‘De nieuwe buren vroegen of we ‘van het handje’ waren’


Juno, Azra, Roos en Ravi vertellen het verhaal van Riki Simonis-van den Broek
Shackletonstraat 30-3Amsterdam-West

Juno, Azra, Roos en Ravi hadden al veel over de oorlog gelezen en wat ze nog niet wisten, dat hoopten ze van Riki Simonis (1931) te horen. Met een lijstje goed doordachte vragen op schoot wordt zonder omhaal meteen de eerste vraag gesteld. Riki Simonis vertelt alles wat ze zich kan herinneren en weet de leerlingen soms zelfs te verrassen met nieuwe informatie over de oorlog.

Hoe was het om zo jong de oorlog mee te maken?
‘Ik besefte het niet zo. Maar we wisten wel dat het eraan kwam. Vanaf het moment dat de Duitsers Polen binnenvielen, in 1939, hielden mijn ouders goed de nieuwsberichten op de radio in de gaten. Televisie bestond nog niet. Wij kinderen moesten tijdens het nieuws stil zijn. We wisten dus wel dat er iets aan de hand was. En toen wij op 10 mei 1940 naar school gingen, zei mijn moeder: “Het kan zijn dat jullie vandaag naar huis gestuurd gaan worden. Ik ben er dan niet, maar dan kunnen jullie naar de buurvrouw.” En we werden inderdaad naar huis gestuurd. Er waren bombardementen. De oorlog was begonnen.
Wat eng was, waren de bombardementen op de Fokkerfabriek in Noord. We gingen die dag wandelen bij het Vliegenbos. Ineens was er luchtalarm. Toen zijn we daar ergens gaan schuilen in een kelder. Je hoorde heel hard vliegtuigen over gieren, je hoorde schieten en bommen vallen. Het waren Engelse vliegtuigen die probeerden de Fokkerfabriek te bombarderen, zodat daar geen vliegtuigen voor de Duitsers meer konden worden gemaakt. Ik was toen een jaar of elf, twaalf,  zoiets als jullie nu zijn.’

Heeft u familie of vrienden verloren door de oorlog?
‘Een oom van me – de man van een zus van mijn moeder – is aan het eind van de oorlog dood in een trein bij Nijmegen op de grens met Duitsland gevonden. Mijn oma zei: “Het is zijn eigen schuld.” Hij was vrijwillig bij de SS gaan mee vechten met de Duitsers. We weten niet hoe hij is overleden. En in het benedenhuis bij ons woonde een oudere, Joodse dame, die is weggehaald. Wij wisten niet waar ze naartoe ging, maar we vonden het schandalig dat ze in de achterbak van een vrachtwagen mee moest. We wisten alleen dat zij en andere mensen naar Westerbork gingen en daarna met de trein naar Duitsland. Maar er kwam niemand terug die ons kon vertellen wat er daarna gebeurde, dus we wisten het niet. En de Duitsers waren wel zo handig om dat niet te melden. Misschien hadden mijn ouders wel een vermoeden, maar dan zeiden ze dat niet tegen ons. Ze probeerden ons zo goed mogelijk door de oorlog te loodsen en het toch een beetje gezellig te maken.’

Was u ook bang om opgepakt te worden?
‘Ik ben niet Joods, dus wij hoefden niet naar Duitsland. Maar in het begin van de oorlog woonden we in Amsterdam-West en daar hadden we een buurman die bij de NSB zat. Dat vond mijn vader verschrikkelijk. Voor de oorlog waren ze bevriend, ze gingen wel eens samen vissen. Ik was toen wel bang dat hij mijn vader zou laten oppakken. Later verhuisden we naar Noord en we waren blij dat we weggingen bij die buurman. In Noord was de eerste vraag van de buren of we ‘van het handje’ waren, met dat gebaar van de NSB’ers erbij. Toen niemand van de hele straat bij de NSB bleek te zijn, konden we daar veel vrijer praten en omgaan met elkaar. Het was er rustig wonen tot in het najaar de Duitsers er razzia’s hielden. In Noord hadden we het voordeel dat je ze zag aankomen op de pont. De mannen die ouder dan veertig waren, die dus al te oud waren om te werk gesteld te worden in Duitsland, hebben toen met alle mannen van de vier blokken waar wij woonden een dienstregeling ingesteld. Er stonden steeds twee mannen bij de kade en als er dan Duitsers op de pont stonden, fietste eentje heel snel naar ons woningblok toe en riep dan: “Arie! Arie!” Dat betekende ‘Attentie, er zijn Duitsers op de pont’. De andere man bleef bij de pont staan om te zien welke kant ze op gingen. Dat hebben ze het hele laatste deel van de oorlog, van najaar 1944 tot mei 1945, gedaan. Als ze om acht uur naar huis gingen, riepen ze: “Hein, Hein!” Dat betekende: “We zijn naar huis”. Mijn vader deed er ook vaak aan mee. De Duitsers hebben nooit in de gaten gehad dat er altijd twee mensen op wacht stonden en dat er dan eentje wegfietste. Daar zochten ze niks achter.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892