‘Ik dacht dat het een spelletje was’


Chris, Nihad en Sherida vertellen het verhaal van Herman Polak
Amsterdam

Herman Polak (1937) komt naar de Rosa Boekdrukkerschool om aan Chris en Sherida uit groep 7 en Nihad uit groep 8 (die vorig jaar al iemand heeft geïnterviewd, maar heel graag nog eens mee wilde doen) zijn verhaal te vertellen. Als ze hun eerste vraag stellen, moet Herman eerst even zijn mond leeg eten, want hij had net een koekje gepakt. Dan maar eerst een korte vraag: of ze u of je moeten zeggen. Ze mogen hem tutoyeren. ‘En stel al je vragen, hoor.’

Had u verwacht dat er oorlog zou komen?
‘Nee, absoluut niet. Mijn ouders waren een beetje naïef, goedgelovig betekent dat. Ze dachten: wij wonen al zolang in Nederland, ons gebeurt niets. Toen het eenmaal oorlog was en de Duitsers steeds meer maatregelen tegen Joden namen, zeiden veel mensen: “Dat gaat wel voorbij, wij horen helemaal bij Nederland”. Dat was niet waar, bleek achteraf, want de meeste Joden zijn vermoord in de oorlog. Daarom zit ik hier. Om de mensen erop te wijzen hoe gevaarlijk het is om te denken: het gaat wel over. Het is wél gevaarlijk en we zitten er nu weer middenin. Het is weer oorlog en er worden weer mensen weggevoerd. Er is helaas niks of te weinig veranderd.’

Hoe lang heeft u uw ouders niet gezien in de oorlog?
‘In 1942 besloten mijn ouders toch maar onder te duiken. Dat was de laatste keer dat ik ze zag. Mijn zus ging naar Enschede; ze ging daar gewoon naar school. Ze zag er ook niet zo Joods uit. Ik ging naar Amsterdam. Het ergste was dat mijn ouders niet wisten waar hun kinderen waren en of ze nog leefden. Een paar jaar later wist ik niet eens meer dat ik nog ouders had. Ik miste ze ook niet. Ik dacht trouwens ook dat ik niet bang was, ik had immers nooit nachtmerries. Ik geloofde ook dat de situatie mijn eigen schuld was, omdat ik dus een Jood was en ze Joden dood wilden hebben. Na de oorlog kwam al die angst eruit en heb ik heel lang erover gedaan om dat te verwerken. Als je niet van jezelf houdt, kun je niet van een ander houden. Ik moest dat na de oorlog leren. Dat je van jezelf en van een ander mag houden. Ook mijn ouders doken onder, apart van elkaar. Mijn vader had een valse identiteitskaart, dat is een soort paspoort. Die kon gewoon op straat; hij zag er niet zo Joods uit. Ik wel, dus ik moest binnenblijven al die jaren. Ik begreep niet waarom. Omdat ik Joods was, zei men. Maar ik wist niet wat Joods zijn was en had nooit geweten dat ik dat dus was.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Ik heb op achttien verschillende onderduikadressen, de meeste in Amsterdam, gezeten. Achttien verschillende families die mij in huis namen. Dat was gevaarlijk voor hen. Als je mensen bij je liet onderduiken, kon je ook worden opgepakt en naar een kamp worden gestuurd. Het was verboden om Joodse mensen in huis te nemen. Eén adres waar ik ondergedoken zat, is verraden. Op een avond kwamen Nederlandse agenten naar boven en riepen: “Waar zijn de Joden? Waar zijn de Joden?” Iedereen moest zijn bed uit. Ik vond het wel spannend, ik begreep niet hoe ernstig het was. Ik dacht dat het een spelletje was. De andere mensen gilden en huilden. Die wisten wel dat ze naar een kamp gingen en dood zouden worden gemaakt. Achter mij stond een Joodse slager, die zei: ‘Hermannetje, probeer terug te gaan naar je bedje.’ Dat lukte mij, zonder dat de agenten het door hadden. Die slager ging ervoor staan, zodat ze mij niet zagen.’

Heeft u ook leuke dingen meegemaakt?
‘Na de oorlog wilden mijn ouders weten of hun kinderen nog leefden. Toevallig hoorde mijn vader direct na de bevrijding dat er in Landsmeer een klein Joods jongetje was. Hij ging daar naartoe, zag me en vroeg me: “Jongetje, hoe heet jij?” Ik was in de oorlog getraind om op te passen voor foute mensen, dus ik rende huilend naar mijn duikmoeder, zoals ik de vrouw noemde waar ik ondergedoken zat. Zij ging boos naar mijn vader, maar hij wist zeker dat ik zijn kind was. Hij huilde als een baby, zo blij was hij dat ie mij levend zag. Hij vertelde dat ik Hermannetje heette en zijn zoon was. Hij zei dat hij mij volgende week zou ophalen, Maar ik zei dat ik niet mee wilde. De burgemeester van Landsmeer had net beloofd dat alle kinderen chocola – verzameld uit de voedselpakketten – zouden krijgen om zo de Bevrijding te vieren. Grappig dus: ik wilde niet mee omdat ik die chocola nog eerst wilde eten! Na mijn vaders dood las ik in zijn dagboek dat hij dat chocola-verhaal had opgeschreven. Ik dacht toen alleen maar: ik geef mijn chocola niet op voor zo’n vreemde meneer!’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892