‘Er werd vroeger niet gepraat over de oorlog’


Stella, Harvey, Katie en Edin vertellen het verhaal van Betty Mock
President BrandstraatAmsterdam-Oost

Het is prachtig weer op het Albert Wittenbergplein als Pinksterbloemleerlingen Stella, Harvey, Katie en Edin daar de bijna tachtigjarige Betty Mock ontmoeten. De plek waar zij haar vragen stellen over de oorlog heeft een bijzondere betekenis. Het plein is op haar initiatief enkele jaren geleden genoemd naar haar onderduikvader. Dit jaar werd daar ook nog een portret en korte biografie geplaatst.

Hoe weet u wat er met u is gebeurd in de oorlog?
‘Dat was een hele speurtocht. Ik wist dat ik onderdoken had gezeten, maar ik wist de naam van die familie niet meer. Het was heel moeilijk om daar achter te komen. Omdat ik oorlogwees was – mijn ouders zijn beide vermoord in Auschwitz – heb ik eerst contact opgenomen met de stichting Hulp aan Oorlogspleegkinderen. Uiteindelijk kwam ik terecht bij het Stadsarchief. Ik vertelde daar wat ik wel wist: dat mijn onderduikzus Tine heette en mijn onderduikbroer Albert. Dat Albert tien jaar ouder was dan ik. Dat ze in de Transvaalbuurt woonden. Dat mijn onderduikvader een donkere man was. Op de zogenoemde gezinskaarten van Amsterdam staan de namen en de geboortedata van mensen die op een bepaald adres hebben gewoond. Ze vonden die van mijn onderduikgezin. Op de gezinskaart las ik dat Albert uit Paramaribo kwam en dat zijn achternaam Wittenberg was. Die naam zei mij niets. Maar nu wist ik wel dat ik op zoek moest naar Tine Wittenberg. Via weer een andere instantie kwam ik erachter dat zij in Amsterdam-Noord woonde. Ik heb haar één keer gezien, dat is nu tien jaar geleden. Ze heeft mij toen het hele verhaal verteld. Zo ben ik achter mijn verhaal gekomen.’

Kunt u zich nog iets van hier herinneren?
‘Jazeker! De speeltuin is nu wel anders, maar de schommels staan nog op ongeveer dezelfde plek. Ik kan me herinneren dat ik hier door het hek ben gekropen. Dat ik samen met Tine en Albert schommelde. Het gebouw hierachter is de plek waar ik ben geboren én waar ik ondergedoken zat. Op de andere hoek woonden een oom en tante van mij; daar ging ik wel eens naartoe. Dat weet ik ook nog. Ik kan me ook nog vliegtuigen herinneren en dat er pakjes uit de lucht vielen. Van de Bevrijding en de Hongerwinter kan ik me niets herinneren.’

Wat herinnert u nog van uw echte ouders?
‘Helemaal niets. Ik ben geboren in januari 1943 en na zes weken ben ik al in huis gekomen bij Janna en Albert Wittenberg. Het enige wat ik me vaag herinner van hen is mijn donkere onderduikvader. En dat het heel fijn was in dat gezin. Ook weet ik nog dat ik ben weggehaald bij mijn onderduikadres. Na de oorlog ging ik regelmatig spelen bij mijn oom en tante verderop. Die oom was een broer van mijn biologische moeder. Mijn onderduikmoeder Janna wilde graag dat ik mijn familie leerde kennen. De rest van de familie was vermoord in de oorlog. Op een dag, toen Janna mij na een bezoek ophaalde, was ik weg. Mijn oom en tante hadden me naar een gezin in Laren gebracht. Daar moet mijn onderduikmoeder, die echt als een moeder voor mij was, veel verdriet van hebben gehad. Ik ook, want ik heb het niet zo prettig gehad bij mijn adoptiegezin in Laren. Ik had het heel fijn bij Janna en Albert. Het adoptiegezin was gewoon heel anders dan ik was. Ik hield van leren en was bijvoorbeeld ook erg muzikaal, maar daar hadden zij helemaal niets mee.

Heeft u een trauma?
‘Ik denk van niet. Dat heeft twee redenen. Ten eerste mijn karakter, ik ben positief. En ten tweede doordat ik een fijn leven heb. Ik heb mogen studeren, heb een fijn huwelijk en leuke kinderen. Maar ik kon in het gezin waar ik opgroeide in Laren niet praten over mijn verleden. Dat was wel moeilijk. Pas toen mijn adoptieouders er niet meer waren, ben ik alles gaan uitzoeken. Naast het gesprek met Tine heb ik ook veel gehoord van Willem, de kleinzoon van Albert en Janna. Hij heeft weer veel gehoord van zijn oma Janna. In mijn studententijd was ik ook lid geweest van een Joodse studentenorganisatie en daar heb ik met andere voormalig onderduikers, medestudenten, gesproken over de oorlog. Dat was heel prettig, want ik bleek niet de enige te zijn. Heel veel mensen hadden een oorlogsverhaal. Er werd vroeger gewoon niet gesproken over de oorlog. Op mijn middelbare school hadden ook veel kinderen hun verhaal. Tijdens een reünie praten we er nu wel over. Het zijn verschillende verhalen; van mensen die in Indië in jappenkampen hebben gezeten tot aan iemand met een Duitse moeder. Al die kinderen van toen hadden iets van de oorlog meegekregen.’

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892