‘De bakkers hadden het deeg opgegeten want zij hadden ook honger’


Jalaysa, Joshua, Lode, Oran en Nora vertellen het verhaal van Bernadette Nyst
LinnaeushofAmsterdam-Oost

Bernadette Nyst (1935) woonde in de oorlog aan het Linnaeushof in Amsterdam-Oost. Dat is niet zo ver van de Lidwinaschool waar Jalaysa, Joshua, Lode, Oran en Nora haar nu interviewen. Mevrouw Nyst kent de school nog wel van vroeger. ‘In de oorlog waren we allemaal mager en hier kon je dan soep halen. Je nam een pannetje mee en dan kreeg je soep. Ik en mijn broers zaten hier ook op school.’

U was 5 jaar toen de oorlog begon, wat kunt u zich er nog van herinneren?
‘Ik kan me niet precies herinneren dat het begon, maar ik weet nog wel goed de gevolgen ervan, bijvoorbeeld dat we heel weinig te eten hadden. Dat weet ik nog heel goed omdat we nu zo veel hebben, bij Albert Heijn weet je niet wat je moet kiezen. In de oorlog was je blij als je wat brood kreeg. Mijn moeder sneed altijd dikke boterhammen want dat kostte minder beleg. Of een boterham met tevredenheid, zo heette dat. Dat was een boterham met alleen boter. Ik kan nu nog steeds geen eten weggooien, dat hebben alle mensen die de oorlog hebben meegemaakt.

Ik was nog heel jong en van mijn ouders mochten we niet op straat spelen. In de oorlog was het natuurlijk niet zo veilig. Hierachter heb je Jerusalem, dat was in de oorlog een landje en daar stond afweergeschut van de Duitsers. In de buitenmuur van ons huis zat een scheur van het afweergeschut. Als er werd geschoten, werd ik uit bed geplukt en moesten wij schuilen in de badkamer. En we hadden een schuilkast, daar waar later de wasmachine stond. Daar schuilden mijn broers ook zodat ze niet opgepakt zouden worden.’

Weet u nog wat er met de onderduikers is gebeurd die u in huis had?
‘Ja, we hadden twee keer een onderduiker. De eerste onderduiker die we hadden, ging elke keer naar buiten in de tuin, waarschijnlijk om de buurmeisjes te zien. Daar werd mijn vader heel boos om. Als iemand zou zien dat wij een onderduiker hadden, dan hoefde maar één iemand zich te verspreken en kwamen de Duitsers mijn vader halen en dan werd je doodgeschoten of je ging naar een kamp. Dus die onderduiker moest weg. Toen kwam er een andere onderduiker en die bleef keurig binnen, Leo heette hij. Het was heel gevaarlijk om onderduikers te hebben.

Mijn man is in Loenersloot geweest in de oorlog, bij een boer om wat eten te krijgen. Bij die boer zaten heel veel onderduikers, die zaten in het hooi. Mijn broer heeft ook nog ondergedoken gezeten bij twee hele oude tantes van mijn vader. Ik mocht toen niet weten waar hij ondergedoken zat omdat ik nog zo jong was, zodat ik het niet per ongeluk zou verraden. Als ik nu langs dat huis kom kijk ik altijd naar boven; hier heeft hij gezeten.’

Wat gebeurde er met uw broer?
‘Mijn broer – die ouder was dan ik, 18, 19 jaar – moest naar Duitsland om daar te werken in kamp Buchenwald. Hij is gevlucht uit dat kamp en wat mij het meest is bijgebleven is dat hij terug was en dat hij toen heel ziek is geworden, hij heeft twee keer tuberculose gehad. Dat is een soort longaandoening. Hij was zo mager toen hij terugkwam. Eerst was hij maandenlang ziek thuis, toen hij beter werd wilde hij gaan studeren maar toen werd hij weer ziek en heeft hij wel een jaar in een sanatorium gelegen. Hij had allerlei plannen maar die konden natuurlijk niet doorgaan door de oorlog en omdat hij daarna zo ziek was.’

Hoe was het in de Hongerwinter?
‘We hadden een fiets met houten banden en dan reed mijn vader met een van ons achterop naar een boer om aardappelen te halen. En mijn vader had nog tulpenbollen besteld om te eten maar toen kwam de Bevrijding, dus die hebben we nooit hoeven eten. Na de oorlog zijn mijn zusje en ik met een vrachtwagen naar familie in Brabant gegaan, om wat aan te sterken. Ik was heel mager. Toen zei mijn familie, je kan wel zien dat zij uit de oorlog komt. De Hongerwinter was in Amsterdam natuurlijk heel erg.

Ik weet nog dat ik 7 jaar was en ik mijn eerste communie deed in de kerk. In die tijd hadden we bonnen voor voedsel. Tegenover het IJscuypje zat een bakkerij. Mijn moeder er wilde voor mijn communie een feestje van maken met mijn klas, daarom had ze bonnen gespaard voor een cake. Maar toen hadden de bakkers al het deeg opgegeten, want die hadden natuurlijk ook honger. Mijn moeder was heel verdrietig. Dat weet ik nog heel goed.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892