‘Midden op het IJ ging ineens het luchtalarm af’


Izak, Djessy, Isis en Nazo vertellen het verhaal van Jan van der Linden
Nigellestraat 126Amsterdam-Noord

Izak, Djessy, Isis en Nazo van de Amsterdamse Twiskeschool komen thuis bij Jan van der Linden (1936) en zijn vrouw Marijke in Oostzaan. Iedereen wordt hartelijk ontvangen met chocolademelk en koekjes. Meneer Van der Linden gaat daarna naast de leerlingen op de bank zitten en begint met vertellen, zijn vrouw luistert en is ondertussen aan het borduren. Hij woonde in de Nigellestraat in Amsterdam-Noord in de tijd van de oorlog.

Hoe was de oorlog voor u?
‘De Engelsen begonnen bombardementen uit te voeren op Duitsland, dat gebeurde allemaal s’ nachts. Alles moest dan ook verduisterd worden, er mochten geen lichten buiten schijnen. Dat was om de oriëntatie van de overvliegende vliegtuigen te bemoeilijken. Het was dus hartstikke donker. Je hoorde heel zachtjes wat brommen: het geluid van tientallen vliegtuigen die overvlogen. Bij de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord stond luchtafweergeschut. Met zoeklichten zochten ze de hemel af en als ze een vliegtuig gevonden hadden, begonnen ze als een gek erop te schieten. Het was een gedonder van hier tot gunter. Ook werd er met granaten gegooid, de granaatscherven spatten uit elkaar en brokken ijzer vielen neer, je hoorde die brokken tintelen op de dakpannen.

Aan het begin van de oorlog ging ik nog wel eens met mijn moeder naar de stad met de pont. Op een dag voeren we met de pont midden in de IJ toen een luchtalarm af ging. De pont zette meteen vaart om de overkant te halen. Iedereen rende naar het Tolhuis aan de Noordzijde want daar bevond zich een schuilkelder. We hebben daar even moeten schuilen en toen ik weer buiten stond zag ik een vliegtuig over het Centraal Station vliegen, dat een bom vallen. Dat is een heel spannend moment voor mij geweest.’

Wat deed u als kind in de oorlog?
‘Eigenlijk ging het leven gewoon door. We waren veel op straat aan het spelen als er geen luchtalarm was. Er waren helemaal geen auto’s dus de hele straat was van ons! Ook school ging gewoon door, zelfs op zaterdagen. Op een zaterdag in 1943 was mijn moeder me aan het klaarmaken om naar school te gaan toen we een hoop gerommel hoorden. We stonden helemaal te schudden. Ik keek mijn moeder angstig aan en mijn moeder zei alleen het woord ‘bommen’. Op dat moment was de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord dus gebombardeerd. Dat was een heel angstig moment. Mijn school stond op het Mosplein, waarvan er vier lokalen waren gebombardeerd. Wij zijn toen als klas ondergebracht in de Oranje Nassauschool in de Azaleastraat, daar hadden we nog les. Wat ik me ook nog goed kan herinneren is dat tijdens een luchtalarm mijn grootmoeder naar buiten liep. Mijn ooms riepen haar onmiddellijk naar binnen natuurlijk. Ze was stokdoof! Wel levensgevaarlijk natuurlijk.’

Had u Joodse vrienden?
‘Ik had geen Joodse vrienden, maar wel een Joodse oom. Mijn tante, de zus van mijn vader, was getrouwd met een Joodse man. Die hebben we nooit meer teruggezien, waarschijnlijk is hij verraden. Ik woonde in de Nigellestraat en had wel wat Joodse buren. Op een dag in 1943 was ik op straat aan het spelen en zag ik een kindje langslopen met een pop. Later bleek dat er een huis werd leeggehaald. De Joodse mensen die daar woonden waren allang afgevoerd. Het speelgoed van die kinderen werd uitgedeeld aan buurtkinderen. Het bedrijf die dat deed heette Puls, die haalde in opdracht van de Duitsers alle huizen van Joden leeg. Later noemden we dit ‘Pulsen’. De spullen werden waarschijnlijk verdeeld onder de Duitse bevolking.’

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
‘Ik heb het in ieder geval overleefd, dat is zeker. We hadden nog allemaal een voedselrantsoen en kolen werden er volgens mij ook nog wel verstrekt, maar tegen de winter werd het steeds moeilijker om aan voedsel te komen. En op een gegeven moment gingen mensen eten halen, in Noord-Holland en zelfs in Friesland. Mijn vader heeft tot twee keer toe een voedseltocht gedaan. Hij kwam helemaal bij de Afsluitdijk terecht om voedsel te halen. Hij nam dan bijvoorbeeld tarwe mee. Alleen tarwe moet je natuurlijk malen. Thuis hadden we geen tarwemolen, maar wel een koffiemolen, dus daarmee hebben we toen tarwe gemaald. We hadden geen gist om het deeg te laten rijzen, dus het brood was maar een paar centimeter hoog. Maar ach, je had in ieder geval iets te eten. Op het einde van de oorlog waren er helemaal geen honden en katten meer, die zijn allemaal opgegeten!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892