‘Na de oorlog moest ik naar de zenuwdokter’


Fimme, Doutsen en Nikki vertellen het verhaal van Jelle de Graaf
Lytse Geast, Tytsjerk

Op een zonnige ochtend fietsen Fimme, Doutsen en Nikki vanaf basisschool de Romte door het dorp naar de woning van Jelle de Graaf en zijn vrouw. Jelle was vier jaar toen de oorlog begon en woonde toen met zijn ouders en broers op een boerderij op de Lytse Geast. Opgewekt en ontspannen neemt Jelle hen mee in de tijd dat hij opgroeide. Met altijd de angsten van zijn moeder, een vervelende schooltijd en de dreiging van het altijd aanwezige gevaar. Gelukkig kwam er uiteindelijk vrede, zowel in Tytsjerk als ook in Jelle zelf.

Moest u onderduiken?
‘Ik was zo jong dat ik geen gevaar liep om opgepakt te worden, maar mijn twee oudere broers Tsjip en Geart moesten onderduiken bij andere boeren, waar ze ook werkten. Mijn broer Oane, die zeventien was, bleef thuis. We waren erg bang dat hij opgepakt zou worden tijdens de nachtelijke razzia’s. Dan zetten de Duitsers het hele dorp af met wagens. Daarin namen ze jonge mannen mee om voor hen te werken. Daarom maakte de lokale timmerman achter de planken van de koeienstal een schuilplek in de hooiberg waar mijn broer ’s nachts moest slapen. Hij kon er amper ademhalen door al het stro en de scherpe geur van koeienstront. Eigenlijk mocht zelfs ík niet weten dat hij daar verbleef, omdat mijn ouders bang waren dat ik me zou verspreken. We waren steeds bang dat hij toch ontdekt zou worden en dat de Duitsers hem dan mee zouden nemen. Dat we niet zeker wisten of we mijn andere broers weer terug zouden zien, gaf ook veel spanning bij mijn moeder. Die spanning heb ik wel wat van haar overgenomen. Gelukkig is uiteindelijk in de oorlog geen van mijn broers opgepakt.’

Hebben jullie last gehad van de Hongerwinter?
‘Omdat we vee en een groentetuin hadden, was er altijd wel te eten. Wel was er tekort aan brandstof, dus maakten we zelf turf uit de grondlaag van de weilanden. Deze turf deelden we met familie in Metslawier. Ik ben een keer mee geweest met mijn vader, op de praam. Dan namen we stiekem aardappelen mee terug, verstopt onder voerderbieten, die je wel mocht vervoeren, omdat het veevoer was. Dat was niet alleen spannend omdat het dus niet mocht van de Duitsers, maar ook omdat we niet konden zwemmen. Het was twee dagen varen naar Metslawier; we overnachtten ook op de praam. Uit het weiland haalde mijn vader dan stro om op te slapen. Ons deken was het zeil dat we overdag indien nodig gebruikten om te zeilen.’

Gingen jullie naar school?
‘Toen ik zes was, ja. Op school moesten we soms onder de banken schuilen als er vliegtuigen overvlogen. Een keer was er weer een razzia in het dorp. Een Duitser stond tegenover school op wacht, had zijn geweer in de aanslag en richtte dat op het schoolplein. Wij renden zo hard als we konden de school in en die man schoot ook nog. Hij raakte niemand en we hoorden later dat het misschien losse flodders waren, maar ik vond het heel bedreigend. Ik was al zo’n angstig kind, dus dit was niet zo goed voor mij. Omdat ik zoveel zenuwen had door school, mijn moeder en de oorlog, gingen we na de oorlog met het paard en de koets van de familie Leistra uit Tytsjerk naar de zenuwdokter in Leeuwarden. Als recept moest ik elke dag een liter sûpe (karnemelk) drinken. En of dat mij nou beter heeft gemaakt, of het idee dat ik wel een liter kon drinken per dag, dat weet ik niet, maar ik knapte op. Ook kwam er een leraar op school waarmee het goed klikte en die mij tijd en vertrouwen gaf. Vanaf dat moment kreeg ik weer aardigheid in school en ging het steeds beter met me.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892