeft hen niet verraden, vermoedelijk omdat hij bang was voor mijn vader als politieagent. Toen het Joodse gezin erachter kwam dat er een NSB’er naast ons woonde, zijn ze weer gevlucht. De twee kinderen van het gezin zijn na de oorlog nog bij me op bezoek geweest.’

Haalde u kattenkwaad uit tijdens de oorlog?
‘Wij waren echte kwajongens. Ik kan me herinneren dat we een lamp onder de veranda bij een NSB’er in onze straat stiekem los schroefden, vol plasten en weer terug hingen. Na een tijd sloeg de lamp helemaal geel uit. Ook had ik een keer een blikje in mijn hand. Toen er Duitse militairen op een motor met zijspan langsreed, werd ik door vriendjes opgenaaid om dat blikje naar hen te gooien. Dat deed ik en ik raakte de Duitser in het zijspan tegen zijn hoofd. Aan het eind van de straat draaiden ze om en kwamen ze achter me aan. Ik deed mijn klompen uit om sneller weg te kunnen rennen. Ik was best wel bang. Ik vluchtte de Edelweisstraat in en klom over een muurtje. Gelukkig kregen ze me niet te pakken. Ik weet niet wat er was gebeurd als ze dat wel hadden gedaan. Misschien had ik hier dan niet gezeten.”

Wat is uw ergste herinnering aan de oorlog?

‘In onze straat stonden een heleboel tanks opgesteld van de moffen. Zo noemden we de Duitsers toen, dat was een scheldwoord. Er woonde ook een jongetje aan de Floralaan, Tijntje genaamd. Hij was denk ik even oud als jullie. Hij is tijdens het buitenspelen overreden door een tank. Het was een ongeluk. Ik heb dat zien gebeuren. Hij was helemaal platgereden. Het was afschuwelijk. Ik moet hier nog heel vaak aan denken. Ook was ik bang van de V1- en V2-bommen. Ze kwamen aangevlogen met een soort vlammende voorkant en maakten een diep brommend geluid. Opeens stopten ze en gingen dan recht naar beneden. Wij schuilden dan altijd in de bossen aan de overkant van de straat.’

Archieven: Verhalen

‘Je mocht je eigen taal niet op school spreken’

Nelson Carrilho ontving ons, Leyla, Ayoub, Whares en Violetta van de Nieuwe Havo in Amsterdam, met open armen. Hij is een vriendelijke man die zijn verhaal goed en duidelijk heeft kunnen uitleggen. Meneer Carilho is in 1964 geboren op Curaçao en op zijn 12e naar Nederland verhuisd. Curaçao was gekoloniseerd door Nederland daarom heeft hij in zijn jeugd ook een beetje Nederlandse cultuur meegekregen. Meneer Carilho is beeldhouwer.

Hoe was het leven op Curaçao?
‘Het is een eiland. Ook was het een kolonie, Nederlanders waren de baas. Mijn ouders hadden een goede baan en een goed thuis, hoewel er een racistisch ‘systeem’ was. Je leerde bijvoorbeeld geen geschiedenis over Curaçao, maar wel over Nederland. Je mocht je eigen taal niet op school spreken anders kreeg je straf. Als je uit een gezin kwam dat geen Nederlands sprak, had je op school problemen, want ze konden je niet helpen. Je was afhankelijk van je school dus, op dat moment brak je relatie met je ouders/ familie. Je werd als kind eigenlijk al in een systeem gezet.’

Hoe was de reis hiernaartoe?
‘ In april 1964 ben ik naar Nederland gekomen. Ik vond dat als klein kind leuk: het voelde als een avontuur met een vliegtuig reizen en in een heel ander klimaat terechtkomen. Er waren wel wat problemen met racisme omdat er in die tijd maar heel weinig mensen uit Curaçao waren. Als kind merkte ik er minder van dan als mijn ouders. Mijn vader was al eerder gekomen naar Nederland. Hij had al een baan en een huis gekocht.’

Hoe bent u beeldhouwer geworden?
‘Ik ben begonnen op een lagere school toen ben ik naar de middel bare school gegaan. Ik was creatief goed dus toen was ik naar de kunstacademie gegaan en ben ik daar afgestudeerd. Ik ben daar als een tekenaar/schilder daar naar toe gegaan maar op die academie bleek dat ik beter was in beeldhouwen en toen ben ik afgestuurd als beeldhouwer maar teken en schilderen doe ik ook want het is een deel van het pakket.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘Tijdens een bombardement lag mijn moeder bovenop ons’

Kyano, Live en Stef van Basisschool Floralaan in Eindhoven worden hartelijk ontvangen door de 81-jarige Floris Bomers. Aan de ruime keukentafel krijgen de kinderen een glaasje fris en chocola. ‘Noem me maar Floor, Floris klinkt zo bekakt,’ zegt Floris.

Waarom moest uw vader vluchten in de oorlog?
‘We woonden in Amsterdam en mijn vader heeft in 1941 een rol gespeeld in de organisatie van de Februaristaking. Dat was het eerste grote verzet tegen de Duitsers. Hij kreeg het advies om te verdwijnen. Mijn oom werkte bij de gemeente Eindhoven en heeft ervoor gezorgd dat we naar Eindhoven konden. De reis duurde een hele dag. In Amsterdam was mijn vader chef van een supermarkt; in Eindhoven werd hij schilder. In de winter was er geen werk, dan ging hij bij DAF auto’s poetsen. Mijn vader heeft veel geleden door de oorlog. Hij kreeg daarvoor psychische hulp. Soms was hij dagen weg en moesten mijn broer en ik hem gaan zoeken. Mijn moeder was de rots in de branding, zo’n dappere vrouw was dat. Zo ging ze over ons kinderen heen liggen bij een bombardement. Ik voel haar nog bibberen. Dat heeft enorme indruk op mij gemaakt. Ze heeft in haar eentje vier kinderen opgevoed.’

Hoe woonde u in de oorlog?
‘We waren heel arm. We hadden een bovenwoning aan de Fuchsiastraat 28 toegewezen gekregen. Er was geen water, geen wc en geen elektriciteit. Ik moest ‘s ochtends vroeg de toiletemmer legen in de sloot. Mijn moeder kookte op een petroleumstelletje. Het eten was niet te vreten. Soep was vermicelli met water, de rijstebrij was grauw en lauw. We aten staand aan tafel, omdat er geen ruimte was om te zitten. Omdat we niet katholiek waren, kregen we van de volkshuisvesting geen andere woning. “U woont hier toch goed,” zei de ambtenaar die een keer een kijkje kwam nemen. Mijn moeder werd toen zo kwaad. Ze is hem met een mes achternagegaan tot aan het Gerardusplein. Twee weken later hadden we een nieuw huis.’

Hoe was het tijdens de oorlog als niet katholiek gezin in Eindhoven?
‘We waren vreemden hier. Ze scholden ons uit voor protestantse bokken en er werden klappen uitgedeeld. Ik voelde me daardoor eenzaam en heb daar later ook veel last van gehad. Vreemd eigenlijk, gezien de situatie met het uitsluiten van Joodse mensen. Ik ging wel naar school maar moest ver lopen, want ik was niet welkom op de katholieke school in de buurt. Op school was geen lesmateriaal en al het hout was eruit gesloopt. In de Thijmstraat was een tuintje en daar zaten we de hele dag. Omdat ik plat Amsterdams praatte, verstonden we de Brabanders niet en zij ons niet. Toen ik later bij mijn eerste lief thuiskwam, ging haar moeder de hele tijd op de wc zitten. Er was weinig te merken van haar Brabantse gastvrijheid.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Wij waren niet heel welkom in Nederland’

Wij, Lieke, Ensar, Jevanethy en Hiba van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord, hebben voor het vak aardrijkskunde iemand geïnterviewd die het koloniale verleden had meegemaakt. Dat was Nanny Vogler (93), die geboren is op Java en op haar 21ste naar Nederland kwam. Met de bus reden we naar woonzorgcentrum ‘t Schouw bij het Dollardplein waar we haar ontmoetten. Mevrouw Vogler was heel open; ze had er geen problemen mee om over haar verleden te praten.

Hoe was uw reis naar Nederland?
Het was vreselijk. We reisden met een vrachtschip en het duurde bijna drie weken. Aan boord waren ontzettend veel mensen, vrouwen en mannen apart, en het was chaos. Veel mensen waren natuurlijk zeeziek, dat hoort erbij. Er zijn ook een paar kinderen en volwassenen overleden tijdens de reis, heel erg vond ik dat. Ze kwamen allemaal toch uit een oorlog na de Japanse bezetting en Indonesische onafhankelijkheid. Een aantal had natuurlijk ook wat ontberingen meegemaakt. Uiteindelijk kwamen we aan in Rotterdam.’

Wat was voor u de grootste verandering van uw emigratie naar Nederland?
Wij waren niet heel welkom, terwijl we gewoon Nederlanders waren en ook Nederlands spraken. We werden ook een beetje gediscrimineerd. Wij hadden allemaal een Nederlandse opvoeding genoten en goede scholen gehad, dus dat was wel even slikken om deze verandering mee te maken in zo’n korte tijd.’

Wat is u het meest bijgebleven van uw verleden?
‘Dat ik een hele fijne jeugd heb gehad. Het duurde wel maar kort. Toen ik een jaar of 13 was, viel Japan Indonesië binnen. Mijn vader en opa werden geïnterneerd (gevangen genomen) en wij werden op straat gezet. Mijn opa en vader werden in burger- en militaire kampen geplaatst. We wisten niet waar ze zaten want ze werden steeds verhuisd naar andere plaatsen en soms zelfs in andere landen. Later kregen we een bericht dat mijn vader in Japan zat en daar ook werkte. Mijn opa was overleden in het kamp.’

Waren er ook nadelen aan ‘gemixed’ (Indisch-Nederlands) zijn?
Ja, al waren we Nederlander, toch hebben we ook wel wat discriminatie meegemaakt.Indisch-Nederlands was toch anders. Ik zelf heb er niet zoveel last van gehad, maar andere volwassenen wel. Voordeel was wel dat we niet het kamp in hoefden omdat mijn oma, moeder en ik Indonesisch bloed hadden. Maar we hebben het ook vreselijk gehad, hoor. We zijn wel vier keer uithuisgezet, want telkens hadden ze ons huis nodig voor wachtposten voor de Japanners. Dan moesten we weer verhuizen en alles achterlaten.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

 

 

Archieven: Verhalen

‘De vliegreis duurde ongeveer drie dagen’

Wij, Nicolette, Tarik, Cebrail en Cartouche van de Nieuwe Havo in Amsterdam hebben Carl Hagenaar geïnterviewd. Meneer Hagenaar is 83 jaar oud, hij is in Batavia – tegenwoordig Jakarta – geboren. Hij kon al onze vragen beantwoorden. We vonden het leuk om te horen over de reizen die hij maakte voor zijn werk, dat zouden we zelf ook wel willen…

Meneer Hagenaar heeft als kind de oorlog meegemaakt en daarna de bersiap, Zijn moeder werkte en daarom voedde zijn oma hem op. Op zijn 12e verhuisde hij naar Nederland en daar ging hij bij zijn tante in Haarlem wonen. Zijn gezin herenigde zich pas in 1948.

Herinnert u zich nog de naam van het Amerikaanse oliebedrijf waar uw vader werkte?
Ja hoor, dat heette vroeger Stanfact, hier heet dat Esso Exo. Het was compound (gated community). Het was helemaal afgesloten met een hek eromheen, en er woonden pakweg 6000 mensen, onder wie mijn vader, moeder en ik.’

Hoe was de reis naar Nederland?
Mijn tante, nichtje en ik vertrokken samen naar Nederland. De reis duurde ongeveer drie dagen. Dat kwam doordat we niet in de nacht mochten vliegen. Nu is dat veel beter geregeld.’

Wat was uw relatie met uw tante?
Dat is een ingewikkeld verhaal. Mijn tante is gevoelsmatig niet mijn tante, maar mijn moeder. Ik kende mijn ouders nauwelijks. Mijn vader kende ik helemaal niet, totdat ik 10 jaar oud was. Hij heeft mij wel in zijn handen gehad, maar toen ik geboren was moest hij in dienst.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘De witte overall van mijn vader zat onder het bloed’

Luca, Beer en Linus van basisschool Floralaan worden vriendelijk ontvangen. Het waait en regent hard buiten, dat hoor je goed op het kantoor van Dre Rennenberg met de vele glazen ramen, op drie hoog. Ze krijgen een glaasje ranja en hebben maar liefst achttien vragen voorbereid. Dre Rennenberg was drie jaar toen de oorlog begon en woonde in die tijd aan de Leostraat in Eindhoven.

Wat is het ergste bombardement dat u heeft meegemaakt?
Op 6 december vierden we elk jaar Sinterklaas. We kregen dan tweedehands cadeautjes. Ik kreeg in 1942 de oude step van mijn broer, er zat een bult op de band. Mijn vader had in zijn vrije uurtjes het helemaal opgeknapt en overgeschilderd van rood naar blauw. Ook kregen we een toverlantaarn; daarmee keken we naar een film van Laurel en Hardy. Dat was de enige film die we hadden. Mijn vader was het net aan het instellen, toen het bombardement op de Philipsfabrieken begon. Hij moest snel met de hulptroepen mee. Uren later kwam hij weer thuis. Zijn witte overall zat helemaal onder het bloed. En dan had je nog een bombardement dat heel erg was. Op 18 september 1944, met de bevrijding, vierden we feest op de Aalsterweg. Ik kreeg echte chocola van de geallieerden. Een dag later werd Eindhoven zwaar gebombardeerd. Er waren lichtballonnen; ons huis is toen weggevaagd. We zijn naar Tivoli gevlucht, naar de broer van mijn vader. Tussendoor moesten we schuilen bij mensen thuis. Er was ook een zwaar bombardement op Stratum die dag. De Engelsen wilden een konvooi van Duitsers aanvallen, maar misten en raakten de huizen.’

Wat vonden uw ouders van de NSB?
‘Mijn ouders waren fel tegen NSB’ers. Mijn vader zat in de ondergrondse beweging. Hij heeft meegewerkt om de daken van wachthuisjes van de soldaten te beschilderen met lichtgevende verf. De Engelsen konden dat in het donker zien en zo bombarderen. Vier mensen zijn toen opgepakt, mijn vader gelukkig niet. Mijn opa is door de Duitsers opgepakt en meegenomen naar Kamp Vught. Mijn grootouders hadden namelijk iemand in de kost die voor Philips werkte en via een zelfgemaakt radiootje naar de Engelse zender luisterde. Dat was verboden. Mensen uit de buurt hebben hem toen verraden. Op een dag stond er een Duitse overvalwagen voor de deur en ze moesten beide mee. Mijn opa kwam op 29 november 1943 vrij, maar is een paar maanden later gestorven. Hij had zoveel ellende meegemaakt; ontberingen, slecht eten, kou. Hij kreeg het daardoor aan zijn longen. Ik heb daar een boek over geschreven. Toen het met opa slecht ging, gingen we met het gezin bij hem en oma wonen. Dat vond ik zwaar, het was een vreemde omgeving. Ik sliep bij de buren van oma en het was ver weg van mijn vrienden. Ik kreeg natuurlijk nieuwe vrienden en nu zijn dat nog steeds mijn vrienden, na tachtig jaar.’

Had uw familie onderduikers in huis?
‘In elke straat zat wel iemand ondergedoken. Mijn oom woonde bij ons op zolder. Ik mocht niet zeggen dat het mijn oom was. Hij was opgepakt om te tolken voor Duitsers. Hij werkte al jong in de bouw en ging een paar weken lang in de rij bij het hek van de Philipsfabriek staan voor een baantje. Dat lukte, hij mocht voor het archief werken, belangrijke stukken archiveren. Hij had een aanleg voor talen en sprak er eenentwintig, onder andere Chinees – ook dialecten – en Russisch. Hij moest toen in Berlijn werken. Via de ondergrondse kwam hij weer naar Eindhoven en dook bij ons onder. Als er dan iemand aanbelde, ging hij via het dakraam naar buiten en verstopte zich achter de schoorsteen. Mijn oom heeft een grote rol gespeeld bij het contact leggen tussen mensen na de oorlog en bij het Engelse soldaten in huis te nemen. Hij is tolk geweest in het Proces van Neurenberg en is later directeur geworden van een Philipsdivisie. Ik ben heel trots op deze oom.’

Archieven: Verhalen

‘“Nu krijgen we nog vuurwerk ook!” riep de buurvrouw’

Caitlin, Germaine, Tristan van basisschool Floralaan worden vriendelijk ontvangen door de 89-jarige Cor Langenhof en zijn vrouw. Zij zorgt voor de drankjes en lekkers, want ‘als je praat, moet je wel iets nats erbij hebben en de koekjes mogen ook op!’ Cor woonde tijdens de oorlog aan de Leenderweg in Eindhoven, niet ver van de school van de kinderen.

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Op de ochtend van 6 december 1942 vierden we Sinterklaas met het hele gezin. Ik had een dambord gekregen en speelde daarop een spelletje met mijn broer. We kenden de damregels nog niet; als je kunt slaan moet je slaan. En zo kwam het dat alle witte en zwarte stenen tegen elkaar stonden en we niet verder konden spelen. We realiseerden dat we het niet goed hadden gedaan. We hebben het dampotje niet af kunnen maken, omdat opeens de bommen vielen. Dat blijf je je dan herinneren, dat je op zo’n moment met zo’n damspel bezig bent. Wat het geval was; Philips maakte radio’s en onderdelen en daar maakten de Duitsers gebruik van. Dus wilden de Engelsen die fabrieken raken. Dat is totaal mislukt. De Demer, nu ook onze winkelstraat, is toen helemaal platgebombardeerd.’

Hoe was de bevrijding?
‘De bevrijding was het mooiste stukje van de oorlog. Ik had net gegeten en was met mijn broer met een tennisballetje tegen de muur aan het schoppen. Ineens komt er een stel op een tandem met luchtbanden voorbij. Dat was bijzonder, want je had in de oorlog alleen nog fietsbanden van hout. Zij schreeuwden: “De Engelsen komen eraan!” Met mijn vader ben ik toen naar de Aalsterweg gegaan. Hij pakte mijn hand en frummelde me de menigte door. Een vrouw in een deuropening riep: “Zoiets moois heb ik nog nooit gezien!” En daar was de lange colonne Engelsen, er kwam geen einde aan. Vier rijen dik met jeeps, tanks en artillerie, bumper aan bumper. De soldaten gooiden sigaretten en snoep. Ze gingen richting Nijmegen om over de bruggen snel door te stoten naar het noorden. Helaas is deze operatie Market Garden mislukt en brak daarna de Hongerwinter aan.’

Heeft u het bombardement na de bevrijding meegemaakt?
‘De avond na de dag van de bevrijding was er een kinderoptocht met fietsen en stepjes. Mijn moeder had al iets gehoord en wij moesten thuisblijven. Ik hoorde op mijn slaapkamer Duitse vliegtuigen overkomen, het motorgeluid kon ik namelijk herkennen. ‘Dat is gek’ dacht ik en ging met mijn zus naar beneden. Een ander Duits vliegtuig gooide lichtkogels. Onze buurvrouw zei: “Oh, wat leuk, nu krijgen we nog vuurwerk ook!” De Duitsers wilden de stroom geallieerden tegenhouden en toen hebben ze Eindhoven platgebombardeerd. Die avond was de verschrikkelijkste dag van de oorlog.’

 

Archieven: Verhalen

‘Alles went, zelfs oorlog en bombardementen’

Ad van Thoor woonde in de oorlog op de Aalsterweg, tegenover waar nu de Coolblue zit. Zijn moeder had een winkel in rookwaren en zijn vader een schildersbedrijf. Ad was vier toen de oorlog begon. Aan Thijs, Ilsu en Casper van de Floralaanschool vertelt hij over die periode in zijn leven.

Kende u NSB’ers?
‘Naast ons huis zat een autobusbedrijfje en daarnaast een café. Daar woonde een NSB-gezin met twee dochters. De familie heulde met de Duitsers en de twee zussen ook. Na de bevrijding werden ze uit hun huis gehaald en midden op straat kaalgeschoren. Dat heb ik gezien. Ook had ik een oom die NSB’er was. Hij was hoofd van het vliegveld. Soms kwam hij bij ons in de winkel. Dan probeerde hij mijn ouders over te halen lid te worden van de NSB. Dat had mijn vader heel veel opdrachten kunnen opleveren, maar hij sloeg het aanbod resoluut af.’

Hoe was het leven op de Aalsterweg?
‘Ik was een kind en kinderen speelden in de oorlog gewoon op straat. Kinderen hebben de gevaren van de oorlog niet door en raken daar ook enigszins aan gewend. Ik speelde met zelfgemaakt speelgoed zoals knellen, spintollen en repen met een koepel. Van oude kranten en elastieken maakten we een voetbal. Aan het einde van de oorlog kropen we stiekem boven op het balkon en zagen hoe in het stadswandelpark de laatste Duitsers verdreven werden door de Engelsen. De Aalsterweg was een belangrijke hoofdweg. Er marcheerden veel Duitse troepen en er reden geregeld jeeps met mitrailleurs. Hierdoor was de Aalsterweg ook een belangrijk doelwit voor de Engelsen tijdens de bezetting. ’s Avonds moesten we het huis verduisteren van de Duitsers, zodat de Engelse vliegtuigen zich niet konden oriënteren. Net na de bevrijding was de Aalsterweg ook een doelwit tijdens het laatste bombardement van de Duitsers. Hierdoor wilden ze voorkomen dat de Engelse tanks makkelijk door konden stoten naar het noorden.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘De Duitsers wilden dus de doorstoot van de Engelse bevrijders stoppen en besloten Eindhoven een dag na de bevrijding, op 19 september 1944, te bombarderen. Ik zat toen, pas acht jaar oud en in mijn pyjama, met zo’n dertig mensen in een schuilkelder. Het was een donkere ruimte met banken en tafeltjes met daarop gaslichtjes. Naast onze schuilkelder viel een bom. Door de explosie ontstond een enorme luchtdruk waardoor alle lichtjes uitgingen. Uit angst renden mensen de kelder uit. Ik was de laatste. Een mevrouw nam mij mee naar de wijk Tivoli en toen het bombardement voorbij was, ging ik terug naar huis. Ik werd uitgelachen omdat ik in m’n pyjama was. Veel huizen waren kapot. Later vernam ik dat vlakbij in een andere schuilkelder, die opgebouwd was met stokken en plaggen, tweeënveertig mensen om het leven waren gekomen. De ingang was geblokkeerd en ze konden er niet meer uit…’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Opeens werd er vanaf een dak op de menigte geschoten’

Fotograaf Femke begeleidt Remmert Tekelenburg (87) van zijn huis naar OBS Wereldwijs in Zuidoost. Remmert is slecht ter been, maar dat weerhoudt hem er niet van om aan Chardonnay, Aicha, Jahime, Amber en Tiela uit groep 8 zijn oorlogsherinneringen te vertellen. Hij hoopt dat de kinderen zelf nooit een oorlog mee hoeven te maken.

Was u wel eens bang tijdens de oorlog?
‘De oorlog begon in 1940 en dat was precies het jaar waarin ik voor het eerst naar school zou gaan. Het gebouw werd gevorderd; de soldaten werden daar ondergebracht. Toen moest ik naar een andere school, die een stuk verder weg was. In die tijd ging er ook vaak een luchtalarm af. Dan gingen de leerlingen per klas keurig in een rijtje naar de schuilkelder toe. Die zat onder een brug aan de Vijzelstraat. Dan ging je in je groep naar beneden, op een plek vlak boven het water. Het was hartstikke donker en daar moest je dan maar zitten wachten. Ik vond het doodeng. In de havens was er een opslag voor olievoorraden. De regering wilde niet dat dat in handen kwam van de Duitsers. Die zijn toen in brand gestoken, het schijnt door de Engelsen. Dat gaf een enorme zwarte rookwolk. Als je als kind thuis uit het raam kijkt en je ziet dat, dan vraag je je wel af wat daar aan de hand is.’

Wat is er aan het einde van de oorlog op de Dam gebeurd?
‘Officieel was de vorige dag de vrede getekend. Duitsland had zich overgegeven. Op papier was de oorlog beëindigd, maar dat was niet bij iedereen meteen bekend, ook niet bij de soldaten. Wij hadden het wel al gehoord, op de radio. Heel veel Amsterdammers gingen naar de Dam, want de Canadezen zouden komen. Mijn vriendjes en ik gingen daar ook heen. Mijn moeder vond het maar niks, die was altijd een beetje bang. Er waren een heleboel mensen bij elkaar. Opeens werd er vanaf een dak geschoten op de menigte. Ik was met een paar andere leeftijdsgenoten en die riepen: “We gaan naar De Roode Leeuw!” Ik wist helemaal niet waar dat was. Ik besloot de andere kant op te rennen. Ik liep een steeg in, maar die liep dood. Dat was eng, want toen moest ik weer terug. Gelukkig heb ik niet gezien dat er mensen waren neergeschoten. Dat heb ik achteraf pas op foto’s en filmpjes gezien. Toen ik thuiskwam, schrok mijn moeder heel erg. Mijn vader was namelijk ook naar de Dam gegaan met mijn kleine broertje, maar dat wist ik helemaal niet. En we wisten op dat moment nog helemaal niks van hun lot. De volgende dag was er een parade. Toen kwamen er echt veel Canadezen. En enkele dagen later was er nog een hele optocht. Die kwam ook door de Vijzelstraat.’

Wat vindt u ervan dat er nu weer oorlog is?
‘De tijd was toen zo anders dan nu. Ik vind die oorlog in Oekraïne echt heel afschuwelijk. Zoals het nu is, heb ik het niet meegemaakt. Ik woonde toen in Amsterdam. Daar is ook wel wat gebeurd, maar niet van die vernielingen zoals je daar ziet. Er waren in het begin veel minder vliegtuigen. We vinden een vliegtuig nu heel gewoon, maar toen was het iets heel bijzonders. De Duitsers die ons land binnenvielen in 1940, die hadden veel werk gemaakt van het ontwikkelen van vliegtuigen. Dat waren altijd militaire vliegtuigen, geen passagiersvliegtuigen. Die maakten een heel raar geluid. Ik vind dat geluid van een vliegtuig nog steeds eng. Dan moet ik meteen denken aan de vijand, terwijl er nu mensen in zitten die lekker op vakantie gaan.’

Archieven: Verhalen

‘Driemaal zijn ze opgepakt door de Duitse politie’

Jurriaan en IJvon Meiresonne komen naar OBS Wereldwijs om in gesprek te gaan over de Tweede Wereldoorlog met Tahirah, Faris, Resham, Gabrielle en Joep. Na een kennismakingsronde haalt meneer Meiresonne hele bijzondere brieven van zijn oom tevoorschijn. Zelf is Jurriaan Meiresonne geboren in 1943. Zijn vrouw IJvon Meiresonne is van zeven jaar na de oorlog geboren, maar zit vol met oorlogsverhalen over haar vader. Hoewel het lang geleden is, emotioneerde het gesprek het echtpaar.

Meneer Meiersonne, wat heeft u voor spullen uit de oorlog meegenomen?
‘Mijn ouders hebben veel brieven bewaard uit die tijd. Daartussen vond ik brieven van mijn oom aan hen. Hij had op zijn achttiende een oproep gekregen om in Duitsland te gaan werken. Per trein ging hij met een paar collega’s naar Duitsland. Daar heeft hij bijna twee jaar, tot het einde van de oorlog, gewerkt. Ze werden niet echt gevangen gehouden. Ze sliepen in een soort pension en konden gaan en staan waar ze wilden. Ze ging ook wel eens uit. En ze verdienden gewoon geld. Maar ze moesten wel hard werken in een staalfabriek, onder andere kolen scheppen, totdat hun handen kapot waren.’

Hoe is hij weer thuisgekomen?
‘Toen de Amerikanen in maart, april 1945 naderden, moesten ze opeens weg. Ze werden op de trein gezet, maar na tien kilometer moesten ze eruit en verder lopen met hun zware bagage. Het regende keihard. Na twee dagen lopen, konden ze niet meer. Zo hebben ze twee dagen gelopen. Toen gingen ze zitten en wilden niet verder. Een auto heeft toen de bagage opgehaald en daarna hebben ze nog een week gelopen richting een stad waar ze in een kamp gestopt zouden worden. Maar die stad werd ontzettend gebombardeerd. Met vijf andere Nederlanders is mijn oom toen weggelopen. Overdag schuilden ze in de bossen en ‘s nachts sliepen ze stiekem in schuren. Ze hadden zelf geen eten, dus ze leefden van de goedheid van de mensen. Ze kookten zelf aardappels boven een vuurtje. Driemaal zijn ze gepakt door Duitse politie. Elke keer konden ze zichzelf eruit praten. En toen hoorden ze schoten. De Amerikanen waren er! Na vijf weken rondzwerven kregen ze schoenen en ondergoed. Dat kwam goed uit, want ze waren alle bagage kwijtgeraakt. De mannen gingen terug via Frankrijk, Luxemburg en België. Ze moesten eerst nog drie dagen wachten voor onderzoek. Toen konden de ouders van mijn oom hem eindelijk ophalen.’

Mevrouw Meiresonne, wat hebben uw ouders meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Mijn vader zag er heel Joods uit. Al kon hij tig keer bewijzen dat hij was wie hij was, hij werd toch steeds opgepakt. Hij is ook tewerkgesteld. Niet in Duitsland, maar ergens in Nederland. Gelukkig waren er tijdens de oorlog ook hele goede Nederlanders die elkaar hielpen. Mijn vader had zich een keer gesneden tijdens dat werk en toen ging hij naar de dokter. De dokter zei toen dat hij suiker in de wond moest doen, zodat het ging infecteren en hij daardoor een lange tijd niet kon werken. Om de hoek bij mijn ouders was een melkboer die ook altijd hielp. Op een gegeven moment kon hij daardoor zelf niet meer de rekeningen betalen. Hij heeft toen uit wanhoop zijn polsen doorgesneden. Hij heeft het overleefd, maar de rekeningen waren nog steeds niet betaald. Dat kan de oorlog ook met mensen doen. Dat je zo goed bent voor anderen, dat je zelf geen uitweg meer ziet.’

Hadden uw ouders altijd genoeg te eten?
‘Mijn ouders woonden in Amsterdam. Daar was heel veel honger. Ze aten tulpenbollen. Er was verder niks. Mijn ouders waren voor de oorlog getrouwd. Als je ging trouwen, kreeg je allemaal spullen cadeau. Vaak gingen ze op de fiets op houten banden van Amsterdam naar Brabant om die spullen, bijvoorbeeld lakens en handdoeken, te ruilen voor eten. Op het platteland hadden de mensen het beter dan de mensen in de stad. In de stad hadden ze ook geen elektriciteit. Mijn vader had van blikken een stellage gemaakt voor in de woonkamer waar de fiets in kon. Als je dan trapte, had je een beetje licht.’

Hoe vinden jullie het dat er nu weer oorlog is na alles wat er is gebeurd?
Jurriaan: ‘Het is misdadig wat daar gebeurt. Dat één man bepaalt wat er gebeurt. Wat heb je nou aan zo’n land wat helemaal kapot gebombardeerd is en waar alle mensen zijn gevlucht?’
IJvon: ‘Als twee landen een probleem met elkaar hebben, praat het dan met elkaar uit.’
Jurriaan: ‘Rotterdam is in de oorlog gebombardeerd en al snel gaf Nederland zich over. De Oekraïners van nu vechten door, tot het bittere einde.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892