‘Toen we teruggingen, was het bruggetje al gesloopt’


Mack, Hannah en Ilaiyah vertellen het verhaal van Huub Liebrand
Marco Polostraat 51, AmsterdamAmsterdam-West

Huub Liebrand (1934) zit al in de personeelskamer van De Boomgaard in Amsterdam-West als Hannah, Mack en Ilaiyah binnenkomen om hem te interviewen. Het is een paar weken na 4 mei. Huub had het er dit jaar voor het eerst moeilijk mee. ‘Sommige mensen vinden dat herdenken allemaal niet meer zo nodig. Dan moet je maar denken aan de mensen die het hebben meegemaakt. Wij kunnen er op zijn minst dan toch elk jaar bij stilstaan.’

Wat veranderde er allemaal tijdens de oorlog voor u?
‘Onder andere de hygiëne kwam op een lager pitje te staan. Soms werd het water afgesloten en dan kon je je niet eens wassen. Kleding, ondergoed en schoenen had je nauwelijks, want dat was ook allemaal op de bon en lastig verkrijgbaar. Het eten werd ook steeds slechter. Het brood was niet meer te eten. Bij de gaarkeuken kreeg je soep van schillen met zand erin. Sommige mensen vielen al flauw terwijl ze in de rij stonden te wachten, omdat ze nog niks hadden gegeten die dag. Er was ook geen elektriciteit of gas meer en kolen voor de kachel waren nauwelijks te krijgen. Het enige wat je nog kon doen was hout ergens vandaan halen om op te stoken. Mensen sloopten bijvoorbeeld de leegstaande huizen van weggevoerde Joden. Mijn broer en ik gingen samen op pad richting het Olympisch Stadion. Daarachter was een houten bruggetje waar we allemaal latjes uittrapten om thuis in de kachel te kunnen gooien. We waren er dolgelukkig mee. Na een paar dagen gingen we weer terug om nog meer hout te halen, maar het bruggetje was weg. Gesloopt door andere mensen die ook hout nodig hadden.’

Hoe was school tijdens de oorlog?
‘Ik woonde aan de Marco Polostraat, vlak bij een plein. Rondom dat plein stonden meerdere scholen. Er zaten allemaal Duitse soldaten in die gebouwen. Wij moesten daarom elke dag weer naar een andere school. Soms kon je zelfs helemaal niet naar school. Dat klinkt leuker dan het was. Thuis was het ook niet altijd prettig. Wij waren arm, je had niks. Nu heb je tv’s, iPads en telefoons om je mee te vermaken, maar dat had je toen allemaal niet. Wij hadden alleen ganzenbord. Het enige wat we verder nog konden doen was voetballen op straat. Je had alle ruimte want er waren toen nog geen auto’s. En we speelden ‘putten’, waarbij je midden op de weg boven op een put moest staan. Met een stok moest je dan een stukje hout wegslaan. Later kon dat ook niet meer, omdat de riolering niet meer goed werkte. Al het poep en plas kwam uit de putdeksels omhoog de straten op. Het was ontzettend smerig.’

Moest u ook onderduiken?
‘Ik zelf gelukkig niet. Ik was te jong. Veel jongens vanaf zestien jaar doken onder, omdat ze anders in Duitsland moesten werken. Mijn vader had gelukkig tijdens de oorlog een baan bij de gemeente gekregen en hoefde daardoor niet naar Duitsland. Joodse landgenoten moesten wel onderduiken, zoals mijn eerste vrouw, die ik pas later natuurlijk leerde kennen. Zij moest steeds ’s nachts in het donker van het ene naar het andere adres, heeft ze me verteld. Uiteindelijk is ze in Zuid-Limburg terechtgekomen, waar ze de laatste twee jaar van de oorlog is gebleven. Toen de oorlog afgelopen was, was haar verteld dat haar vader vermoord was in een concentratiekamp. Zij zou in Limburg bij die mensen blijven. Maar hij bleek gewoon in leven te zijn! Hij is gaan zoeken naar zijn dochter en gelukkig heeft hij haar gevonden. Ze schrok wel eventjes toen haar vader opeens levend voor haar stond.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892