Archieven: Verhalen

‘In de oorlog is bij Hollandia Kattenburg iets vreselijks gebeurd’

Op de fiets vertrokken Hamza, Shaerna en Zakaria vanaf hun school, De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, naar de flat waar Ria Schifflers woont. Mevrouw Schifflers vertelt bij binnenkomst dat als je ouder wordt alles een beetje minder wordt. Ze kan niet meer goed lopen, niet meer zo goed horen en ze ziet ook steeds slechter. Vertellen lukte haar nog goed. Ze was 4 jaar toen de oorlog begon, en woonde – totdat haar tweeling broertje en zusje geboren werden – boven de bioscoop op het Mosveld. Dat was heel leuk want ze kon vanuit haar slaapkamer iedere film ‘meehoren’.

Hoe was het bombardement?
‘Mijn vader had een houtwinkel op de Papaverweg, dat was vlakbij de Fokkerfabriek. Die fabriek was in beslag genomen door de Duitsers. De geallieerden probeerden die fabriek een aantal keer te bombarderen en dat ging dan mis. Wij zijn gelukkig nooit gebombardeerd maar in ons huis waren wel de ramen en de deuren weg. Eigenlijk alleen de muren van het huis stonden er nog, de rest was weg. Toen verhuisden we naar een ander huis in de straat dat leeg stond omdat de bewoners ervan opgepakt waren. Als er luchtalarm kwam was mijn moeder erg bang. Ze ging dan op de wc zitten, dat was de enige plek waar geen ramen in zaten. Ze had dan één baby op de ene arm, de andere baby op de andere arm en ik daarnaast. En je zit dan daar en je ziet niks natuurlijk, want de deur bleef dicht. Totdat het weer veilig was en dan konden we er weer uit. Dat was heel angstig.’

Waarom ging uw vader onderduiken?
‘Alle mannen boven de 18 jaar moesten zich melden om in Duitsland te gaan werken. Er waren heel veel mannen die gingen onderduiken. Mijn vader ook, hij heeft achterin de houtwinkel ondergedoken gezeten. Daar lag een hele grote berg houtkrullen. Onder die berg had mijn vader een hok getimmerd en daar kon hij zich goed in verstoppen. Op de Kamperfoelieweg, tussen de Hortensiastraat en de Ribesstraat, zaten allerlei winkels. Eén daarvan was een bakker die met karren het brood rondbracht bij de mensen. Maar hij verstopte onder in de kar geweren en die bracht hij naar mannen in Noord die ermee konden schieten en dus in het verzet zaten. Op een nacht kwam de bakker langs de winkel van mijn vader met twee karren waar wapens in zaten verstopt. Opeens hoorden ze in de verte Duitse militairen aankomen. Toen heeft mijn vader snel de winkel opengedaan en die twee karren zijn naar binnen gebracht. De Duitsers hebben ze nooit gevonden. Dat was een spannende tijd hoor, vooral voor mijn moeder.’

Hoe kent u de Hollandia Kattenburgfabriek?
‘Na de oorlog, toen ik 17 jaar was, ging ik werken bij de Hollandia Kattenburgfabriek, daar maakten ze regenjassen. Ik werkte op kantoor. In de oorlog is daar iets vreselijks gebeurd dat altijd veel indruk op me heeft gemaakt. Op 11 november 1942 zijn daar tijdens een razzia 367 Joodse medewerkers afgevoerd. Kan je het je voorstellen, dat zijn wel zes bussen vol met mensen! Meisjes van 14 jaar, want in de oorlog mocht je op die leeftijd al gaan werken, maar ook mensen van 70 jaar. Ook hun familieleden zijn opgepakt en weggevoerd. In totaal waren dat wel 826 mannen, vrouwen en kinderen. De meesten van hen zijn vermoord in concentratiekampen. Nog ieder jaar wordt op 11 november deze razzia herdacht bij het monument aan het IJplein waar vroeger de fabriek stond. Het is geen leuke dag maar wel een bijzondere dag.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn ooms hebben vliegtuigonderdelen gesaboteerd’

Kayra, Wasim en Kieron ontmoeten Janny Feenstra in het peuterlokaal op school. Mevrouw Feenstra is in 1946 geboren, net na de oorlog. Ze vertelt het verhaal van haar moeder die als middelste in de oorlog opgroeide in een gezin met negen kinderen. En het verhaal van haar getraumatiseerde vader. Zijn eerste vrouw waar hij net drie maanden mee getrouwd was, werd opgepakt omdat ze Joods was en geen ster droeg. De drie leerlingen van De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord luisteren aandachtig en leven zich helemaal in in het bijzondere verhaal dat mevrouw Feenstra met foto’s en kranten illustreert. Ze komt uit een dappere familie.

Hoe was het voor je moeder om op te groeien in zo’n groot gezin?
‘Dat was wel gezellig. Mijn opa was tramconducteur en hij was het helemaal niet eens met alles wat de Duitsers bepaalden. Op een gegeven moment zei hij tegen zijn collega’s: als we nu met z’n allen niet gaan rijden en het werk neerleggen, dan maken we duidelijk dat we het er allemaal niet mee eens zijn. Dus mijn opa is eigenlijk één van de starters van de Februaristaking geweest. Hij hangt ook met zijn verhaal en een grote foto in het Verzetsmuseum.

‘De twee oudste broers van mijn moeder werkten in de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord. Daar maakten ze vliegtuigonderdelen. Tijdens de oorlog dachten de Duitsers: dat is handig, dat willen we wel zo’n fabriek. Dus ze namen de leiding over de fabriek over. Bertus en Antoon wilden helemaal niet voor de Duitsers werken. Ze verzamelden een groep van negen man en met z’n negenen hebben ze vliegtuigonderdelen gesaboteerd. Dat betekent dat ze onderdelen expres verkeerd in elkaar zetten. Een klein beetje maar, anders zou het opvallen, maar genoeg om schade aan te richten. Ze deden het heel stiekem, niemand wist ervan. Maar op een avond waren mijn opa en oma thuis. Ze wilden net met het gezin gaan eten. De buurman was er zelfs, hij had een pannetje soep gebracht. Ineens kwamen er Duitse soldaten aan de deur. Iedereen moest mee en werd in de gevangenis gestopt, ook de kleine kinderen en ook de buurman. Allemaal in een aparte cel. Ze hebben twee nachten in de cel doorgemaakt, zonder eten en drinken. Mijn moeder vond het verschrikkelijk, ook voor haar kleinere broertjes en zusjes. De buurman was zo bang en had honger, hij heeft in de cel zijn eigen plas opgedronken. De Duitsers hebben ze ondervraagd en het hele huis doorzocht, maar ze vonden niks. Iedereen is vrijgelaten, op Antoon en Bertus na. De hele groep is uiteindelijk opgepakt en naar Soesterberg gebracht. Daar zijn ze allemaal doodgeschoten. Na de oorlog wilden mijn tantes heel graag dat de verzetsgroep niet vergeten werd. Toen is er in de wijk Twiske een straat vernoemd naar mijn twee ooms: De Gebroeders A. en B. Wolfswinkelweg.’

Wat is het verhaal van uw vader?
‘Mijn vader zat tijdens de oorlog in het leger. Hij had – en dat was best bijzonder in die tijd – een rijbewijs. Hij moest soldaten van de ene plek naar de andere vervoeren. Onderweg maakte hij regelmatig vreselijke dingen mee. Beschietingen en bombardementen. Hij heeft het allemaal beschreven in een boek. Hij vertelde toen ik klein ook was best vaak over de oorlog, maar dat waren dan altijd hele nare verhalen. Dat wilde ik toen helemaal niet horen. Als je kind bent wil je leuke verhalen horen en geen nare. Ik heb me er altijd voor afgesloten en ben me pas later gaan interesseren in de oorlog. Mijn vader was getraumatiseerd. Voordat hij met mijn moeder trouwde was hij getrouwd met een Joodse vrouw. Ze heette Helena Pays. Op een dag gingen ze samen naar een concert in het Concertgebouw. Het was eigenlijk verboden voor Joden, maar Helena kon naar binnen omdat ze haar Jodenster die avond niet droeg. Ze is die avond herkend door een man die haar de volgende dag verraadde. Ze is opgepakt en naar het concentratiekamp in Ravensbrück gestuurd. Mijn vader heeft haar nooit meer gezien. Hij was natuurlijk heel boos en verdrietig en ging in het verzet.

‘Aan het eind van de oorlog was er een Joodse man en die wist wie zijn eerste Joodse vrouw had verraden. Hij nam mijn vader in de auto mee naar hem toe. Toen ze voor zijn huis stonden, zei hij: ‘Doe het handschoenenkastje maar open’. Daarin zat een pistool. Maar mijn vader heeft het niet gebruikt. Ik heb later gelezen dat die man allerlei mensen heeft verraden, hij heeft daarvoor levenslang in de gevangenis gezeten.’

Archieven: Verhalen

‘Geloof nooit mensen met mooie praatjes’

Harry Sablerolle kwam naar basisschool De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord zijn verhaal vertellen. Voordat Djayden, Hajar, Shaelee en Cicely met het interview konden beginnen moest hij een coronatest doen. Onderweg had hij namelijk gehoord dat een vriendin ziek was. Na een kwartier had hij de uitslag, negatief!, en gelukkig konden ze toen van start. Meneer Sablerolle woonde in de oorlog aan de Meeuwenlaan in Noord.

Was u bang in de oorlog?
‘Ik was zes jaar toen de oorlog begon en ik had twee jongere broertjes en een oudere broer. Waar we woonden kijk je uit op het IJ, dat is waar nu de pont is maar vroeger waren daar vooral fabrieken en een scheepswerf. Ik zat op de basisschool en eigenlijk ging het leven gewoon door. Ik was op school aan het spelen en buiten gingen we voetballen, eigenlijk merkte je er niet zoveel van. Pas veel later begreep ik hoe bang ik in de oorlog was geweest. Ik was al 30 jaar toen ik op een dag een vliegtuig hoorde dat harder gaat dan het geluid, dat geeft een geluid: een gegier en er ploft wat. Ik schrok zo vreselijk… In het trapportaal was het ’t veiligst, daar ging ik zitten. Mijn vrouw lachte erom, maar ik dacht: het is een bóm. Dat is nou oorlog, daar word je bang van, daarom zit die angst bij mij zo diep.’

Wat gebeurde er in de Ritakerk?
‘We waren katholiek opgevoed en op zaterdag ging je dan naar de kerk. Op een dag in 1943 werd gevierd dat de kerk 25 jaar oud was en daar gingen we allemaal naartoe. Vijfhonderd kinderen. Die dag werd de Ritakerk gebombardeerd.

Ik heb de bom niet gehoord want hij ontplofte in de grond. Heel veel glasgerinkel en ik dacht: ik moet eruit zien te komen! Het was pikkedonker door het stof. Ik werd omver gelopen, maar uiteindelijk lukte het en stond ik huilend buiten. Ik ben naar huis gelopen, waar mijn moeder wachtte. Er zijn vijftien doden gevallen, dat viel mee want de kerk zat vol met kinderen en mensen. Mijn broer was misdienaar en had ook in de kerk moeten staan. Mijn moeder had echter suiker nodig en hij moest van haar naar Jamin. Dat was zijn geluk. Anders had hij het niet overleefd. De bom viel precies op de plek waar de misdienaren stonden.’

Hoe kwamen jullie aan eten tijdens de hongerwinter?
Alles was op de bon. Die kreeg je van de gemeente. Daarmee kon je van alles kopen, maar je moet je voorstellen: allemaal lege schappen. Er was weinig. Alles was schaars, er werden aardappelschillen gegeten, daar werd soep van gemaakt of bloembollensoep. Dorst en honger hadden we. Mijn moeder ging met een handkar naar de boeren. Samen met de onderduiker die bij hen woonde. Mensen liepen soms 40 km of meer aan eten te komen. Of op de fiets. Kijk maar op de foto. Ik zat later vier maanden in Lutjebroek bij een weduwe met een kruidenier. Een soort dorp net als Oostzaan. Daar gingen kinderen heen om aan te sterken.’

Heeft u ook leuke momenten beleefd in de oorlog?
‘Tuurlijk! Lekker voetballen op de Meeuwenlaan… Maar een bijzonder moment herinner ik me wel. Mijn vader heeft boeren leren kennen in Watergang. Daar moest ik één keer per week heen om karnemelk en melk op te halen. Als ik daar op die boerderij was, was het zo stil dat ik dacht: hier wordt niet gebombardeerd. Hier hoef ik niet bang te zijn, hier is vrede! Dat waren hele gelukkige momenten…

‘Wat ik jullie mee wil geven: zorg dat er nooit oorlog komt! Geloof nooit mensen met mooie praatjes! Vraag je altijd af: is het waar?’

 
 

Archieven: Verhalen

‘Ik was bijna aan de beurt, maar de Duitsers kwamen eraan’

Omdat ze een tijdje in de file hebben gestaan, komen ze een beetje laat aan bij Riki Simonis. Dat is heel jammer, want Ecenaz, Dilay en Rohaan, van OBS de Vier Windstreken, hadden nog veel meer vragen gehad voor mevrouw Simonis. Ze was 9 jaar toen de oorlog begon en heeft nog veel herinneringen, zowel aan de tijd dat ze nog in Amsterdam-West woonde, als aan het leven in Amsterdam-Noord, in de Elzenstraat, waar ze in 1943 met haar familie ging wonen.

Hoe zag uw familie eruit?
‘Ik had een vader en moeder, een oudere broer en een oudere zus. Mijn broer had eigenlijk naar Duitsland gemoeten, maar hij leerde voor onderwijzer en kreeg een soort pasje waarop stond dat hij niet in Duitsland hoefde te werken. Maar daar hielden niet alle Duitsers rekening mee, dus mijn vader had in ons huis een schuilplaats gemaakt. Wij hadden een bovenhuis met twee verdiepingen en de bovenste verdieping had een schuin dak en dat was onze slaapkamer, maar de muur was recht. Mijn vader ontdekte door op dat muurtje te kloppen, dat het hol was erachter. Toen heeft hij heel voorzichtig het behang losgehaald en met een dik mes de muur open gesneden. Hij legde er een matras en deken voor mijn broer en als we hoorden dat er Duitsers kwamen, dan ging mijn broer daar liggen. In 1943 is er een grote razzia geweest, dan kwamen ze mensen oppakken. Er zijn toen een heleboel mannen in Amsterdam-Noord opgepakt.

Wij hadden een groot voordeel, dat we in Noord woonden en de pont hadden. Er waren nog geen tunnels, dus iedereen kon alleen maar met de pont in Noord komen. Zo konden wij altijd weten of de Duitsers naar Noord kwamen. ‘

Bent u ooit bijna opgepakt?
‘Een keer in Amsterdam-West. Ik woonde vlakbij het Jan van Galenplantsoen en daar zat een aantal tuinders. Ze verbouwden groenten. In onze straat ging het gerucht dat we daar groenten konden kopen. Alles was al heel schaars. Toen ben ik met mijn schooltas, met mijn gympak erin, naar die tuinderij gegaan om groente te halen. Ik was bijna aan de beurt, maar de Duitsers hadden het ontdekt en kwamen eraan. Die tuinder heeft gauw de plank weggehaald over de sloot en wij zaten in het park. Toen wilden ze mij meenemen. Maar inmiddels had mijn moeder het gehoord. Ze was op weg naar mij toen ze een politieagent aansprak en zei: ‘Mijn dochter is weer niet uit school gekomen na de gymnastiek en ze loopt elke keer weg’, wat natuurlijk helemaal niet waar was. De politieagent zei: ‘Ik ga uw dochtertje wel zoeken’. Toen heeft hij mij eruit gehaald. ‘Ben jij Riki? Jij moet bij je moeder komen.’ En toen was ik er weer uit. Ik was een jaar of 10, 11, denk ik. Dat vind je wel eng dan.’

Hoe was het in de Hongerwinter?
‘Dat was heel naar, want we hadden heel erg honger. Je kreeg een half brood per persoon per week. Dus je moest met 10-12 sneden, 7 dagen doen. En we aten tulpenbollen, suikerbieten. Maar wij hadden één groot voordeel: mijn tante uit Groningen had familie in de Wieringermeer. Dat was een boer. Mijn vader en moeder mochten er één keer per maand komen. Mijn vader was kleermaker en ze gingen drie dagen naar de Wieringermeer. Mijn vader ging kleding naaien voor de boer, zijn vrouw en zijn zonen en mijn moeder hielp bij het huishouden. Dan kregen ze geen geld, maar eten mee. Tarwe, aardappelen, tuinbonen. Wij hadden dus een beetje meer dan iemand anders. Het voordeel was daarbij dat we in Noord woonden, want de Duitsers stonden bij de pont en mensen die met de fiets eten gingen halen bij de boeren, konden het bij de pont aan de Duitsers inleveren. Er waren wel mensen die, als ze zagen dat er Duitsers bij de pont stonden, een stukje terug fietsten en aanbelden, ook bij ons, bij wildvreemde mensen en vroegen ‘mag ik hier mijn tas neerzetten en dan morgen komen ophalen?’. Daar zeiden wij altijd ja op. Er waren ook mensen die de volgende dag hun tas kwamen halen en dan zeiden de mensen ‘nee hoor, die heb je helemaal niet bij mij gebracht’. Die hadden het zelf gepikt, want die hadden ook honger. Dat hebben wij nooit gedaan.’

Archieven: Verhalen

‘Ineens hadden ze een baby die ze niet kenden’

Akin, Efecan, Safiye en Yasmin worden warm ontvangen door Marian Schaap. Ze heeft heerlijke chocolate chip koekjes gebakken en de chocomel staat al klaar. Mevrouw Schaap is geboren in 1944 en heeft zelf geen herinneringen aan de oorlog, maar ze heeft veel te vertellen aan de leerlingen van OBS De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord. Ze begint bij het verhaal van haar Joodse zusje, die tijdens de oorlog bij haar ouders werd ondergebracht.

Hoe is uw zusje bij u terechtgekomen?
‘De ouders van mijn zus – zo noem ik haar, ze is anderhalf jaar ouder dan ik – werden opgehaald door de Duitsers. Ze was toen 10 maanden en zou meegaan met haar ouders, maar op het laatste moment bedacht haar moeder zich en bracht ze haar dochtertje bij de buren, gewikkeld in een dekentje, met het trouwboekje van haar ouders en een foto van haar met haar moeder.

‘Mijn ouders hadden zich aangemeld bij het verzet om onderduikers in huis te nemen en ze is toen via het verzet bij mijn ouders gebracht. Ineens hadden ze een baby van 10 maanden die ze niet kenden. Nachtenlang heeft mijn moeder haar handje vastgehouden.’

Wat is er na de oorlog met uw zusje gebeurd?
‘Haar ouders zijn bij aankomst in Sobibor vergast. Na de oorlog kwam er een rechtszaak over de voogdij, haar enige oom die de oorlog had overleefd, wilde dat ze bij een vriend van haar ouders zou komen te wonen. Deze foto is gebruikt bij de zaak [Marian laat een oude zwart-wit foto zien waar drie kinderen op staan: haar zus, zijzelf en haar broertje]. Dankzij de foto besloot de rechter: deze kinderen horen bij elkaar. Ze was gewoon de oudste dochter van het gezin. Toen mocht ze bij ons blijven.’

Wat deed uw vader?
‘In de oorlog werkte mijn vader bij Fokker. Fokker was door de Duitsers ingepikt, en er waren verzetsmensen die niet begrepen dat hij daar werkte — hij werkte daar op kantoor. Maar hij zag dan de lijsten met namen van mensen die opgepakt moesten worden op het werk om in Duitsland te gaan werken, in bijvoorbeeld munitiefabrieken. Dan kon hij ze inlichten zodat ze konden onderduiken. Mijn vader was er nooit erg spraakzaam over. Hij dacht: als je iets goeds doet voor een ander, hou je gewoon je mond erover. Hij vond eigenlijk dat iedereen een ander hoort te helpen.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Je hoorde dat ze de vliegtuigfabriek van Fokker raakten’

Als Ikram, Amir, Sudem en Danial bij John Geelof aankomen, staat hij er al helemaal klaar voor. Hij heeft een pakkende presentatie voorbereid, waarbij hij de leerlingen van de Vier Winstreken van alles vertelt over Amsterdam-Noord tijdens de oorlog. Vervolgens hebben de kinderen veel vragen en mogen ze ook allemaal oorlogsspullen zien. Ze hadden nog veel langer bij meneer Geelof kunnen blijven.

Hoe ontdekte u dat de oorlog begon?
‘Tijdens de mobilisatie in 1939 moest mijn vader ook weg. Ik heb hem maanden niet meer gezien. Mijn vader was sergeant. Hij was de baas over een groepje soldaten. In de nacht van 11 en 12 mei werd het regiment waar mijn vader de baas over was, overgeplaatst en toen hij ging kijken waar ze waren, dacht hij ‘verdraait, die school ken ik!’. Hij was toen vlakbij huis. Middenin de nacht, hartstikke donker, werd er aan de bel getrokken en op de deur gebonsd en mijn moeder keek naar buiten en zag drie soldaten staan met van die zware helmen op hun kop. Ze dacht ‘ik doe niet open want die Duitsers staan voor de deur’. Maar de middelste man bleef bonzen en zei wat en toen kreeg mijn moeder een brede glimlach, want mijn vader stond voor de deur. Hij mocht twee uurtjes thuis slapen. Maar hij mocht zich niet uitkleden.

‘Ik ontdekte pas dat de oorlog begonnen was toen mijn vader voor de deur stond. Hij heeft mij nooit geslagen, maar die nacht heeft hij mij een enorme klap gegeven. Mijn oor zat gewoon aan de andere kant. Wat had ik gedaan? Mijn vader had natuurlijk een volle wapenuitrusting en hij had dat spul op de piano gelegd en er waren ook twee dingen bij met een houten stok eraan en er zat een touwtje aan. Ik had die stok al in de gaten, ik wilde het toch eens even bekijken, en net toen ik aan dat touwtje wilde gaan trekken, kreeg ik een enorme klap op mijn kop van mijn vader. Het bleek dat het een handgranaat was en als ik aan dat touwtje had getrokken waren ouders en ik er niet eens meer geweest. Dan merk je dat er oorlog is.’

Heeft u iets ergs meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Ik heb veel erge dingen meegemaakt. Eén van de erge dingen was het zesde bombardement op de Fokkerfabriek. Toen zat ik bij de kapper. Die kapper had een grote bochel op zijn rug en hij was bij de luchtbescherming. Toen ging het luchtalarm en ging hij in de deur staan kijken, met een helm op zijn hoofd, en de kinderen moesten onder de trap gaan zitten, want dat was de veiligste plek. Ik was erg lang, dus ik moest bij de mannen op de bank blijven zitten. De pleuris brak los. Oh, het was zo erg! Die bommen die vielen op die scheepswerven, op die grote loodsen en dat echode. Zo’n enorm kabaal! En even verder hoorde je dat ze de vliegtuigfabriek van Fokker raakten. Ik heb nog nooit zoiets ergs meegemaakt.’

Hebben uw ouders de oorlog overleefd?
Ja, wij zijn de oorlog goed doorgekomen, maar mijn vader bijna niet. Hij is op een gegeven moment gevangen genomen en naar de Euterpestraat gebracht. Dat was het hoofdkwartier van de Duitse politie, de Sicherheitsdienst. Daar is hij verhoord. Hij zat bij een verzetsgroep en dacht bij zichzelf ‘ik moet mijn mond houden’. Ze hebben hem drie dagen verhoord en op een gegeven moment brak de pleuris los en iedereen rende door mekaar en ze brulden tegen hem ‘Draus! Draus!’ en dan moest je de kamer uit en op de gang gaan staan en dan riepen weer andere soldaten ‘Draus! Draus!’ en toen zag hij de buitendeur en is hij naar buiten gelopen en gevlucht. Hij is toen maandenlang ondergedoken. Hij heeft de oorlog toch overleefd.

Hoe was het in de Hongerwinter?
‘Een ramp. De naam zegt het al, er was niets te eten, helemaal niets. Het gebeurde wel eens een dag dat je niks had. We probeerden allerlei dingen te eten die je normaal niet eet. Wat heerlijk was, dat is net als spinazie, dat waren brandnetels. Ja die moet je natuurlijk niet gaan plukken waar die haren zitten, maar als je de topjes sneed en heel zachtjes kookte, ging dat prima. En we hebben suikerbieten gegeten. Dat was helemaal niet zo lekker en daar kreeg je de racekak van, zo zeiden we dat, dat liep met straaltjes langs je benen. Dan waren er van die leuke jongens en die zagen dan dat je van school naar huis ging. ‘Broekenpoeper!’ riepen ze achter je aan.’

Hoe vond u de bevrijding?
‘Fantastisch! Ik heb hier nog een vlaggetje. Daar heb ik op de Dam mee staan zwaaien. En toen kwamen de eerste soldaten, dat waren Canadese soldaten, met de auto aanrijden en daar zaten een heleboel mensen op. Ik ben nog nooit zo blij geweest. In Tuindorp kregen wij een kaart, en Tuindorp dat zijn allemaal kleine pleintjes en op al die pleintjes kon je wat gaan halen. Iets om te eten, om te snoepen. Dat was zo’n feest.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader was helemaal de kluts kwijt’

Ramadan, Berra en Maroua, van OBS De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, interviewen Jan van der Linden bij hem thuis. Ze worden enorm verwend met fristi en chocomel, koekjes en nog veel meer lekkers. Meneer Van der Linden, die bijna 4 jaar was toen de oorlog begon, heeft nog veel herinneringen aan de oorlog en kan ook erg goed vertellen. De kinderen hangen aan zijn lippen.

Heeft u wel eens een bombardement meegemaakt?
‘Ik ging dikwijls met mijn moeder naar de stad, zo noemden wij het centrum van Amsterdam. En dan kwamen we terug, met de pont achter het Centraal Station. Een keer waren we nauwelijks halverwege op het IJ, toen het luchtalarm ging. De pont begon wat sneller te varen zodat we sneller aan de andere kant waren, en daarna moesten we zo snel mogelijk van de pont af, naar de Tolhuis. In het park was een schuilkelder. Wij snel, snel naar die schuilkelder. Daar hebben we een poosje staan wachten, tot er een vliegtuig overvloog en dat parallel aan het Centraal Station vloog. We zagen dat vliegtuig een bom laten vallen. Dat was de eerste keer dat ik met een bombardement in aanraking kwam.

Later, in 1943, werd de Fokkerfabriek gebombardeerd. Mijn moeder stond mij op te poetsen om naar school te gaan toen we een hoop gerommel hoorden, we stonden helemaal te schudden. De Fokkerfabriek is nog vaker gebombardeerd. Van de school waar ik op zat, op het Mosplein, zijn vier lokalen gebombardeerd. Met andere scholen werd blijkbaar afgesproken dat die klassen ergens anders ondergebracht konden worden. Ik ben met mijn klas ondergebracht in de Azaleaschool, in de Azaleastraat. Op een gegeven moment was er weer luchtalarm. Er was een hoop lawaai en een hoop gerommel. We zaten tegenover de ramen, helemaal tegen de muur aan. Als bange wezentjes zaten we dat hele gebeuren te ondergaan. Ik zag een vliegtuig heen en weer vliegen en er werd geschoten en een heleboel lawaai. Dat was de derde keer dat de Fokkerfabriek gebombardeerd werd.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Mijn vader is twee keer op voedseltocht geweest. Eén keer is hij naar de Beemster geweest, de tweede keer is hij helemaal naar de Anna Paulownapolder gereden. Dat is helemaal boven in Noord-Holland. Toen hij terugkwam, was ik bij mijn moeder in de keuken en werd er gebeld. Ik ging opendoen en wat er toen gebeurde kan ik me niet zo goed herinneren, maar mijn moeder douwde me ineens in de keuken, met de deur dicht, en ging naar beneden mijn vader ophalen. En ze zijn met z’n tweeën in de kamer geweest en dat duurde even. Achteraf heb ik begrepen wat er aan de hand was. Wat was er gebeurd? Op de terugweg had mijn vader gezien hoe tien mannen werden gefusilleerd. Je kan je wel voorstellen hoe hij zich gevoeld moet hebben. Hij heeft doodsangsten uitgestaan. Een paar maanden later hadden we visite en toen vertelde hij het aan de visite. Ik heb dat verhaal gehoord. Hij vertelde toen dat hij als een gek naar huis is gereden, want hij hoorde steeds die vrachtwagen met Duitsers achter hem aanrijden. Daarom duwde mijn moeder mij de keuken in, want mijn vader was helemaal de kluts kwijt op dat moment.

‘Over de Hongerwinter kan ik nog wel vertellen, wij hadden het geluk dat mijn vader bij de Shell werkte, bij de pont. Er stond een hele grote tank met olie op dat terrein van de Shell, maar die was aan het begin van de oorlog in brand geraakt. En heeft mijn vader die brokken olie losgehakt. Bij zijn baas had hij een speciaal kacheltje laten maken en toen hebben we die brokken olie in dat kacheltje kunnen stoken. Dus we hebben het relatief warm gehad.’

Wat gebeurde er ’s nachts?
Toen de oorlog begon gingen de Engelsen al heel snel Duitsland bombarderen. Dat deden ze ’s nachts. Alles moest verduisterd worden, er mocht helemaal geen licht naar buiten stralen. Iedereen moest van die zwarte dingen voor het raam plakken. Er mocht helemaal geen licht zijn. Het was roet en roet donker. Dan lag je in je bed en hoorde je ‘hmmmmmmmm’, heel zachtjes allemaal gebrom, en dat duurde hoe langer, hoe luider. En dan kwamen er tientallen tot honderden vliegtuigen overvliegen en dat duurde een hele tijd. Bij de Fokkerfabriek stond ook luchtafweergeschut. En die begonnen dan te schieten. Er waren zoeklichten en dan zochten ze met die zoeklichten de hemel af, en als ze een vliegtuig gevonden hadden, begonnen ze als een gek op het vliegtuig te schieten. En de volgende ochtend gingen wij jongens granaatscherven zoeken. Later, toen de Amerikanen ook overdag gingen vliegen, werd er ook geschoten. Ik kan me nog herinneren dat ik een granaatscherf vond die nog warm was. Die waren bloedheet.’

Heeft u Duitsers van dichtbij gezien?
‘We waren in het Florapark aan het spelen, het moet aan het einde van de oorlog geweest zijn, en er komen twee Duitse soldaten aanwandelen, geweer op hun schouder. Eén van die Duitsers haalt het geweer van zijn schouder en schiet een eend dood in de vijver. Toen moest die nog naar de kant gehaald worden, met een stukkie touw en een stuk hout. Ik denk dat die Duitsers ook wel een beetje honger hadden.’

Archieven: Verhalen

‘Je moet kiezen, doodgaan of de poes van de buren opeten’

Venny, Givano en Crystal interviewen Hans Notmeijer over zijn ouders en grootouders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze ontmoeten hem op hun school, De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, vlakbij het huis waar Hans’ ouders vroeger woonden. Meneer Notmeijer heeft zelf de oorlog niet meegemaakt, maar hij heeft veel verhalen gehoord van zijn ouders en grootouders. Gewapend met een schatkist vol oorlogsspullen komt hij op bezoek bij de school, waar de drie interviewers hem opwachten bij de deur.

Hadden uw ouders moeite met eten vinden in de Hongerwinter?
‘Ja, want dat weten jullie vast: er was bijna geen eten. Mijn moeder was een klein meisje toen de oorlog begon, dus zo’n beetje halverwege de oorlog, aan het einde, was ze ongeveer net zo oud als jullie. En zij ging met een lege kinderwagen een paar dagen lopen op zoek naar eten. Je kon niets ruilen want er was niets te ruilen, er was ook geen geld. Ze moest daarom langs boerderijen, smeken of er alsjeblieft eten voor haar was. Aardappels, of aardappelschillen, alles wat je eten kon. En wat ik ook van haar weet, dat heeft ze me wel verteld: dat ze op een gegeven moment zoveel honger hadden dat ze de poes van de buren hebben opgegeten. Dus de buren riepen op een gegeven moment ‘poes, poes, poes!’, maar die lag in de braadpan bij mijn moeder thuis. Want je moet kiezen, of doodgaan, of de poes van de buren opeten.’

Hadden jullie ouders vrienden die in een concentratiekamp werden gezet?
‘Ja, mijn moeder had vriendinnetjes die bij haar in de klas zaten, ook Joodse vriendinnetjes, en die verdwenen. Dan zeiden ze maandag tegen elkaar: ‘We gaan lekker morgen buitenspelen’, en dan kwam mijn moeder dinsdag op school en waren die vriendinnetjes opgepakt door de Duitse soldaten. Dus ik denk dat in die tijd iedereen mensen heeft gekend die naar een concentratiekamp gingen, en ook nooit meer terugkwamen. Want er woonden best veel Joodse mensen in Amsterdam-Noord. Voor de oorlog ongeveer 700 Joodse mensen, en na de oorlog nog ongeveer vijfendertig. De rest was allemaal doodgegaan.’

Hoe oud was u toen de verhalen over de oorlog aan u werden verteld?
‘Ik heb de oorlog niet zelf meegemaakt, toen moest ik nog geboren worden. Maar mijn vader en moeder hebben wel de oorlog meegemaakt, en mijn opa en oma ook. Van hen heb ik alle verhalen gehoord. Toen ik zo oud was als jullie, werd er eigenlijk nooit over de oorlog gepraat. Mijn ouders en opa en oma wilden het gewoon vergeten. Ik dacht er ook nooit aan, tot ik naar een school ging om leraar te worden, die in de buurt zat bij Artis, in het gebied waar alle Joodse mensen gevangen werden gehouden tot ze naar het concentratiekamp moesten. Toen wilde ik weten wat daar gebeurd was, en begon ik mijn ouders steeds meer vragen te stellen. Mijn oma vond het ook belangrijk dat ik dit wist, en ze bleek tijdens de oorlog al spullen te hebben bewaard zodat men later zou weten hoe het toen was. Toen ik afstudeerde, kreeg ik van haar als cadeau een kist.’

Een grote kist. Waar volgens mij iets in zit!
‘Ik dacht, wat moet ik nou met een kist. Mijn oma had de hele oorlog, elke keer dingen bewaard en gespaard, omdat ze dacht: als de oorlog afgelopen is, mag het niet zo zijn dat iedereen het vergeet, dus we hebben spullen nodig dat mensen het ook later nog over de oorlog hebben. Ik kreeg ‘m, en toen was ik zelf meester en ging ik les geven aan groep acht, en nam de kist elke keer mee als ik over de oorlog lesgaf. De kist werd steeds voller, want elke keer als ik iemand sprak, zei die ‘oh ik heb dit nog voor je, of dat’. Deze kist bewaar ik dus nu al heel lang, en als ik dit soort gesprekjes doe, dan neem ik deze mee. Dus, maak maar open. Je mag er alles uithalen.’

Archieven: Verhalen

‘Als het luchtalarm ging moest ik snel naar binnen’

Basisschool De vier windstreken in Amsterdam-Noord staat op een plek waar vroeger alleen maar weilanden en landerijen waren. Moeilijk voor te stellen, maar Roudaina, Sahar en Jennate zijn goed op de hoogte. Ze weten waar ‘Oud Noord’ begint, waar Hans van ’t Veer vroeger tijdens de oorlog woonde. Meneer Van ‘t Veer groeide op in de Van der Pekbuurt, waar hij goed in de gaten werd gehouden door zijn ouders.

Hoe was het voor u als kind om in de oorlog te leven?
Toen de oorlog uitbrak was ik vier; ik wist helemaal niet wat oorlog was. Er vlogen vliegtuigen over en die hebben tanks met benzine en olie in brand gestoken. De Nederlanders wilden niet dat de Duitse bezetter daar gebruik van zou maken. Ik vond dat een prachtig gezicht. Vlammen en roet… Als ik buiten wilde spelen dan mocht dat wel, maar ik mocht niet ver weg. Alleen binnen mijn eigen blok mocht ik komen. Als er een luchtalarm was moest ik zo snel mogelijk naar binnen en dat gebeurde soms een paar keer per dag. Ik heb een paar keer horen schieten, maar niks gezien.’

Heeft u ook enge of andere vreselijke dingen gezien?
Het was natuurlijk toch een angstige tijd. Er is een keer een vriendje weggehaald met zijn familie. Ik zag dat er een vrachtwagen aankwam en er sprongen allemaal Duitsers uit. Een paar liepen naar de achterkant van de woning. Na een paar minuten zat de hele familie in die vrachtwagen. Ik vroeg aan mijn moeder of ze gingen verhuizen. Nee, zei mijn moeder, hij gaat even logeren. Later begreep ik dat hij nooit meer terug zou komen. Ik heb hem nooit meer gezien en zijn familie ook niet. Hij heette Marcel en was Joods.’

Hoe was het na de oorlog?
Na de oorlog kon ik gewoon door naar de volgende klas omdat ik tijdens de oorlog bij een leraar thuis les heb gekregen. De scholen gingen dicht omdat ze niet verwarmd konden worden: de kolen waren op. Soms hadden de Duitse bezetters de scholen ingepikt om als kazerne te gebruiken. De laatste twee jaar kreeg ik les van een onderwijzer, samen met twee andere jongens, van 9-13 uur in zijn woonkamer. Ik vond het niet zo leuk, want ik miste mijn klasgenootjes en het was best saai. Maar ik heb dus geen achterstand opgelopen. Mijn vader was slager en ‘betaalde’ op die manier die onderwijzer.’

Archieven: Verhalen

‘De Joodse mensen gaven dierbare dingen af door het hek’

Vanuit hun school, De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, is het voor Dina, Sara, Zeinab en Nasserdine maar 10 minuutjes lopen naar het huis van Gre Arkenbout. Ze heeft een gezellig huis met veel bloemen en planten. Ze hoopt dat ze haar verjaardag nog in dit huis kan vieren waar ze al heel lang woont. Inmiddels is mevrouw Arkenbout alweer bijna 90 jaar oud. Tijdens de oorlog woonde ze in Amsterdam-Oost en ze weet daar veel over te vertellen. Ze was 8 jaar toen de oorlog begon.

Kende u Joodse mensen tijdens de oorlog?
In mijn klas zaten Joodse kinderen en op een dag waren ze allemaal weg. We mochten er niet over praten. Dat was in die tijd heel normaal. Ik weet nog een naam, Annie de Waas en nog een meisje. Zij hebben nog in mijn poëziealbum geschreven. Er werd niet over gesproken, want er waren soms leraren die voor de Duitsers waren en je wist niet wie voor wie was. Je mocht ook niet zomaar tegen een leraar iets zeggen. Je moest eerst je vinger opsteken en dan heel beleefd zijn. Dat was moeilijk natuurlijk. Maar alles ging gewoon door.

‘Mijn ouders zongen in een koor in Amsterdam. Daar zaten zeker 125 Joodse leden bij. In het begin van de oorlog werd het verboden voor Joodse mensen om mee te zingen. Ze werden uit orkesten en koren geweerd, maar gingen vaak in het geheim verder. Van de leden van het koor van mijn ouders zijn maar twee mensen teruggekomen.’

Kunt u iets vertellen over uw smokkeljas?
Mijn moeder had een bruine jas met krulletjes erop. Ze had zakken aan de binnenkant genaaid van sterke stof. Als ze die jas aanhad, kon ze flessen melk meesmokkelen. Mijn grootouders woonden in de buurt van Durgerdam op een kleine boerderij en dan liep ze helemaal terug naar Oost met die zware jas. Je moest over de pont bij CS en dan had je de kans dat de Duitsers het afpakten. Gelukkig is dan nooit gebeurd.’

Heeft u iets ergs gezien tijdens de oorlog?
Aan de andere kant van het Muiderpoortstation werden Joodse mensen verzameld om getransporteerd te worden naar Westerbork. Daar stonden grote hekken omheen en als kind ging je kijken, maar dat mocht niet. De mensen gaven dierbare dingen af door het hek aan andere mensen. Ze deden soms hun trouwring af om die veilig te stellen. We wisten niet precies wat er aan de hand was, maar ik begreep wel dat er iets ergs was. Mijn ouders wilden niet dat ik dichtbij het hek kwam, dat mocht absoluut niet. De volgende dag was er niemand meer. We hoorden iets over werkkampen in Duitsland en we wisten dat ze naar Westerbork moesten.

‘Ik wil jullie iets vertellen over een broer van mijn man. Johan was 11 jaar en hij moest zich melden bij CS. Hij was heel lang en dun en moest echt aansterken om de Hongerwinter te overleven. Bij het station lag een open Rijnaak, en daar zaten kinderen op stro zaten in. Het was heel koud en de reis was verschrikkelijk. Er was wat water in tonnen en er was een ton om te poepen en plassen. Ze wilden niet overdag varen omdat het IJsselmeer gevaarlijk was. Bij de Oranjesluizen moesten ze wachten omdat het zo stormde. Kinderen werden ziek en werden weer teruggebracht aan wal bij het CS. De boot ging daarna opnieuw varen, naar Lemmer, en veel kinderen werden zeeziek. In Lemmer werden de kinderen opgehaald en naar boerderijen gebracht om aan te sterken. Tijdens de reis heeft Johan nog geholpen om de tonnen met ontlasting en andere viezigheid overboord te gooien. Hij bleek later schurft te hebben, maar gelukkig is uiteindelijk alles goed gekomen. Hij leeft nog steeds.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892