‘Ich will zu meiner Mutti,” huilde de soldaat


Vera, Milan, Lútzen vertellen het verhaal van Ytje de Vries
Tytsjerk

Ytje de Vries was de één na jongste thuis. Ze had twee zussen, een broer en een jonger zusje. Het gezin woonde op een boerderij net buiten Tytsjerk, voorbij het bruggetje bij de Woelwijk. De bungalows die er nu staan, waren er toen nog niet. De weg naar Leeuwarden door de Groene Ster ook niet. Ze woonden aan it ein fan ‘e reed (aan het eind van de weg). Ytje was graag bij haar vader in de stal, tussen de varkens, de koeien en de paarden. Ze was bijna drie jaar toen de oorlog begon. Aan Mila, Lútzen en Vera van OS de Romte vertelt ze haar verhaal.

Bent u wel eens bang geweest in de oorlog?
‘Op een ochtend liep ik hand in hand met mijn heit uit de stal, toen ineens twee Duitse soldaten in groen uniform en met een hoge hoed op voor ons stonden. Ze zaten op hele grote paarden; veel grotere paarden dan die wij hadden. We schrokken. Mijn heit kneep in mijn hand van angst. Ik voel het nog. Ook ik was bang. En die mannen praatten heel gek, vond ik. Dat Duits klonk maar wat raar, alsof ze blaften. De Duitsers eisten voor de nacht de schuur op, voor veertig soldaten en veertig paarden. Mijn heit mocht blijven om op de koeien te passen. De rest van het gezin moest weg. We gingen naar mijn pake en beppe in Suwâld.’

Is er ook een razzia bij jullie thuis geweest?
‘Op een zondag, we kwamen net uit de kerk, zat er bij ons huis een jonge man onder de perenboom op het bankje. Hij huilde en was smerig. Mijn mem vroeg hem wat er was. “Laat mij maar,” zei hij, “ze pakken mij toch wel.” Dat vond ik heel erg. Toen zei mem: “Eerst maar eens een bakje koffie!” Hij vertelde dat hij vanwege een razzia uit Leeuwarden gevlucht was. Hij was door de weilanden en sloten weggerend en kwam zo helemaal uitgeput bij ons huis aan. Hij is heel lang bij ons gebleven. Hennie Boelens was zijn naam, het was een aardige jongen. Na hem kwamen er meer onderduikers bij ons thuis. Ik mocht niet weten waar ze verstopt zaten, dan kon ik het ook niet vertellen als de Duitsers ernaar vroegen. Er kwamen onder andere twee kinderen uit Rotterdam, hongervluchtelingen, net zo oud als wij. En een evacué uit Limburg; een jongen van ongeveer elf, die onder de luizen en vlooien zat. Dat vond mijn moeder heel erg, ze was er zelf altijd heel precies in. Maar er was ook geen zeep of shampoo in de oorlog. En zo kwamen er steeds meer onderduikers bij. Op een gegeven moment waren we met zestien mensen in huis, waarvan negen onderduikers. Mijn zusje en ik waren de kleinsten en moesten tijdens het eten op de drempel zitten, omdat er geen ruimte meer aan tafel was.’

Hadden jullie ook last van de Hongerwinter?

‘Nee, want we woonden op een boerderij. We hadden altijd wel melk, daar maakten we ook boter van. En we hadden perenbomen, bessenstruiken en een groentetuin en aardappelen van Klaas de Graaf. Soms kwam er in het geheim ‘s nachts een slager bij ons thuis om een varken te slachten. Het vlees werd snel gebakken en in weckflessen gedaan. Dat was veel werk op een dag, maar het moest zo snel mogelijk gebeuren, want de Duitsers mochten er niet achter komen. Toen de oorlog bijna voorbij was, kwamen er nog twee jonge Duitse soldaten bij ons. Ze waren net iets ouder dan jullie, een jaar vijftien. Ze huilden van de honger, want ze kregen aan het eind van de oorlog bijna niks meer. “Ich will zu meiner Mutti,” zei de een. Natuurlijk kregen ze te eten. Bij ons ging er nooit iemand weg zonder eten. Mijn ouders hielpen iedereen. Er waren ook wel NSB’ers in het dorp, die kenden wij en zij kenden ons. Maar ze hebben nooit verraden dat wij onderduikers hadden. Ik denk omdat mijn heit en mem altijd heel goed waren voor anderen.’

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892