Archieven: Verhalen

‘Ik had van alles gesloopt om te stoken’

Derya, Mio, Ibrahim en Nora van de Multatulischool in de Amsterdamse wijk Bos en Lommer interviewen de 92-jarige Piet van Heusden. De kinderen vragen onder andere over de ring die hij draagt. Deze heeft Piet van zijn ouders gekregen toen hij in 1952 wereldkampioen wielrennen werd. Dat heeft niets met de oorlog te maken, maar maakt wel indruk. Piet was vroeger dus beroemd!

Wat was uw eerste reactie toen u hoorde dat Nederland bezet was?
‘Als kind wist je daar maar heel weinig van. Ik was toen een jaar of tien, elf. Het eerste dat ik me herinner zijn Duitse militairen die langs het Mercatorplein reden. Ik was niet bang voor ze. We wisten toen nog niet wat er ging komen. Die soldaten waren op weg naar Haarlem en er was een opstopping of zo. Ze mochten niet uit hun wagen en vroegen mij of ik even wat eten wilde halen. Ik kreeg geld mee en haalde wat te eten. Het was ook niet dreigend. Als ik nee had gezegd, dan hadden ze een ander kind gevraagd. Wat wel dreigend was, was die keer – wat later – toen ik wel eens voor een Jood werd aangezien, omdat ik gitzwart haar had. Toen heb ik een persoonsbewijs aangevraagd, waarmee ik kon aantonen dat ik niet Joods was.’

Kende u ook mensen die werden opgepakt?
‘Ja, mijn vader. Hij moest werken in Duitsland. Ik was enig kind, was toen de enige man in huis – al was ik nog erg jong – en draaide op voor de klusjes. We hadden mijn grootvader in huis, maar die lag meer in bed dan dat ie op was. Het moeilijkste was dat er weinig hout was. We hadden een noodkacheltje gemaakt, een soort groenteblik met een klein brandhaartje binnenin. Daar deed je dan kleine stukjes hout in. Toen de oorlog afgelopen was, leek het wel een ruïne bij ons thuis. Ik had van alles gesloopt om te stoken in dat kacheltje; de schuifdeuren, de trapleuning, de kolenkist die op de veranda stond en de leuningen van die veranda en de deuren, behalve van het toilet en de ingang. Tussen de rails van tramlijnen 7 en 1 had je toen tramblokjes. Ook daarvan heb ik wat weggehaald, stiekem in het donker.’

Was u bang dat uw vader zou omkomen in Duitsland?
‘Ja, maar dat is niet gebeurd. Hij is in 1944 door de Russen bevrijd en in Brabant gedropt. Amsterdam was nog niet bevrijd, dus hij kon niet naar huis komen. In Eindhoven heeft hij een half jaar moeten wachten. Kleding had hij niet meer; hij droeg militaire kleren. Toen Amsterdam was bevrijd en hij thuiskwam, heb ik die kleren ook nog gedragen, omdat ik uit de mijne was gegroeid. Dat was heel ruwe stof; mijn dijen gingen ervan kapot. Het kan ook zijn dat mijn huid niet meer zo gezond was door de oorlog.’

Hoe was het om hem na een lange tijd weer te zien?
‘Vreemd. Ik had hem vijf jaar niet gezien en was toen pas tien en nu vijftien. Ik had een andere voorstelling van hem, en waarschijnlijk heeft hij dat ook van mij gehad. Hij was gewond ook. Door een bombardement was zijn ene hand helemaal stijf. Wat hij in Duitsland heeft gedaan, heeft hij nooit verteld, alleen dat hij in een fabriek heeft gewerkt.’

Archieven: Verhalen

‘Ik hoorde een schot en opeens lag ik onder het paard’

Kardelen, Maroia en Alara interviewen Ton van der Zwaard. Ton was vroeger timmerman en heeft nog meegeholpen om hun school, de Multatulischool in Bos en Lommer (Amsterdam-West), te bouwen. Daarom weet hij bijvoorbeeld dat er onder de school een hele diepe kelder zit. Tijdens de oorlog woonde hij aan de Kattenlaan, bij het Vondelpark.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Ik was toen zes. We werden op een morgen wakker en we hoorden schieten. Dat was de Nederlandse luchtafweer; er werd geschoten op Duitse vliegtuigen. Mijn moeder zei toen: Oh! De oorlog is begonnen!” Mijn vader antwoordde nog: Neuh, dat is oefenen. Maar het bleek geen oefening te zijn. Een paar uur later kwam een hele colonne Duitsers de Overtoom op. Die stond vol met mensen die naar de Duitsers keken. In plaats van dat ze hen een steen voor de kop gooiden, vonden ze het prachtig, die militaire toestanden.’

Wat deden uw ouders voor werk?
We woonden vlak naast het Vondelpark, mijn vader was daar baas-tuinman. Hij wist alles van planten en paarden. Op het park was toen nog een boerderij met twintig koeien en een paardenstal en ik scharrelde er wat tussen. Ik bracht de paarden naar het land en haalde ze weer op, en ook de koeien, soms drie, vier tegelijk. De koeien hebben ook mij wel eens naar het land gebracht, want ik kon ze niet houden. In de Hongerwinter melkte ik ze twee ochtenden per week. Fijn, want dan hadden we ook wat boter. We aten verder aardappelen en suikerbieten, daar kookte mn moeder één of andere blubber van. En zo heb ik het overleefd.
Mijn moeder was gewoon huisvrouw, ze was thuis. We woonden in een heel oud huisje, de muren waren heel dun en als ik in de winter wakker werd, was het water in het bekertje bij mijn bed bevroren. Zo koud was het. Maar we hadden wel genoeg hout uit het park voor de kachel in de grote kamer. Veel buren, soms wel tien tot twaalf mensen, kwamen ‘s avonds dan bij ons zitten.’

Was uw familie veilig tijdens de oorlog?
‘Mijn neef was chauffeur op de tram in Arnhem en is opgepakt. Die moest voor de Duitsers munitie gaan rijden naar de Atlantikwall, een verdedigingslinie aan de kust. Op een gegeven moment is hij daar ontsnapt en ondergedoken bij ons. Mijn tante, zijn moeder, ging toen met een wagen van het Rode Kruis naar ons toe en die werd beschoten door de Engelsen, omdat ze dachten dat daar moffen inzaten. Ze is daarbij omgekomen.

Wat is het spannendste dat u heeft meegemaakt?
‘Aan de ene kant van het park zaten Duitsers die afgekeurd waren voor het front. Dat waren veelal de wat ouderen. Aan de andere kant zat het schorem, dat was de SS. Die oudere Duitsers deden eigenlijk geen kwaad. Die twee groepen hadden nog wel eens ruzie met elkaar en op een avond in maart 1945, net toen ik twee paarden naar het land bracht, hoorde ik een schot. Ik vloog over het paard en lag er ineens onder. Dat paard kreeg een kogel door zn kop, waarschijnlijk afgeschoten door de SS, en was hartstikke dood. Ik kwam onder zn buik terecht, dat was zacht. Dat was wel spannend.’

Waren er leuke momenten in de oorlog?
‘Eigenlijk niet. Die Duitse officieren reden te paard en ik ook. Ik heb een keer met zon Duitse officier een wedstrijd gedaan. We gingen over de paardensprong. Het paard ging wel, maar hij niet en toen viel hij met zn kop tegen de paardensprong aan. Dat vond ik wel leuk.’

Archieven: Verhalen

‘Als je honger hebt, doe je rare dingen’

Gygy, Amir, Lina en Ela gaan naar Jopie van Hofwegen om haar te interviewen over haar kindertijd in de oorlog. Ze vindt het nu met Oekraïne ook wel weer een beetje spannend en hoopt dat er hier nooit meer oorlog komt. Naast het verhaal over de oorlog van toen, in en rond de Agatha Dekenstraat in Amsterdam-West, is het ook gezellig. Jopie vindt dat Gygy wel een goed fotomodel zou kunnen worden later.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Nou, dat kreeg ik niet zo mee, want ik was toen pas een jaar. Toen ik wat ouder was, heb ik wel gezien dat er Joodse mensen werden opgepakt en weggevoerd. Dat was heel erg. Je wist niet wat er met ze zou gebeuren. Ook mannen werden opgepakt om verplicht in Duitsland te gaan werken. Dat wilden ze niet. Die bleven thuis en dan gingen de Duitsers zoeken. Ik heb ze bij ons aan de overkant wel eens met geweren een trap op zien hollen. Dan werden die mannen toch opgepakt en naar Duitsland gestuurd. Mijn vader heeft nooit in Duitsland gewerkt, maar mijn schoonvader, weet ik van later, wel. Die is tijdens een razzia opgepakt. Later is hij gevlucht en weer terug naar Amsterdam gekomen. Onderweg kreeg hij bij boeren eten en onderdak.’

Kunt u vertellen over goede en slechte gebeurtenissen?
‘Er waren heel weinig goede dingen. Maar wat wel goed was, was de saamhorigheid. Mensen hielpen elkaar veel meer dan nu. Als iemand iets over had, dan gaven ze het door aan wie het nodig had. Er waren verder vooral veel slechte dingen. We moesten alles verduisteren, je mocht geen lichten aan doen. Eén keer waren mijn zusje en ik door de gordijnen naar buiten aan het kijken. Twee Duitsers zagen ons en richtten hun geweer op ons. Onze ouders trokken ons snel weg bij het raam. Gelukkig schoten die soldaten niet. Maar ja, dat waren ook misschien vaders met thuis in Duitsland kinderen.’

Kende u Joodse mensen?
‘We hadden een kennis die Joods was,. Zij ging onderduiken. Ze was heel donker en had haar haar blond geverfd en ging bij een boer wonen. Zo heeft ze de oorlog overleefd. Ze leeft nog, ze is al 93. Haar vader heeft de oorlog ook overleefd. Die speelde in het Concertgebouworkest. Omdat hij zo goed muziek speelde, lieten de Duitsers hem in leven. Na de oorlog zag hij zn dochter weer. Maar zijn dochter en vrouw, haar zus en moeder dus, waren vergast.’

Hoe was de Hongerwinter voor u en uw familie?
‘Verschrikkelijk. Er was haast geen voedsel meer te krijgen en het was koud. We gingen met een lege maag naar bed. Mijn vader ging met mijn oudste zus op een fiets met houten banden bij boeren langs voor eten. Mijn zus kon huilen op commando. Dat deed ze dan bij een boer en dan kreeg ze wat. Ik heb ook een keer eten gestolen, samen met mijn moeder. Een man liep met een bakkerskar vol met brood en die werd omgegooid. Wij, en meer mensen, hebben toen brood gejat. Dat was wel zielig voor die bakker, maar als je honger hebt, doe je rare dingen. We hebben zelfs kat gegeten. Dat was best lekker vlees. Maar toen we het aten wisten we niet dat het kat was, hoor. En het was niet onze eigen kat. Tegen de kou hadden we een potkachel midden in de kamer staan en daar gooiden we van alles in dat brandde. Oude schoenen bijvoorbeeld, of dus wat er maar was. We kookten ook op die kachel. Het was alleen in de kamer een beetje warm, de rest van het huis was koud. We lagen aangekleed in bed, met dikke sokken aan. Het was dus heerlijk toen de Bevrijding kwam. Dat was eerst één groot feest.’

Archieven: Verhalen

‘Ik moest de slagers in de buurt waarschuwen’

Hubert Neuhuis komt met een tas vol spullen naar de Multatulischool in Amsterdam-West. Aan Shahd, Lamis, Omer en Jona laat hij een granaathuls en ebbenhouten beelden, die zijn vader in de oorlog van een Joodse kunsthandelaar kocht, zien.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was toen vier. Daar kan ik me niks van herinneren. Maar van de oorlog zelf kan ik me wel veel herinneren. Bijvoorbeeld die keer dat meneer Wegloop, een klein mannetje met een zwarte, fluwelen jas met een gele ster erop, aanbelde. Hij was kunsthandelaar van beroep en vroeg me of mijn vader thuis was. Morgen moet ik me melden voor Westerbork,” vertelde hij mijn vader. Toen dachten we dat dat een werkkamp was. Hij zei: Ik heb hier twee beeldjes, wilt u die kopen? Want als ik naar het werkkamp moet, heb ik niks aan beeldjes, dan heb ik liever geld.” Mijn vader heeft ze toen gekocht. De meneer is nooit meer teruggekomen. Westerbork bleek een doorgangskamp te zijn. Je werd er op de trein gezet naar onder andere Auschwitz en daar werd je vergast. Maar dat wisten we toen nog niet. Die beelden heb ik nog steeds. Net als de huls van een granaat. De granaat zat bovenin, werd eruit geschoten na de explosie en de huls bleef zo achter, Ik heb ‘m gevonden. Een grote is het, dat vond ik mooi als kind.’

Hoe bent u te weten gekomen over wat er in de kampen gebeurde?
‘Ik ben later, na de oorlog, in Auschwitz geweest. Dat was echt een fabriek om mensen te vermoorden. Mensen gingen daar naar een grote ruimte en dan zeiden de bewakers dat ze eerst gingen douchen voor ze gingen werken. Onthou goed het nummer van je kleren,” werd hun gezegd. “Want je moet weten waar ze hangen als je zo terugkomt. En dan gingen ze naar de zogenaamde doucheruimte, en daar werd poeder in gegooid dan ontstond er gas en dan waren ze met een paar minuten dood. Een hele berg lijken lagen er dan. Die gingen op een kar naar de ovens. Alsof het een fabriek was. Heel erg om te zien. Laat dat alsjeblieft nooit meer gebeuren.’

Hoe was om in een bezet land te leven?
‘Iedereen deed wel een beetje aan verzet. Zoals de huisvrouwen die de was buiten hingen en dan een rood truitje, een wit truitje en een blauw truitje naast elkaar hingen; de kleuren van de Nederlandse vlag. NSB’ers belden aan om te melden dat de was anders moest hangen. Dan deden ze net of ze het zelf niet zo hadden gezien. Oh, heb ik het verkeerd opgehangen? zeiden ze dan. Iedereen was wel opstandig, want die Duitsers die pikten alles in. Dat noemden ze vorderen.’

Is er ook wel eens iets van jullie gejat of gevorderd?
‘Mijn vader had een bedrijf met vrachtautos. Die werden ook allemaal afgepakt. Soms kwam er wel eens een vrachtwagen terug. Die was dan door de Engelsen teruggepakt. Mijn vader liet daarmee door zijn personeel voedsel halen in Friesland, waar veel boerderijen waren. Dan probeerden ze bieten en granen en zo te kopen. Soms reden ze ‘s nachts op een stil weggetje langs weilanden en namen ze een koe bij de horens. Die kreeg een mes in zn keel en dan gooiden ze die op de vrachtwagen mee naar Amsterdam. Ik moest dat dan melden bij de slagers in de buurt. Die kwamen dan met messen en bijlen en hakten die hele koe in een kwartier tijd in stukken. Zo hadden we vlees om in de buurt te verdelen.’

Archieven: Verhalen

‘Die kinderen van NSB’ers waren vast eenzaam’

Halil, Eyad en Melane lopen vanaf school naar mevrouw Frederika de Boer-Blom. Ze woonde tijdens de oorlog in Amsterdam-West en in -Oost. Naast haar herinneringen over de oorlog, gaat het gesprek ook over hoe het na de oorlog verder ging met hoge pieten als Eichmann en Mussert. Frederika vindt het heel laf dat Hitler zelfmoord heeft gepleegd. Eichmann en Mussert zijn berecht en opgehangen. Bij haar in de buurt hing na de oorlog een pop in de boom met een bord erbij: ‘Hang je lekker Mussert?’ Dat ziet ze nog zo voor zich.

Kunt u zich nog iets herinneren van toen de oorlog uitbrak?
‘Ik was toen drie jaar. Ik ging met mijn vader naar buiten en we hoorden een sirene. Ik vroeg wat dat was. Mijn vader zei: Nu is het oorlog”. Ik had lieve ouders, die het allemaal zo prettig mogelijk maakten en ervoor zorgden dat wij kinderen er zo weinig mogelijk last van hadden. We woonden hier in Bos en Lommer en verhuisden in de oorlog naar Oost, wat dichter bij familie van mijn moeder was. De ouders van mijn moeder woonden aan de Amstel, tien kilometer buiten Amsterdam. Zie verbouwden daar onder andere aardappelen, snijbonen, sperziebonen, tomaten en fruit. De broers van mijn moeder namen dat op een handkar mee om te verkopen in de stad. Naarmate de oorlog langer duurde, werd alles steeds slechter.’

Hebben jullie ook onderduikers gehad?
‘Nee, we hebben geen onderduikers gehad. Ons huis was te klein, anders misschien wel. We woonden met zijn zessen; vader, moeder en vier kinderen. Nee, ik had ook geen Joodse familie. In Oost woonden veel Joodse mensen en die zijn allemaal meegenomen. Zij werden eerst naar een terrein aan de Polderweg gebracht. Dat was vroeger de plek waar altijd kermis was. Ik heb daar mensen zien staan, toen ik een keer met mijn vader langsliep. Daarna moesten ze naar de Hollandse Schouwburg en tot slot werden ze in de trein afgevoerd naar de kampen in Duitsland. Ze werden daar vermoord. We hadden wel een NSB’er in de straat wonen. Met die kinderen mochten we niet spelen. Dat was uit den boze. Die kinderen zaten ook bij de Jeugdstorm. Ze hadden uniformen aan en petjes op. Die kinderen zijn vast eenzaam geweest. Ze speelden ook niet met andere NSB-kinderen. Ook na de oorlog was het moeilijk voor ze.’

Wat is het ergste dat met uw familie is gebeurd tijdens de oorlog?
‘Een keer liep ik op straat met een vriendin toen er een bom viel. Mijn vriendin holde naar huis en ik werd door iemand naar binnen getrokken bij een fietsenstalling. Van angst plaste ik in mijn broek. We zijn allebei weer veilig thuisgekomen. Het was heel eng. Ik ben nog altijd wel bang voor vliegtuigen die laag overvliegen.’

Heeft u nog een goede herinnering aan die tijd?
’We woonden in Oost vlak bij een spoordijk. Daar mocht je niet komen en het was afgezet met rollen prikkeldraad. Daar kwamen ook treinen met voedsel voor de Duitse soldaten. En als die kwamen gingen we er naar toe om eten te stelen. Mijn broer en ik ook. Mijn broer viel een keer in het prikkeldraad en zijn been bloedde flink. Een Duitse soldaat zag ons daar op de dijk. Mijn broer moest meekomen naar een seinhuisje en we kregen een grote verbanddoos mee. We zijn naar huis gegaan, waar mijn moeder zijn been kon verbinden. Later gebruikten we de kist als schoenpoetsdoos. Dat was dus een aardige Duitse soldaat, die ons dat had gegeven.’

Archieven: Verhalen

‘Het was een spagaat voor mijn moeder’

Mohammed Amir, Badr, Rayan en Mohammed mogen Jan Aubertijn interviewen. Hij woonde in de oorlog in de Van Oldenbarneveldtstraat in Amsterdam-West. De kinderen zitten op de Multatulischool, ook in West. Meneer Aubertijn laat hun een schoolfoto zien van zijn klas in 1940. Hij was toen vijf. Alle kinderen zien er heel netjes uit. De jongens met een stropdas en een overhemd. De meisjes hebben allemaal een strik in het haar.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘We zagen veel militairen door de straten gaan. Dat vonden wij kinderen wel spannend. Schiphol werd gebombardeerd en na vijf dagen gaf Nederland zich over. We hadden de oorlog verloren en waren bezet. Vlak na de capitulatie liep een grote groep Duitse militairen door de buurt. Wij zaten als kinderen verbaasd op de stoep naar ze te kijken en roepen. We werden door een oudere meneer weggestuurd. Die vond het niet gepast wat we deden. Mannen werden verplicht in Duitsland te gaan werken. Mijn vader werd ziek en afgekeurd en mocht daarom thuisblijven. Het was een zeer moeilijke tijd. Ik had namelijk een Duitse moeder. Zij kreeg aan het eind van de oorlog geen eten meer van de winkeliers vanwege haar afkomst. Dat moest ik als jonge jongen regelen.’

Was dat niet lastig om in de oorlog een Duitse moeder te hebben?
‘Ja. In de zomer van 1942 voetbalde ik met vriendjes op straat. De ouders keken vanuit het raam naar ons en zagen dat een Duitse soldaat bij ons aanbelde. Hij was op Schiphol gestationeerd en dacht: Ik ga even een kop koffie halen bij mijn nicht in Amsterdam.Mijn vader was woest en zei tegen mijn moeder dat dat niet weer moest gebeuren. Zij is in de oorlog nog een keer naar Duitsland gegaan en vertelde aan haar tantes dat de mannen bij ons onderdoken. Mijn tantes begrepen niet dat dat kon in dat kleine land van ons. Want als de Duitse jongens niet in het leger wilden, lukte het hen niet om zich te verstoppen en werden ze verraden en opgehaald. Mijn moeder heeft twee broers verloren in de oorlog, een in Rusland en een in Frankrijk. Het was voor haar een spagaat. Dat is nu ook zo in Oekraïne, dat familieleden in de landen wonen die oorlog met elkaar hebben.’

Maakte u zich geen zorgen dat uw vader kon worden opgepakt?
‘Het laatste jaar werd het steeds lastiger. Mijn moeder kreeg in 1945 nog een kind, een meisje. Ze lag in het ziekenhuis en daar waren wel katoenen luiers, maar geen spullen om te wassen. Dat moesten wij zelf doen. Ik moest dus iedere dag met een tas met vuile en schone luiers van de Van Oldenbarneveldtstraat naar het ziekenhuis heen en terug. Op een zondagmiddag wilde mijn vader ook mee en toen kwam er net over de brug een lange rij opgepakte mannen met gewapende, Duitse militairen aan. “Lopen, Jan!” zei mijn vader. We zijn gaan rennen en verscholen ons achter een deur, die geopend was. Dat was heel angstig.’

Hoe kwamen jullie aan eten in de Hongerwinter?
‘Alle mensen kregen distributiekaarten waarmee je wat kon kopen. Groente bijvoorbeeld, maar ook klompen –  schoenen waren er niet – of een zakje kolen. Maar het was nooit genoeg. We hadden wel een kachel in de woonkamer en in de slaapkamers, maar die kon je niet stoken zonder hout of kolen (Jan Aubertijn heeft een kooltje meegenomen en laat het de kinderen zien) en dus was het koud. Zo koud dat er ijsbloemen op de ramen kwamen. Je wilde dan liever niet opstaan. Mannen zaagden ‘s nachts bomen voor hout in de kachel. Mijn vader ging ook samen met de buurman de houten bielzen onder de treinrails weghalen; er reden toch geen treinen meer. Dan ging ik mee en moest ik op de uitkijk staan. Voor eten ging mijn vader elke paar weken met een bakfiets naar de Wieringermeer, bij de Afsluitdijk. Hij kwam dan thuis met tarwe, suikerbieten en tulpenbollen. Mijn moeder snee dat in schijfjes en bakte ze met een beetje boter. Die winter gingen we niet naar school. Na de Bevrijding konden we weer naar school. Het was een feestelijke dag op het voetbalveld, met koek en limonade en dansen. Een echt bevrijdingsfeest. Dat was heel fijn.’

Archieven: Verhalen

‘Je at het wel, je moest toch iets eten’

Kaan, Eren, Youssef en Kenan van de Multatulischool in Bos en Lommer (Amsterdam) interviewen Ilse Schuurman (84). Ilse had het heel zwaar in de Hongerwinter, maar heeft – vindt ze zelf – gelukkig niet veel erge dingen meegemaakt. Ze laat de kinderen geld dat in de oorlog werd gebruikt zien. Dat ziet er heel anders uit dan het geld van nu. Ook heeft ze een knijpkat, een lamp die haar vader gebruikte als hij stiekem krantjes ophaalde bij zijn broer, meegenomen.

Hoe was uw leven voor de oorlog?
‘Voor de oorlog was alles gewoon. In de oorlog werd alles natuurlijk anders. Je mocht na achten niet meer op straat. En voor de ramen moest zwart papier, want er mocht geen licht te zien zijn van buitenaf, anders gingen de soldaten schieten. In de Hongerwinter werd het nog slechter, toen hadden we weinig te eten. Tulpenbollen waren dan zogenaamd iets lekkers, maar dat waren ze helemaal niet. Van suikerbieten maakte m’n moeder een soort moes; dat was ook echt heel vies. En van die moes, pulp noemde je dat ook wel, maakte ze ook koekjes. Die prikten heel naar op je tong. Maar je at het wel, want je moest wel iets eten. We hadden geen verwarming, maar alleen een heel klein kacheltje, waar je dan hout in moest doen, wat er ook al niet veel meer was. Ik ging wel eens met mijn moeder op de fiets naar Zaandam op zoek naar hout, met grote fietstassen om plankjes in te vervoeren. Maar ja, dat was in twee dagen ook weer opgebrand, dus dan hadden we het weer koud. We hadden ook geen elektriciteit, maar als je je fiets binnen op een standaard zette en dan ging trappen, dan had je het licht van de koplamp.’

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Mijn oom drukte illegale krantjes. Mijn vader haalde deze op en bracht ze weer verder. Dat deed hij na spertijd, in het donker. Daar kon hij voor worden opgepakt. Als hij dan achter de dijk, waar nu de trein rijdt, een zoeklicht aan zag gaan, ging hij snel een huis in, zodat ze hem niet konden zien. Hij kon naar binnen, omdat hij een loper had, een sleutel waarmee je alle deuren van de trappenhuizen open kon maken. De volgende dag kwam de man van de fietsenstalling bij ons langs om die krantjes verder te brengen. Als er razzia’s waren, werden ze gewaarschuwd en gingen ze ergens onderduiken. Dan konden ze niet naar huis komen. Wij wisten dan ook niet waar ze waren. Dat weten zou gevaarlijk zijn, want dan zouden wij hen kunnen verraden. In het portiek waar wij woonden, woonden ook NSB’ers en dat was best wel eng. Maar die mensen hebben ons nooit verraden. Mijn oom is wel gepakt. Hij is in het concentratiekamp Neuengamme doodgegaan.’

Bent u Joods?
‘Nee, ik ben niet Joods. Ze hebben het wel eens aan me gevraagd in de tram. Iemand zei: “Jij bent een Jodinnetje, hé?” Ik zei van niet, maar ik had heel donker haar, dus dat leek een beetje Joods. Ik vond het best eng dat dat aan me gevraagd werd. Ik vond de Duitse soldaten in het begin van de oorlog trouwens best aardig. Het waren ook maar mensen die van hun overheid naar Nederland moesten. Misschien vonden ze het zelf ook niet echt leuk.’

Wat vond u van Hitler zijn doelen?
‘Daar waren we het helemaal niet mee eens. Zelf was ik te klein om daar toen een mening over te hebben. Ik herinner me dan ook maar enkele dingen uit de oorlog. Dat er een keer een brandend vliegtuig overvloog. En de Hongerwinter, al hadden wij het geluk dat mijn ouders een volkstuintje hadden, waar we eten vandaan haalden. En dat ik soms met m’n moeder, achterop de fiets, de polder inging. Daar was graan geoogst. Met de hand, want machines waren er toen nog niet. Wij verzamelden na de oogst de achtergebleven koren, waarmee we met de koffiemolen meel konden maken. Mijn vader ging soms helemaal op de fiets naar Woerden. Kwam hij thuis met een liter melk. Daar had hij de hele dag voor gefietst, maar je was heel blij dat je weer wat had.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ze hebben hun dochtertje toen Loesje genoemd, mooi he?’

Kyra, Tatum en Noa van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben zich goed voorbereid en vertellen daar van alles over in de auto. Wim van der Loo, die 9 jaar was toen de oorlog begon en aan de Koekoeklaan woonde, woont nu in een mooi seniorencomplex met uitzicht op het park. Bij binnenkomst ontvangst hij heel hartelijk de kinderen en laat ze het appartement bewonderen dat vol staat met mooie spullen en vooral keramiek. Keramiek is zijn grote liefhebberij en hoort als een rode draad bij zijn leven. De kinderen krijgen bij het afscheid een zelfgemaakt keramieken lieveheersbeestje mee als aandenken.

Hoe was het in de oorlog en hoe oud was u?
‘Ik was de oudste van zeven kinderen, na de oorlog zijn er nog twee zussen geboren. Er waren dus vele mondjes te voeden. Mijn ouders hadden een winkel in glas en porselein in de binnenstad. We gingen met een grote kinderwagen gingen langs de boeren in Nuenen en Nederwetten voor eten. Heel soms werden spullen uit de winkel geruild met boeren voor eten, zoals een cassette tegen boter. Thuis had iedereen een eigen boterpotje om alles eerlijk te verdelen. Het bonnensysteem werkte ook prima. Na de oorlog lag de distributie plat, er waren geen kolen meer en eten en drinken werd ook schaars. Op de Fuutlaan stonden komkommers en tomaten in kratten maar die konden niet verdeeld worden omdat het te gevaarlijk was op het placement. We bouwden forten van de houten kratten en we hielden een tomatengevecht met wat jongens uit de buurt. Het was best een leuk tijd voor een jongen van mijn leeftijd voor ouderen was het echt anders en soms levensbedreigend.’


Vertel eens over de bevrijding?
‘Op 18 september werd Eindhoven bevrijd. We zagen vanuit het noorden de Amerikanen en vanuit het zuiden de Engelsen. Daar zijn veel foto’s van in archieven. De stad was vol met twee strijdmachten die elkaar ontmoetten, vol militairen en transport- en munitievoertuigen. Erg mooi om te zien en mee te maken, zeker voor mij als kleine jongen, we juichten en zwaaiden met veel enthousiasme naar ze. Maar op 19 september ‘s avonds om 9 uur kwamen er Duitse bommenwerpers aan, ik kon dat aan het geronk horen. Trossen met lichtkogels werden uitgegooid, die werden ook wel pathfinders genoemd in het Engels. Ze markeren plekken om te weten waar de bommen gegooid moesten worden. Er zijn die dag 227 Eindhovenaren omgekomen. Dat was erg heftig.’

Wat is het ergste dat u is bijgebleven?
‘Dat is een mooie vraag en zal ik eerlijk vertellen. Op de dag van vandaag ben ik daar nog mee bezig, we hadden geen psychische hulp namelijk zoals nu. Ik wist dat dit foute boel was toen de lichtkogels naar beneden kwamen en rende naar huis. Ik haalde de kelder niet, maar wel de gang. Deze had stevige muren. Een minuut later begonnen de bombardementen. We hoorden de bommen fluiten en we wisten dat als het geluid op het laatste moment naar boven gaat, zoals pfff uut, dan weet je dat het heel dichtbij zijn. Er volgde een enorme klap en in ons huis vlogen alle ruiten eruit. De buren kregen een voltreffer en de achterburen ook, maar daar vloog het huis ook in brand. Loesje van Ketel en familie zaten in de kelder, de gasleiding was gebroken en er is toen brand ontstaan. Alle zeven mensen zijn levend verbrand in de vlammenzee. Met Loesje speelde ik mee op straat, knikkeren en verstoppertje en andere leuke spelletjes.’

Wat betekent die gebeurtenis voor u nu?
‘Ik heb altijd een zwak gehad voor Loesje, we zaten samen op dezelfde school. Ze is begraven op de Oude Toren, maar dat wist ik eerst niet dus ging ik op 19 september een bosje bloemen neerleggen bij het kelderraam van het huis dat op de oude plek nieuw gebouwd was, zo om de 2 à 3 jaar. En 15 jaar geleden heb ik dat ook nog gedaan. Een man kwam toen naar buiten en vroeg me waarom ik dat deed en heb ik het hele verhaal verteld. Hij en zijn vrouw hadden drie kinderen en toen ze weer in verwachting waren, hebben ze hun dochtertje Loesje genoemd, mooi he?

Dit is echt gebeurd in mijn leven en ik heb nog steeds contact met deze man. Hij zorgt ervoor dat de graven op de begraafplaats verzorgd zijn. De namen van de omgekomen mensen in de kelder staan ook in de banken op het stadhuisplein. Het heeft allemaal diepe indruk op mij gemaakt maar professionele hulp was er niet, dat heb ik zelf moeten verwerken en je merkt aan mij het dat het me nog veel doet, deze gebeurtenis.

Mijn vrouw is recent ook begraven op de Oude Toren. Ik kom daar regelmatig, ook voor de militairen die daar begraven liggen. Zij hebben hun leven gegeven zodat wij in vrijheid kunnen leven. Ook wat nu in de wereld gebeurt heeft parallellen met de Tweede Wereldoorlog en ik hoop oprecht dat het jullie bespaard zal blijven.’

Archieven: Verhalen

‘De radio begroef mijn vader in een gat in de tuin’

Balqees, Nardos en Naomi van basisschool ’t Karregat mogen op bezoek bij Ton van Hugten. Hij is nu 82 jaar en was 2 jaar toen de oorlog begon. Meneer Van Hugten woonde met zijn ouders, broer en zus in de Poeijersstraat, in hetzelfde huis waar hij nu ook nog steeds woont. De kinderen worden hartelijk ontvangen met een glaasje sap en koekjes in de tuin. Tegen een raam bij de tuintafel heeft hij een zelfgemaakte plaat opgehangen met daarop een foto van toen hij een kind was en de jaartallen waarin de oorlog plaatsvond.

‘Hoelang duurde het dat u niet naar school kon?
‘De schooldeur was dicht. Zeker in de winter, want er was geen kachel en geen stroom. In het begin vond ik dat leuk, maar na een week thuis wilde ik wel weer naar school, ik verveelde me. Na de oorlog ging de school wel weer open.

Toen ik een jaar of 4 was (1940) ging ik naar de kleuterschool op de Tongelresestraat. Het ging er anders aan toe dan nu. In die tijd moesten kinderen die stout waren in de zak van Zwarte Piet. Ik heb verschillende keren gezien dat kinderen die stout waren geweest in de zak moesten stappen. Met de zak op zijn rug verdween Zwarte Piet. Ik wist niet waarheen. Het was afgrijslijk om te zien, zo’n huilend en spartelend kind op zijn rug. Ik was bang dat ik ook aan de beurt zou komen. Ook wat dat betreft zag het leven er voor de kinderen niet zo goed uit. Het kwam waarschijnlijk door de oorlogssfeer die er hing.’

Wat is er met uw vader gebeurd op de nacht van het bombardement?
‘Toen mijn vader op een nacht tijdens hevige bombardementen niet thuiskwam, was ik heel bang dat hij geraakt zou worden en nooit meer thuis zou komen. Hij was aangesloten bij de luchtbescherming. Als het luchtalarm afging, had hij de taak om station Eindhoven te beschermen met een geweer. Mijn moeder, broer, zus en ik vluchtten dan de kelder in. De kelder was klein, leeg en donker. Omdat ik de jongste was, ging mijn moeder daar over mij heen liggen en bleef aldoor maar bidden. Vader bleef heel lang weg, maar hij kwam wel terug. Ik heb een stoeptegel bewaard die in vieren is gespleten door de klap van een bom die hier vlakbij is gevallen. Deze tegel met een stuk van een bom erin heb ik als aandenken aan wat hier is gebeurd. Ik denk dat ik geluk heb gehad, want ik zit hier nog.’

Wat dacht u op het moment dat de Duitsers binnenliepen met geweren?
‘Tjeu, mijn vader had een radio en dat was heel bijzonder in die tijd en heel belangrijk. Soms kwamen er wel 10 of 20 mensen tegelijk luisteren naar de berichten op de radio. Het was wel een risico om dit zo te doen, want de Duitsers mochten het niet weten. Op een gegeven moment kregen we het bericht dat de Duitsers alle radio’s zouden komen ophalen. Dat was spannend, want mijn vader bang was dat de Duitsers wisten dat hij een radio had. Maar hij was creatief en hij bedacht een zinken kist om de radio in te zetten. Deze begroef hij in een gat in de tuin met zand eroverheen. Toen de Duitsers kwamen, zei mijn vader dat we geen radio hadden. De Duitsers zochten alles af. Dat was ook heel spannend! Gelukkig werd de radio niet gevonden.’

Archieven: Verhalen

‘Op weg naar huis rookte ik mijn eerste sigaret’

Dylano, Janus en Ricardo van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben zin in het interview met Harrie van Dommelen. De kaartenapp stuurt ze wel de verkeerde kant uit maar gelukkig zijn ze maar 5 minuten te laat. Meneer Van Dommelen doet de deur open en ontvangt de jongens hartelijk. Hij is er helemaal klaar voor. Op tafel liggen chocoladewafels en paaseitjes. Meneer Van Dommelen was ruim 4 jaar toen de oorlog uitbrak en woonde op de Koudenhovenseweg. Hij kende meerdere Janussen in die tijd, dat geeft meteen een band met de jongens, vooral Janus.

Heeft u iets erg meegemaakt in de oorlog?
‘Wij woonden buitenaf op de Koudenhovenseweg tussen de Javalaan en Sumatralaan in. Voor ons huis was een vrij groot veld en we keken uit op de stad Eindhoven. Op 6 december, Sinterklaasdag, was het mooi weer. Ineens kwamen er vliegtuigen over en zagen we ontploffingen. Mijn vader zei toen: ‘Ach onze Janus en Marinus…’ Hij had twee broers, de oudste was Janus en de jongere Marinus. Mijn ooms gingen elke zondag naar de Catharinakerk en daarna een borreltje drinken bij café de Bonte Os vlak bij de Philipslichttoren en zo ook die dag. Ze wilden net weggaan toen er een bom viel. Janus zat onder de toog en is verbrand. Marinus stond in de deuropening en heeft bescherming geboden aan een jongetje dat tussen zijn benen stond. Ik ben later met mijn vader door de binnenstad gelopen het zag er allemaal verschrikkelijk uit. Marinus is een paar jaar later overleden aan zijn verwondingen, hij heeft ons alles kunnen vertellen.’

Was u angstig in de oorlog?
‘Ik weet nog dat ik in de kamer stond en mijn ouders zeiden dat de oorlog begonnen was. Militaire voertuigen reden op dat moment de straat in. We hadden er in het begin weinig last van, ik kon gewoon spelen en over straat lopen en zelfs door een Duits kamp wandelen. We waren wel bang als er een vliegtuig overvloog. De vliegende bommen werden vanuit Duitsland gestuurd naar London, maar soms haalden ze het niet en vielen dan in de stad. Dan zochten wij dekking in de gang, de kelder of bij de buurman. De buren hadden een gat in de grond met plaggen erover. Scherven konden je dan niet raken maar we waren niet beschermd voor een bom. In de directe omgeving is gelukkig weinig gebeurd, wel eens een bommetje in het veld tegenover ons.’

Haalde u wel eens streken uit?
Op het einde toen we bevrijd waren zijn er twee militairen bij ons ingekwartierd. We noemden ze ‘Tommies’, maar het bleken later Canadezen te zijn. We konden ze niet verstaan en mijn ouders ook niet. Toen ze aan deur vroegen voor ‘sleeping’ , stuurde mijn moeder ze naar de buren want die hadden een ‘slijpsteen’. Haha.

Op een dag ging ik struinen met wat oudere vriendjes. We kwamen de twee Canadezen tegen die bij ons sliepen. Ik werd als kleinste naar voren geschoven om ‘sigarets for papa’ en ‘chocolate for mama’ te ritselen. Ik deed dat en het lukte omdat ze me kenden! Tijdens het wandelen naar huis rookte ik mijn eerste sigaret, ik was nog geen 9… Voordat ik thuis was hadden de buurjongens de sigaretten al van me afgepakt. Mijn vader rookte toch niet, was hun argument. Twee pakken chocola heb ik wel aan mijn moeder kunnen geven, ze was er erg blij mee. ‘s Avonds kwamen de soldaten bij ons thuis, en ook onze buurjongen en buurmeisje want die spraken wat Engels. Op gegeven moment werd aan mijn vader gevraagd of de sigaretten gesmaakt hadden, toen kwam de aap uit de mouw. Mijn ouders werden boos, ik werd de trap opgeschopt, ik had gelogen, haha.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892