Archieven: Verhalen

‘Toen hij terugkwam uit Duitsland, was ik bang van mijn vader’

Joop Martensen (88) woont in de Hofstaete in Alkmaar en is een hele vrolijke man die activiteiten organiseert en een koor leidt. Als Sophie, Norah, Maurice en Milan aankomen zit hij nog aan de uitgebreide koffietafel in de eetzaal gezellig met iedereen te kletsen. Hij neemt de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar mee naar zijn huisje en de interviewers installeren zich aan de grote tafel bij het raam.

Hoe was het begin van de oorlog voor u?
‘In het begin van de oorlog waren de Duitsers heel aardig. We kregen een Duitse burgemeester, er marcheerden soldaten door de straten met muziekcorpsen en ik marcheerde en zong mee. Ik vond dat prachtig. De Duitse soldaten konden heel mooi zingen.’

Had u last van honger?
‘Ik had heel veel honger de laatste twee jaar van de oorlog. Mijn vader was opgepakt en werkte in Duitsland en mijn zus en ik waren de oudsten en moesten zorgen voor hout voor de kachel en eten; het maakte niet uit hoe. In het eten uit de gaarkeuken zat geen voeding en daarom gingen we bedelen en scharrelen, op zoek naar eten in de rijkere buurten. Ik stal brood van de bakkerswagen en melk uit de melkwagen. Af en toe werd ik gezien, en moest ik wegrennen en schuilen maar ik was heel gehaaid en klein dus niemand heeft me ooit kunnen pakken. Ook was ik een jochie met een koppie met witte krullen; daar waren de Duitsers wel gek van, dus als ze me zagen kreeg ik alleen een waarschuwing.’

Waarom werd uw vader opgepakt?
‘Omdat in Duitsland alle jonge mannen werden ingezet om mee te vechten in de oorlog, moesten jonge Nederlands mannen te werk worden gesteld in Duitsland- zonder betaling. Alle jonge Nederlandse mannen werden opgeroepen. Toen mijn vader werd opgeroepen en hoorde dat er een razzia rondging, is hij ondergedoken met vrienden. Maar op een keer toen mijn vader in dat huisje naar het toilet ging, keek een Duitse soldaat hem door het kleine raampje recht aan: hij schrok zich rot. De Duitser pakte hem op en hij moest met vele anderen op transport, lopend. Ik ben hem nog een heel stuk gevolgd en voelde me heel verdrietig.

Toen hij terugkwam was ik bang van mijn vader; hij was komen lopen uit het oosten van Duitsland omdat de boerderij waar hij werkte was platgebombardeerd. Hij liep in lompen met lange haren en een lange vieze baard. Hij had zich al die tijd, 700 km lang lopend naar huis, niet kunnen wassen. Hij stonk een uur in de wind en ik dacht : wie is dat nou? Ik herkende hem niet.’

Heeft u iets meegemaakt wat heel eng was?
‘Af en toe ging ik met een grote jute zak op pad en klom ik over het grote hek bij de remise; daar lagen bergen kolen met hele grote brokken vetkool. Ik gooide de kolen over het hek heen en dan klom ik weer terug. Op een keer stond daar plotseling een spoorkees. Ik dacht: nu ben ik erbij… Maar hij hielp me mijn zak te vullen en liep met me mee naar huis. Hij hielp mij met gevaar voor eigen leven want in 1944 werd je gewoon tegen de muur aan gezet en doodgeschoten voor dat soort dingen. Die man was een held; ik ben hem nog altijd dankbaar.’

Waar voelde u zich veilig tijdens de oorlog?
‘Bij mijn familie. Andere mensen kon je niet meer vertrouwen, zelfs je naaste buren niet. Als mensen in nood zijn, kunnen ze erg veranderen. Buren begonnen onderling te stelen en waren in staat om jouw laatste stukje brood mee te pikken. Mensen kunnen heel anders worden in een oorlog.’

Archieven: Verhalen

‘Drie dagen en nachten lagen we onder de grond. Erg lastig!’

Wanneer Elizah, Norah en Arthur aankomen in Oudtburgh, een verzorgingstehuis in Bergen, blijkt Piet Verbeem nog op bed te liggen. Tja, hij is ook al 100 jaar. De verzorgers helpen hem uit bed en de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar wachten 30 minuten in de eetzaal totdat meneer Verbeem klaar is. Maar dan is hij er ook. Heel vrolijk en zingend gaat hij het interview in.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik ben 100 jaar oud en geboren in Zeeland; ik ben dus een Zeeuw. We waren thuis met acht kinderen en we woonden in een groot huis in Kwadendamme. Op 10 mei 1940 hoorden we honderden vliegtuigen overvliegen, tjonge. Het zag donker van de vliegtuigen, het was een mooi gezicht, schitterend. Ik was 17 jaar en besefte niet wat er ging gebeuren. Af en toe kwam de pastoor naar ons huis om het te zegenen met wijwater en zo. Maar ons huis werd toch gebombardeerd, er bleef niet veel van over. Mijn broer is overleden bij dit bombardement. Dat was heel verdrietig. Ik herinner me dat ik op dat moment heel bang was.’

Was u bang voor de dood in die tijd?
‘Ja, ik wilde graag blijven leven maar als je jong bent denk je niet zo vaak aan de dood.’

Waar ging u naar toe toen jullie huis platgebombardeerd was?
‘Ik ben in Alkmaar gaan wonen. Daar was weinig voedsel en met mijn buurman Gerard ging ik vaak op zoek naar eten. Samen maakten we hongertochten over het platteland langs de boeren. In Alkmaar heb ik honderden mensen gezien die afgevoerd werden door Duitsers met geweren. Ze liepen in lange rijen door de straten van Alkmaar. Als iemand iets verkeerds deed werd er geschoten.

Dacht u eraan om bij het verzet te gaan?
‘Nee, dat vond ik veel te gevaarlijk. Daar moest je echt alles voor over hebben, vaak met gevaar voor eigen leven.’

Heeft u zelf ondergedoken gezeten?
‘Toen alle jonge mannen opgeroepen werden om in Duitsland te gaan werken, ook ik, dook ik drie dagen onder bij een kennis in Alkmaar. Bij hen in de woonkamer stond een lange tafel en onder die tafel was een luik waaronder mijn buurman Gerard en ik ons verborgen. Drie dagen en nachten lagen we onder de grond. Erg lastig. Als je plassen moest, moest je op je zij gaan liggen en dan piste je. Het stonk wel, maar dat vond ik niet erg, als ik maar veilig was.’

Waar bent u na Alkmaar naar toe gegaan?
‘Na mijn tijd in Alkmaar werd ik naar een jongensinternaat in Beverwijk gebracht. Daar zat ik met 88 jongens. Heel leuk en fijn was dat. Van de oorlog merkten we daar vrijwel niets. Daar studeerden we, sporten we en aten we met zijn allen. We waren daar dag en nacht.’

Hoe voelde u zich toen de oorlog afgelopen was?
‘Opgelucht. Want oorlog is niet leuk. Vaak zag ik honderden vliegtuigen overkomen van Amerikanen, Engelsen en Canadezen. Soms werd het helemaal donker van de vliegtuigen. Zij waren onze vrienden en ze waren altijd op weg om wraak te nemen op de Duitsers. Hele Duitse dorpen werden platgebombardeerd. Dat was wel erg. Ik was heel blij dat de oorlog over was.’

Bent u bang dat er nog een oorlog uitbreekt hier?
‘Ik vertrouw het niet, maar ik voel me op dit moment wel veilig hier.’

 

Archieven: Verhalen

‘We werden in een Jappenkamp in Surabaya vastgehouden en mochten er niet uit’

De drie jonge interviewers Fabian, Sjors en Stijn hebben heel veel zin in het interview met Truida Hendriks-Bergsma. Het is spannend want zij groeide op op Java en maakte de Tweede Wereldoorlog daar mee. Dat is voor de jongens een geschiedenis die ze niet goed kennen. Bij mevrouw Hendriks-Bergsma krijgen ze eerst een kopje thee en een koekje aangeboden. De leerlingen van de Cilinder in Alkmaar voelen zich op hun gemak, en zij vertelt graag.

Waar woonde u tijdens de Tweede Wereldoorlog?
‘Ik woonde in Surabaya op Java, in Indonesie, dat hoorde toen nog bij Nederland. Wij hadden een groot huis en twee dames in dienst om te wassen en te koken en een heer die de tuin onderhield. Zij woonden bij ons in. Als het heel hard regende mochten we in ons ondergoed dansen en zingen in de regen; dan was ik heel gelukkig.

Hoe begon de Tweede Wereldoorlog voor u?
‘We hoorden over de Duitse bombardementen op Nederland. Mijn vader bouwde toen in onze tuin een schuilkelder omdat er ook gevochten werd op de Javazee. In 1942 vielen de Japanners Indonesië binnen. Zij wilden Indonesië redden van de Nederlands overheersing en iedereen die een beetje Nederlands was, moest naar een Jappenkamp. Daar werd iedereen bewaakt en konden ze ook geen verzet plegen. Het kamp was een deel van de stad dat de Japanners hadden omheind en dat bewaakt werd. Er waren overal Jappenkampen in Indonesië.

Ons gezin werd als een van de laatsten naar het kamp gestuurd. We mochten niets meenemen. Maar ik nam stiekem de fotoalbums mee in een lakentje en sloop snel weg toen de Japanners kwamen. Die heb ik gelukkig kunnen redden. We werden in een Jappenkamp in Surabaya vastgehouden en mochten er niet uit. Als ik iets deed wat niet mocht kreeg ik slaag; dan mepten ze met een stok. Twee keer per dag moesten we op appel komen. Dan moesten we aantreden, tien op een rij, en in het Japans tellen. Iedereen had een kapnummer en mijn nummer was 13353. Ze wisten je nummer maar niet je naam en als je iets fout deed noteerden ze jouw nummer.’

Hoe was het leven in het Jappenkamp?
‘Mijn moeder had zeven kinderen en we woonden in het jappenkamp met 35 mensen in een huis. Alle vrouwen in het kamp moesten werken; maar dat werk was gewoon pesten. Ze moesten grassprietjes plukken… Mijn moeder wilde niet werken maar voor ons zorgen, de kleinste was 1,5 jaar. Maar dat mocht niet van de officier. Mijn moeder was het daar helemaal niet mee eens en heeft hem daarom een klap gegeven in zijn gezicht. Daar was hij zo van onder de indruk dat ze voor ons mocht zorgen. Maar omdat mijn moeder iedereen meer eten gaf en zichzelf veel te weinig, verzwakte ze heel erg en werd ze ziek. Toen ik 10 jaar was werd ik verantwoordelijk voor de rijstdrum en de verdeling van de rijst omdat mijn moeder te ziek was. Als mensen te veel rijst kregen, ging dat er bij ons af. We aten ook stijfselpap. Als dat te lang stond, werd het water. Het smaakte nergens naar maar het was het enige eten dat je kreeg. Van dat soort eten verzwak je erg.

Japanners zochten verder in het kamp naar meisjes voor prostitutie. Omdat ik lang was voor mijn 10 jaar, was mijn moeder bang dat ze ook mij zouden kiezen. Dus als de Japanners langskwamen om te zoeken naar meisjes, moest ik me van mijn moeder verbergen.’

Zat uw vader in het verzet?
‘Ja, mijn vader was een verzetsstrijder en saboteerde havens en techniek van de Japanners. Hij moest op een gegeven moment het marinecomplex onklaar maken en de haven saboteren zodat deze haven onbruikbaar werd voor de Japanners. Hij wist daarna met vier andere officieren te ontkomen met de boot naar Australië. Maar uiteindelijk zijn ze verraden en mijn vader is in 1943 geëxecuteerd in de bossen.’

Wat is er gebeurd met uw moeder?
‘Vlak na de bevrijding is mijn moeder overleden omdat ze zo verzwakt was van het leven in het kamp. Dan sta je daar als kind. Niemand kende onze achternaam, alleen onze nummers maar ze wisten wel dat wij de zeven geitjes waren. Zo noemden ze ons altijd. Na het overlijden van onze moeder zaten we tien dagen alleen in het kamp en daarna werd er gezegd: ‘Jullie gaan naar het weeshuis’.’

Wanneer werd Indonesië bevrijd?
‘Indonesië werd op 18 augustus 1945 bevrijd van de Japanners, maar wij hoorden het pas 28 augustus. We merkten wel dat er iets gaande was. Maar de bevrijding was geen bevrijding voor de mensen in Indonesië; Nederland begon een bloedige strijd omdat het niet wilde dat Indonesië onafhankelijk zou worden. Nederland wilde nog steeds de baas zijn. Het was heel onveilig. Wij zijn uiteindelijk op de boot gezet naar Nederland, naar familie van ons daar.’

Archieven: Verhalen

‘Bij ons hing een bordje op de deur: ‘Difterie! Zeer Besmettelijk!’

Wil Balder doet vrolijk de deur open als Yaiden, Rozemarijn en Yrian aankomen en ontvangt ze heel hartelijk. De leerlingen van de Cilinder in Alkmaar voelen zich meteen op hun gemak. En blijken echt superinterviewers.

Hoe was het leven voor jullie in de oorlog?
‘We woonden in een huis aan de ringvaart tussen Heerhugowaard en Alkmaar, met vijf kinderen en mijn grootmoeder. Mijn vader was tuinder dus aan eten hadden we geen gebrek; er waren kassen met tomaten, sla, sperziebonen, komkommers en we verbouwden aardappelen, kool, bieten en tarwe. Mijn moeder maakte eten voor iedereen en gaf ook veel eten weg aan mensen uit de steden die op hongertocht waren langs de deuren in de regio.

Om naar school te gaan, moest ik twintig minuten lopen, zowel ‘s morgens, met de lunchpauze, en na afloop van de school. Mijn grootmoeder woonde vlakbij de school en zij had altijd een glas melk voor ons klaar staan voordat we terug moesten lopen. Zij had samen met anderen een koe gekocht die bij een boer stond en deze boer kwam haar ieder dag verse melk brengen.’

Wat merkten jullie van de Duitse soldaten?
‘Af en toe kwamen er Duitse soldaten bij ons huis een razzia houden. Ze bonkten op de deur. ‘Raus!’, schreeuwden ze dan. Daarna liepen ze om ons huis heen en doorzochten de schuur en de kas. Ook kwamen Duitse soldaten af en toe bij de boeren langs om paarden mee te nemen. Wanneer bekend werd dat ze weer kwamen liepen de boeren met hun paarden naar de kas van mijn vader en vroegen of ze in de kas mochten staan. Daar tussen de tomatenplanten waren de paarden niet zichtbaar voor de Duitse soldaten.’

Was uw vader bij het verzet tijdens de oorlog?
‘Mijn vader zat bij de ondergrondse; hij hielp mensen onderduikadressen vinden en leerde, omdat hij zelf militair was geweest, verzetsstrijders schieten. Wij, als kinderen, mochten dit niet weten maar zagen af en toe wel wat er gebeurde. We moesten over alles onze mond houden; het was gevaarlijk om hierover te praten. Dat was best moeilijk.’

Wat deed uw moeder?
‘Mijn moeder zorgde en maakte eten voor iedereen. Maar het laatste jaar van de oorlog werd ze ziek. Ze kreeg geelzucht. Onze huisarts kwam toen op het idee om op de deur een bordje te hangen met ‘difterie, zeer besmettelijk!’ Hierdoor durfden de Duitse soldaten geen huiszoeking meer te doen bij ons.’

Welke momenten was u heel bang?
‘Mijn vader was betrokken bij het opblazen van een kleine, maar belangrijke spoorbrug. Hierover waren de Duitse soldaten zo kwaad dat zij allerlei huizen in brand staken. Ik was zo bang dat ook ons huis in brand zou worden gestoken. Mijn moeder zei: ‘Hier zijn koffertjes, voor ieder een en hierin doe je spullen die waardevol zijn voor jou; die je echt wilt meenemen’. De koffertjes stonden klaar in de gang zodat we konden vluchten als dat nodig zou zijn.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat was eigenlijk heel vreemd voor mij. Wij woonden heel apart op de dijk zonder buren. Mijn vader kwam thuis en zei: ‘Het is bevrijding!’ Hij pakte de vlag en wilde hem bovenop de 18 meter hoge schoorsteen plaatsen. Via de haken aan de buitenkant klom hij helemaal naar boven, heel hoog en plantte de vlag daarbovenop.’

Archieven: Verhalen

‘Ik was drie maanden oud, we gingen met de boot naar Aruba’

Sebastiaan, Gijs, Jace en Anne-Sophie van basisschool Het Mozaïek in Broek op Langedijk gaan bij mevrouw José Steenhoek-Kleisen op bezoek.  Als ze bij haar aankomen voelen ze zich meteen thuis. Mevrouw Steenhoek-Kleisen serveert iedereen meteen zelfgebakken cakejes.

Hoe bent u op Aruba terecht gekomen?
Mijn moeder was opgegroeid in Indonesië en hield van de warmte, ze hield niet van Nederland; het was er te koud en de mensen vreselijk. Dus toen mijn vader een baan kon krijgen op Aruba zijn ze gegaan. Ik was drie maanden oud en we gingen met de boot naar Aruba. Er waren toen nog geen vliegtuigen. We voeren via Frankrijk en door de wisseling van de golfstromen en winden stak er een gigantische storm op en zijn we bijna vergaan. Mijn moeder moest zich elk half uur melden bij de sloep. Dat deed ze terwijl ik lag te slapen in de hut. De kapitein zei haar dat dat onverantwoordelijk was omdat het heel gevaarlijk was. Dat als we in de sloepen moesten er geen tijd zou zijn de baby op te halen’

Uw moeder heeft in een Jappenkamp gezeten. Hoe was dit voor haar?
Mijn moeder kwam in een Jappenkamp terecht toen ze 14 jaar was.  Haar moeder was Indonesisch en overleed toen mijn moeder 13 jaar oud was. Kort daarna brak de oorlog uit. Alle mensen van gemengd bloed (haar vader was Nederlander) moesten worden opgesloten in kampen als bescherming tegen de lokale bevolking. Ze werd gescheiden van haar vader die in een ander kamp terecht kwam. In het Jappenkamp werd ze heel heftig geslagen met stokken. Moest ze uren in de brandende zon staan. Gingen haar knieën stuk en had ze uiteindelijk aan een kant geen kiezen en tanden meer. Ze kreeg ook ernstig rugprobleem omdat ze op blote voeten zware zakken rijst had moeten tillen. Om te overleven in het Jappenkamp at ze slangen en onkruid. Voordat ze naar het Jappenkamp moest, heeft mijn moeder al haar waardevolle spullen begraven. Toen ze daaruit kwam en de onafhankelijkheidstrijd begon, werd ze Indonesië uitgezet. Ze heeft toen alles weer opgegraven en mee naar Nederland genomen.’

Waarom werd uw moeder Indonesië uitgezet?
Iedereen met Europees bloed moest weg. Mijn moeder is om die reden later bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) gegaan en is gaan strijden tegen de onafhankelijkheid van Indonesië. Mijn vader en moeder hebben elkaar toen voor het eerst, als soldaat, ontmoet in een trein die beschoten werd.’

Zijn er bijzondere dingen die u zich herinnert van Aruba?
Ik herinner me dat de ramen van de auto s altijd open waren en iedereen altijd alles naar buiten smeet. Af en toe volgde een opruimactie en werd alles weer opgeruimd. Veel richtingaanwijzers van auto’s waren stuk, we stuurden daarom met een hand, maakten met de andere hand rustig aan bewegingen en bewegingen boven het dak om linksaf en rechtsaf aan te geven. Als we remden hield mijn moeder haar arm voor me als bescherming, er waren nog geen gordels. In september en oktober kon het heel erg regenen op Aruba. Dan kon ik niet naar school, omdat alles onder water was gelopen.
Er liepen duizendpoten, schorpioenen en hagedissen door het huis. Als je ergens ging zitten, ging je eerst kijken of er niet iets achter gekropen was. Als je een schorpioen of duizendpoot zag, moest je altijd op zoek naar hun partner, want zij zijn nooit alleen. Mijn slaapkamer werd iedere avond met een verdelger bespoten en na een half uur mocht ik dan naar bed.
Op een dag, weet ik nog, viel de stroom uit. Dat was omdat er gestaakt werd. We hadden toen vijf dagen geen stroom! Dan kun je dus niets meer. Niet meer naar de supermarkt en ook niet meer douchen of water drinken. Want we hadden geen water omdat de pompen op elektra werkten.

Hoe was het op school op Aruba?
De school begon om 07.30 uur en ik was altijd als eerste om 07.05 uur. Over de middelbare school heb ik heel lang gedaan. Er waren zoveel leuke dingen die ik deed, dat ik aan schoolwerk niet toe kwam. Ik deed acht uur per week ballet, zat in een jeugdorkest, badminton, waterskiede en dook. Dus ik had geen tijd voor school! We zaten in een heel klein lokaal met dertig leerlingen. Vorig jaar was ik daar even terug en ik kon het me niet meer voorstellen hoe we daar met z’n allen in hadden gepast. De ramen waren altijd open voor een beetje frisse wind. Ik herinner me dat ik altijd met een hand de bladzijde van mijn schrift en boek vasthield en af en toe het zand van de pagina’s veegde dat de klas in waaide.
In de klas zaten kinderen van allerlei leeftijden en de helft van de kinderen was Arubaans en de helft Nederlands. De leerkrachten waren Nederlands, Arubaans en Surinaams. Ze gaven klappen aan vervelende kinderen, vaak jongetjes. Dan werden ze zo boos en moesten de jongens  met groene zeep hun mond spoelen daarna met ducktape op hun mond in de klas staan, dat was toen heel normaal. Ook de Nederlandse meester kon heel boos worden, hij sleurden de jongens hun bank uit en smeet ze tussen twee metalen kasten in, best heftig!

 

Archieven: Verhalen

‘Chinezen, zwarte mensen, blonde mensen, iedereen was hetzelfde’

Jeroen, Wes, Evie en Puk van basisschool het Mozaïek in Broek op Langedijk hebben een afspraak met meneer Rudi Tromp in de theaterzaal van hun school. Als meneer Tromp binnenkomt, gaan ze allemaal aan een lange tafel bij het raam zitten. De kinderen hebben heel veel vragen.

Hoe was de omgeving op Aruba en de manier van leven?
Aruba was droog en dor met cactussen. Maar de laatste jaren regent het veel meer, als gevolg van de klimaatverandering, en is het groener. Ook is het tegenwoordig volgebouwd met huizen, veel hotels en zijn er veel toeristen. Er was altijd heel veel bos, de moondy. Maar tegenwoordig is het bos een soort park zodat het beschermd wordt. Veel bossen hebben plaats moeten maken voor huizen en hotels. Wij hadden een groot huis met een grote veranda maar we leefden voornamelijk buiten. Het was altijd warm en het regende toen bijna nooit.
Achter het huis was alleen maar bos. Rondom het huis was al het bos weggehaald, zodat we slangen en andere dieren op afstand hielden. Er waren bij ons ook boa’s. Die horen eigenlijk niet op Aruba. Ze denken dat die daar terecht zijn gekomen via zand dat naar Aruba getransporteerd werd waarin eitjes verborgen zaten of dat mensen ze vroeger hielden als huisdier.’

Hoe was het op school op Aruba?
Op de lagere school stonden we ‘s ochtends voor de ingang van de klas in de rij, twee aan twee, en dan kwam de juf ons halen en mochten we naar binnen. We hadden allemaal een eigen lessenaar en een soort pen die je in de inkt doopte. Onze school begon om 07.00 uur omdat de ochtend het koelste was. Aanvankelijk wilden de Nederlanders de schooltijden uit Nederland aanhouden, maar ‘s middags werd het veel te heet. Daarom hebben ze de tijden bijgesteld naar ons klimaat.
Als je iets deed wat niet mocht, als je lelijk schreef of knoeide met inkt, moest je in de hoek en soms kreeg je tikken en werd je op je handen geslagen. Vaak moest je ook buiten in de hitte gaan staan als straf.
Wij woonden op het platteland en de school lag vijf kilometer van ons huis. ‘s Morgens werden we met de auto gebracht maar s’middags moesten we in de hete zon naar huis lopen. Onderweg stopten we bij mensen thuis voor water. We renden om zo snel mogelijk weer thuis te zijn.
We leerden Nederlands op school maar thuis sprak ik Papiamento. De middelbare school bestond uit een lang pad met aan weerskanten gebouwen waarin de klassen zich bevonden. Je liep via paden naar de verschillende gebouwen en lokalen. Er was maar een HAVO/VWO school op het eiland: Collegio Arubano.’

Wat merkte u van de koloniale samenleving?
Alle lessen gingen over Nederland. Dat was heel ver weg van ons. Treinen en rivieren hadden we niet. Pas later beseften we dat dat wel vreemd was.’

Waarom was u klaar met Aruba en ging u naar Nederland?
Ik vond Aruba te klein. Ik voelde me een beetje gevangen. Ik kon nergens heen. Het was altijd hetzelfde en de mensen vond ik erg ouderwets in hun denken. Daarnaast ging je na het vwo meestal studeren en dat kon alleen in Nederland. Later toen ik in Nederland was, ben ik meer van Aruba gaan houden. Het feit dat iedereen daar, door en naast elkaar leefde. Chinezen, zwarte mensen, blonde mensen, alles door elkaar en iedereen was hetzelfde. Ik besefte toen niet hoe mooi dat was, maar later leerde ik dat heel erg waarderen.
Ik heb het altijd raar gevonden dat wij Nederland niet kenden en Nederlanders Aruba niet terwijl we tot hetzelfde koninkrijk behoren. Wij leerden op Aruba ook over de Nederlandse rivieren en spoorwegen maar niet over Aruba. Dat maakte ons natuurlijk nieuwsgierig naar Nederland, ons moederland.’

Hoe was het voor u om naar Nederland te gaan?
Dat was heel spannend want ik wist niet wat me te wachten stond en ik liet mijn ouders en zusjes en broertjes achter. Bellen was toen nog heel duur dus contact verliep via brieven. In het begin had ik veel heimwee. Er was toen ook nog geen rechtstreekse vlucht, dus gingen we naar Nederland via allerlei omwegen.’

Hoe was het in Nederland?
In Nederland kwam ik bij mijn broer en schoonzus. Zij vonden Nederlanders gierig en nieuwsgierig. Op Aruba is het niet netjes om heel veel vragen te stellen terwijl dat hier juist gezien wordt als positief en belangstellend. Vaak wordt dat veel vragen stellen van Nederlanders door Arubanen opgevat als racisme, maar dat komt door het cultuurverschil.
Ik was in Nederland natuurlijk een vreemde eend in de bijt. Veel bruine mensen waren er toen nog niet, dus in Nederland was ik een bezienswaardigheid! Wat ik me nog goed herinner, is dat Turkse mensen dachten dat ik Turks was. Dus die spraken Turks tegen mij. Ze begonnen hele verhalen te vertellen in het Turks en ik verstond er niets van en als ik wat zei kletsten ze gewoon door!
In het begin voelde ik me eenzaam in Nederland zonder mijn familie. Ik had Nederlands geleerd maar dat was niet mijn moedertaal en ik vertaalde vanuit het Papiamento. Dus in het begin was ik constant aan het vertalen en sprak ik niet snel. Ik wilde graag studeren maar ik miste vakken in mijn VWO-pakket zodat ik niet naar de universiteit kon. Dus ik ging bollen pellen en lopendebandwerk doen. Dozen uitladen en stenen stapelen om geld te verdienen.
Toen ik een oproep ontving voor het leger was ik eerst niet blij maar later was ik er juist heel blij mee, omdat daar mensen van overal in Nederland samen in een groep zaten waarmee je alles deed zodat je elkaar goed leerde kennen. Ik heb op die manier heel veel geleerd over de Nederlandse cultuur. En zij misten hun ouders ook dus ook dat kon ik met hen delen.

Archieven: Verhalen

‘Op 5 juni 1873 kwamen de eerste Hindoestaanse contractarbeiders aan in Suriname’

Jasper en Jelena van basisschool Het Mozaïek in Broek op Langedijk gaan op bezoek bij mevrouw Saira Shakuntala. Mevrouw Shakuntala is geboren in Suriname en in Nederland komen wonen toen ze 24 jaar oud was. Inmiddels is Nederland helemaal haar thuis geworden, maar ze kan mooi vertellen over het land waar ze geboren is en over haar voorouders uit India.

Hoe was het leven voor u in Suriname?
Wij hadden een kruidenierswinkel, een vrijstaand huis en eigen kippen, die we iedere dag voerden. Ik had zeven broers en zussen. Het was een hele leuke tijd. We deden ook veel spelletjes zoals fefi stong; met steentjes.’

Welke culturen waren er in Suriname?
Suriname was een smeltkroes van culturen! Er waren de oorspronkelijke bewoners, de indianen, de Nederlanders, die naar Suriname waren gekomen als boer (boeroes), de tot-slaafgemaakten, die uit Afrika waren gekomen en de Hindoestanen, Chinezen en Javanen die later als contractarbeider kwamen werken in Suriname. Door al die verschillende culturen hadden wij ook heel veel verschillend eten. Roti, groenten, aubergine, kouseband, cassave, kerry.’

Hoe was het om naar Nederland te gaan?
Ik ging toen ik 24 jaar was op vakantie naar Nederland en ben nu dus al 47 jaar op vakantie Het was toen heel spannend om naar Nederland te reizen. In Suriname had ik heel veel over Nederland geleerd op school; ik wist dus al heel veel. Ook had ik van iedereen gehoord dat alles uit steen bestaat in Nederland, maar ik kwam aan in het dorpje Bergen en dat was prachtig! Via de familie in Bergen had ik direct contact met Nederlanders, dus dat ging heel makkelijk. Ik ben hier heel gastvrij ontvangen.In het begin miste ik Suriname wel; het klimaat, de mensen, mijn familie. Maar nu wonen al mijn kinderen en kleinkinderen hier, dus nu is Nederland mijn thuis.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Mijn man werkte voor Fernandez, en een keer per twee jaar ging hij op verlof naar Nederland. En de keer dat ik meeging zijn we daar gebleven.’

Kunt u iets vertellen over uw voorouders?
Mijn oma, met wie ik een hele hechte band had, is niet vrijwillig naar Suriname gekomen maar geronseld in India op straat en in een ezelswagen gegooid. Mijn oma was een Hindoestaanse en toen ze in een loods werd opgesloten werd haar gezegd dat ze naar Seriram ging, een godheid uit het Indiase geloof, als geruststelling. Ze werd op de boottocht afschuwelijk behandeld. Dit was de oma van mijn moeders kant. Haar man, mijn opa kwam uit Nepal.’

Kent u een speciale dag?
5 juni is Emigratiedag. Op 5 juni 1873 kwamen de eerste Hindoestanen als contractarbeider naar Suriname. Dat was eigenlijk een verkapte vorm van slavernij, omdat ze moesten tekenen voor vijf jaar hard werken en vaak werden mishandeld. Ze hadden geen enkele bescherming.’

Wat zijn Surinaamse gebruiken?
Wij houden van heel veel licht in huis door middel van kaarsjes en ook schalen met water en bloemblaadjes en kaarsjes en wierook om een positieve energie in huis te creëren. We gebruiken altijd een oneven aantal kaarsjes in het water en ongelijke aantallen wierookstokjes om negatieve energie te weren. Als bescherming hebben we in huis beeldjes staan van de verschillende goden. De Moslims bidden vijf keer per dag en Hindoeisten hebben kleine kerkjes op de berg met beelden van de verschillende goden en daar doen zij ieder ochtend hun gebed.’

Kunt u iets vertellen over de geloven in Suriname en uw eigen geloof?
Ik ben zelf een geboren Hindoestaanse. Maar een vriendin van mij was moslima en ik werd geraakt door dat geloof; het vastenritueel en de islam vond ik heel leuk. Ik ben toen zelf ook moslima geworden. Ik lees de koran. De Koran lees je achterstevoren. Het heilige boek ligt hierboven op de kast op een houten standaard met een kleedje erover heen als bescherming. Maar mijn hele familie is Hindoe en ik heb op een Rooms-Katholieke school gezeten dus ik doe aan alle geloven.  Ik heb onderzoek gedaan naar overeenkomsten tussen de verschillende geloven en in essentie staat ieder geloof voor respecteren en vertrouwen van iedereen ongeacht welk ras en welk geloof, waarbij iedereen in zijn waarde wordt gelaten. Dat staat echt in alle boeken. Het onderscheid wordt door mensen gemaakt.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘De baaien waar je kon zwemmen waren gescheiden voor witte en zwarte mensen’

Tim, Femke, Senn en Noa van basisschool Het Mozaïek uit Broek op Langedijk hebben heel veel vragen voorbereid en zijn enthousiast om mevrouw Selma Sindram te interviewen. Ze installeren zich aan tafel met uitzicht op de tuin met koekjes en sapjes. Mevrouw Sindram kan prachtig vertellen en de kinderen luisteren ademloos.

Hoe was het om op Curaçao te wonen?
Ik ben op Curaçao geboren in Willemstad aan de Otra Bandakant en vond het daar heerlijk! Curaçao was de plek waar ik mij thuis voelde. s Morgens stond ik altijd heel vroeg op om naar school te gaan en om twaalf uur waren we al klaar, omdat het ‘s middags veel te heet was. De mensen waren heel vriendelijk en je was altijd overal welkom en kreeg meteen eten en drinken. Toen ik 7 jaar was, herinner ik me, begon het ineens heel hard te regenen. Ik had nog nooit regen gezien en riep naar mijn moeder: “De douche is buiten!”

In wat voor huis woonde u?
We woonden in een oud militair ziekenhuis met barakken eromheen waar mensen konden wonen. In het midden waren tuinen waar we speelden met heel veel kinderen. Eromheen was een weg die omhoog en omlaag liep. Niemand had de deuren ooit dicht, alles was altijd open. Rondom de weg lag de Moonday, allemaal struiken en bomen met stekels, picas. De grond was hard droog en rotsig en we liepen of op blote voeten of op slippers en je had voortdurend picas in je voeten; die staken gewoon door je slippers heen. We wedijverden vaak hoever we in de moonday konden komen en wanneer je voeten zo vol met pica s zaten dat je niet meer kon lopen. Het geheel van de tuinen, de weg en de moonday was ommuurd. Helemaal daarachter woonden zwarte mensen in kleine huisjes, die moesten helemaal eromheen lopen om naar school te gaan. Ze braken uiteindelijk de muur af om via ons te kunnen lopen.’

Hoe rook het daar?
Shell had op Curaçao een olieraffinaderij voor ruwe olie uit Venezuela dat met grote schepen naar Curaçao kwam, waar er benzine van gemaakt werd. Dat stonk verschrikkelijk. Wanneer de wind de verkeerd kant op stond was de lucht niet te harden!’

Hoe ging u naar school?
We werden met de auto naar school gebracht omdat het te gevaarlijk was om te fietsen of te lopen. Auto’s hielden geen rekening met fietsers en wandelaars en het verkeer was ontzettend chaotisch. Dus mijn moeder bracht ons naar school. Vaak had ze een auto vol.’

 Wat merkte u van het koloniale systeem?
De baaien waar je kon zwemmen waren gescheiden voor witte en zwarte mensen. Dat vond ik heel vreemd. Voor de witte baaien moest je ook lid zijn. Dus mijn moeder propte vaak haar auto vol met kinderen onder de stoelen zodat ze niet zichtbaar waren en kwam binnen met degenen die wel een lidmaatschap hadden. Ze zagen de kinderen dan niet en zo konden we er toch naar toe met iedereen. We zaten vaak met wel tien kinderen in de auto en hadden ook nog geen gordels toen. Er waren maar een paar scholen waar naar het idee van de witte mensen goed les werd gegeven. Ik zat op zo’n school, maar in de klas zaten we ook gewoon met gekleurde mensen uit Suriname en Curaçao. Iedereen zat bij elkaar en ging met elkaar om. In die tijd waren de bazen altijd witte mensen, dat vond ik een beetje raar, want zwarte mensen zijn net zo intelligent als witte. Zwarte mensen kregen ook geen kans om te studeren omdat dat duur was, dus ze kregen echt minder kansen. Ook hadden alle witte mensen een zwarte werkster en was er duidelijk een witte overheersing. Witte mensen mochten overal komen, zwarte mensen niet. De goede banen waren voor de witte mensen en niet voor de zwarte mensen. Mijn buurman was een Surinaamse huisarts en omdat hij zwart was, had hij alleen zwarte klanten, geen witte, Andersom was dat ook zo. Zo merkten we dat er verschil was tussen zwart en wit zijn. Toen ik in Nederland kwam zag ik witte mensen aan de weg werken, en zwaar werk doen, dat was hier dus heel anders. Ook waren er geen aparte baaien hier voor zwarte en witte mensen. Mijn idee van normaal bleek dus niet zo normaal.’

Archieven: Verhalen

‘We wisten niet wat er met mijn vader was gebeurd’

Elize, Nathan en Sofie van basisschool Het Mozaïek in Broek op Langedijk gaan met de auto naar het centrum van Alkmaar om op bezoek te gaan bij mevrouw Truida Hendriks Bergsma. Ze is geboren in 1933 en daarmee de oudste persoon die door de leerlingen van groep 7 wordt geïnterviewd.  In haar huis liggen mooie boeken en foto’s van Indonesië en de Jappenkampen.

Waar woonde u in Indonesië?
Ik heb in Padang gewoond, Sumatra, Batavia, dat nu Jakarta heet. Mijn vader voer op een schip toen we in Padang woonden. Dan kwam hij zaterdagmiddag thuis en zondagmiddag moest hij alweer weg. Toen hij nog geen kinderen had vond hij dat niet zo erg. Maar toen hij kinderen kreeg, vond hij dat hij wel heel kort thuis was en zocht hij een baan aan de wal.
Het waren hele lange afstanden die we aflegden als we verhuisden. We reisden vaak met de trein. Dat was heel leuk. Ik heb prachtige zonsondergangen gezien! ‘

Wat gebeurde er toen de Japanners Indonesië binnenvielen?
Toen Japan de oorlog verklaarde aan Nederlands-Indië woonden wij in Surabaya. Als er bombardementen waren, vluchtten alle mensen het grasveld op. Mijn vader had een schuilkelder gebouwd speciaal voor de bombardementen. De Japanners waren kleinere mannen met kleine petjes op. Ik vond het maar raar, zij namen alles over. Zij hadden huizen nodig. De Japanse officier kwam dan bij jouw huis en zei dan: ‘Dat en dat mag je meenemen en dat moet blijven staan.’ Alles werd gecontroleerd als ze erin trokken. Wij waren zo’n beetje de laatsten die uit huis gezet werden. We kwamen daarna in een omheind kamp terecht in Surabaya.’

Hoe was het in het Jappenkamp?
Mijn moeder was eigenlijk de hele kamptijd ziek. De Japanse officier in het kamp vond dat vrouwen moesten werken. Maar mijn moeder zei hem: ’Ik heb zeven kinderen waar ik voor moet zorgen waarvan de jongste 2 jaar is! Hij was niet onder de indruk en toen gaf ze hem een klap in zijn gezicht en zei: ‘Ik ga niet werken, steek me maar dood!’ Daarvan was hij wel onder de indruk en ze mocht voor ons blijven zorgen.
Mijn broertje Kees was 9 jaar oud toen hij uit een boom viel in het Jappenkamp. Hij was hoog in de boom geklommen toen er een tak afbrak, waardoor hij naar beneden viel op een punt van een wagen. Hij overleed. Dat was afschuwelijk.’

Wat gebeurde er met jullie na de capitulatie van Japan?
‘Op 28 augustus 1945 hoorden we dat Japan gecapituleerd had. Alle kampen gingen open en iedereen ging naar elkaar op zoek. Maar mijn moeder was zo ziek. Ze is op 4 september 1945 overleden. Tegen ons werd gezegd: ’Jullie gaan naar het weeshuis, pak je spulletjes!’ We werden allemaal op de vrachtauto gezet en broertjes en zusjes werden gescheiden. Omdat wij wit waren, werden we goed bekeken op weg naar het weeshuis; dat was niet zo leuk. Maar de onafhankelijkheidstrijd van Indonesië was begonnen. Op weg naar het weeshuis hoorden we schoten en toen moesten we schuilen. Iedereen rende naar een veilige plek, maar ik bleef in de vrachtwagen zitten. Toen het weer rustig was klom iedereen weer op de vrachtwagen.
Eind december werden we naar een Engels marineschip gebracht met kleine bootjes op de Javazee. Maar de golven waren zo hoog dat dat niet lukte dus toen moesten we weer terug. Die nacht sliepen we in een loods met veel muskieten. De volgende dag kregen we een speld met ‘war orphan’ (oorlogswees) en gingen we aan boord van het marineschip.  De wc’s op het oorlogsschip hadden geen deuren. Dat vond ik heel raar! Dat was omdat je als je snel een plas moest doen tijdens de strijd je dat heel snel moet doen en dan geen tijd hebt om deuren open en dicht te doen.’

Wat is er met uw vader gebeurd?
Wij wisten niet wat er met mijn vader was gebeurd. Van een marineman hoorden we later dat mijn vader was opgeleid tot geheim agent en met een onderzeeër aan land was gekomen. Mijn vader had de Marinahaven van Surabaya onklaar moeten maken en dat moest hij rapporteren. De Japanners probeerden alle infiltranten te pakken te krijgen. Velen zijn gepakt, zo ook mijn vader. Hij werd voor verraad veroordeeld. Wij hoorden pas twee jaar later dat hij was doodgeschoten in de bossen. In Jakarta staat een beeld in Antjo en daarop staat mijn vader vermeld.’

Hoe kwam u naar Nederland?
Wij reisden met een schip van Batavia naar Amsterdam. Het schip was een omgebouwd troepentransportschip en op het schip waren verschillende dekken. Beneden waren grote ruimtes met tafels en we sliepen in hangmatten die boven de tafels hingen. De grote kinderen sliepen in de hangmat en de kleintjes op de matrassen. Mijn broertje van 6 mocht ook in de hangmat omdat hij dat heel graag wilde. Maar hij plaste in die hangmat en toen mocht dat natuurlijk niet meer. Toen we in Amsterdam aankwamen zijn we met een rode kruis-auto naar mijn grootouders gebracht.’

Hoe was het om in Nederland te zijn?
We kwamen in 1946 naar Nederland. Onze grootouders woonden in Zuid- Limburg in een vrijstaand huis met fruitboomgaarden en wisten een week voordat wij kwamen pas dat wij aan zouden komen. Zij waren gepensioneerd en niet berekend op zes kinderen. Dus er was niet voor iedereen meteen een bed of matras. De Protestante kerk zorgde voor matrassen en dekens.  Het was midden in de winter en we hielden ons ‘s nachts warm met hete stenen. We kookten op kolen en legden in het deel van het fornuis waarin gebakken werd stenen. Overdag als er in de oven gebakken werd warmden de stenen op en ‘s nachts legden we de stenen in bed, dan bleven we lekker warm.’

Archieven: Verhalen

‘Als ik nu met Oud en Nieuw rotjes hoor afgaan, dan zit ik stijf van angst’

Emilia fietst voorop en wijst ons de weg als we naar Jeannette van der Stelt rijden. Zowel zij als Tobian wonen in dezelfde straat waar mevrouw van der Stelt woont, alleen hebben ze haar nog nooit eerder ontmoet. Mevrouw van der Stelt is geboren in 1943 in Zwolle, maar heeft vele jaren in haar jeugd in Nederlands-Indië gewoond. Mevrouw heeft lekkere maiskoekjes gebakken, maar in Indonesië noemen ze dat maisfrikandellen. Die eten Aram, Emilia en Tobian van het Wespennest allemaal op.

Waarom gingen jullie naar Nederlands-Indië?
‘Mijn vader had twee broers die naar Nederlands-Indië vertrokken waren. Ook hij wilde daar graag heen. Dat was nog voor de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken. Mijn vader was gemobiliseerd, opgeroepen voor het leger. Hij is in zijn gewone burgerkleren, dus niet in uniform, naar de commissie gegaan om daar voor een functie als leraar te solliciteren. Men vond dat niet netjes, dus werd hij afgekeurd. Na de oorlog werd hij wel aangenomen. Hij wilde graag het volk daar helpen om zelfstandig te worden. Hij had landbouwkunde gestudeerd en wilde dat gaan onderwijzen aan de oorspronkelijke bewoners.’

Wat weet u nog van de reis erheen?
‘Mijn vader was al eerder gegaan in 1948 om een huis te zoeken en alles voor te bereiden in Malang voor onze komst. Mijn moeder reisde alleen met vier kinderen. Ik was toen vijf jaar en mijn jongste broertje was drie. We gingen met de ‘Willem Ruys’ en zaten meestal in de crèche van het schip, waar iemand op ons lette.’

 Hoe was het leven daar?
‘Ik kwam in Malang terecht in een klas met drie Nederlandse kinderen en de rest waren Indonesische of Chinese kinderen. ’Pinda’ noemden ze me. Iedere dag gingen we mandiën, dat is baden. Met een leeg boterblik schepte je water over je lichaam. Uit het putje kwamen dan kakkerlakken tevoorschijn. We waren helemaal gewend aan alle dieren die daar rondkropen hoor. We hadden  ook regelmatig slangen in onze tuin.
Van mijn vijfde tot mijn negende woonde ik in Malang. Ik hoorde ook regelmatig dat er geschoten werd. Als ik nu nog met Oud en Nieuw rotjes hoor afgaan dan zit ik stijf van angst. Dat heb ik van de oorlog daar overgehouden.’

‘In 1955 gingen we vanuit Nederland weer terug naar Indonesië, nu kwamen we terecht in Bandung. Dat is ook een stad op het eiland Java. Ik had daar een aapje als huisdier, Kees. Ik nam hem overal mee naar toe. Dan zat ie op mijn schouder. Ik noem mijn kinderen nu ook ‘mijn aapjes.’ In 1958 moesten we het land uit en Kees was toen twee jaar. We hebben hem naar de dierentuin van Bandung gebracht.’

Hoe vond u het om steeds zo op en neer te reizen?
Het was altijd wel weer spannend. Ik moest steeds weer heel veel achterlaten. Ik ben dus heel vaak verhuisd van Nederland naar Indonesië en weer terug. Ik ben heel vaak van school veranderd en dat vond ik wel jammer. Had ik net vriendjes gemaakt, moest ik weer weg. Vooral die laatste keer in 1958 moest ik heel veel voorgoed achterlaten. Ons hondje en dat aapje, en ook mijn vader bleef toen achter daar. Dat vond ik wel heel erg.’

‘Wij moesten het land uit van de nieuwe president van Indonesië, Soekarno. In 1958 wilde hij ook Nieuw-Guinea bij zijn eilandenrijk voegen. Vrouwen en kinderen moesten het land uit en Nederlandse scholen werden gesloten. Toen moesten wij dus naar Nederland terug.’

Hoe was het na die tijd in Nederland?
‘Eenmaal weer in Nederland kwamen wij terecht in een opvangkamp, eigenlijk zoals de mensen die nu vluchten uit hun land. Daarna hebben we nog in een pension gewoond met heel veel, voornamelijk oude mensen. Mijn moeder kreeg later een baan als onderwijzeres in Rutte, met een huis erbij. Ik ben nu heel dankbaar dat ik deels ben opgegroeid in Indonesië. Ik ben gefascineerd door hun manier van leven, de bereiding van het Indonesische eten, wat ze doen met de natuur en hoe gastvrij families daar met elkaar omgaan.’

 Hoe kijkt u terug op het koloniale leven in Indonesië?
‘We hadden bedienden, ‘de kokkie’ kookte voor ons, ‘de baboe Cuci’ deed de was. Voor de tuin hadden we een ‘kebon’, een tuinman. Het slechte van kolonialisme is als je gaat bepalen wat de mensen moeten verbouwen, zoals in het cultuurstelsel. Dat was alleen gericht op meer en meer geld verdienen.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892