School: De Hasselbraam

‘De lucht kleurde prachtig oranje…’

Met een doos chocolade en hun interviewvragen staan Freek, Felix, Senna en Joline voor de deur bij Lies Vogels. Ze zijn heel erg welkom en mogen plaatsnemen in de serre, waar ze uitzicht hebben op de vogeltjes die eten uit de voederbakjes die Lies heeft opgehangen. Appelsap en pepernoten staan op tafel. Ze mogen Lies’ leeftijd raden en dat lukt niemand. Lies Vogels is 92 en was elf jaar toen de oorlog begon, de leeftijd van deze leerlingen van De Hasselbraam. Ze woonde toen met haar ouders en vijf broertjes en zusjes in de kazerne tegenover die school in de Tuinstraat.

Hoe kwam u erachter dat het oorlog was?
‘Er kwamen allemaal Duitse soldaten Eindhoven binnen. Mijn vader was bij de marechaussee en wij woonden in de kazerne tegenover jullie school, in het huisje rechts ervan. Toen bekend was dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen, vertrok mijn vader samen met anderen van de marechaussee lopend naar Frankrijk. Onderweg hebben ze mensen geholpen. Pas een maand later kwam hij in Engeland aan. Daar heeft hij midden in Londen vreselijke bombardementen meegemaakt. Hier bezetten de Duitsers al snel de kazerne, waar wij dus woonden. Ik herinner me dat een van de soldaten met mijn zusje van twee op schoot zat en vertelde dat hij zelf thuis ook kleine kinderen had. Dat was best zielig. Hij had ook niet gevraagd om die oorlog. Ik heb mijn vader vierenhalf jaar niet gezien. We hoorden niet veel van hem. Alleen dat hij in Engeland terechtgekomen was en af en toe kwam er een brief. Brieven versturen kon niet rechtstreeks. Dat ging via neutrale landen, zoals Zweden, Portugal of Zwitserland. Zo schreven wij ook terug. In die landen deden ze na ontvangst de brieven in een andere envelop waarna ze ze doorstuurden Als we een brief van vader ontvingen dan was hij altijd eerst opengemaakt en nagekeken door de Duitsers.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘We hadden niet veel eten meer. Alles was op de bon. Je kreeg maar een beperkt aantal bonnen en als het op was, was het op. Ook in de winkels was niet veel meer. De schappen waren leeg, dat kun je je nu niet voorstellen. We kregen per dag een paar sneetjes brood. Met soms een klein beetje boter. Je had ook geen thee, geen koffie. Je had van die vierkante blokken die nergens naar smaakten en dat noemden ze dan honing. Melk, kaas, jam, dat was er allemaal niet. Dus het was wel honger lijden. Ik ben veel naar de boeren in Nuenen, Nederwetten en Son gegaan om te proberen melk, brood of eieren te kopen. Dat deed je op zaterdag of woensdagmiddag als je geen school had.’

Kende u iemand in het verzet of Joodse mensen?
‘Over het verzet wist je niet als kind. Dat moest natuurlijk geheim blijven. Mijn moeder heeft een keer wapens, die mijn vader als marechaussee in huis had, aan iemand van de ondergrondse, die ook in de Tuinstraat woonde, gegeven. Ze moest toen bij de Duitse commandant komen. Ik weet niet hoe ze zich daar uit heeft gepraat, maar ze is gewoon teruggekomen.
Joodse mensen kende ik niet. Je zag ze wel buiten, met grote gele sterren op hun kleding. Op een gegeven moment miste je dan opeens mensen uit de buurt. Die bleken te zijn opgepakt. Onze buurman was niet Joods, maar is wel als gijzelaar opgepakt. Gijzelaars zaten bij elkaar in een groot gebouw in onder andere Sint-Michielsgestel. Als iemand uit het verzet iets tegen de Duitsers deed, kon het gebeuren dat ze dan als wraak een van de gijzelaars doodgeschoten. Onze buurman heeft het gelukkig overleefd.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘Dat was geweldig. Dat is iets dat je maar één keer meemaakt in je leven. Ik ben de hele dag in de stad geweest. Het was groot feest in Eindhoven. De Amerikaanse parachutisten landden in Son en zijn al vechtend helemaal te voet door Woensel naar Eindhoven gekomen. Zij waren de eerste die hier binnenkwamen. De volgende dag kwamen de Engelse bevrijders vanuit Valkenswaard over de Aalsterweg binnen en wij gingen ze verwelkomen. Ik had een handtekeningenboekje – dat had je in die tijd als meisje – en heb daarin handtekeningen van de bevrijders verzameld. De Duitsers hebben toen ‘s avonds nog gebombardeerd op Eindhoven. We stonden op straat met wat jongens en meisjes te praten en opeens kwamen er vliegtuigen over. Er werden lichtkogels gegooid. Die kleurden oranje en we vonden dat prachtig. Totdat een van de vaders naar buiten kwam en riep: “Naar binnen! Naar binnen! Dat zijn Duitse vliegtuigen!” We zijn bij vreemde mensen naar binnen gerend en daar de kelder ingegaan. Er zijn bij dat bombardement tweehonderd burgers omgekomen, ook een meisje uit mijn klas. Ik had haar die middag nog gezien tijdens het bevrijdingsfeest.’

School: De Hasselbraam

‘Opeens riepen ze: “Bombardementen! Duitsers! Bombardementen!”’

Andrija, Harry en Willem van basisschool De Hasselbraam bellen op de zesde verdieping van De Wilgenhof in Eindhoven aan bij Annie van de Krieken. De voormalige handwerklerares heeft een gezellig huis met geborduurde schilderijen en ander handwerk aan de muur. Het gesprek gaat al snel over school en hoe vroeger de rijke kinderen op de bovenverdieping mochten doorleren en zij, arm, niet ondanks haar goede rapport. En hoe haar moeder dat toch voor elkaar kreeg. Mevrouw Van de Krieken was negen jaar toen de oorlog begon en woonde met haar ouders, oudere zus en jongere broer aan de Schalmstraat.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Door de sirenes die we vanaf de tiende mei hoorden. Whoehoehoe! ‘s Morgens marcheerden de Duitse soldaten zingend door de straten. ‘Wir marcheren...’ klonk het onder andere. Ze woonden in scholen die ze hadden bezet. ’s Nachts hoorde je de vliegtuigen. Dan trok je de dekens over je oren. Als het gezoem van de vliegtuigen ophield, wist je dat er gebombardeerd ging worden. Dan moesten we snel naar de schuilkelder. Mijn moeder wilde daar niet in want ze vond het veiliger onder de trap in de gang.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Wij waren een normaal arbeidersgezin. Voor de oorlog kenden we geen honger. In de oorlog werd het echter moeilijker. Toen kreeg je voedselbonnen. Als er geen eten meer was, moest je maar honger lijden. Veel mensen hadden een grote tuin en verbouwden zelf aardappels en groente. Mijn moeder haalde melk bij de boer. Ze was ook sigarenmaakster in Someren. In ruil voor dat werk kreeg ze roggebrood. We hebben ooit van de boerin een kaas gekregen. Ze hadden die bij mijn moeder op haar buik gebonden, met daaroverheen haar kleren. Alsof ze zwanger was. Zo is ze naar Eindhoven, met de kaas verborgen voor de soldaten, teruggefietst.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn vader werkte bij Philips. Hij had vijf collega’s waar hij ook bevriend mee was. Ze waren tegen de Duitsers. Eentje van hen woonde op de Heezerweg hier vlakbij. Ze hebben waarschijnlijk een keer iets negatiefs over de Duitsers gezegd, ze ‘moffen’ of zo genoemd.
Een NSB’er had dat gehoord en die heeft hen aangegeven. Ze werden alle vijf bij Philips buiten op het plein doodgeschoten. Mijn vader en anderen werden gedwongen te kijken. Als je niet keek, werd je zelf ook doodgeschoten. Toen mijn vader ‘s avonds thuiskwam, was hij op die ene dag tien jaar ouder geworden. Hij is er nooit overheen gekomen. We waren ook heel bang voor de NSB’ers. Die woonden op de hoek van de Rozemarijnstraat en Heezerweg. Sommige meisjes in de straat gingen met Duitsers. Dan hadden ze het beter; kregen ze eten en van alles. Na de oorlog werden ze uit wraak allemaal kaalgeschoren door buurtbewoners. Ook kregen ze een hakenkruis op hun hoofd getekend. Dat gebeurde hier tegenover op straat.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Dat was een groot feest! Iedereen danste en overal was muziek. Ook de dag erna, 19 september 1944. Maar opeens zagen we oranje ballonnen in de lucht. We dachten eerst nog dat het vuurwerk van de bevrijders was, maar ineens werd geroepen: ‘Bombardementen! Duitsers! Bombardementen! Duitsers!’ Snel gingen we naar huis, onder de trap schuilen. Op de Hertogstraat, het kerkhof hier vlakbij en bij de Daf-fabriek, overal vielen bommen. Door de luchtdruk trok de voordeur helemaal bol naar binnen. Ik zat op de onderste trede en ik was zo bang dat die deur naar binnen zou klappen. Janus Vermeulen was met zijn zoontje naar de schuilkelder aan de Biesterweg gerend, zo zijn dood tegemoet. Er viel een bom vlak voor de ingang van de schuilkelder en alle eenenveertig mensen stikten. Er waren ook vriendinnetjes van mij van school bij. Ik zie die kisten in de kerk nog voor me. Dat beeld vergeet je nooit meer.’

School: De Hasselbraam

‘Ik deed mijn klompen uit en rende snel weg’

Isus, Mina, Yzze en Madelief van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij Gerard Bechtold. Hij woont samen met zijn vrouw in een gezellig huis. Gerard is 88 jaar en was zeven toen de oorlog begon. Na een warm welkom met spekjes en chocoladezoenen stellen de leerlingen uit groep 8 hun vragen.

Hoe oud was u tijdens de oorlog?
‘Ik was zeven jaar toen de oorlog begon. Ik woonde op de Floralaan met mijn vader, moeder en zusje. Mijn vader was politieman; in onze straat woonden veel mensen die bij de politie werkten. Mijn vaders fiets was tijdens de oorlog ingenomen door de Duitsers, waardoor hij tijdens zijn dienst op mijn kinderfiets met houten trappers moest rondrijden. Het was een voordeel dat mijn vader politieman was. Hij ging in die functie geregeld naar de boeren en deed ook veel voor hen. Als dank kreeg hij graan, dat wij dan maalden in een koffiemolen om er daarna brood van te bakken. Wij hebben nooit honger geleden. In die tijd kon ik niet meer naar school, de Sint Jansschool. Bij de hoofdonderwijzer thuis kreeg ik af en toe in groepjes les. Ik heb heel slecht kunnen leren. Ik was niet bang in de oorlog. Mijn zusje wel. Zij is scheel gaan kijken van angst. Naderhand is dat wel weer goed gekomen. In de oorlog hadden wij Joodse mensen in huis; zij woonden met hun twee kinderen boven. Naast ons woonde een NSB’er. Toen ze dat in de gaten kregen, zijn ze gevlucht.’

Hoe merkte u dat de oorlog begonnen was?
‘Op een gegeven moment kwamen er allemaal Duitse tanks de Floralaan ingereden. De Duitsers vielen ook ons huis binnen, maar omdat mijn vader bij de politie werkte, mochten we blijven. Uiteindelijk woonden veel Duitsers in de nieuwe huizen, vlak bij mij in de buurt. Bij de Florafontein zaten ook veel soldaten. Daar vlakbij had je bossen en een schietberg. Voor die berg was een diepe kuil waar Duitsers in zaten, in een loopgraaf. Als oefening werd er geschoten op die berg. Toen het een keer sneeuwde gleed een kind van die berg af zo in die kuil bij de Duitsers en is daar overleden.’

Wat zult u nooit meer vergeten uit die tijd?
‘Een ander voorval dat ik nog steeds in mijn hoofd heb geprent, was een jongetje van zes dat werd overreden door een tank. Hij was helemaal plat. Vreselijk. Wat ook veel indruk op me heeft gemaakt is het Sinterklaasbombardement. Ik liep met mijn moeder en zus richting de stad en bij de Joriskerk was alles plat gebombardeerd. We zagen overal dode mensen liggen. En wat ik ook nooit meer vergeet is dat mijn vader gevlucht was naar Duitsland. Hij heeft daar een half jaar gezeten. Wat hij daar mee heeft gemaakt, heeft hij nooit verteld. De commissaris, die ook in de straat woonde, was langsgekomen om te vertellen dat mijn vader dood was. Maar ineens stond hij na een half jaar toch voor de deur! We schrokken en waren heel blij dat hij nog leefde. Mijn vader heeft in de oorlog ook scherven van V1- en V2-raketten gekregen in zijn been.’

Haalde u wel eens kattenkwaad uit?
‘Ja enorm vaak! Een keer gooide ik een blikje naar Duitsers die in een motor met zijspan bij ons in de buurt rondreden. Het kwam recht in het gezicht van een van de Duitsers. Ze reden gewoon door, terwijl ik ze nakeek. Maar op een gegeven moment draaiden ze toch om en gingen ze me achterna. Ik heb mijn klompen uitgedaan en ben snel weggerend. Uiteindelijk kon ik over een muurtje klimmen en kon mijn vader me naar binnen slepen. Mijn vader heeft wel op zijn lazer gekregen dat ik dat had gedaan.’

   

School: De Hasselbraam

‘Ik vergeet nooit meer die gemene lach van die Duitse soldaat’

In de bibliotheek van De Wilgenhof in Eindhoven ontmoeten Madee, Aylin, Bo, Noah en Juul van basisschool De Hasselbraam Willie Van Oers en zijn vrouw. Willie was vijf jaar toen de oorlog begon en tijdens het gesprek komt het ene na het andere verhaal naar boven. Het gesprek gaat vanwege corona met een spatscherm tussen verteller en kinderen. Om de herinneringen wat meer tastbaar te maken heeft Willie mooie prentjes geprint over hoe het was tijdens de oorlog. Die mochten de kinderen na het gesprek houden.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Op een dag zagen we vreemde vliegmachines in de lucht. We waren bang. Hadden ze bommen bij zich? Gingen ze schieten? Werden ze zelf afgeschoten? Mijn kleuterschool werd in beslag genomen door Duitse soldaten die onderdak nodig hadden. Voor de schoolpoort kwam een schildwacht met een groot geweer en een hele grote Duitse herdershond. Alle kinderen waren bang van de hond, behalve een jongetje. Hij aaide de hond en werd toen in zijn hand gebeten. Ik vergeet nooit meer die gemene lach van de Duitse soldaat toen dat gebeurde. Ik herinner me ook dat een Joodse juffrouw van onze school is opgepakt en weggevoerd.’

Vermaakte u zich tijdens de oorlog?
‘Ja zeker wel. We hebben veel op straat gespeeld. Er was toen ook geen verkeer. Wij jongens voetbalden – we mochten niet met de meisjes mee springtouwen – en tikten ook ruitjes in. Mijn vader was schilder en die kon dan weer nieuw glas in de ramen zetten! Als het luchtalarm afging, moesten we snel naar binnen. Dan kwam er gevaar. Er was ook een avondklok om acht uur. Dan moest iedereen binnen blijven. Zelfs de ramen moesten verduisterd worden. Er was geen verlichting op staat. Het was echt pikke-pikkedonker. Alleen bij volle maan kon je een wandeling maken.’

Liepen er Duitse soldaten in uw straat?
‘Ja! Dan moesten we naar binnen van onze ouders. We mochten niet met ze praten. Er waren twee straten in Eindhoven waar geen Duitse soldaten mochten komen: Het Eindje en ’t Begijnhof. Daar zaten louche cafés en er werkten meisjes achter de ramen. Op straat werden mensen opgepakt als ze een oranje speldje op hadden. Alles wat in verband stond met het Koningshuis, dat Van Oranje heet, werd verbannen. Vandaar dat er geen sinaasappels – appeltjes van oranje – te krijgen waren. En dat het Wilhelminaplein tijdens de oorlog het Wilhelmplein heette. Wij kinderen waren nog te klein om te beseffen wat er precies aan de hand was en waar het over ging. We hadden geen telefoon, geen televisie, geen radio, dus geen nieuws. Alles werd afgenomen door de Duitsers. Alles ging op de bon, werd gerantsoeneerd. Er waren tekorten. Ik zag bijvoorbeeld op mijn tiende pas voor het eerst een sinaasappel!’

Had u familie in het leger?
‘Nee. Wel is een oom van mij opgepakt. Hij moest dijken aan de Zeeuwse kust graven. Mannen konden zo worden meegenomen, ook om in Duitsland te werken. Je had niets te vertellen en ze kenden geen pardon! Veel mannen en jongens zijn nooit meer teruggekomen. Sommigen hadden een brief van de dokter waarin stond dat ze een ziekte hadden en niet konden werken. De Duitsers waren panisch voor enge ziektes. Dit was voor veel mannen en jongens een mooie uitweg om niet te hoeven werken voor de vijand. Mijn vader had ook zo’n brief. Op een dag was er een razzia bij de IJzeren Man. Alle mannen en jongens boven de zestien werden opgepakt. Mijn vader was daar ook zwemmen. Hij liet zijn brief van de dokter zien en mocht gaan.’

Nam u de oorlog serieus als kind?
‘We namen de oorlog heel serieus! We waren heel bang als we een vliegmachine zagen. We kregen ook vliegende bommen over ons heen, bedoeld voor de haven van Antwerpen en Londen. We konden het motortje van die bommen van ver horen. Zolang dat aan was, bleef de raket in de lucht. Maar ging het uit, dan viel de bom ineens naar beneden met een zware explosie! In Eindhoven is dat een keer gebeurd, op de Kruisstraat. Drie vriendjes van me vonden daarbij de dood. Je kunt in de Gildelaan, een zijstraat van de Kruisstraat, nog steeds de plek met de schade daarvan zien. Mijn ouders vonden het niet veilig meer boven op onze slaapkamers. Vanaf toen sliepen we in de kelder.’

Bent u ook iets dierbaars kwijtgeraakt in de oorlog?
‘Het meest dierbare was mijn familie en die ben ik gelukkig niet kwijtgeraakt. We hebben ook nog een Mariabeeldje dat vader destijds op 5 december, net voor het Sinterklaasbombardement, voor moeder had gekocht. Het heeft het bombardement overleefd. We moesten daarna wel weg uit ons huis, omdat er veel kapot was. Toen zijn we een tijdje bij opa en oma aan de Gagelstraat gaan wonen.’

       

School: De Hasselbraam

‘Met de twee bloempotten gingen we op de fiets naar oma’

Renee, Nova, Bram en Stijn van groep 8 van basisschool De Hasselbraam zijn ontzettend benieuwd naar de verhalen van Peter Buddemeijer. Hij woont vlakbij school in Residentie De Wilgenhof. Aan de ronde tafel met een glaasje limonade en een koekje kan het gesprek met de tachtigplusser beginnen.

Herinnert u zich het begin van de oorlog nog?
‘Op een dag liepen overal Duitse soldaten, in uniform en met geweer. Toen wisten we dat de oorlog was begonnen. De soldaten hadden ijzeren hakken en dat gaf zo’n akelig geluid. Daar werd ik heel angstig van. Ik was vier jaar en zat op de Philips kleuterschool vlak bij het PSV stadion. Toen ik zes was, ging ik naar de lagere school. Door de oorlog viel er veel les uit. Je kon niet naar school als het koud was, als er geen kolen meer waren of als je geen schoenen meer had. Ook ging het luchtalarm vaak af. Een lang geluid met een korte stilte betekende dat je moest schuilen. Als het geluid kort was met een lange stilte dan was het gevaar voorbij.’

Kenden jullie ook Joodse mensen in de oorlog?
‘Op een dag mochten we niet meer op zolder spelen en zat de deur op slot. Mijn moeder zei dat Zwarte Piet daar sliep. Pas na de oorlog vertelden mijn ouders dat daar een Joods echtpaar ondergedoken had gezeten. Als de Duitsers daar achter zouden zijn gekomen, hadden mijn ouders de doodstraf kunnen krijgen. Mijn moeder kon die spanning op en gegeven moment niet meer aan. Toen zijn ze ergens anders naartoe gegaan. Na de oorlog kwamen ze nog langs om mijn ouders te bedanken. Ik vond het heel goed dat mijn ouders dit hebben gedaan.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Mijn vader was slager en slachtte voor mensen dieren. In plaats van geld vroeg hij vlees. Mijn moeder smokkelde dat in de kinderwagen, met mijn baby zusje erin, naar huis. Mijn vader smokkelde leer. Hij was nergens bang voor. Maar op een dag haalde hij met de trein een rol leer op in Gilze en Rijen, toen de Duitsers de trein controleerden. Mijn vader werd zo bang dat hij het leer buiten de trein hing, uit het zicht. Dat is gelukkig goed gegaan.’

Wat is het ergste dat jullie hebben meegemaakt?
‘Op Sinterklaasochtend, dat was vroeger 6 december, stond er voor mij en mijn broertje een prachtige toverlamp op tafel. Ook stonden er twee bloempotten voor oma. Vroeg in de middag brachten mijn vader, broertje en ik die naar haar toe. Toen we voor de slagboom in de stad stonden te wachten, kwamen er vanuit het niets een heleboel bommenwerpers over. Engelsen bombardeerden de Philipsfabrieken, omdat daar spullen voor de Duitsers werden gemaakt. Maar ze raakten dus ook huizen en mensen. Het waren fosforbommen, die meteen alles in brand zetten. Mijn vader heeft ons meegenomen en ergens een deur ingetrapt. Al snel stond alles daar ook in de brand. We zijn naar de tuin gerend, terwijl mijn vader het vuur probeerde uit te trappen. Uiteindelijk zijn we daar weggekomen. Ik zal jullie niet vertellen wat we onderweg allemaal zagen. Dat is te verschrikkelijk. Eenmaal thuis stond de voordeur open. Die was door de luchtdruk van de bommen eruit geduwd. We konden mijn moeder en zusje nergens vinden en waren heel bang. Gelukkig bleek dat ze naar de buren gevlucht waren en in orde waren. Dit alles kon zo plotseling gebeuren, omdat de Engelse vliegtuigen zo laag vlogen en niet op de radar te zien waren. Daardoor ging het luchtalarm niet af en zijn we niet op tijd gewaarschuwd. De Engelse naam van deze bombardementen is de Oyster-bombardementen. Daarom staat er in Eindhoven bij Usine een kunstwerk in de vorm van een oester ter nagedachtenis aan de Sinterklaasbombardementen.’

          

School: De Hasselbraam

‘Als we blijven leven lust ik nooit geen koekjes meer!’

Vanaf De Hasselbraam lopen Joppe, Kees, Stephanie en Joep naar het appartement van Nel Machiels. De stoelen staan netjes op anderhalve meter afstand in deze coronatijd. De deur wordt een stukje open gelaten. Nel heeft van alles over de oorlog al klaar liggen om te laten zien. ‘Vannacht ben ik nog opgestaan om dit schriftje van de kleuterschool te pakken.’ Nel Glabeek was zes jaar toen de oorlog begon en woonde toen met haar ouders en twee broers aan de Van Dijckstraat in Eindhoven.

Hoe was het leven in de oorlog?
‘Er was weinig van alles. Kleding, eten, kolen om te stoken… Van natte kranten maakten we ballen. Die lieten we drogen om daarna te kunnen stoken. In de bossen bij Gerwen haalden we dennentutjes – zo noemden we in Brabant dennenappels – om de kachel mee aan te maken, waarna de ballen erop konden. Bij gebrek aan schoenen, liep ik op klompen. Aan mijn jurk werd elk jaar een stuk gebreid door mijn lieve tante, die bij ons inwoonde. Ook moesten radio’s en spullen van koper ingeleverd worden bij de Duitsers. Voor eten ging mijn vader op een fiets met houten banden naar Lieshout, vijfentwintig kilometer verderop. Bij een boer ruilde hij sigaren voor wat meel of een half broodje. Daarvoor fietste hij dus 50 kilometer, zodat ons mam een keer pannekoekskes kon bakken.’

Wat herinnert u zich nog van de Bevrijding?
‘Dat  was me toch een feest. Mijn moeder en ik gingen naar de stad. Daar was muziek en er was van alles te doen. De bevrijders trokken in een grote colonne van tanks en vrachtwagens dwars door de stad. Soldaten zwaaiden en deelden snoepjes uit. Op de markt dansten we in een kring en hosten we in het rond. Twee dagen lang was er feest. Aan het eind van de tweede dag stonden we achter op de plaats. Er kwamen allemaal hele mooie ballonnen naar beneden. “Moet je eens kijken,” zeiden we tegen elkaar. Tot een buurman riep dat we allemaal naar binnen moesten. “Dat zijn geen ballonnen! We krijgen zo een bombardement!” Ons pap pakte een tafel en zette die als beschutting onder het raam. We scholen eronder en ik moest plassen, maar dat mocht niet. Mijn vader wees naar de koektrommel. Dat wilde ik niet. “Als we blijven leven lust ik nooit geen koekjes meer!” Na het bombardement kwam mijn oudste broer thuis uit de stad. Onderweg naar huis had hij allemaal mensen geholpen. Ook dode mensen, die hij op karren moest leggen. Wij zijn toen nog met de gewonde dochter van de buurman naar de EHBO-post in het Villapark gegaan. Toen we haar weer thuisbrachten, zag ik de volwassen zoon van de buurman liggen. Zijn kleren waren helemaal weg en zijn buik lag helemaal open. Ik heb die jongen daar zien sterven. Dat zie ik nu nog voor me. Dat die jongen daar dood lag te gaan.’

Was het daarna veilig voor jullie?
‘We moesten ons huis uit vanwege een splinterbom die in onze tuin terecht was gekomen. We zijn toen bij vrienden van ons pap gaan wonen. We legden alle bonnen bij elkaar en deelden alles. Samen met hun dochtertje, die van mijn leeftijd was, ging ik ‘s morgens in de rij voor de winkels staan. Ik vond het best gezellig bij hen, maar er was nog steeds weinig. Hun prachtige houten bankstel werd helemaal opgestookt. Weer thuis was de bom weggehaald, maar waren al onze ramen kapot. Die zijn toen dichtgetimmerd met hout. Er werden Engelsen bij ons ingekwartierd. Die hebben nog in mij poëziealbum geschreven.’

       

School: De Hasselbraam

‘Ik mocht niet kijken van mijn moeder, maar zag het toch’

Aangekomen in De Wilgenhof, waar ze woont, staat mevrouw Nel Glabeek al boven in de bibliotheek op Noah, Juno, Mees en Vera van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven te wachten. De leerlingen hebben vragen over de oorlog voorbereid. Maar eerst vertelt mevrouw Glabeek (84) dat ze zeven kleinkinderen en acht achterkleinkinderen heeft.

Hoe leefden jullie in de oorlog?
‘We waren thuis naast mij met vijf broers, een zuster en een aangenomen jongen. Mijn ouders hadden een levensmiddelenzaak aan de Kreugelstraat, hoek Schootsestraat. Mijn moeder werkte in de winkel en mijn vader was melkboer. Door die winkel hadden we genoeg te eten.’

Moest u wel eens naar de schuilkelder?
‘Ja. Als het luchtalarm afging, moesten we via de achterkant van het huis door de garage naar buiten. Daar was een heel breed pad en daar aan de overkant was een schuilkelder. Dan moesten we eerst over een hele rij Duitse soldaten, die naast de weg lagen, heenstappen. Ik viel soms over de militairen, want we moesten heel hard lopen. De schuilkelder zat helemaal vol. Er was geen eten, misschien een korstje brood en een beetje water. Soms zaten we daar heel lang. De opslagplaats van de winkel is een keer leeggeroofd toen wij daar zaten. We gingen niet altijd in de schuilkelder. Vaak ook trok mijn moeder ons onder de trap en dan sloeg ze een hele grote deken om ons heen, zodat we niets zagen. Als we al onderweg naar school waren, moesten we zorgen dat we snel ergens binnen konden schuilen. Mijn moeder hield ons uit voorzorg vaak thuis van school. Het bombardement op de Philipsfabrieken was ook vlakbij ons. Ik blijf altijd voor me zien hoe ik daar mensen half verbrand naar buiten zag komen. Hun kleren stonden in brand en de vellen hingen aan hun lijf. Ik zag ze door de straat weglopen. Ik mocht niet kijken van mijn moeder, maar zag het toch.’

Hadden jullie ook onderduikers in huis?
‘Bij ons thuis zaten twee jaar Joodse mensen, waaronder ook een baby, ondergedoken. Wij kinderen wisten dat niet. Ze zaten op zolder verstopt. Ik werd altijd weggestuurd als ik mee naar boven liep. Of mijn oudere zus riep me terug. Ik hoorde die baby wel eens. Dan zei ik: “Hé, mama, daar zit een kindje boven”. Dan zei zij: “Nee, da’s nie waar Nel, da verbeeld je je maar”. Die onderduikers mochten alleen ‘s nachts naar beneden. Ze mochten niet binnendoor over de trap. Mijn vader had buitenom een uitschuifbare trap gemaakt.’

Wat herinnert u zich nog van de Bevrijdingsdagen?
‘Samen met mijn zus, die al vijfentwintig was, ging ik kijken bij de optocht door Eindhoven. Alle vrouwen die tijdens de oorlog met Duitsers ‘gepraat en gelopen’ hadden werden opgehaald en kaalgeschoren. Mijn zus en ik liepen met nog twee vriendinnen met de optocht van de kaalgeschoren vrouwen mee. We hadden alle vier een mooie witte jurk aan met een oranje sjerp. We kwamen voorbij de Stratumsedijk. Tegenover waar vroeger een zwembad, het Sportbad, zat. Daar woonde een dokter. Hij riep ons naar binnen want het luchtalarm ging af. Maar mijn zus wilde per se naar huis. We zijn toen via de tuin over de schutting geklommen. Daar stond een man met een bakfiets, die ons naar een school in stadsdeel Tongelre bracht om te schuilen. Mijn zus en haar vriendin moesten helpen gewonden binnen te halen. Mijn vriendin en ik scholen onder een schoolbank. Mijn rechterknie stak er een stuk bovenuit en toen ben ik door een scherf geraakt. Daar heb ik nog de littekens van. Ik had zoveel pijn dat ik bijna niet meer kon lopen. Weer thuis moest ik ermee naar het ziekenhuis.’

School: De Hasselbraam

‘Er is nog nooit zo hard gebeden als daar in die kelder’

Op het laatste moment werd besloten vanwege het rondwarende coronavirus het interview bij Lies Vogels toch niet bij haar thuis te houden. Otte, Pim en Melinda van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven vinden dat wel een beetje jammer. ‘Dan is het net alsof we naar een filmpje kijken’. Algauw merken ze dat er ook online echt contact ontstaat. Alsof ze in haar  huiskamer aanwezig zijn, vertelt Lies over de oorlog. Ze was elf jaar toen die begon en groeide op in een gezin van zes in een kazerne in de Tuinstraat, tegenover de plek waar nu De Hasselbraam staat.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘We hoorden de troepen binnenmarcheren. Mijn vader was brigadecommandant bij de marechaussee en moest weg. Richting Frankrijk om vluchtelingen op te vangen en ander werk te doen. Steeds voor de Duitsers uit. Zo is hij in Normandië overgestoken naar Engeland. Pas 4,5 jaar later zagen we hem terug. Mijn moeder was dus alleen met zes kinderen. En het was niet als nu dat je even kon bellen. Je mocht totaal geen contact hebben, want Engeland was ook een vijand van Duitsland. Heel sporadisch kwam er via het Rode Kruis een bericht. Het was een tijd van armoe. We kregen ‘s morgens twee sneetjes brood met een heel klein beetje boter. Daar moest je het dan mee doen. Jam was er niet, kaas was er niet. Alles was op de bon en je had maar heel weinig te besteden. Als de bonnen op waren, had je niets meer. Thee maakte je van tabletjes; dat noemden we bloemetjesthee. Het was niet lekker, maar als je niet veel anders hebt, ben je al blij dat je dat hebt. Als we boodschappen gingen doen, moest je heel lang in de rij staan en had je geluk als er nog iets was als je aan de beurt kwam.’

Had u hobby’s in de oorlog?
‘Je had niet veel mogelijkheid tot hobby’s. Er was geen luxe. Je kon hooguit een spelletje doen. Je mocht ‘s avonds ook niet naar buiten. Alles moest naar buiten toe donker zijn. Je had speciale verduisteringslampen en de ramen waren verduisterd. Zo werd het op straat pikdonker. We gingen wel naar school. Onze school, de mulo, was bezet door de Duitsers en we zaten verspreid over verschillende lokalen, op verschillende locaties. Ik heb nog wel mijn diploma gehaald.’

Wat vond u het ergste in de oorlog?
‘De bombardementen waren heel akelig. ’s Nachts kwamen Engelse vliegtuigen op weg naar Duitsland over. Dan werd er met afweergeschut op die vliegtuigen geschoten. Het afweergeschut stond bij de IJzeren Man. Dat is dus heel dichtbij en dat vond ik als kind heel akelig. En ook het bombardement na de oorlog was erg. Wij stonden buiten bij de Sperwerstraat. Ik heb toen bij mensen daar in de kelder gescholen. We zaten daar met z’n zevenen, geloof ik. Er is nog nooit zo hard gebeden als daar in die kelder. Nood leert bidden, hè.
Het was ook niet leuk dat we na mijn vaders vertrek uit ons huis moesten. Mijn moeder kon hier in het witte dorp een huis krijgen, maar de meeste huizen waren ingenomen door Duitsers en hun gezinnen. Daar wilde mijn moeder niet tussen wonen. De mensen die daar eerder al woonden, moesten bij elkaar in gaan wonen. Plaats maken voor de Duitsers dus. Ik kan me nog goed herinneren dat ze in de voortuin van wit en zwart grind een hakenkruis hadden gemaakt.’

Hoe was de Bevrijding?

‘Geweldig. Dat is iets, dat is zo eenmalig dat je dat meemaakt. Ik heb toen heel veel handtekeningen van soldaten verzameld. Vijfenveertig later heb ik twee Amerikanen die hier toentertijd in Son waren geland, dus Eindhoven hebben bevrijd, ontmoet. Ze nodigden me uit voor een reünie van de paratroepers. Daar waren drie mensen aanwezig waarvan ik in 1944 een handtekening had gekregen. Dat was natuurlijk wel heel mooi na al die jaren. Ik heb daar ook acteur Tom Hanks en regisseur Steven Spielberg ontmoet. Het boekje met handtekeningen is me heel dierbaar.
We hopen dat zoiets als die oorlog nooit meer gebeurt. Maar mensen leren het nooit. Er is nog overal in de wereld oorlog en haat en nijd. Dat is het lelijkste dat er is.’

       

School: De Hasselbraam

‘Al die benzinetanks vlogen in brand… Het was een hel’

Vanwege de aangescherpte maatregelen rondom het coronavirus en de hoge leeftijd van meneer De Wind wordt het een online interview. Het is natuurlijk jammer dat je elkaar niet fysiek in de ogen kunt kijken, maar zowel meneer De Wind als Filip, Joep, Nina en Puk van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven lijken niet gehinderd door het scherm, mede dankzij een kraakheldere verbinding. Ger de Wind was acht jaar toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn ouders en zusje aan de Boschdijk.

Moest u onderduiken toen er oorlog was?
Nee. Mijn vader had wel Joodse ouders, maar was met een Katholieke vrouw getrouwd. Dat is waarschijnlijk zijn redding geweest. En ook dat hij niet ingeschreven stond bij de synagoge. Andere familieleden – mijn opa en oma, ooms en tantes – zijn wel door de Duitsers opgepakt en in Auschwitz vermoord. Mijn vader heeft de oorlog dus overleefd, maar hij is wel heel bang geweest. Als Duitse soldaten over de Boschdijk kwamen, rende hij door de tuin, door de heg heen naar een achterbuurman om zich te verbergen. Hij is gelukkig nooit opgehaald.’

Wat is u het meest bijgebleven uit de oorlog?
Ik denk het bombardement op Eindhoven, een dag na de Bevrijding. Vanuit het Noorden kwamen Amerikaanse parachutisten, uit het Zuiden kwam het Engelse leger met grote tanks en benzinewagens. Heel Eindhoven stond vol, straat na straat stonden tanks met benzine en auto’s en dat hadden de Duitsers gezien. Op 19 september voerden ze een heel groot bombardement op Eindhoven uit. En al die benzinetanks die daar stonden, vlogen in brand. Het was een hel. Wij woonden gelukkig een heel eind buiten het centrum, maar zijn toch met mijn ouders die nacht weggefietst, de bossen in. Ik zat bij mijn vader achterop en mijn zusje bij mijn moeder. We kwamen bij een boerderij. Mijn moeder kon niet meer. We mochten daar blijven slapen. Ons huis was bij terugkeer onbeschadigd, maar de stad brandde.’

Wat gebeurde er na de oorlog met NSB’ers?
‘Ik heb gezien hoe aan de overkant bij ons een huis van een NSB’er werd leeggeplunderd. Mensen gooiden het huisraad uit het raam. Zoveel haat was er. Ik kreeg een ketel te pakken! Trots ging ik naar huis. “Kijk eens wat ik heb!’ zei ik tegen mijn moeder. Ze was heel boos; ik moest het terugbrengen. Iemand anders nam die pan toen mee. Ik heb ook gezien hoe een vader van een vriendje van huis werd opgehaald. Met zijn handen omhoog liep hij langs ons. NSB’ers werden mishandeld en moesten beschermd worden door gewone burgers, zodat ze niet doodgeslagen werden.’

Was u ondanks de oorlog gelukkig?
‘Ik was een jongen van een jaar of acht toen de oorlog begon en ik was niet bang. Ik vond vliegtuigen ook imposant. Je beseft op die leeftijd niet zo goed wat voor risico je loopt en wat er aan de hand is. Aan het eind van de oorlog was ik net zo oud als jullie. Ik weet niet of jullie nu over geluk nadenken? Ik kan me niet herinneren dat ik toen al aan geluk dacht. Ik denk dat ik daar pas aan ging denken toen ik veel ouder was en zelf kinderen had. Toen pas kon ik terugkijken op die verschrikkelijke oorlog en me afvragen wat geluk was. Toen ik twaalf was of zo, net als jullie nu, denk ik niet dat ik ooit erover nadacht.’

       

School: De Hasselbraam

‘Ik zei: “Liesje, wordt eens wakker!”‘

Dora Senders (88) wacht Juul, Cato, Pim en Joep van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven op in de bibliotheek van De Wilgenhof. De kinderen vinden het een beetje spannend, zoeken een plekje en zodra ze iets te drinken hebben vraagt Dora naar hun namen. Hiermee is het ijs gebroken en kunnen ze hun vragen stellen. Dora Senders is een echte verteller en geeft de kinderen ook wijze lessen – “Wees nooit jaloers en wees altijd eerlijk!”- mee in haar verhaal.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Er werd thuis weinig over gepraat. Wij kinderen hadden er eerst geen erg in. We hoorden wel altijd iets over bombardementen en mijn moeder zei dan: “Als het maar niet hier komt”. Maar ik was zeven en begreep het pas toen het dichterbij kwam. Ze zeiden dat ze de Philipsfabrieken zouden bombarderen en daar woonden we vlakbij. Op een dag gebeurde dat en was het in één keer ook voor ons oorlog. Het was angstig, heel angstig. Ik herinner me het geluid van de sirenes. Als het begon was het geluid in stoten. Als het voorbij was, was het één lange toon. Als de sirene afging, wist je dat er een bombardement kwam. Dan ging je onder tafel zitten of op het toilet of in een hoekje van het huis. Er waren nog geen schuilkelders, dat kwam later pas. Ik hoop het nooit meer mee te maken, want een oorlog is heel erg en je bent niet vrij.’

Hoe was het bekende Sinterklaasbombardement?
‘Vroeger lagen er op de ochtend van 6 december pakjes op tafel. Op die dag in 1942 was er dat bombardement. We wilden naar onze vriendjes gaan om te laten zien wat we hadden gekregen. Maar die lagen op straat, dood. Dat begreep ik niet en ik zei tegen mijn vriendinnetje: “Liesje, wordt eens wakker, je moet wakker worden. Je popje slaapt al in je armen”. Maar Liesje werd niet meer wakker en de jongetjes ook niet. Al meer dan tachtig jaar draag ik dit bij me. Het verdriet, de pijn en de angst. Ik heb ook niet echt een jeugd gehad. Omdat mijn moeder reuma had, moest ik meehelpen in het gezin. We hadden ook plezier, hoor. We knikkerden, deden mesje-pik of belletje-trek. Of we maakten doosjes met paardenpoep erin! Er waren in de oorlog weinig snoepjes. Met papa maakte ik een soort strooplolly’s. Dan kookten we keukenstroop. Het granieten aanrecht smeerde ik in met boter en daar ging de hete stroop overheen. Door het aanrecht was die stroop snel afgekoeld en dan moesten we snel kneden en trekken, zodat je een soort lolly kreeg die we daarna in vetvrij papier inpakten. Dat deden we ‘s nachts. Met twee koffers vol ging ik dan de volgende ochtend met de trein naar Weert waar ik het in een winkel ruilde voor jam, brood, eieren, van alles. Toen mijn vader ziek werd, ging ik alleen en dat was heel gevaarlijk. Er was altijd Grüne Polizei in de trein. Dan werd er gevraagd of die koffers van mij waren. Ik zei dan ‘nee’. Hoe ik zo rustig heb kunnen blijven, weet ik nu nóg niet.’

Hoe wist u dat de oorlog voorbij was?
‘Ze hadden gezegd dat de sirene dan heel fijn zou klinken en dat was ook zo. De bevrijdingssirene was zó fijn, zo’n opluchting. Het was feest! Je snapte niet waar al die oranje en rood-wit-blauwe versiering vandaan kwam. Er was geen winkel waar je dat kon kopen, maar de straat was een zee van kleuren. We voelden ons rijk, omdat we er allemaal nog waren!’

          

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892