‘Toen ik de naam van mijn vader zag staan, moest ik huilen’


Tara, Anne, Leo en Fedde vertellen het verhaal van Yvonne van der Zwaard
Reinier Claeszenstraat 39 , AmsterdamAmsterdam-West

Yvonne van der Zwaard is kind van een Duitse moeder en Joodse vader. Dat maakte het voor haar, simpel gezegd, niet makkelijk in de oorlog. Ze was twee jaar toen die uitbrak en heeft herinneringen aan het eind van deze periode en kent het verhaal van haar gezin goed. Tara, Anne, Leo en Fedde van de Boomgaard in Amsterdam-West interviewen haar.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Toen de oorlog uitbrak, was ik twee, dus dat herinner ik me niet. Toevallig was dat op 10 mei, dezelfde dag als vandaag. In het begin merkte je de oorlog niet zo. Er kwamen bordjes bij de ingangen van parken: “Voor Joden verboden”. Daarna mochten Joden ook niet meer naar de bioscoop en zo werd het steeds erger. Ook het eten werd steeds minder. De winkels werden steeds leger, want de distributie van het eten werd stopgezet. Op een gegeven moment had niemand meer wat te eten. Gelukkig had mijn vader, voordat hij was ontslagen van zijn werk in een kledingwinkel, scheermesjes en stoffen verzameld. Die konden we dan ruilen bij de boeren voor eten. Vanaf 1943 werden er ook mensen opgepakt op straat, toen moesten mensen gaan onderduiken.’

Heeft u familieleden door de oorlog verloren?
‘Mijn moeder, zus en ik hebben het overleefd, maar mijn vader niet. Hij was Joods, maar omdat hij met een Duitse vrouw was getrouwd, werd hij vrijgesteld. Hij hoefde niet naar Duitsland. Toch werd hij op een gegeven moment opgepakt. Iemand had ons verraden omdat wij onderduikers hadden. Op een avond stond er politie aan de deur. De onderduiker bij de buren schrok zich rot en sprong aan de tuinkant vanaf het balkon naar beneden. Door een deurtje in de schutting ging hij naar ons toe. Toen moesten mijn zusje en ik uit bed en kwam die man in ons bed liggen. Maar een andere buurman was NSB’er. Heel slecht volk was dat. Het kan zijn dat hij gezien heeft dat die onderduiker van het balkon sprong en ons daarna heeft verraden. Een paar maanden later werd mijn vader opgepakt. We hebben hem nooit meer gezien. De hele familie van mijn vader is opgepakt, dus m’n grootouders en m’n tante en haar hele familie, neven en nichten. Ik had na de oorlog haast geen familie meer over. Ongeveer tien jaar geleden ben ik in Westerbork geweest. Dat is nu een museum en er ligt een boek met daarin de namen van de mensen die zijn weggevoerd. Toen ik de naam van mijn vader zag staan, begon ik prompt te huilen.’

Wat is het ergste dat u zich kan herinneren?
‘De honger. Toen ik een jaar of vijf was, moest ik een pannetje meenemen naar school. Met de hele klas gingen we dan naar de gaarkeuken en kregen we schillensoep. Ik lustte dat niet. Ga zelf maar eens proeven: je koopt aardappelen, je schilt ze en die schillen kook je in water, tot ze zacht zijn en dan eet je dat. Het zag eruit als een bruine drab en daar zwommen wat aardappelschillen in. Ik gaf het weg aan andere kinderen die nog meer honger hadden dan ik. De Hongerwinter was ook nog eens een hele koude winter. Van een ijzeren emmer had mijn moeder een kacheltje laten maken, met een deksel erop. We zaten allemaal in de keuken om dat kacheltje heen, want de rest van het huis was te koud.’

Werd het na de oorlog weer snel beter?
‘Na de oorlog kwam er wel weer eten. Maar onder de Nederlanders waren er een heleboel foute mensen. Ik werd uitgescholden voor “brillenjood”, omdat ik een bril had. Dat liet ik niet op me zitten en ik heb dat kind toen een flinke klap gegeven. Haar moeder kwam toen op school verhaal halen en zei: “Jullie Joden hadden allemaal vergast moeten worden!” Ik was toen zeven jaar, en ik wist nog helemaal niet wat dat vergassen was en wat er allemaal was gebeurd. Dus ik ging naar m’n moeder om dat te vertellen en die werd furieus! Dat werd een hele rel. Maar dat soort dingen werden vlak na de oorlog wel vaker gezegd. En de Joodse mensen die terugkwamen hadden verschrikkelijke dingen meegemaakt, meer dan je je kan voorstellen. Ze waren gemarteld en uitgebuit. Maar als ze na de oorlog terug naar hun huis kwamen, dan woonden er andere mensen in. Het was na de oorlog heel moeilijk om weer een normaal leven op te bouwen. Daarom wil ik jullie ook leren dat je altijd respect moet hebben voor mensen die anders zijn dan jijzelf.’

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892