Archieven: Verhalen

‘Een scherf vloog dwars door een raam, een deur en het kussen van de bank’

Fabio, Sofia, Beyzanur en Frein van basisschool Floralaan groeien op in de Eindhovense wijk Stratum, waar Theo van den Nieuwenhof (87) als kind de oorlog meemaakte. Ze zijn nu even oud als hij destijds aan het einde van de oorlog was, elf jaar. De interesse in elkaar is wederzijds. Meneer Van den Nieuwenhof is blij om de kinderen – al is het online – te zien, en geeft aan dat het goed met hem gaat, ondanks de lockdown vanwege corona.

Hoe was u als kind?
‘Ik was een boefje. Als wij ergens iets lekkers konden pikken, dan wisten we daar wel raad mee. Mijn ouders kregen nog wel eens buren aan de deur omdat we bij hen appels en perziken hadden gejat. In de oorlog leerde ik mijn eten bij elkaar te sprokkelen tijdens voedseltochten. Echte honger hebben we hier in Brabant gelukkig nooit gehad.

Mijn moeder haalde met een van ons kinderen op een gehuurde tandem zakken rogge bij een bevriende boer in Borkel en Schaft. De zak brachten we op een bolderkar naar de molen van Aalst, waar de rogge werd gemalen. Moeder maakte daar deeg van en dat brachten we naar de bakker. Na schooltijd haalden we de gebakken broden dan op. We hadden geluk met de villa Huize Kortonjo en de bijbehorende boerderij tegenover ons huis aan de Aalsterweg. Wij gingen ’s avonds tijdens spertijd stiekem de weg over met een pannetje om gauw twee liter melk te halen.

Ik ben ook een keer te voet met mijn vader naar Nuenen gelopen door de sneeuw. Vader had een zak met witte bonen op zijn rug. Bij de Van Abbe Sigarenfabriek op de Tongelresestraat viel mijn vader en scheurde de zak open. Toen moesten we in de maneschijn witte bonen gaan zoeken in de sneeuw. Als ik tegenwoordig hier in Waalre door het laantje loop, raap ik tamme kastanjes, want die vind ik lekker. Ik zie nu bijna niemand meer die dat doet. Maar jullie hebben natuurlijk ook chips en allerlei ander lekker eten uit pakjes.’

Hoe keek u tegen Duitse soldaten aan?
‘Toen de Duitsers Eindhoven binnenvielen en door de Aalsterweg trokken, was ik vooral onder de indruk van mijn vloekende buurman. Ik was nog te jong om te snappen wat er gebeurde. Vlak na de komst van de Duitsers werd voor ons huis voor een paar dagen een groot afweergeschut geplaatst. Mijn vader vond dit nogal angstaanjagend en we vluchtten met het gezin naar Woensel, waar we op de grond sliepen bij een tante.

Waar nu het politiebureau is, tegenover het oude St. Josephziekenhuis, was een Duitse militaire begraafplaats. Daar gingen wij kijken als er Duitsers begraven werden. Dat ging vaak met militaire eer en met een fanfare erbij en een hoop toneel. We hadden als jongens geen hekel aan Duitse soldaten. Er was een Duitse keuken om de hoek en daar kregen we altijd wel wat te eten. En van de soldaten in het ziekenhuis kreeg ik weleens lekker witbrood met cornedbeef of chocolade. Helaas heb ik toen ook leren roken. Dat was natuurlijk verrekte dom. Maar goed, dat heb ik later wel afgeleerd.

Ik heb ook zelfs ooit een Duitse soldaat krijgsgevangene gemaakt. Dat klinkt nu misschien heel heldhaftig, maar het zat zo. Op de dag van de bevrijding, 18 september 1944, zaten we met zo’n veertig familieleden en vrienden in een schuilkelder. Ineens riep iemand: daar komen de Engelsen! Iedereen liep naar de Aalsterweg toe, maar mijn oudste broer en ik gingen naar het bos, waar de militairen hadden gezeten, op zoek naar geweren. Daar vonden we een grote Duitse soldaat in de sloot, in angst wat er met hem zou gebeuren. Mijn broer vroeg op zijn Brabants: ‘Waar is je geweer?’ De soldaat antwoordde: ‘weiter, weiter‘. Mijn broer liep verder. De Duitser vroeg aan mij: ‘Hunger?’ Ik zei ja. De soldaat haalde een grote worst uit zijn zak, sneed die in tweeën en gaf de helft aan mij. Hij pakte me bij de hand en zo liepen we samen naar de weg. Hij dacht vast: als ik dat kind bij me heb, dan word ik misschien niet ter plekke doodgeschoten. Ik denk dat die man heel rustig krijgsgevangene is gemaakt en dat hem verder geen leed is overkomen. Tenminste, dat hoop ik.’

Kunt u iets vertellen over de bombardementen van 1944?
‘Het bombardement van 19 september 1944, een dag na de bevrijding, was heel spannend. ’s Avonds om een uur of zes gooiden de Duitsers lichtkogels om de bommenwerpers de weg te wijzen naar de militaire voertuigen en munitie van de geallieerden. Iedereen dacht dat het vuurwerk vanwege de bevrijding was. De bom die terechtkwam bij de Aalsterweg en de rondweg was schrikbarend. Het vuur spatte alle kanten op. Het leek net klaarlichte dag.

Mijn zusje was niet thuis, want die was naar de Engelsen kijken. Zij kroop in een schuttersputje. Terwijl wij op de vlucht waren, viel er weer een bom. Onze oude oma viel van schrik voorover in het natte gras en werd verfomfaaid de schuilkelder binnengesleept. Ja, als kind kon je daar echt van genieten. De angst was nooit zodanig dat je het daarvan in je broek deed.

Een aantal weken na de bevrijding gooiden de Duitsers splinterbommen. Er vloog een scherf met een enorme kracht ons huis in, dwars door een raam, een deur en het kussen van de bank. Bij mij in de buurt, in de Primulastraat, zijn toen drie kinderen om het leven gekomen. Dat maakte zo’n indruk op mij als jongen van bijna twaalf. Ik weet hun namen tot op de dag van vandaag nog. Twee kinderen heetten Koolen. Het jongetje van vier of vijf heette Hansje Sperna Weiland. Dat mannetje kan ik me nog enigszins voorstellen, want ik heb een redelijk goed geheugen.

In die tijd gebeurde nog veel, al waren we bevrijd. Tijdens kerstnacht stopte op de Aalsterweg een Amerikaanse jeep om de weg naar het ziekenhuis te vragen. Het was niet zo slim dat de jeep de lampen aanhad, want een Duits vliegtuig is daardoor op de wagen gaan schieten. Er vloog een kogel door het slaapkamerraam van mijn ouders en een meisje uit de buurt raakte gewond. Mijn vader hielp mee haar naar het ziekenhuis te brengen.

Bij thuiskomst stelde moeder voor om de sok van de kruik in bed te halen, zodat vader er misschien nog een beetje warmte van zou hebben. Maar in plaats van een kruik, vond vader een grote granaat in zijn bed. Hij schrok zich het apezuur. Helaas heeft hij die granaat weggedaan. Ik had ‘m best willen houden als souvenir. Ik vermoed ook dat het een blindganger is geweest, een granaat zonder kruit. Want anders was die ontploft en dan was de ramp niet te overzien geweest.’

      

Archieven: Verhalen

‘Het was mijn moeder, maar ze was een vreemde voor me’

Teun, Xanthe, Maggy, Lisa en Sam zitten in laatste groep van basisschool Floralaan in Eindhoven. Ze interviewen online en heel professioneel de 81-jarige Rolf Loewenstein, in Duitsland geboren en één jaar toen de oorlog begon. Ze zijn onder de indruk van zijn verhaal en de moeilijke relatie met zijn moeder komt binnen. De kinderen ronden de antwoorden mooi af door alles steeds even samen te vatten. Rolf is Joods en is in de oorlog zijn vader en broer verloren. Zijn moeder heeft altijd moeite met het verlies gehad en wilde er niet over praten.

Waarom bent u naar Eindhoven gevlucht?
‘Toen de oorlog uitbrak, woonde ik met mijn ouders en broer in Duitsland. Mijn vader liep als schoenmaker langs de deur. Dat deed hij zo goed dat hij later een schoenenwinkel kon beginnen. De winkel is op een nacht geplunderd. Op de gevel stond ‘weg met de Joden’ geschilderd. Toen mijn vader aangifte deed bij de politie kreeg hij te horen: “Rot op, Jood!” We zijn toen naar Eindhoven gevlucht. Waarom we hier terechtkwamen weet ik niet. We hadden geen familie of vrienden hier. Op de Demer 37 begon mijn vader een nieuwe schoenenzaak.’

Waar konden jullie terecht?
‘We moesten uiteindelijk ook uit Eindhoven vluchten en doken onder bij een boer in Maarheeze. Mijn moeder betaalde deze boer met gouden muntstukken. Hij was niet goed voor mijn moeder, hij wilde alleen maar geld. We sliepen in een hooiberg. Daar was een gat ingemaakt, dat ze achter ons dichtmaakten. Op een dag werd een Engels vliegtuig vlak bij de boerderij neergeschoten. De Duitsers gingen op zoek naar de Britten uit dat vliegtuig. Toen moesten we weg. De boer was bang dat mijn broer en ik, toen zes en drie jaar oud, zouden gaan huilen en dat dat gehoord zou worden door de Duitsers. We werden meegeven aan anderen. Ik werd bij een familie in Apeldoorn geplaatst en heb daar een goed leven gehad. Mijn broer heeft ze aan de moffen meegegeven en is kort daarop vermoord.’

Hoe was het in Apeldoorn?
‘Ik was heel blij daar en vond het ook gezellig bij deze boerenfamilie. Ik kreeg een andere naam, Wimpie, zodat mensen niet merkten dat ik Joods was. Ik mocht elke avond bij het grote meisje op haar rug en zo bracht ze me naar bed. Er waren ook twee jongetjes waarmee ik kon spelen. De dag bestond uit werken en vroeg naar bed gaan. Ik kan me het allemaal nog goed herinneren. Vlak bij de boerderij was een sloot met boomstammen eroverheen. Daar lagen weer golfplaten op met zand erop. Ik begreep later pas wat dat was, een schuilkelder. Vlak bij de boerderij stond een fabriekje waar ze souvenirs maakten. Daarvan heb ik deze spaarpot. Kunnen jullie lezen was erop staat? Mijn naam toen, ja! Wimpie.’

Weet u nog toen u opgehaald werd door uw moeder?
‘Dat kan ik me nog erg goed herinneren. Ik was zes en op een dag stopte een grote militaire auto en daar stapte een vrouw met lang zwart haar uit. Het was mijn moeder, maar ze was een vreemde voor me. Ik was bang voor haar en wilde niet mee. In de auto heb ik alleen maar gehuild. Ook voor mijn moeder moet dat vreselijk zijn geweest. Wat er met mijn vader is gebeurd, heb ik zo vaak aan mijn moeder gevraagd. Mijn moeder heeft een oorlogstrauma en als ik haar wat vroeg over de oorlog, snauwde ze: “Das weiß ich nicht!” Ze wilde er niet over praten. Ik vermoed dat mijn vader is opgepakt toen de Duitsers de Britten van het neergehaalde vliegtuig zochten. Ik had ook de indruk dat mijn moeder nog jaren na de oorlog hoopte dat mijn vader en mijn broertje terug zouden komen. Op een dag kwamen we een man tegen die zij kende. Toen ik vroeg wie deze man was, zei ze dat ze hem niet kende. Het bleek achteraf mijn opa te zijn. De relatie met mijn moeder was niet goed, ik heb het er wel moeilijk gehad.
Na de oorlog heb ik het Rode Kruis gevraagd wat er nu precies gebeurd is met mijn broer. Er zijn twee verhalen. De vrouw aan wie hij was meegegeven was een verraadster en heulde met de moffen. Of mijn moeder wist niemand voor mijn broer te vinden en heeft hem toen maar aan de moffen meegegeven.’

Ik ben ook Joods, hoe vindt u het om Joods te zijn?
‘Of je nu moslim bent of Katholiek, dat is hetzelfde. Je hebt orthodoxe, liberale en gematigde mensen, dat is zo bij elke godsdienst. Sommige mensen worden gehersenspoeld door geestelijke voorgangers, in het Jodendom mag je niet ophitsen. Hetzelfde is nu aan de hand met mensen die zeggen dat corona niet bestaat. Geloof hen niet!’

   

Archieven: Verhalen

‘’s Nachts naar de koude kelder vluchten, vond ik verschrikkelijk’

In de oorlog woonde Riek Mikkers-Groenen (1930) dicht bij het militaire vliegveld in Veldhoven. Nu staat haar huis op een steenworp afstand van de school waar haar interviewers Brandon, Noor, Thomas en Veerle op zitten. De kinderen van de Floralaanschool hebben een hele lijst met vragen voorbereid en zijn reuze benieuwd wat Riek allemaal meemaakte als tiener in de oorlog.

Wat merkte u ervan toen de Duitsers Nederland bezetten?
‘Wij woonden in een vrijstaand huis in de buurt van het vliegveld in Veldhoven. Al op de tweede dag van de bezetting, toen mijn vader in de ochtend onze achterdeur opendeed, kwamen er Duitse soldaten binnen. “Wasser, Wasser!” riepen ze. Ze hadden erge dorst en wilden zich graag wassen. Aan alle kanten van ons huis waren soldaten. Tussen de huizen in zetten ze hun grote vrachtwagens neer waar ze ook hun eten kookten. Toen begon voor mij de oorlog. De Duitse soldaten die bij ons ingekwartierd zaten, waren vaak best aardig. Zij werden immers ook maar gestuurd door Hitler om hier te vechten. Mijn jongere zusje mocht ook wel eens bij hen in de vrachtwagen achter het stuur zitten. We kregen ook al heel vroeg in de oorlog zes evacués uit Weert in huis. Zij hadden vier nieuwe fietsen bij zich. De Duitsers namen die fietsen in beslag. Bovendien moesten jongens boven de achttien in die tijd opletten op straat. De buurjongen is een keer bij ons binnen komen hollen en naar zolder gerend om zich daar te verstoppen, zodat hij niet meegenomen zou worden door de Duitsers.’

Heeft u ook wel eens een bombardement meegemaakt?
‘Jazeker. Dikwijls kwamen de vliegtuigen midden in de nacht over en moesten we met z’n allen uit bed en naar de schuilkelder. Ik vond het verschrikkelijk dat we zo vaak naar de kelder moesten vluchten. Wij hadden thuis een diepe kelder en in het gedeelte onder de gang had mijn vader een bank tegen de muur gezet met dekens er op, want het was er ijskoud. Ik ben heel vaak bang geweest en ging dan op de grond liggen. In het pikkedonker moesten we wachten tot het weer veilig was om naar boven te gaan. We luisterden aandachtig naar de overvliegende vliegtuigen. Wanneer ze naar het front gingen, waren ze zwaarbeladen en klonken ze ook zwaar. Zodra we vliegtuigen over hoorden komen met een ‘lichter’ geluid wisten we dat het bombardement bijna voorbij was en haalden we opgelucht adem.
Als het alarm afging op weg naar school, moesten we eigenlijk de schuilgaten in, maar dat durfde ik niet. Het was zo’n groot gat, dat ik bang was er nooit meer uit te komen! Ik ben ook heel dikwijls bang geweest voor mijn vader. Die werkte dicht bij Philips in het centrum van de stad. Wanneer dan Philips of het station gebombardeerd werd, hield ik mijn hart vast.’

Hoe was het leven verder in de oorlog?
‘In de oorlog mochten we na acht uur ’s avonds niet meer naar buiten. Alles was dan ook pikkedonker! Lantaarnpalen mochten niet branden en voordat ik in huis een lamp aan mocht doen, moest ik eerst alle ramen blinderen. Dan gingen we buiten nog controleren of je echt geen spleetje licht zag. Doordat we tekort aan hout hadden, had mijn moeder de grote plattebuiskachel uit de keuken in de kamer neergezet. Daar kookten we en het was de enige plek in huis die warm was. Als ik na het eten in de keuken de afwas moest doen, was het er ijskoud! Al het voedsel was in de oorlog op de bon, dus ik kon niet zo veel boterhammen eten als ik wilde. Er was geen snoep en koek. Gelukkig hadden wij een stukje land met onder andere aardappels. Radio en televisie was er niet. Ik speelde spelletjes, las heel veel en heb veel gehaakt, geborduurd en gebreid. Vooral heel veel sokken.
De bevrijding was dan ook één groot feest! Iedereen kwam naar buiten, het was overal oranje en we dansten op straat. De harmonie trok door de wijk en zorgde voor vrolijke muziek. We hadden Engelse en Amerikaanse soldaten bij ons ingekwartierd. Van hen kregen we chocolade, sinaasappels en cornedbeef. Wij wisten helemaal niet wat dat laatste was, maar vonden het heerlijk. Omdat ik de enige thuis was die een beetje Engels had geleerd op de mulo moest ik alles vertalen.’

   

Archieven: Verhalen

‘Opeens hoorde je dan flapflapflapflapflapflapflap’

Benthe, Tijn, Namo, Sia zitten in groep 8 van basisschool De Floralaan in Eindhoven. Ze zitten allemaal thuis achter hun computer klaar voor het interview als de 91-jarige Piet Eiff online erbij komt. Een vrolijke man, die algauw ‘mijnheer Piet’ wordt genoemd. Hij woont in een huisje in de bossen vlak bij hun school. Het is de eerste keer dat hij videobelt. Piet was elf jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn vader, moeder en zus aan de Roostenlaan, ook vlak bij de school van de kinderen.

Herinnert u zich het begin van de oorlog nog?
‘Ja, dat weet ik nog goed. Het was zondagochtend en ik was met een paar vriendjes buiten spelen. Ineens kwam er vanuit de Winkelstraat een vrachtwagen met soldaten aan. Ze zeiden niets, ze deden niets, ze reden gewoon door. Dat was voor ons de eerste kennismaking met de oorlog. Dat staat nog in mijn geheugen gegrift. In de oorlog ging je wel gewoon naar school. Je moest veel lopen. Fietsen hadden de meeste mensen niet, die moest je inleveren. En als je wel een fiets had, had je geen fietsbanden. Dus werden er houten banden gemaakt. Er liepen veel soldaten rond. Vlak bij huis was een schietberg in de buurt. Iedere dag marcheerden Duitse soldaten in een kolonne daar naartoe. Dan hoorde je een hoop geschiet en daarna kwamen ze weer terug. ’s Avonds moesten we binnenblijven. Het was ook niet fijn buiten, want het was pikkedonker. Binnen was alles afgeschermd. Er mocht geen spatje licht naar buiten komen. Als het donker was, konden de geallieerde piloten niet zien waar ze waren. Daarom deden de Duitsers dat. En dan konden ze ook niet zien hoe ze naar Duitsland moesten vliegen om daar te bombarderen. Bij de IJzeren Man, bij de Berenkuil, stond afweergeschut. Een hele hoop luchtafweerkanonnen waren dat. Als de Engelse vliegtuigen ’s nachts overkwamen, werd vanaf daar flink geschoten. En dan stortten er een hele hoop vliegtuigen neer.’

Luisterden jullie ook naar de radio?
‘Mijn vader had op de een of andere manier een klein radiootje geregeld waar we vaak naar luisterden. Zo konden we volgen hoe het ging. Een kaart van Europa hadden we met punaises aan de muur geprikt. Met spijkertjes en een draadje garen gaven we de frontlijn aan. Op de radio hoorden we steeds hoe die frontlijn veranderde en dan verplaatsten we de spijkertjes. Dan kon je zien hoe het een steeds kleiner gebied werd waar die Duitsers zaten.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Het was allemaal beperkt, maar je kon net rondkomen. Om iedereen de kans te geven wat te kopen, waren bonnen ingevoerd. Je kreeg bonnetjes voor brood, voor aardappels en zo. Op de bon stond waarvoor het was. Wij hadden genoeg te eten. Wat we tekort kwamen, haalden we bij de boer. Als je geen geld had, kon je dat niet doen, want je moest er wel voor betalen. De laatste maanden van de oorlog was er boven de rivieren wel veel honger.’

Wat is een herinnering die u altijd bijblijft?
‘Het geluid van de honderden bommenwerpers. Dat werd steeds sterker, een zwaar gebrom. Wij hadden een ventilatieraampje, eigenlijk gewoon een gaatje in de muur met een roostertje ervoor, zodat er wat frisse lucht binnen kon komen. Vanwege de verplichte verduistering was dat afgeplakt met een kartonnetje, aan één kant vastgemaakt met een plakbandje. Als die vliegtuigen voorbij waren, was het weer doodstil. Op een gegeven moment ging dat kartonnetje dan flapperen. Flapflapflapflapflapflapflap. Dat kwam door de luchtdruk van de bommen die in Duitsland vielen. Het geflapper hield op een gegeven moment weer op en dan kwamen even later die vliegtuigen weer allemaal over totdat het in het westen weer uitstierf en dan waren ze weer weg. Dat is iets dat me altijd is bijgebleven, dat geflapper. Er was niks te horen, alleen te voelen eigenlijk.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Het was groot feest. We hoorden vanuit de Roostenlaan een hele hoop lawaai en dat bleken de Engelse troepen te zijn met allemaal materialen. Toen ben ik in één run vanaf huis naar de Aalsterweg gegaan en heb daar urenlang langs de weg staan zwaaien en roepen om de bevrijders te verwelkomen. Toen zag ik ook voor het eerst een heleboel oorlogstuig; tanks en andere voertuigen. Het was twee dagen feest. Op het einde van de tweede dag kwamen de Duitsers terug en bombardeerden ze Eindhoven weer om de bevrijders tegen te houden. Toen is er in de binnenstad heel veel kapot gemaakt.’

Archieven: Verhalen

‘Op dat moment dacht ik dat ik ieder moment dood zou gaan’

Als Pieter, Juna, Liz en Dominique van de Floralaanschool in Eindhoven om half twee klaar zitten voor het interview met Pim de Miranda is hij net wakker. Pim woont in Florida, het is daar zeven uur in de ochtend. De 86-jarige heeft speciaal voor het interview de wekker gezet. Zijn meester in de derde klas van de HBS vertelde vroeger vaak verhalen over Amerika, toen het land van de onbegrensde mogelijkheden. Daar wilde en ging hij naartoe om avonturen te beleven. Pim was zes jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn vader, moeder, twee broers en zussen in de Potgieterstraat in Eindhoven.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Mijn vader was Joods. Mijn moeder niet. Mijn opa van vaders kant, Monne de Miranda, was wethouder in Amsterdam. Hij is in juli 1942 opgepakt en in november van dat jaar in een kamp in Amersfoort vermoord. Een van mijn eerste herinneringen aan de oorlog is dat mijn vader toen thuiskwam. Normaal zwaaide hij altijd naar ons als hij langs het raam liep, maar deze keer niet. Hij keek heel somber en bedroefd. Hij fluisterde iets tegen mijn moeder, waarop zij heel hard begon te huilen en schreeuwen. Ze was heel erg gek op mijn grootvader. Mijn moeder begon op haar mantel te slaan en te vloeken en ze schreeuwde: ‘”Die rotmoffen!” Toen vertelde mijn vader ons dat mijn opa dood was, vermoord was door de Duitsers. Zijn gouden horloge, dat hij altijd uit zijn vestzak haalde, hebben we pas een paar jaar geleden teruggevonden.’

Was u bang in de oorlog?
‘Ja, er waren zoveel vreemde geluiden, ontploffingen en knallen in die tijd. We waren vooral bang voor de vliegtuigen die ‘s nachts overvlogen. De Duitsers schoten daarop en af en toe vloog er een vliegtuig in brand. Dan zag je een vuurbal in de lucht en die stortte dan uiteindelijk neer. Mijn moeder was altijd heel bang dat het op ons huis zou komenn. Dat was erger dan een bom. Door een brandend vliegtuig was zeker je hele huis verwoest. We zagen ook ‘s nachts de lichtkogels van het afweergeschut. Rode ballen die de lucht invlogen met een boog. En dan hoorde je het in de verte dingen ontploffen.’

Hadden jullie genoeg kolen om het huis te verwarmen?
‘Ons grote huis konden we aan het eind van de oorlog, toen er bijna geen kolen meer waren, niet meer warm stoken. We leefden in de voorkamer. We hadden een klein kacheltje dat minder kolen nodig had om het warm te stoken. Een ketel op dat kacheltje verwarmde het water voor in de teil, om op zaterdag in te badderen. We gingen allemaal in diezelfde teil met water. De oudste eerst. Die had het warmste en schoonste water. De jongste en laatste kreeg het koude, vieze water. Toen er geen kolen meer waren, gingen mijn broer en ik kolen scharrelen. De Duitsers hadden alle elektrische en dieseltreinen mee naar Duitsland genomen. Er waren alleen nog stoomtreinen over en die reden op kool. Af en toe viel er wat naast de spoorweg. Wat we vonden, wikkelden we in kranten en vervoerden we in mijn zusjes kinderwagen mee naar huis. Zo konden we ons kacheltje weer een paar dagen stoken.’

Herinnert u zich het bombardement op 19 september 1944 nog?
‘Dat was het ergste bombardement, een dag na de bevrijding. Het was groot feest geweest. Mensen zongen en dansten op straat, omdat de Amerikanen en Engelsen waren binnengekomen om ons te bevrijden. Het Engelse leger was met trucks, tanks en munitie vanuit België gekomen. De Duitsers hebben toen een luchtmacht verzameld en de stad gebombardeerd, net toen het ging schemeren. Opeens zei iemand: “Ho, wacht even, het zijn Moffen!” Dat zagen we aan de kruisen op de vliegtuigen. De eerste bommen vielen op de Helmersstraat, een paar straten van ons vandaan. Snel renden we naar het huis van de buurman, die had een trap met een hoek erin. We hoorden de bommen fluitend neerkomen, zagen ontploffingen vlak om ons heen. Op dat moment dacht ik dat ik ieder moment dood zou gaan. Maar ik ben er nog, ik heb het overleefd. Een huis tegenover ons is toen afgebrand. Buren gaven emmers water om de zolder te blussen door. Boven gooiden ze de emmer naar beneden om opnieuw te vullen. Een man kreeg daarbij een emmer op zijn hoofd. Ik herinner me nog hoe hij helemaal bebloed bij ons binnenkwam.’

Is uw vader ook opgepakt?
‘Nee. Hij moest wel een Jodenster op elk kledingstuk dragen. Toen alle Joden werden opgepakt, had mijn vader twee keuzes. Onderduiken en misschien vermoord worden of krijgsgevangene worden. Hij besloot tot het laatste. Hij moest zich melden in uniform. Daar zat geen Jodenster op. Men wist daardoor niet dat hij Joods was en zo heeft hij eigenlijk de oorlog overleefd. Van 1943 tot 1945 zat hij in een krijgsgevangenkamp in Polen. Hij kwam pas in juli 1945 terug, bevrijd door de Russen. Hij is een heel stuk door Duitsland teruggelopen met vrienden die ook krijgsgevangenen waren en het laatste stukje is hij met geallieerden teruggereden. Wij waren heel verbaasd toen hij thuiskwam. We wisten niet of hij nog leefde. Ik deed de deur open en herkende hem met moeite; ik had hem tweeënhalf jaar niet gezien. Ik riep meteen mijn moeder. Het was groot feest.’

       

Archieven: Verhalen

‘Je kon ze niet verstaan en ze gingen je hele huis door’

Luuk, Siep, Miko, Chi Wei en Amy van de Floralaanschoolin Eindhoven stellen zich voor aan Monne de Miranda. Monne is 87 jaar maar lijkt veel jonger. Het ijs is al snel gebroken tussen hem en de leerlingen. Hij vertelt dat hij net zo oud was als zij aan het eind van de oorlog. Monne de Miranda is geboren in Amsterdam en kwam op zijn vijfde naar Eindhoven. Daar woonde hij met zijn Joodse vader, zijn moeder en vier broers en zussen aan de Potgieterstraat.

Moesten jullie wel eens in de schuilkelder?
‘Als het luchtalarm afging, moest iedereen een schuilplaats zoeken. De meeste schuilplaatsen waren voor de militairen. De mensen thuis konden maar een ding doen, het veiligste plekje daar opzoeken. Dat was meestal onder de trap. Er waren ook een paar huizen met een kelder onder de woonkamer waar je kon schuilen. Aan het einde van de straat stond onze school, de Nutsschool. Die had ook een schuilkelder. Daar gingen mensen die daar in de buurt woonden dan schuilen. Voor ons was dat te ver en je had niet veel tijd als het alarm klonk. Er was ook niet heel veel plaats. Daarom gingen wij altijd onder de trap zitten.’

Hoe was het voor uw Joodse vader in de oorlog?
‘Van 1940 tot 1942 werkte hij bij Philips. Tot het bevel van de Duitsers kwam dat alle Nederlandse reserveofficieren, die naar huis waren gegaan bij het uitbreken van de oorlog, zich moesten melden. Mijn vader dus ook. Van 1942 tot 1944 waren ze krijgsgevangenen. Via het Rode kruis ontvingen we brieven; dan wist je hoe het met hem ging. Alleen het laatste jaar hoorden we niets meer en wisten we niet of hij nog leefde. Achteraf hoorden we dat hij helemaal tot in Rusland in een krijgsgevangenkamp is geweest. Aan het einde van de oorlog hebben de Duitsers de krijgsgevangenen vanuit Rusland naar Berlijn gebracht. Daar is mijn vader door de Russen bevrijd. Toen hij thuiskwam, was het groot feest. Veel krijgsgevangenen vertelden niet veel over wat ze meegemaakt hebben tijdens de oorlog. Dat vonden ze heel moeilijk. Ook ik heb weinig gehoord van mijn vader. Later heb ik nog een militair zakboekje van hem gevonden, met aantekeningen hoe de trektocht vanuit Berlijn was geweest.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Toen mijn vader gevangen zat, hadden we een Joodse meneer in huis. Dat was heel angstig, want de Duitsers zochten naar Joodse mensen om ze op te pakken. Ik vond het helemaal niet leuk dat die meneer bij ons in huis was. Hij rookte stinkende sigaren. Verder was het voor ons niet zo angstig, want hij wilde met niemand contact hebben. Hij wilde zich verborgen houden om te voorkomen dat hij opgepakt zou worden. Uiteindelijk is hij verraden. Waarschijnlijk is hij herkend door mensen die dat hebben doorgegeven aan de Duitsers. Toen zijn ze bij ons aan de deur gekomen en hebben ze hem weggehaald. Nou, dat was verschrikkelijk angstig. Je kon ze niet verstaan en ze gingen zo je hele huis door. Gelukkig kreeg zijn moeder geen straf.’

Herinnert u zich het bombardement van 19 september 1944?
‘Ja, Eindhoven was de dag daarvoor bevrijd door de Engelsen en Amerikanen. De Engelse soldaten moesten ook ergens overnachten en hun tanks moesten ergens staan. In parken of in brandgangen achter de huizen kookten ze hun eten op benzine-brandertjes. De Engelsen deelden chocoladerepen uit. Dat was leuk! En de ouders kregen sigaretten. Maar de volgende ochtend was het minder leuk. De legerauto’s met munitie waren ontploft. Het was een enorme ravage van brandende auto’s in het park. Wij vonden dat spannend en gingen de straat op. We vonden scherven en stukken van kogels en die hebben we bewaard als aandenken aan de oorlog. Net voor de bevrijding vlogen er ook V1’s over. Duitsers stuurden deze raketten richting Engeland. Soms ontploften ze en stortten ze neer, omdat de brandstof op was. Die stortten dan in Eindhoven links en rechts neer op de huizen. Dat was een hele ellende.’

Bent u ook iemand verloren in de oorlog?
‘Ja, mijn opa Salomon de Miranda, ook wel Monne genaamd. Hij was wethouder sociale zaken in Amsterdam. Toen de oorlog uitbrak, waren mijn ouders al naar Eindhoven verhuisd, omdat mijn vader bij Philips werk kon krijgen. Mijn opa woonde nog in Amsterdam. Hij was diamantbewerker en was ook bestuurder bij de diamantbewerkersbond. Mijn opa was dus een heel bekende Amsterdammer. Hij liep meer risico om door de Duitsers opgepakt te worden dan mijn vader, omdat hij in Amsterdam woonde. Hij is in 1942 gevangen genomen door de Duitsers en naar kamp Amersfoort gebracht en daar door Nederlandse bewakers vermoord.’

       

Archieven: Verhalen

‘Ouders ruilden stiekem snoepbonnen om voor iets anders’

Rose, Heroet, Karel, Sarah en Rink van de Floralaanschool in Eindhoven spreken met Marie en haar man Wil van Oers. Vanwege de coronapandemie is het interview via Google Meet. Ondanks deze technische aanpassing en met een goede etherdiscipline kunnen de kinderen gelukkig toch hun vragen stellen. Als ze antwoord hebben op de vraag of het goed met ze gaat in deze tijd (ja!) kan het interview beginnen. Marie en Willie van Oers waren vijf jaar toen de oorlog begon. Marie woonde toen in de Eerste Akkermuntstraat, dicht bij de Floralaanschool. Willie woonde in die tijd aan de Lijmbeekstraat.

Wat herinnert u zich van de oorlog?
Marie: ‘Ik herinner me dat we veel binnen moesten blijven. En dat we stiekem naar de radio luisterden. En de koude winter van 1942. Op school hadden we gasverwarming, maar dat werd steeds afgesloten. Dan mochten we naar huis. Dat was eigenlijk niet zo leuk, want thuis moesten we meehelpen. Mijn ouders verbouwden groente en dat moesten we schoonmaken. Gelukkig hebben wij geen honger geleden. Eten was toen op de bon. Ook het snoep, maar mijn moeder maakte dat zelf. Mensen met grote gezinnen gaven soms niet alle snoepbonnen aan hun kinderen, zodat ze die konden ruilen voor bijvoorbeeld boter, dat schaars was. Dat wisten de kinderen natuurlijk niet!’
Willie: ‘Mijn moeder ruilde de snoepbonnen inderdaad. Voor een pakje boter, voor een stukje vlees of vis. Fijn, want we hadden niet altijd genoeg te eten. Je kon alleen met bonnen aan eten komen. Voor een vleesbon kon je een onsje broodbeleg kopen. Had je twee bonnen dan kon je een hele karbonade kopen. Ja, dus wel met geld, maar niet zonder bon. Waren je bonnen op dan ging je op de zwarte markt kopen. Als je geld had kon je alles kopen. Maar wel tien keer zo duur. Een broodje kostte met een bon een kwartje, zonder bon twee guldens. Een litertje melk kostte een kwartje, maar ging je het bij de boer halen dan kostte het een gulden. Veel mensen haalden bij de boer. Wij niet, omdat we geen geld hadden.’

Konden jullie buiten spelen?
Marie: ‘We voetbalden of we gingen touwtjespringen. Ik had drie tennisballen van mijn vader gekregen waar ik graag mee speelde. Wij hadden thuis een grote gang, dus daar had je fijn de ruimte. Soms speelden we buiten, maar als het luchtalarm afging, moesten we snel naar binnen. We waren na een tijdje helemaal niet meer zo bang voor dat luchtalarm. Je raakte eraan gewend.’
Willie: ‘Er was geen verkeer, we konden toen fijn op straat spelen. We mochten niet met de meisjes mee springtouwen. Wij jongens voetbalden en ja, dan tikten we wel eens een ruitje in. Mijn vader was schilder en die kon zo weer nieuw glas erinzetten. Zodra het luchtalarm afging, moesten we inderdaad snel naar binnen. Dan kwam er gevaar. Er was ook een avondklok om acht uur. Dan moesten we binnenblijven en zelfs de ramen moesten verduisterd worden. Er was toen geen verlichting op staat. Het was dus echt pikkepikkedonker. Alleen bij volle maan kon je een wandeling maken.’

Hadden jullie een schuilkelder in de buurt?
Marie: ‘Er was bij ons wel een schuilkelder in de buurt, maar wij zaten altijd in onze eigen kelder. Ik herinner me nog wel een dag, toen waren we al bevrijd, dat mijn vader niet naar huis mocht van zijn werk. Door de Duitse vliegtuigen werden ‘oranje ballen’ uit de lucht gegooid. De buurman zei toen tegen mijn moeder dat we in de schuur moesten schuilen in plaats van naar huis gaan.’
Willie: ‘Dat was ’s avonds op de dag na de bevrijdingsdag. Wij  zagen ook heel veel oranje lichtkogels. “Och, kijk eens,” zei mijn moeder. “Wat een mooie lichten!” Mijn vader vertrouwde het niet. “Naar de kelder!” zei hij. En toen begon meteen het bombardement. Een paar mensen in onze buurt, waaronder twee meisjes, zijn daarbij omgekomen. De volgende dag gingen we kijken wat er gebeurd was. Alles was toen weer rustig. Mijn opa had er een handje van, die stond overal voorop. En ik mee! Er waren verschillende puinhopen. Onder andere bij het PSV-stadion. Op de hoek lag een machtige bomkrater. Weer thuis hoorde ik van mijn vader dat ze het hele treinstation hadden vernield. Ik mocht er eigenlijk niet komen. Het was te gevaarlijk, maar ik ging toch. Ik was altijd gek op treinen en ging daar vaak kijken. Alles brandde, alles was vernield. Seinhuisjes waren opgeblazen. De wisselstukken hadden de Duitsers eruit laten springen. Er kon geen trein meer rijden. Toen ik thuiskwam, kreeg ik op mijn donder, omdat ik toch was gegaan.’

Archieven: Verhalen

‘Dat gevoel van opluchting en vrijheid is onbeschrijfelijk!’

Mees, Gabriel , Suze en Bastiaan van de Floralaanschool zijn elf jaar en wonen in de wijk Stratum in Eindhoven. Lies Vogels was elf toen de oorlog begon en woonde toen ook in Stratum. Haar jonge jaren waren echter heel anders dan die van de kinderen. In het interview komen ze van alles te weten over hoe dat was als tiener in de oorlog. En wat er in dat waardevolle boekje van mevrouw Vogels staat.

Hoe was het begin van de oorlog?
‘Dat herinner ik me goed. Ik hoorde de Duitse soldaten over de St. Jorislaan marcheren. Ze hadden dikke ijzers onder hun schoenen en je kon ze dus heel goed horen. Later hoorde ik ze bijna elke dag marcheren en Duitse soldatenliederen zingen. Er kwamen ook Duitsers in de kazerne bij ons huis wonen. Toen een groep marechaussees terugkwam, is daar ruzie uitgebroken en hebben ze op elkaar geschoten. Dat was natuurlijk heel angstig om te zien vanuit je slaapkamerraam, in het donker. Ik sliep verder wel goed, behalve als er een luchtalarm was, want dan moesten we uit bed, wachten tot het voorbij was. Dat was heel angstig. Er werd niet constant gevochten, hoor. Het leven ging dus voor een deel gewoon door. Ik was niet bang voor de Duitsers in de kazerne naast ons huis, want ze deden ons niets. Het bombardement van 6 december was eng. Wij woonden vlakbij een afweergeschut bij de IJzeren Man. Ik vond het ook beangstigend als vliegtuigen beschoten werden. Als ze raak schoten hoorde je een gierend geluid en dat was niet fijn!’

Hoe leefden jullie in de oorlog?
‘We probeerden gewoon door te leven zoals normaal, maar we hadden niet veel. Overdag ging ik naar school, maar dat was steeds op een andere locatie, omdat de Duitsers de scholen bezetten. ’s Avonds maakte ik huiswerk of las ik een beetje, want verder was er geen vertier. Mijn vader had in de achtertuin aan de Tuinstraat gymtoestellen gemaakt. Dan hoefden we niet op straat te spelen.
Een eigen kamer had je niet. En ook geen televisie. Wel een radio, die had mijn moeder stiekem achtergehouden toen we die eigenlijk moesten inleveren. Om zeven uur ’s avonds haalde ze die dan tevoorschijn om naar Radio Oranje te luisteren. Wat daar werd verteld was moeilijk te verstaan, omdat het signaal werd verstoord door de Duitsers.
We hadden maar één kamer waar het licht aan kon, want elektriciteit en gas werden beperkt geleverd. Ook was er met zes kinderen niet veel te eten en drinken. Mijn moeder kreeg maar een klein voorschot op het loon van mijn vader. Bovendien waren de winkels leeg. Luxe zoals nu kenden we niet. Vreemd was dat Joodse mensen ineens weg waren. We wisten toen niet wat er met ze gebeurde. In het nieuws hoorden we alleen leugens. Pas na de oorlog hoorden we de waarheid.’

Wat was uw vader van beroep?
‘Hij was brigadecommandant en is de dag voordat de oorlog begon, op 9 mei 1940, vertrokken. Ik zie hem nog weggaan, we wisten niet waarheen. Dat hoorden we pas in november. Hij ging vluchtelingen helpen. Er was geen contact mogelijk. Daardoor wist mijn vader niet dat Nederland al een dag na zijn vertrek was gecapituleerd. Op 10 juni heeft hij de oversteek naar Engeland gemaakt, omdat hij niet meer terug kon naar Nederland. Toen pas hoorde hij dat Nederland bezet was. We hebben hem uiteindelijk 4,5 jaar niet gezien! Hij had als hoofd van het Rode Kruis in Londen gezeten en zware bombardementen meegemaakt. Het Rode Kruis kon soms een bericht naar ons sturen, maar daar mochten maximaal 25 woorden in staan. Brieven stuurde hij soms via een adres in een neutraal land als Zwitserland, Zweden en Portugal, zodat de Duitsers niet wisten dat de brief eigenlijk uit Engeland kwam. De brieven waren soms maanden onderweg geweest en werden allemaal opengemaakt door de Duitsers voordat ze bij ons werden bezorgd.’

Herinnert u zich de bevrijding nog?
‘Dat was zo geweldig dat ik het nauwelijks in woorden kan vatten! Het gevoel van opluchting en vrijheid is onbeschrijfelijk! We zagen de vliegtuigen met de paratroopers overkomen en één of twee dagen later kwamen ze over de Tongelresestraat en toen hebben we ze ontmoet. Ik vroeg de bevrijders om handtekeningen. Dat boekje, ook met foto’s van mezelf met de bevrijders, heb ik nog steeds en is heel waardevol voor me. Een tijd geleden ben ik naar een reünie van de Airbornetroepen in Amerika geweest. Toen heb ik een heleboel bevrijders ontmoet. Daar zijn ook televisieopnames van gemaakt. De bekende regisseur Steven Spielberg en de bekende acteur Tom Hanks waren er ook. Ik heb ze ontmoet en heb nog meer handtekeningen en foto’s in mijn boekje erbij gekregen. Dat is dan het mooie van alles geweest. Ik wil jullie op het hart drukken dat jullie moeten waarderen dat de kinderen van nu heel veel hebben en eigenlijk een heel rijk leven hebben. Sommige mensen vergelijken de avondklok in deze pandemie met de Tweede Wereldoorlog, maar dat is echt niet te vergelijken! Wij hadden niets te willen, maar kregen het gewoon opgelegd en er werd niet geprotesteerd of zo, ook al duurde het geen weken, maar jaren!’

Archieven: Verhalen

‘Samen met mijn vader keek ik naar de luchtgevechten’

Leo Mikkers was negen jaar toen de oorlog begon. Hij herinnert zich nog als de dag van gisteren dat de Duitsers de stad binnentrokken. Liselotte, Isabelle, Quinten, Simay en Jimmy uit groep 8 van de Floralaanschool in Eindhoven hebben hun vragen over die periode goed voorbereid. Ze willen van alles weten over soldaten, verzet, het luchtalarm en de honger.

Wat herinnert u zich het beste uit de oorlog?
‘Hoe het Duitse leger op 12 mei 1940, op de verjaardag van mijn moeder, Eindhoven binnentrok. De mannen van het Totenkopf regiment hadden doodskoppen op hun uniform staan. Dat vond ik heel eng. Ik zag ze dus binnenkomen, en later, aan het einde van de oorlog, ook weer weggaan uit Eindhoven. Toen ze op de vlucht waren naar Duitsland, vroeg een Duitse soldaat nog aan mij waar hij zich kon verstoppen.
We waren niet zo bang in de oorlog. Als er luchtgevechten waren, haalde mijn vader me uit bed en bekeken we samen voor het raam wat er zich allemaal afspeelde in de lucht. Er was een bombardement op Sinterklaas in 1942 en eentje op mijn verjaardag. Toen is Philips gebombardeerd. Ik heb nog gezien dat een Amerikaans vliegtuig was geraakt door de Duitsers. Ze stonden bovenop de Philipstoren te schieten. De hele klas, ik zat toen op de middelbare school in de stad, stond voor het raam te kijken en de leraar zat onder zijn bureau.’

Kende u iemand van de NSB of van het verzet?
‘Vijf neven zaten in het verzet, Die hielpen Engelse en Amerikaanse piloten naar België te brengen. Daar waren prachtige schuilkelders onder de grond. Ik was heel erg trots op mijn neven, maar kon niets aan mijn vriendjes vertellen, anders zouden ze verraden kunnen worden. Iedereen hield zijn mond over het verzet. NSB’ers kende ik niet. Wel hadden we een NSB-burgemeester, burgemeester Pulles. Hij was eerst veearts en wilde dolgraag burgemeester geworden. Hij is toen uit frustratie lid geworden van de NSB en werd zo uiteindelijk burgemeester. Alle politieagenten waren bij de inhuldiging. Daardoor konden wij stiekem bomen kappen in het bos, op de plaats waar nu jullie school staat. Het was in 1942 erg koud. Op een gegevens moment maar liefst 24 graden onder nul! Dus dat extra hout om te stoken was hard nodig. We hadden in die tijd ook een avondklok. Iedereen moest zijn huis verduisteren met zwart papier. Zelfs als je rookte, kon je moeilijkheden krijgen, want een gloeiende sigaret kon worden gezien door de vijand, die zich dan beter kon oriënteren. Dat kon dan leiden tot een bombardement. Ik heb trouwens ook Duitse ‘vriendjes’ gehad. Duitse soldaten woonden in het parochiehuis op de hoek. Ik was geïnteresseerd in hun wapens en werd zo bevriend met Heinrich en Wilhelm. Ze marcheerden elke dag door de wijk en zongen dan een liedje. Dat kan ik nog steeds zingen.’

Hadden jullie een radio?
‘Mijn vader was niet zo bang en hij had de radio soms gewoon in de woonkamer staan. Wij luisterden dan samen naar Radio Oranje. Zo bleven we op de hoogte van wat er gebeurde in de oorlog. Als we niet luisterden, was de radio begraven in de tuin. Zo kwam je de oorlog door. Door rogge te malen in de koffiemolen konden we brood bakken. Op de Leenderweg, waar nu Plaza zit, was de gaarkeuken. Daar werd stamppot uitgedeeld. Arme mensen betaalden 13 cent per halve liter, anderen 25 cent. Philipsmedewerkers kregen ‘chiliprak’ gratis. Dat ging om 20.000 halve liters per dag!
Na de oorlog woonden twee Engelse militairen bij ons in huis. Ik heb toen geleerd dat thank you niet alleen dank je wel, maar ook graag betekent. Mijn moeder gaf namelijk een kopje thee. Toen ze terugkwamen en zij vroeg of ze nog een kopje lustten, zeiden ze thank you. Mijn moeder liep toen weg, omdat ze dacht dat ze niet meer wilden. Ik zie nu nog de verbaasde gezichten van die Engelse militairen voor me! Ze bedoelden: graag ja.’

Archieven: Verhalen

‘Als ik daaraan denk, krijg ik weer die vervelende hoofdpijn’

Isa, Marlie, Mats en Sebastiaan zitten achter hun computer en worden hartelijk welkom geheten door de 86-jarige Gerard Bechtold. Zijn vrouw is ook aanwezig en helpt soms even. Gerard was zes toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn vader, moeder en jongere zusje op de Floralaan 44. In deze straat waren veel Duitsers ingekwartierd. Aan die laan staat ook de school van de kinderen. Zij zitten in groep 8 van de Floralaanschool.

Hoe was de oorlog voor u als kind?
‘In het begin van de oorlog zag ik het gevaar er niet van in. Ik vond het wel lollig. Ik speelde gewoon buiten. We haalden regelmatig kwajongensstreken uit. De politiecommissaris was een NSB’er en woonde ook aan de Floralaan. Dan draaiden we de lamp van zijn portiek los en plasten we het helemaal vol. De lamp kreeg verschillende kleuren als het brandde. Een lol dat we hadden. We waren kleine boefjes, hoor. Op een dag reed er een Duitse motor met zijspan door de straat. Ik had een blikje en mijn vriendjes zeiden dat ik het in de spaken moest gooien. Toen ik dat deed draaide de motor net. Het blikje kwam in het gezicht van de Duitse soldaat. Ik deed mijn klompen uit en rende snel weg naar de Edelweissstraat. Ik bleef daar even staan. De Duitsers kwamen me achterna. Ik ben toen weer gaan rennen en ben over een muur geklauterd. Ondertussen was mijn vader gewaarschuwd en heeft me het huis ingetrokken. Hij was kwaad op me maar ook opgelucht.’

Heeft u iets verloren waar u echt van hield?
‘Ik had een fiets met blokken op de trappers, zodat ik met mijn voeten erbij kon komen. Mijn vader gebruikte die ook wel eens als dienstfiets. Op een dag is mijn fiets in beslag genomen. Het was het fijnste wat ik had. Verder hadden we het best goed. Omdat mijn vader bij de politie was, kreeg hij veel eten van boeren. Zo had hij een grote kist met rogge. Met een soort koffiemolen vermaalden we dat. Er waren ook gaarkeukens waar je met voedselbonnen terechtkon. In een kannetje kregen we dan met een pollepel een paar scheppen eten voor mee naar huis. We zijn de oorlog goed doorgekomen, feestdagen konden we gewoon vieren. Mijn school was bezet, daarom kregen we drie keer per week met een paar kinderen een halve ochtend les bij de hoofdonderwijzer thuis. Ik heb dus weinig en slecht onderwijs gehad. Na de oorlog heb ik ’s avonds de mulo en de ambachtsschool gevolgd. Vier avonden per week. Ik vond het een vreselijke tijd maar ik heb het wel gedaan. Ik heb daardoor een leuke baan bij Philips gekregen’.

Heeft u nare dingen meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn vader is opgepakt en gedeporteerd. De Duitse commissaris kwam vertellen dat hij dood was. Maar zes maanden later kwam hij thuis! Je kan je voorstellen hoe dat voelde als opeens je vader levend voor je staat. Mijn moeder heeft hard gehuild, ze was zo blij. Hij heeft niets over die periode verteld. We hebben het ook niet gevraagd. Daar heb ik nu wel spijt van. Ik heb door de oorlog nog regelmatig hoofdpijn. Dat begon in die tijd. Je maakte ook best wat mee. Op de Floralaan reden vaak Duitse tanks. Een klein manneke, Matthijs, werd op een dag onderste boven gereden. Hij was helemaal plat. Dat beeld heb ik nog steeds voor ogen, dan krijg ik weer die hoofdpijn.’

      

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892