Archieven: Verhalen

‘Ik ging in Bovenkarspel wonen want hier was het eten op’

Toos Kuit vindt het leuk om weer op de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost te zijn. Ze heeft haar verhaal nog niet helemaal paraat, zegt ze, maar gelukkig heeft ze een printje meegenomen waar ze af en toe even op kan kijken om alles weer naar boven te krijgen. En dat blijkt heel goed te werken, zien Eliahna, Rosa, Lloyd, Lieve en Jolie.

Wat merkte u van de oorlog?
‘Toen de oorlog net was begonnen, zagen we allemaal vliegtuigen in de lucht. Dat heeft veel indruk op mij gemaakt. Mijn ouders legden het wel uit, maar daar begreep ik als kind nog niet zo heel van. Pas later merkte je wat dat allemaal inhield. Maar ik zie het zo weer voor me: al die vliegtuigen in de lucht, het waren er zoveel! Ik weet nog dat er een gaarkeuken was bij de melkfabriek. Daar moesten we naartoe met een pannetje en uit hele grote bakken schepten ze er dan eten in. Je kreeg eten als je een bon inleverde. Op een gegeven moment was alles op de bon.’

Wat weet u nog van de Hongerwinter?
‘In 1944, in het laatste jaar van de oorlog, zijn wij naar Bovenkarspel gegaan, want het eten was echt op. Met twee zussen ben ik een half jaar in Bovenkarspel gaan wonen. We gingen er ook gewoon naar school. Na de oorlog haalden mijn ouders mij en mijn zussen weer op. Dat was een dag fietsen, terwijl ze al zo verzwakt waren. De reis ging ook een stuk met de boot over het IJsselmeer; de hoge golven maakten me zeeziek. Misselijk kwam ik aan in Amsterdam. Daar had ik de bevrijdingsfeesten gemist. Ik was jaloers op mijn oudste twee zussen, die wel al die straatfeesten hadden meegemaakt. In Bovenkarspel waren niet echt feesten geweest.’

Had u een speeltuin waar u kon spelen?
‘We speelden gewoon op straat tijdens de oorlog, alleen overdag want ‘s avonds was het te gevaarlijk en mocht je niet naar buiten. De jeugdvereniging van de NSB marcheerde vaak door de straten en dat vonden wij niet leuk om te zien. Ze keken heel boos en liepen met een strak gezicht door de straten. Als ik ze zag, keek ik maar liever de andere kant op.’

Hoe was het ‘s avonds bij u thuis?
‘Alles was verduisterd en er was geen elektriciteit. Maar mijn vader had iets bedacht. Hij had een fiets op een soort balk vastgemaakt. Aan de fiets zat een draadje en dat draadje ging naar een lampje. Mijn zus ging heel hard fietsen en zo hadden we licht. Zodra ze stopte, ging het licht uit. Er waren later ook bijna geen kolen meer om in de kachel te doen. Weet je dat ik heb gezien dat een meneer die buiten bij het spoor kolen wilde pakken, in zijn hoofd werd geschoten? Hij heeft het gelukkig overleefd. De kogel hebben ze in zijn hoofd laten zitten. Zijn hele leven heeft hij met die kogel rondgelopen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik werd met laken en al het bed uit gesleurd’

In het lokaal naast de koffieruimte van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost bespreken Louis, Olav, Woud, Marijn en Lynn nog een laatste keer de vragen. Als zij een paar minuten later met Bernadette Nyst kennismaken blijkt dit totaal niet nodig te zijn. Een uur lang is er een levendig gesprek waarin ze geboeid luisteren naar de verhalen van mevrouw Nyst, over haar broer, de onderduiker en geheime ruimtes in haar oude huis. Maar de kinderen laten zien ook zelf veel van de oorlog te weten. Ze vertellen over hun opa’s en oma’s, stellen slimme vragen en weten zelfs wat een ‘boterham met tevredenheid’ is.

Hoe is uw broer opgepakt?
‘Ik was de jongste van zes kinderen, drie jongens en drie meisjes. Mijn oudste broer werd opgeroepen om te werken in Duitsland. Hij moest van de Duitsers werken in een kamp. Ik heb altijd een hele sterke band met mijn oudste broer gehad, dus ik miste hem heel erg. Ik wist ook niet waar hij zat. Nu weet ik dat hij in Buchenwald heeft gezeten en daar vreselijk behandeld is. Ik herinner mij ook wel dat mijn vader en moeder hem wat voedsel mochten sturen. Dat moesten ze in een kist doen en dan opsturen. Toen kregen ze een paar weken later die kist terug en hadden de Duitsers alle boter eruit gegeten. Uiteindelijk is mijn broer, met behulp van een arts uit Nijmegen, ontsnapt.

‘Hij kwam broodmager terug uit het kamp en moest onmiddellijk onderduiken. Anders werd hij zo weer opgepakt. Hij is toen ondergedoken bij twee oude tantes van mijn vader. Ik wist dat destijds niet. Omdat ik nog klein was, waren mijn ouders bang dat ik het misschien op school zou doorvertellen. Dat is natuurlijk heel gevaarlijk, want dan zou hij misschien verraden worden en dan kwamen de Duitsers hem weer ophalen. Nu weet ik precies waar hij ondergedoken heeft gezeten. Dat is niet ver van hier. Ik kijk nog altijd naar dat huis als ik er langskom en dan denk ik: daar heeft hij gezeten.’

Leeft uw broer nog?
‘Nee, mijn broer is al dood. Anders zou hij nu 97 zijn. Na de oorlog is hij gaan studeren, want hij wilde priester worden. Toen heeft hij tbc (tuberculose) gekregen. Hij heeft thuis heel lang in bed gelegen. Toen genezen was kreeg hij het opnieuw. Dat was omdat hij in dat kamp zo’n honger geleden heeft en zo slecht behandeld was. Hij heeft nooit over de oorlog willen praten. Hij is ook pas laat getrouwd, maar dat was een goed huwelijk. Zijn vrouw heeft hij er wel over verteld. Zij is later overleden.

‘Mijn broer was graag bij ons, ik was zijn lievelingszus. Hij at dan bij ons, maar over de oorlog praatte hij niet. Dan zei hij zelfs: dat heeft mij niks gedaan. Dat was zijn grootste punt, hij kon het niet uitten. De oorlog vrat zijn leven lang aan hem. Op het einde wilde hij ook niet meer verder. Hij zei: ik wil niet nog een keer een winter meemaken. Hij heeft zijn verhaal echt in het graf meegenomen.’

Heeft u wel eens wat gemerkt van de kanonnen bij het park Frankendael?
Jazeker, daar stond afweergeschut. Die stonden vlakbij Jeruzalem. Dat was toen nog allemaal land, zonder bebouwing. Soms werd er geschoten en dan moesten wij naar de badkamer om te schuilen. Dat kon op elk moment van de dag gebeuren. Ik herinner me nog dat ik op een gegeven moment met laken en al het bed uit werd gesleurd. Dan zaten we met zijn allen te schuilen in de badkamer tot het schieten gestopt was. Dat maakt natuurlijk wel indruk als je jong bent.

Wij hadden ook een geheime ruimte. Op de eerste verdieping hadden we twee kamers, voor en achter. In het midden had je de badkamer. Voor die badkamer, in de gang, stond een hele diepe kast. Daar hing kleding in. Maar het was een hele diepe kast. En achter de kleding zat een muurtje, en daarachter konden wij schuilen. Dus als de Duitsers aan de deur kwamen dan ging mijn vader gauw in die kast achter dat muurtje staan. Het was een hele mooie schuilplaats.’

Archieven: Verhalen

‘Stelen mag natuurlijk ook niet maar je moest wel overleven’

Frederika de Boer-Blom vertelt aan Teun, Sam, Sophie, Fahad en Cas over de spannende gebeurtenissen die ze meemaakte tijdens de oorlog. Bijvoorbeeld over de dag dat haar broer in prikkeldraad viel en vast kwam te zitten. De leerlingen van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost luisteren aandachtig.

Wat was het engste moment in de oorlog?
‘Er waren heel wat enge momenten in de oorlog… Toen ik eens met mijn broer en moeder bij mijn grootouders sliep, werden we midden in de nacht wakker van een keiharde knal. Wat bleek er nou gebeurd te zijn? Op een weiland in de buurt was een bom gevallen. Gelukkig niet dicht bij een huis en niemand was omgekomen, maar op dat moment was ik wel heel bang.

‘En nog een verhaal… Mijn broer en ik gingen, net als anderen, vaak naar het spoor hierachter want daar reden goederentreinen langs waar we spullen uit wilden stelen. Het gebied was beschermd met prikkeldraad want je mocht daar niet komen. Stelen mag natuurlijk ook niet maar je moest wel overleven. Dus iedereen ging onder het prikkeldraad door om bij de goederentrein te komen. Ook mijn broer deed dat. Allee viel hij in het prikkeldraad en zat vast. Juist op dat moment kwam er een Duitse soldaat op ons aflopen. We moesten met hem mee naar zijn kantoortje. Daar pakte hij een verbanddoos gaf die aan mijn broer en toen mochten we naar huis gaan. Dat was een spannend moment.’

Hoe bent u de Hongerwinter doorgekomen?
‘Wij hadden het geluk dat wij familieleden buiten de stad hadden. Zij woonden op boerderijen en van hen kregen wij aardappelen en groenten. En we kregen voedselbonnen. Zo konden we naar de kruidenier of een andere winkel om boter of melk te kopen. Mijn zusje is geboren in de Hongerwinter en daarom kregen we extra voedselbonnen want mijn moeder moest goed eten en drinken voor mijn zusje. Mijn moeder zei ook altijd dat ons zusje ons leven heeft gered. Bij de bakker kregen wij, de kinderen in de buurt, vaak een bordje pap om aan te sterken. Wij hoefden gelukkig nooit op zoek te gaan naar eten in de containers of afvalpunten. We zochten er wel naar kleding want het was zo koud. Eens deed mijn broer mee met een hardloopwedstrijd en won de eerste prijs. Dat was een zak kolen, en dat was geweldig want zo hadden we een warm huis.’

Hoe ging het verder na de oorlog?
‘Er was heel veel kapotgeschoten, iedereen die kon moest helpen alles weer op te bouwen. Na de oorlog was er ook nog niet iedere dag school want we hadden niet genoeg kolen of hout om te verwarmen. De wederopbouw duurde wel tien jaar.’

Archieven: Verhalen

‘Op de hoek van de Kruisstraat stond altijd een Duitse soldaat op wacht’

Marouan, Florian, Mijne, Marta en Milischa spreken met Aart Janszen over zijn herinneringen aan de oorlog. Aan de leerlingen van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost vertelt hij hoeveel indruk de Hongerwinter op hem heeft gemaakt. Vanwege de honger die hij destijds had, gooit hij nooit meer zo maar eten weg.

Was u bang in de oorlog?
‘Ik was ontzettend bang! Vanuit mijn raam zag ik eens een brandend vliegtuig naar beneden zien komen. En mijn Joodse oom was in 1942 opgepakt en vermoord, daarna was ik doodsbang dat wij ook werden opgepakt.

Voor nog meer dingen was ik bang. In de oorlog hadden wij een avondklok: je moest thuis zijn voor 20 uur, anders werd je opgepakt. Ik at wel eens bij mensen in Betondorp, en na het eten moest ik in mijn eentje teruglopen naar ons huis aan de Kruislaan. Op de hoek van de straat stond altijd een Duitse soldaat op wacht, in een grijs pak en met een geweer. Ik was dan heel bang dat ik hem net na 20 uur zou passeren en zou worden opgepakt… Als ik nu langs die plek loop, denk ik aan hem. En ik ben sindsdien bang voor groepen soldaten.

Op een avond toen ik buiten speelde, ging opeens het luchtalarm af. Je moest dan zorgen dat je zo snel mogelijk je huis in ging. Maar ik durfde dat niet omdat ik ontzettend bang was dat er kogels of scherven op me zouden vallen. Van mijn oudere broer, we komen uit een gezin van vijf kinderen, had ik geleerd om plat tegen de muur te staan en dat deed ik. Mijn moeder kwam toen naar mij toe, pakte me op en samen we renden naar huis.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Door de Hongerwinter heb ik nog steeds last van mijn maag en gooi ik niets weg. Gewoon opeten. Wij hadden vaak maar één boterham per dag, daar moest je de hele dag mee doen. Dankzij mijn vader hadden we het gered want hij gaf bijles aan kinderen van NSB’ers in ruil voor eten. Zo hebben wij de winter overleefd. We gingen ook naar de gaarkeuken, maar dat was zo ontzettend vies. Af en toe ging mijn moeder naar Diemen om bij de boeren eten te vragen. Soms ging dat fout want bij de grens tussen Diemen en Amsterdam stonden Duitse soldaten die controleerden of je wat bij je had. En als dat zo was moest je je eten inleveren.’

Hoe was Bevrijdingsdag voor u?
‘Formeel is 5 mei Bevrijdingsdag, maar eigenlijk was het 4 mei, want s’ avonds om 21 uur werd via de radio omgeroepen dat Nederland bevrijd was. Iedereen liep de straat op vol met vreugde en men riep: ‘We zijn bevrijd!’. Ik wist niet wat ‘bevrijd zijn’ betekende want ik kende het leven niet beter dan zoals het was. Het weekend was het feest, maar de maandag daarop ging men gewoon naar het werk. En er was nog steeds geen eten, voedsel was zelfs na de oorlog nog heel schaars. Alles bleef op de bon.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader kon hele goeie verstopplekken bedenken voor Joodse mensen’

Myriam Mater zit nog maar net of ze wil meteen weten met wie ze in gesprek gaat vandaag. Hannes, Jathan, Gene, Annabel en Hanna vertellen snel hun naam en brandden dan los met vragen. De leerlingen van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost vinden het zo spannend om iemand die de oorlog heeft meegemaakt te kunnen spreken. Het blijkt dat ze goed zijn voorbereid, mevrouw Mater is onder de indruk van hun vragen.

Wat deed u vader in het verzet?
‘Hij wilde Joden redden. Dat kon je op twee manieren doen: aantonen dat iemand niet helemaal Joods was, dus dan moesten er persoonsbewijzen worden vervalst. Of een onderduikplek regelen. Dat was best moeilijk want de mensen die de Joden in huis namen, liepen ook gevaar. En het was ook moeilijk om eten voor ondergedoken Joden te krijgen want al het eten was op de bon. Hij moest daarom bonnen regelen voor de huizen waar de Joden zaten ondergedoken. Mijn vader kon hele goeie verstopplekken bedenken voor Joodse mensen, zoals een plek boven een lamp aan het plafond. Je moest die lamp opzijschuiven en dan was er een gat waar je doorheen kon kruipen tussen de plafonds.’

Hoe was het om onderduikers in huis te hebben?
‘Mijn moeder maakte ons eens wakker en zei: we hebben een logé, en we doen net of hij er niet is. Wij gingen naar beneden en daar zat een vreemde meneer. Wij zeiden helemaal niets. Mijn moeder zei: wat is dat nou, zo heb ik jullie niet opgevoed, zeg die meneer eens gedag. Maar dat mag toch niet?, antwoordden wij. Oh, zei mijn moeder ik heb het niet goed uitgelegd. Alleen hier in huis mag je met deze meneer praten en verder mag er buiten dit huis niemand weten dat deze meneer hier is, niet de buren, niet de juf op school en ook niet je beste vriendinnetje. We begrepen toen wel dat het echt gevaarlijk was voor die meneer en ook voor ons, dus we hebben het nooit aan iemand verteld.’

Wat at u in de Hongerwinter?
‘Suikerbieten en tulpenbollen. Er was echt niets te eten, weet je wat er wel gebeurde? Mensen gingen naar de boer met kostbare spullen, bijvoorbeeld een ketting, en ruilden die met aardappelen. Ik heb het een keer gezien dat iemand dood neerviel tijdens de Hongerwinter. Dat was heel erg om te zien. Niet alleen door de honger maar ook door de kou hadden mensen geen weerstand meer. De dode mensen konden niet eens worden begraven omdat de grond te hard was. Ze werden bewaard in de kerken. Mijn moeder is ook doodgegaan in de oorlog. Soms denk ik wel eens als ik mezelf hoor vertellen: het lijkt wel een Wild West verhaal, maar het is echt zo gegaan…’

Is uw moeder doodgegaan van de honger?
‘Mijn moeder was ziek. Ze kreeg geen medicijnen van de Duitsers in de oorlog daardoor is ze overleden. Mijn vader wilde wel dat mijn moeder werd begraven. Stiekem hebben we haar meegenomen naar een begraafplaats. Ze lag in een kartonnen doos, want er was geen hout meer voor een kist. Al het hout was in de kachels gegaan. We hebben haar in de kartonnen doos achterop een fiets meegenomen naar de begraafplaats, waar we werden geholpen met het graf. Ik weet nog goed dat het echt ijs- en ijskoud was, mijn tenen die uit mijn schoenen staken, vroren er haast af van de kou. In de oorlog kon je namelijk niet zomaar nieuwe schoenen kopen, maar ik groeide wel door. Mijn vader had daarom de neus van mijn schoenen weggesneden en zo staken mijn tenen eruit. Dat was ijskoud.’

Archieven: Verhalen

‘De Danie Theronstraat zag er aan het einde van de oorlog uit als een ruïne’

Cas, Insaaf, Ecrin, Gyon en Douwe van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost interviewen Tonny Biesterveld over haar oorlogsherinneringen. Ze was pas 5 jaar toen de oorlog begon, maar weet nog best veel te vertellen. De lege huizen in de Transvaalbuurt, waar Joodse gezinnen hadden gewoond die in de oorlog waren meegenomen door de Duitsers, maakten veel indruk op haar.

Wat heeft u het meest geschokt tijdens de oorlog?
‘Toen ik ongeveer 7 jaar was, ik was iets jonger dan jullie nu, liep ik op het Afrikanerplein in Oost. Daar stond een overvalwagen, waar Joodse mensen in werden gewerkt, zal ik maar zeggen. Ik ben in een Joodse buurt opgegroeid in Oost. Halverwege 1943 waren er al heel veel Joodse mensen weggehaald. Veel huizen stonden leeg. Als het dan in de winter heel koud was, sloopten ze de huizen om te kunnen gebruiken voor brandhout. De trappen, ramen en kozijnen werden eruit gehaald, alles van hout. Ik woonde in de Danie Theronstraat, en aan het einde van de oorlog was er een huizenblok in de buurt dat er uitzag als een ruïne. Overal zaten gaten in. In dat blok hadden bijna alleen maar Joodse mensen gewoond.’

Had u genoeg te eten tijdens de Hongerwinter?
‘In 1944 kwam er steeds minder voedsel, vooral in de steden en dus ook in Amsterdam. De mensen leden honger, alles was op de bon. Per persoon kreeg je een half brood per week, kun je je daar wat bij voorstellen? Mijn vader sneed hele dunne plakjes boterhammen. De scholen waren halve dagen open, soms ‘s morgens en soms ‘s middags. Als je pas in de middag hoefde dan bleef je wat langer in bed want daar was het warmer. Ik legde mijn dungesneden plakje boterham op het andere kussen en lag daar dan een hele tijd naar te kijken, tot ik het opat. Verder aten we vooral suikerbieten of tulpenbollen.

‘In het Sportfondsenbad, nu Oostpoort, was een gladde muur met grote luiken. Voor de muur stonden mensen in een lange rij met pannetjes of emmers. Achter de luiken stonden mensen die eten in je pan of emmer gooide, hutspot of wat het ook maar kon zijn. Zo had je toch nog wat te eten.’

Kon u bij uw ouders blijven tijdens de oorlog?
‘We hadden geen eten en veel kinderen waren erg ondervoed, zo erg dat sommigen het niet overleefden. Mijn zusje van 5 die er het ergste aan toe was, is naar een dorpje in Noord Holland gebracht. Daar verbleef ze bij een slager en kreeg er goed te eten. Een maand later zijn mijn broertjes en ik ook weggegaan, met een boot. Over allerlei kanalen in Nederland zijn we in drie dagen en nachten naar Assen gevaren. Daar hebben we in het stro geslapen, we kregen eten in een restaurant. De volgende dag werden de kinderen aan tafel gezet met een boterham. Vooraan stonden een meneer en mevrouw die de namen van de kinderen afriepen. Mijn broertjes gingen naar Groningen en ik ging met nog een ander meisje naar een gelovig gezin in Peizermade in Noord-Drenthe.

‘Eerst kreeg ik maar een beetje te eten omdat ik langzaam moest aansterken en daarna steeds wat meer. Omdat deze mensen gelovig waren, baden ze voor het eten. Als zij dan hun ogen dichthielden, likte ik snel m’n bord af omdat ik dacht dat niemand het zou zien. Ik had zo’ n honger. De mevrouw van het huis zei later tegen me dat dit niet mocht. Ik was zo verbaasd dat ze dat gezien had, haar ogen waren toch dicht geweest?’

Hoe bent u weer in Amsterdam terecht gekomen?
‘Tijdens de bevrijding reden de bevrijders de dorpen en steden binnen. Ze gooiden sigaretten en chocolade naar de mensen. Ik kreeg twee repen chocolade. Mijn moeder wilde niet wachten totdat ik teruggebracht werd, en is zelf op een fietsje zonder banden vanuit Amsterdam naar Drenthe gefietst. Op een dag kwam ik uit school het huis binnen – onderweg had ik al het idee dat mensen vanachter hun gordijntjes naar me keken – en in de keuken lachte mijn pleegmoeder zo naar me. Daar zat mijn moeder in de kamer. Ze is een paar uurtjes gebleven en heeft meegegeten, daarna is ze 50 kilometer doorgefietst naar Groningen om mijn broertjes op te halen. De volgende dag nam ze hen mee en haalde mij op. We zijn toen ongeveer 60 kilometer naar Joure gelopen. Mijn jongere broertje jengelde de hele weg. En de volgende ochtend zijn we naar de haven in Lemmeren gelopen, en met een stoomboot naar Amsterdam gevaren.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn knuffel Mies heb ik gekregen in het weeshuis’

Na een voorstelrondje start Lous Steenhuis met het voorlezen van een eigen verhaaltje: een sprookje van een prinsesje dat de oorlog overleefde. David, Kee, Lucy en Pip van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost hebben al gauw door dat het prinsesje uit dit verhaal nu in levende lijve voor hen zit. Aandachtig luisteren ze hoe mevrouw Steenhuis vertelt hoe ze op driejarige leeftijd werd opgepakt en naar verschillende concentratiekampen werd gebracht.


Wat betekenen uw knuffel en het jurkje voor u?
‘Ik was eigenlijk te klein om me echt iets te herinneren. Dat is eigenlijk maar goed ook. Toch hecht ik wel waarde aan een aantal voorwerpen van toen. Het jurkje is voor mij heel bijzonder omdat het mijn eerste jurkje was. Het is gemaakt door mijn oma, die was naaister. Toen de oorlog begon wisten mijn vader en moeder dat ze moesten onderduiken. Omdat ze Joods waren was het niet meer veilig voor ze. Maar mijn oma, die ook Joods was, wilde niet onderduiken. Die dacht dat het wel mee zou vallen. Ik ga wel kleren naaien voor gevangenen daar in Auschwitz, zei ze. Toen is ze meteen opgepakt en daar direct vermoord. Ze heeft er dus geen kleren kunnen maken en ik heb haar eigenlijk nooit gekend. Omdat ik nog zo klein was. Mijn knuffel Mies heb ik gekregen in het weeshuis, lieve vrouwen maakten daar speelgoed voor de kinderen. Het is denk ik heel belangrijk om een knuffeltje te hebben in zulke tijden.’

Hoe bent u uiteindelijk in de kampen terechtgekomen?
‘Toen de oorlog uitbrak, gingen vader en moeder en ik onderduiken. Dat was best gevaarlijk dus werd ik ondergebracht bij mijn tante en oom, de broer van mijn vader. Hij was ook Joods maar in een gemengd huwelijk, dat mocht toen nog. Ik moest toen ook papa en mama tegen ze zeggen. Maar in 1944 was dat gemengde huwelijk niet meer toegestaan dus dook mijn oom ook onder en moest ik ergens anders naartoe. Ik kwam terecht bij een gezin in Amsterdam waar nog een Joods meisje was ondergedoken. Dat meisje werd verraden en opgepakt. In de gevangenis heeft ze mij weer verraden. Pas drie jaar was ik toen ik ook in de gevangenis kwam. Gelukkig was er een lieve mevrouw die zich over mij ontfermde en met haar ben ik toen naar Westerbork gegaan.’

Kunt u iets vertellen over zo’n kamp?
‘Vanuit Westerbork werden we met de laatste trein naar Bergen-Belsen gebracht. We lieten Westerbork leeg achter. Ik moet dus wel zeggen dat veel van wat ik vertel soms bijna voelt alsof het een droom is. De verhalen heb ik van mijn moeder, die de oorlog heeft overleefd, en van andere Joodse kinderen met wie ik in de kampen was. En de foto’s helpen mij flarden herinneren. Een jongen die al iets ouder was in die tijd herinnert zich nog hoe Hitler het Rode Kruis voor de gek hield in Theresienstadt. Voor één dag was het daar toen helemaal ‘opgeleukt’ met gordijntjes, groentetuintje en er was zelfs wat te koop in het winkeltje. Hij zelf kreeg mooie kleren aan in plaats van zijn vieze gevangenis kleren. Maar dat was dus schijn, aan het einde van de dag werd alles weer teruggedraaid. Het hoorde bij de propaganda van Hitler. Die wilde daarmee zeggen: kijk hoe goed wij zijn voor de Joden.’

Zijn uw ouders verdrietig geweest?
‘Ik heb wel met mijn moeder over de oorlog gesproken, maar als ik vroeg hoe ze het eigenlijk vond, praatte ze daar liever niet over. Mijn moeder zat in het verzet. Met een gestolen persoonsbewijs waarin dus niet stond dat ze Joods was, heeft ze de oorlog overleefd. Voor de Februaristaking werden bijvoorbeeld pamfletten uitgedeeld die mijn moeder had geschreven. Sstaakt, staakt, staakt’ in het handschrift van mijn moeder.

‘Mijn vader zat ergens op een ander adres ondergedoken en die werd verraden. Hij is toen naar het politiebureau gebracht. Daar heeft hij geprobeerd te vluchten. Er zijn wel vijftien kogels op hem afgevuurd. Later toen ik het politierapport daarover las, begreep ik waarom zo’n jonge sterke man als mijn vader in Auschwitz direct is vermoord. Hij was immers gewond geraakt door die kogels dus kon niet meer werken. Onderweg in de trein heeft hij nog wel een briefkaart aan mijn moeder uit het raampje gegooid. Ik heb jaren geleden kunnen ontcijferen wat er staat, het was een uitgebreide brief. Een zinnetje was: Ro (zo heette mijn moeder), vertrouw op de goede afloop en wees voorzichtig. Mijn vader is maar 26 jaar jong geworden.’

Archieven: Verhalen

‘De soldaten hebben zelfs nog gespeeld met mijn kleine zusje’

Tine van Wijk is geboren in 1936. Ze woonde tijdens de oorlog in een heel fijn huis net buiten de Rivierenbuurt. Mevrouw Van Wijk kan vanwege ziekte helaas niet naar de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost komen, maar ze is via Teams wel in staat om geïnterviewd te worden door Theresa, Badr, Florian en Anna.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Dat is een grote vraag, ik was 3 jaar toen de oorlog begon en 8 jaar toen het over was. Er is veel gebeurd in die vijf jaar. Als kind gebeuren dingen gewoon: je leeft je leven, je eet, je drinkt en je gaat naar school. Pas achteraf ga je daar dieper over nadenken. Het moeilijkste was dat mijn vader had gevochten aan het front, toen hij terugkwam waren zijn zenuwen kapot. Eigenlijk had hij toen een posttraumatische stressstoornis, dat is nooit meer goed gekomen. Sinds hij gevochten had was hij eigenlijk niet echt meer mijn vader, hij was vaak ziek en zat aan de medicijnen.’

Waarom had u ‘ondergedoken auto’s’?
‘Mijn opa en mijn vader waren aannemers, dus wij hadden een groot terrein waar wij ook woonden. Dat betekende ook dat wij gereedschap hadden, we hadden graafmachines etc. Op een gegeven moment moesten alle auto’s en fietsen ingeleverd worden bij de Duitsers. Met graafmachines van ons bouwbedrijf hebben mijn vader en opa toen een grote kuil gegraven op ons terrein, en daarin hebben ze onze auto’s én die van onze Joodse buurman verstopt. Na de oorlog hebben ze de auto’s weer opgegraven. De buurman had de oorlog overleefd, dus ook hij kreeg zijn auto, een Chevrolet, weer terug. Ook de auto’s deden het nog!’

Heeft u ook met de Duitsers te maken gehad?
‘Op een gegeven moment zochten ze mannen om in Duitse werkkampen te gaan werken. Wij hadden een luik in de keukenvloer, waaronder we de aardappelen bewaarden. Toen de Duitsers bij ons kwamen zoeken, heeft mijn moeder snel mijn vader daarin gestopt. De Duitsers begonnen te schreeuwen: ‘Wo ist den Mann!!??’, waarop mijn moeder zei: ‘Er ist im Krankenhaus’. De soldaten hebben zelfs nog gespeeld met mijn kleine zusje, die in de box stond. Toen ze weer weg waren, kwam mijn vader uit de aardappelkelder. Maar plotseling werd er weer aangebeld, en weer stonden de Duitsers voor de deur. Mijn moeder begon te gillen en mijn vader dook snel de kelder terug in. Ze hadden hun geweer naast de box van mijn zusje laten staan. Die kwamen ze nog even halen.’

Heeft u na de bevrijding nog veel gedacht aan de oorlog?
‘Ik denk nog dagelijks aan de oorlog. Toen de oorlog over was moest je het eigenlijk maar wegstoppen, je moest namelijk door met het leven. Je weet ook niet wat je met die gevoelens moet doen, maar door het aan jullie te vertellen komt de oorlog weer bij mij terug. Niemand vroeg er ooit naar totdat ik twee jaar geleden het op scholen ging vertellen, toen is het weer gaan leven. Ook heb ik een boek geschreven over de oorlog, dat heet Spelen in een land van Toen, dat heb ik gedaan om de gebeurtenissen te verwerken. Ik was verbaasd hoeveel ik nog wist van de oorlog!’

Archieven: Verhalen

‘Mijn hartsvriendin Greetje werd opgepakt, daar raak ik nog altijd ontroerd van’

Demi, Fedde, Lucas, Daan en Elliot komen bijeen in een lokaal op de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Als Tonny Biesterveld het lokaal binnenstapt, maakt ze meteen indruk op het groepje leerlingen. Ze ziet er veel jonger uit dan dat ze dachten! De leerlingen pakken de vragen die ze aan haar willen stellen en ze begint met vertellen.

Hoe jong bent u?
‘Oh, wat een leuke vraag! Ik ben 86 jaar jong, dus eigenlijk ben ik jong oud. Maar zelf voel ik het nooit zo, laat ik dat erbij zeggen. Voor jullie ben ik natuurlijk verschrikkelijk oud.’

Bent u Joods?
‘Nee ik ben niet Joods, maar ik ben in de Tweede Wereldoorlog wel opgegroeid in een Joodse buurt. Waar ik woonde, waren veel meer Joodse dan niet-Joodse gezinnen. Dus toen in 1942-1943 alle Joodse gezinnen werden weggehaald, stond de hele buurt leeg. Wij woonden op twee hoog, maar op drie hoog en vier hoog waren er mensen opgepakt. Mijn Joodse vriendinnetjes zijn dus ook weggehaald, zij zijn niet meer teruggekomen. Die vriendinnetjes en families zijn op de trein gezet naar een concentratiekamp en vermoord. Ik ben zelf in de Hongerwinter op een grote boot gezet omdat er in Amsterdam niet genoeg te eten was. Vanaf de Geldersekade hebben we drie dagen gevaren, dat was echt heel lang. Alle kindjes waren zo uitgehongerd dat er enkelen ook stierven op de boot. Uiteindelijk ben ik in Drenthe beland, op het platteland, daar was wel eten.’

Hoe keken uw vader en moeder naar de oorlog?
‘Ik denk zoals de meeste gezinnen, ze probeerde te zorgen dat het gezin bleef draaien. Mijn vader was diamantslijper, dat is een mooi oud ambachtelijk beroep, maar zijn bedrijf kwam onder bewind van de Duitsers te staan. Mijn vader wilde niet werken voor een Duitse bezetter, dus hij was een tijdje werkloos. Ook moest hij verplicht meewerken aan de aanleg van het Amsterdamse bos. Een broer van mij die een stukje ouder was, is opgepakt tijdens een razzia en tewerkgesteld in Duitsland. Wij wisten thuis niet waar hij gebleven was. Na de oorlog is hij lopend en liftend weer terug naar huis gekomen.’

Wat deed uw familie in de oorlog?
‘Mijn moeder hielp Joodse mensen in de oorlog met bijvoorbeeld de boodschappen doen, ze mochten namelijk zelf niet naar de supermarkt. Het was dus bekend dat mijn moeder mensen hielp. Op een dag kwam Tilly bij mijn moeder aan de deur, zij woonde op de hoek van de straat met haar moeder. Toen zij bericht kregen dat ze moesten vertrekken, vroeg Tilly of ze een koffer met kleren bij ons mocht neerzetten. Mijn moeder vond dat goed, maar vroeg wel of er geen Davidsster op de kleding zat want dat was gevaarlijk. Als ze die tijdens een huiszoeking vonden, wisten ze dat je Joden had geholpen. Tilly zei van niet en de koffer kwam bij ons onder een bed te liggen. Mijn moeder bleef echter ongerust. Uiteindelijk openden mijn ouders de koffer en wat bleek? Op alle kledingstukken zaten gele sterren. Dan kun je zeggen: wat erg dat Tilly dat doet. Maar zij wilde graag wat hebben voor als ze terugkwam. En als je eerlijk bent, dan neemt niemand het aan. Dus ik begrijp dat het voor zowel mijn ouders als Tilly erg lastig was. De koffer is nooit opgehaald, want Tilly kwam niet terug.’

Wat vond u het spannendste moment in de oorlog?
‘Het spannendste moment is dat mijn Joodse vriendinnetjes zijn opgepakt. Vooral mijn hartsvriendin Greetje Zwart, daar raak ik nog altijd ontroerd van. Er zijn ook andere spannende momenten die mij zijn bijgebleven, zoals het spelen in onze wijk, die lag helemaal plat. Er waren veel plekken waar je niet mocht komen als kind, toch gingen ik en mijn broertjes daar spelen. Ook vond ik het moment net na de bevrijding indrukwekkend. Mijn moeder heeft niet gewacht totdat ik en mijn broertjes vanuit Drenthe en Groningen weer naar Amsterdam werden gebracht, ze is op de fiets naar ons toe gekomen! Opeens zat ze in de kamer waar ik verbleef, en daarna haalde ze mijn broertjes met de fiets op in Groningen. We zijn lopend naar Lemmer gegaan, waar we de boot naar Amsterdam namen. Toen we in Amsterdam aankwamen kocht mijn moeder voor alle kinderen een perzik, dat was het eerste fruit dat ik na de oorlog at.’

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers kwamen binnen en sloten mijn zus en mij op in de kamer’

Ongeduldig schuifelen Joshua, Luke, Salome, Elsie en Mila heen en weer. De taxi blijkt zonder spreekster Myriam Mater te zijn weggereden, en dus begint het interview in de gymzaal van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost met wat vertraging. Eenmaal aangekomen vertelt mevrouw Mater over haar vaders werk voor het verzet, de onderduikers en nog veel meer. De kinderen zijn zo enthousiast dat zelfs wordt geopperd om nog even door te gaan tijdens de pauze.

Waar verstopten de onderduikers zich in uw huis?
‘Mijn vader was de meest onhandige man die ik ooit van mijn leven heb leren kennen. Hij kon nog geen spijker recht in de muur krijgen. Maar hij kon wel prachtige schuilplaatsen bedenken. Wij hadden op zolder in ons huis een muur en daar stond een kast voor. Die kast was naar voren gehaald en daar was een tweede muur gemaakt. Dan had je een heel stuk extra ruimte en leek je zolder iets korter. In die muur zat een luikje dat je amper kon zien en daar stond die kast voor. Daar hebben onze drie onderduikers in gezeten. Dat is wel een grappig verhaal. Mijn zusje Hannah is na de oorlog in Jeruzalem gaan wonen, maar in 1980 kwam ze met haar kinderen naar Nederland. Ze wilde graag laten zien waar ze gewoond had dus gingen ze bij ons oude huis kijken. Toen kwam er een meneer vragen of ze het leuk vonden om even binnen te kijken. Hannah zei tegen haar kinderen: laten we kijken of die schuilplaats er nog is. En die meneer moest heel hard lachen, die vond het onzin. Die zei: als daar een schuilplaats zat, dan hadden we dat allang gevonden. En Hannah loopt zo naar de zolder, doet dat luikje open en die schuilplaats was er gewoon nog.’

Was u soms bang dat uw vader niet meer terugkwam van het verzet?
‘Ja, wij zijn best wel eens bang geweest dat het verkeerd zou aflopen. Wij zijn ook een keer overvallen, want aan het einde van de oorlog is mijn vader verraden. Ik was thuis met Hannah en drie onderduikers. Mijn moeder lag in het ziekenhuis en mijn vader was op bezoek. Die Duitsers kwamen binnen en sloten Hannah en mij op in de kamer. Wij dachten dat ze de onderduikers zochten, die hadden zich in de schuilplaats verstopt. Op een gegeven moment kwamen ze terug, want ze hadden niks gevonden. Maar ze wisten dat mijn moeder in het ziekenhuis lag. Ze gaven mij een papiertje met de nummers van alle ziekenhuizen in Amsterdam en die moest ik bellen. Toen ontdekten we dat ze onze vader zochten. Ik stond daar met aan mijn ene oor de telefoon en aan de andere kant een Duitser die een pistool in mijn oor stak. Hij zei: als je niet doet wat ik zeg dan schiet ik je dood. Ik was vreselijk bang.

‘Uiteindelijk kreeg ik mijn vader aan de lijn. Ik ben tweetalig opgevoed dus zei ineens in het Frans tegen mijn vader: kom niet thuis. En ik hing op. Die Duitser begon te schreeuwen, wat doe je raar. Ik antwoordde dat ik altijd een beetje raar deed als ik bang was. En dat geloofde de Duitsers blijkbaar. Mijn vader realiseerde meteen dat er iets mis was en is direct ondergedoken. Eén van zijn verzetsvrienden, Oom Henk, kon hij niet op tijd waarschuwen, die is gepakt en doodgeschoten.’

Mevrouw Mater pakt een pakketje uit haar tas en haalt daar een aantal oude spullen uit.
Ik wil jullie iets laten zien. In de oorlog ging alles op de bon. Niet alleen eten, maar bijvoorbeeld ook schriften. Dus je kon alleen maar als je een bon inleverde een schrift krijgen. Dit is zo’n bon. Voor één bon kreeg je dan één schrift. Maar op het laatst waren er ook met bonnen geen schriften meer te krijgen. Dus op school moesten we ineens alles met potlood gaan schrijven. En als we dan ons schrift vol hadden, moesten we terugbladeren naar het begin en alles uitgummen wat we geschreven hadden. Dan konden we het opnieuw gebruiken. Er staat ook op ‘geldig tot 1 december 1947’ want niemand wist wanneer de oorlog voorbij zou zijn.

‘Ik heb nog iets meegebracht. Na de oorlog gingen wij in een ander huis wonen, dat was in de oorlog een kinderhuis geweest. De Duitse soldaten lieten tijdens de oorlog weleens Duitse vrouwen komen, en soms kregen die dan kinderen. Die kinderen werden in het kinderhuis verzorgd. Dit huis had vijf hele grote kelders, en in één van die kelders vonden wij allemaal propagandaboekjes als deze. Daar stond in dat Hitler eigenlijk een hele aardige, lieve man was die het goed voor had met het Duitse volk. En ook met alle mensen met blond haar en blauwe ogen in Nederland. Dat was dus allemaal propaganda. Er lagen honderden van die boekjes in ons nieuwe huis. Wij hebben er een groot vuur van gestookt en ze allemaal verbrand. Maar ik heb er een paar bewaard.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892