‘Als we blijven leven lust ik nooit geen koekjes meer!’


Joppe, Kees, Stephanie en Joep vertellen het verhaal van Nel Machiels
Van Dijckstraat, Eindhoven

Vanaf De Hasselbraam lopen Joppe, Kees, Stephanie en Joep naar het appartement van Nel Machiels. De stoelen staan netjes op anderhalve meter afstand in deze coronatijd. De deur wordt een stukje open gelaten. Nel heeft van alles over de oorlog al klaar liggen om te laten zien. ‘Vannacht ben ik nog opgestaan om dit schriftje van de kleuterschool te pakken.’ Nel Glabeek was zes jaar toen de oorlog begon en woonde toen met haar ouders en twee broers aan de Van Dijckstraat in Eindhoven.

Hoe was het leven in de oorlog?
‘Er was weinig van alles. Kleding, eten, kolen om te stoken… Van natte kranten maakten we ballen. Die lieten we drogen om daarna te kunnen stoken. In de bossen bij Gerwen haalden we dennentutjes – zo noemden we in Brabant dennenappels – om de kachel mee aan te maken, waarna de ballen erop konden. Bij gebrek aan schoenen, liep ik op klompen. Aan mijn jurk werd elk jaar een stuk gebreid door mijn lieve tante, die bij ons inwoonde. Ook moesten radio’s en spullen van koper ingeleverd worden bij de Duitsers. Voor eten ging mijn vader op een fiets met houten banden naar Lieshout, vijfentwintig kilometer verderop. Bij een boer ruilde hij sigaren voor wat meel of een half broodje. Daarvoor fietste hij dus 50 kilometer, zodat ons mam een keer pannekoekskes kon bakken.’

Wat herinnert u zich nog van de Bevrijding?
‘Dat  was me toch een feest. Mijn moeder en ik gingen naar de stad. Daar was muziek en er was van alles te doen. De bevrijders trokken in een grote colonne van tanks en vrachtwagens dwars door de stad. Soldaten zwaaiden en deelden snoepjes uit. Op de markt dansten we in een kring en hosten we in het rond. Twee dagen lang was er feest. Aan het eind van de tweede dag stonden we achter op de plaats. Er kwamen allemaal hele mooie ballonnen naar beneden. “Moet je eens kijken,” zeiden we tegen elkaar. Tot een buurman riep dat we allemaal naar binnen moesten. “Dat zijn geen ballonnen! We krijgen zo een bombardement!” Ons pap pakte een tafel en zette die als beschutting onder het raam. We scholen eronder en ik moest plassen, maar dat mocht niet. Mijn vader wees naar de koektrommel. Dat wilde ik niet. “Als we blijven leven lust ik nooit geen koekjes meer!” Na het bombardement kwam mijn oudste broer thuis uit de stad. Onderweg naar huis had hij allemaal mensen geholpen. Ook dode mensen, die hij op karren moest leggen. Wij zijn toen nog met de gewonde dochter van de buurman naar de EHBO-post in het Villapark gegaan. Toen we haar weer thuisbrachten, zag ik de volwassen zoon van de buurman liggen. Zijn kleren waren helemaal weg en zijn buik lag helemaal open. Ik heb die jongen daar zien sterven. Dat zie ik nu nog voor me. Dat die jongen daar dood lag te gaan.’

Was het daarna veilig voor jullie?
‘We moesten ons huis uit vanwege een splinterbom die in onze tuin terecht was gekomen. We zijn toen bij vrienden van ons pap gaan wonen. We legden alle bonnen bij elkaar en deelden alles. Samen met hun dochtertje, die van mijn leeftijd was, ging ik ‘s morgens in de rij voor de winkels staan. Ik vond het best gezellig bij hen, maar er was nog steeds weinig. Hun prachtige houten bankstel werd helemaal opgestookt. Weer thuis was de bom weggehaald, maar waren al onze ramen kapot. Die zijn toen dichtgetimmerd met hout. Er werden Engelsen bij ons ingekwartierd. Die hebben nog in mij poëziealbum geschreven.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892