Archieven: Verhalen

‘Mijn pleegouders namen een enorm risico om mij in huis te nemen’

Hayden, Disaira, Mitra van IKC De Zeven Zeeën interviewen Samuel de Leeuw.  Hij is aangenaam verrast met de eerste vraag: ‘hoe gaat het met u?’ Meneer is 81 en heel actief, doet graag mee met In mijn Buurt en leest veel kranten. Meneer de Leeuw ziet er inderdaad niet uit als een oude man en praat graag veel en snel. De kinderen luisteren geconcentreerd en zijn onder de indruk van zijn verhaal.

Waar komen uw ouders vandaan?
Mijn ouders komen uit Amsterdam. Mijn moeder woonde in Oost en mijn vader kwam uit Zuid en ze hebben elkaar ontmoet onder een lantaarnpaal. Tijdens de oorlog woonde ik in Limburg, niet bij mijn ouders.
Tijdens de oorlog werd mijn vader opgepakt tijdens de razzia bij de Hollandia Kattenburg- fabriek. Mijn moeder zat thuis om op mij te passen omdat ik nog zo klein was. Mijn moeder wist dat er iets verschrikkelijks was gebeurd en besloot om mij onder te laten duiken. Dit was natuurlijk een hele moeilijke keuze! Ze ging naar de overbuurvrouw, omdat ze had gehoord dat zij onderduikadressen regelde voor kinderen. De buurvrouw ontkende en zei dat ze hier niks van af wist. De volgende avond stonden er twee mannen voor de deur die vroegen naar mij. Mijn moeder heeft mij meegegeven en ik vind dit nog steeds een daad van moederliefde. De buurvrouw was natuurlijk voorzichtig met deze informatie.
Ik groeide op als Baukje Veenstra en vergat helemaal dat ik Samuel heette. Mijn pleegouders namen een enorm risico om mij in huis te nemen en ze wisten niet eens hoe ik echt heette. Zij hadden zelf geen kinderen en ik was natuurlijk nog heel klein en noemde hun ‘papa en mama’. Het was daar heel fijn en ik speelde heel veel buiten. De verzetsgroep kwam om de 14 dagen even langs om te kijken hoe het ging bij alle kinderen. Mijn ‘vader’ kwam er per ongeluk achter hoe ik echt heette en hij heeft een brief meegegeven voor mijn moeder. En zo wist mijn eigen moeder dat het goed ging met me.

Wat gebeurde er met uw moeder?
‘Ze was natuurlijk alleen, nadat mijn vader opgepakt was. Mijn moeder wist niet wat er met hem zou gebeuren en ze besloot ook onder te duiken. Uiteindelijk is ze in Heiloo terechtgekomen, bij een gezin met drie kinderen. De vader was Joods en het echtpaar is op papier gescheiden. Hij was ondergedoken in zijn eigen huis. Als de Duitsers kwamen, kon zijn vrouw zeggen dat ze niet wist waar hij was en dat ze gescheiden waren. Mijn moeder was daar dienstmeisje en heeft veel betekend voor dat gezin met die drie jongens. Ik heb gehoord dat er nu een steentje voor het huis is geplaatst met een tekst dat daar onderduikers in huis hebben gezeten.’

Hoe heeft uw moeder u weer teruggevonden?
‘De Verzetsgroep heeft alles goed bijgehouden en zij wisten dus ook mijn adres. Mijn moeder is na de oorlog naar Limburg gekomen. Dat ging niet heel makkelijk. Er was geen openbaar vervoer en ze is liftend in een paar dagen naar Limburg gekomen. Het was al laat in de avond toen ze aankwam. De volgende ochtend ging ik naar mijn pleegmoeder toe en zag daar een vreemde mevrouw liggen. Ik vroeg wie dat was en mijn pleegmoeder antwoordde dat dit mijn echte moeder was. Dat geloofde ik niet en langzaam maar zeker wende ik weer aan haar.
Ik heb altijd contact gehouden met mijn pleegouders en ben ze zo dankbaar. Mijn kinderen noemden ze opa en oma en ik heb ze tot hun dood verzorgd.’

 

Archieven: Verhalen

‘Er kan elke dag wel een bom op je kop vallen en voor een bom kan je niet schuilen’

Vanuit de stad komt Harry Sablerolle op de fiets naar IKC De Zeven Zeeën voor het interview met  Samira, Ouiam en Aishwarya. Hij heeft een hele map met foto’s meegenomen. Van het bombardement op de Ritakerk, maar ook foto’s van de rest van de stad in oorlogstijd. Het interview eindigde met een waarschuwing. ‘Oorlog zit blijkbaar in de mens en dan wordt iedereen gek. Oorlog maakt mensen kapot. Mensen haten is het begin. Laat elkaar met rust.’ Meneer Sablerolle op de Eksterstraat in 1934 geboren en is nu dus 89 jaar.

Was u bang voor bommen in de oorlog?
‘Ja heel erg bang, maar dat werd ik pas na die het bombardement in de Ritakerk. Voor die tijd was ik dat helemaal niet. Er kan elke dag wel een bom op je kop vallen en voor een bom kan je niet schuilen. En dat is de angst. Elke week moest ik melk halen met een karretje bij Watergang. Met mooi weer  buiten de stad, dan was ik niet bang. Daar waren geen huizen en was ik heel gelukkig.  De kinderen die nu vluchten vanuit de Oekraïne hebben ook die angst. Het is nu niet voor te stellen.’

‘We zaten in de Ritakerk en er was feest. Ik was katholiek en de kerk bestond vijfentwintig jaar. Vijfhonderd kinderen uit de buurt kwamen op een zaterdag bijeen en iedereen had mooie kleren aan. Achterin de kerk stonden een aantal misdienaars en de rest zat voorin. Er was luchtalarm, dus we mochten de kerk niet uit. De bom viel door het dak achterin en ontplofte onder de grond. Mijn broer was ook misdienaar en hij moest van mijn moeder eerst suiker halen. Dat is zijn redding geweest. De kinderen die achterin stonden, hebben het niet overleefd. Dat waren vriendjes van mijn broer. Ik zat in het midden van de kerk en heb heel veel geluk gehad. Ik heb mijn hoofd onder de kerkbank gestopt en toen ik weer durfde te kijken was alles zwart van het stof. Het was pikdonker toen ik over het puin ben gekropen.  Huilend ben ik naar huis gerend.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Er lag een groot pak sneeuw en dat was allemaal bevroren. Dat was verschrikkelijk. In de stad hebben veel mensen honger gehad.
We hebben een onderduiker in huis gehad. Hij was een collega van mijn vader en hij kon niet meer naar huis toe vanwege een treinstaking. Hij sliep op zolder. Mijn vader werd heel ziek en hij was bijna dood. Mijn moeder is met die onderduiker naar Lutjebroek gelopen, wel drie keer, om eten te halen. Die onderduiker heeft ons eigenlijk gered. Na spertijd ging hij stiekem toch naar buiten om honden en katten te vangen en zo hadden we weer eten. Hij slachtte de dieren zelf. Na het bombardement moest ik naar Lutjebroek om  bij te komen. Daar sliep ik in een winkeltje in een bedstee. De onderduiker heeft mij daar naartoe gebracht op een slee. Dus ik heb het best goed gehad in de winter.’

Hoe bent u aan hout gekomen tijdens de hongerwinter?
‘Er was een fabriek, vlakbij waar ze spoorwegmateriaal bewaarden. Tussen de rails  zaten houten blokjes met teer, die heel goed brandden. Dat lag allemaal achter hoge hekken, waar niemand mocht komen. Ik heb samen met mijn broer dat hout gejat. Het werd bewaakt en ik moest goed opletten, terwijl mijn broer het hout verzamelde.
Iedereen hakte de bomen om, om het warm te hebben, maar ook om eten op te koken. Er stond haast geen boom meer overeind toen de oorlog afgelopen was.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ook moesten we heel stil zijn, omdat er Duitse bezetters op het eiland Pampus zaten’

Riet de Groot woont al haar leven lang op het Duindoornplein. Ze is inmiddels bijna 90 jaar en fiets nog altijd. Haar huis kijkt uit op het plein en ze heeft alles zien veranderen. Vroeger mochten  kinderen niet op het gras. Als ze betrapt werden, moesten ze strafregels schrijven op het politiebureau. Tijdens het interview wordt er buiten heerlijk gespeeld, gelukkig maar…

Waar woonde u tijdens de oorlog?
Ik ben op nummer 10 geboren en woon nu op nummer 14. Tijdens de oorlog woonden aan de overkant Joodse mensen. Mijn zus was bevriend met de zoon en tijdens een razzia is de hele familie opgepakt. Die jongen probeerde weg te komen en sprong van het balkon, waarbij hij zich heel erg bezeerde. De Duitse bezetter greep die jongen, hij werd in een vrachtwagen gegooid en we hebben de hele familie nooit meer gezien.’

 Hadden jullie huisdieren tijdens de oorlog?
‘Nee hoor, als er een kat op straat liep, dan moest die oppassen. Iedereen had honger en honden en katten werden opgegeten. Dat is iets wat je je nu niet meer kan voorstellen. Het was bar en boos. Iedereen had honger en het was ook nog heel koud. Centrale verwarming bestond nog niet en iedereen verwarmde zijn huis met kolen of hout. Kolen waren niet meer te krijgen en het hout werd overal weggehaald. Alle bomen van het park werden omgehakt en huizen gesloopt om het hout in de kachels te stoppen. Zo kon je koken en je warm houden. Na de oorlog hebben alle kinderen van Noord bomen geplant en nu hebben we gelukkig weer een park.’

Hoe voelde u zich toen u weg moest van uw ouders?
‘Helemaal niet prettig. We moesten in een boot naar Enkhuizen om bij te komen. Die boot was heel eng. We moesten met heel veel kinderen in het ruim en dat was heel donker. Ook moesten we heel stil zijn, omdat er Duitse bezetters op het eiland Pampus zaten. Mijn broertje plaste nog in bed en ik wilde niet dat hij dat deed, dus maakte ik hem de hele tijd  wakker om hem te laten plassen.’

 Zat u op school tijdens de oorlog?
‘We zaten eerst in een gebouw waar de aanvliegroute naar de Fokkerfabriek was. Dat bleek heel gevaarlijk te zijn. Op een dag zijn we geëvacueerd naar een ander gebouw en twee weken later werd de school gebombardeerd. Dus dat was op het nippertje.’

Sprak u Duits tijdens de oorlog?
‘Wij gingen van negen tot twaalf uur naar school en van twee tot vier uur. Na school konden we Duits gaan leren, dat werd ons aangeboden. Mijn vader wilde dat absoluut niet en we zijn nooit gegaan. Ik spreek het nog steeds niet.’

Had u onderduikers in huis?
‘Ja. Ik sliep met mijn zus samen op een kamer en de onderduiker had een eigen kamer. Overdag moest hij boven blijven en ’s avonds mocht hij bij ons beneden zitten. Tijdens een inval die ’s avonds plaatvond is die jongen meteen weggerend, uit het raam gesprongen en van een platje gesprongen. Ik moest in zijn bed gaan liggen, omdat dat nog warm was. De Duitsers hebben we mooi om de tuin geleid. Die jongen heeft de oorlog overleefd en hij is later nog bij ons langs geweest.’

 

Archieven: Verhalen

‘Iemand werd zo maar tegen een muur gezet en doodgeschoten’

Marwa, Mohammed Amin en Mohammed Ali van de Catamaran Landlustschool lopen naar het huis van mevrouw Mien Hak op de Orteliuskade. Tijdens de oorlog woonde zij een straat ernaast en ze weet dus veel te vertellen over de buurt. Alle drie de kinderen kennen de buurt ook goed.

Hoe zag de wijk eruit?
‘Hier was allemaal zand, je kon heel ver kijken. Het waren velden land waar Dirk van de Broek zijn koeien en paarden had lopen. Er waren wel wat grote tuinderijen, maar verder geen bebouwing. Mijn moeder en ik gingen vaak naar de tuinderijen verderop om te kijken of we aardappels konden kopen.  Het zwembad was er al wel. Ik heb hier nog zwemlessen gehad. De speeltuin die hier is, is hier ook al heel lang.  Er werd hier op de landelijke gebieden rond de bevrijding allemaal broden gedropt. Toen hadden we eindelijk weer wat lekkers te eten.’
‘We speelden eigenlijk altijd buiten. Behalve ’s avonds. We moesten voor het donker binnen zijn, want niemand mocht meer de straat op als het donker was. Als we buiten aan het spelen waren en het luchtalarm ging af, moest je snel ergens naar binnen. Als ik met een vriendinnetje speelde, gingen we ook wel eens bij haar naar binnen. Het luchtalarm was in het begin heel eng maar op een gegeven moment wende je er ook wel aan.  Als het luchtalarm op school afging, moest je allemaal in de klas blijven.’

Droeg u elke dag dezelfde kleren?
‘De kleding was heel duur en er was ook niet zo heel veel te krijgen, dus we hadden niet zoveel verschillende soorten kleren, maar we hadden wel een paar verschillende setjes. Als mijn jurk te klein was, werd er een stuk van een laken tussen en onder gezet en dan paste hij weer. Van hele dikke gordijnen naaide mijn moeder jasjes. We hadden geen schoenen. Ik moest met m’n moeder ergens naartoe waar ik klompen kreeg. Mijn vader maakte er zooltjes onder zodat de klompen minder snel zouden verslijten.’

Waar werkte uw vader?
‘Bij de gasfabriek. Wij kregen door zijn werk wat kolen mee waardoor we het in die koude hongerwinter niet zo koud hadden. Omdat hij voor de gemeente werkte, hoefde hij niet naar Duitsland om daar te werken. Alle andere mannen moesten naar Duitsland om daar te werken. Als ze dat niet wilden, moesten ze onderduiken. Mijn vader hoefde dat gelukkig niet. Mijn vader was de enige in het gezin met een fiets. Hij moest natuurlijk elke dag naar de gasfabriek fietsen. Ik kreeg mijn eerste fiets op mijn 12e jaar. Fietsen waren heel duur en het was heel bijzonder als je een fiets kreeg.’

 Durfde u wat tegen de Duitsers te zeggen?
‘Nee, ik was wel bang voor de Duitse soldaten. Ze stonden hier in de straat en dan riepen ze hard en boos dat we alles donker moesten maken. De Duitse soldaten hebben ook een Joodse schoolmeester van mijn school meegenomen. Ik wist toen nog niet waarom of wat er met hem zou gebeuren. De mensen vertelden kinderen ook niets in die tijd. Misschien dat mijn ouders wel wisten wat er met de Joden gebeurde. Nu wordt er meer over dingen gesproken. Vroeger was dat heel anders.’
‘Mijn ouders hadden een verboden radio op onze zolder, mijn oom kwam vaak langs en liep dan direct naar de zolder. Deze oom bleek wat verzetswerk te doen en is ook opgepakt, hij heeft een tijd in Duitsland gevangen gezeten. Ik heb ook gezien dat de Duitse politie iemand oppakte, tegen de muur zette en doodschoot. Gewoon in een straat vol met mensen en kinderen. Dat vergeet je nooit meer.’
‘We zagen wel eens meisjes van een jaar of 18 met de Duitsers zoenen. Dat was voor de ouders van de meisjes ook heel erg, want we zagen de Duitsers als de vijand. Die meisjes werden na de oorlog op een auto gezet, kaalgeschoren en met een rood hakenkruis op hun hoofd door de stad gereden. Zo kon iedereen zien wat ze hadden gedaan.’
‘Wat ik fijn vond toen de oorlog afgelopen was, was dat dat je gewoon weer op straat mocht lopen ‘s avonds. Er was weer straatverlichting en er kwam weer licht uit de huizen.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Worteltje boven, worteltje boven, leven je weet wel wie…’

Evi, Saffiyah en Luana van O.B.S de Corantijn in Amsterdam-West gaan op bezoek bij mevrouw Joch Kuiken. Tijdens de oorlog woonde mevrouw Kuiken in de Jordaan, toen een arbeiderswijk. Haar ouders waren socialisten en kwamen op voor de rechten van arme mensen. Tijdens de oorlog hielpen ze Joodse onderduikers.  Toen de oorlog begon was mevrouw Kuiken 12 jaar, nu is ze 93.

Heeft uw familie de oorlog overleefd?
‘Ja, wij allemaal. We waren niet Joods. En toen mijn vader, net als bijna alle Nederlandse mannen, werd opgeroepen om te gaan werken in Duitsland, werd hij afgekeurd omdat hij astma had. Ook hield hij zijn baan als conciërge bij een bedrijf dat knopen maakte. De eigenaar van dat bedrijf was Joods en toen Joodse mensen geen winkels en bedrijven meer mochten runnen, kwam de zaak in handen van een Duitser. Mijn ouders hielpen de Joodse familie van het bedrijf door hun spullen te bewaren en hen op hun onderduikadres stiekem aan eten te helpen. Bij andere Joodse mensen brachten ze ook eten, met gevaar voor eigen leven.’
‘Wij hebben de spullen van drie Joodse gezinnen bewaard. Daar zijn er twee van terug gekomen na de oorlog en een gezin hebben we nooit meer gezien. Mijn vader mocht iets uitzoeken uit de spullen en hij heeft een beeldje uitgekozen dat vond hij heel mooi. Ik heb dat beeldje nu.’

Wat is het ergste wat u tijdens de oorlog heeft meegemaakt?
‘Dat er mensen doodgeschoten zijn op het Marnix plantsoen. Die mensen hadden niks gedaan, maar er was een Duitser vermoord. Toen hebben ze zomaar mensen van de straat geplukt, in het plantsoen gezet en doodgeschoten. Ik heb het gelukkig zelf niet gezien maar ik weet dat het gebeurd is. Ik woonde er vlakbij.’

Hoe was de hongerwinter voor u?
‘We hadden geen eten. We kregen bonnen waar we eten mee konden halen en dan moesten we in de rij staan voor ons eten. De bonnen heb ik nog. Je had voor kleding bonnen en voor eten. Ik had het geluk dat mijn vader bij de knopen firma werkte. We konden daar tussen de middag komen eten. Daarom zit ik hier nog.’
‘Een keer liep ik op Haarlemmerstraat met een vriendin en toen zagen we een gaarkeuken en er was iets gevallen in de modder. Mensen gingen dat toch opeten. Je had hele grote vuilnisbergen en daar gingen mensen ook in zoeken of er nog een beetje eten was. Mensen gingen dood van de honger in Amsterdam. Ze lagen gewoon dood op de straat. Dan kwam er een bakfiets en daar werden ze dan opgegooid en dan werden ze weggebracht.’
‘Mijn opa had iets bedacht dat je ook mussen kan eten. Hij zegt tegen mijn moeder: ‘Marie, ik weet wat we gaan doen. We gaan een valletje maken en dan gaan we vogeltjes vangen.’ Dan had hij op zijn vensterbank een klemmetje staan en hij had een touwtje en als er dan een vogeltje kwam eten, dan trok hij aan het touwtje, koppie om draaien en huppakee in een emmertje. En als hij er dan een paar had, dan moest hij eerst al die veertjes weg plukken en dan op de kachel en kijken of ze gaar waren. Dat hebben we twee keer gedaan, maar er zat te weinig vlees aan helaas. Als je honger hebt dan eet je alles.’

Was u wel eens bang?
Het was allemaal heel gevaarlijk en eng. Je kon niet eens een lichtje ‘s avonds laten branden, alles moest verduisterd worden.  De ramen moesten afgeplakt worden. Er mocht geen licht gezien worden. Als je dat niet goed deed, werd je opgepakt. Als vliegtuigen van boven een lichtje zagen, dan waren de Duitsers bang dat ze gebombardeerd zouden kunnen worden.’

Waren er ook leuke dingen in de oorlog die u heeft meegemaakt?
‘Jazeker. We speelden boven op het dak spelletjes.  En ik had een vriendje en dan gingen we lekker samen op het dak zitten, lekker knus. Hij had een grammofoon en dan draaide we daar een plaat.  Dat was wel een Duits liedje.’
‘Als de koningin jarig was, mocht je nooit over oranje praten of zingen zoals het liedje ‘Oranje boven, oranje boven, leve de koningin.’ Dus zongen wij gewoon: ‘Worteltje boven, worteltje boven, leven je weet wel wie…’ Dat zal ik nooit vergeten.’

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘In paniek heeft hij hun baby’tje aan de buren gegeven’

Ella, Dawoed, Wannes en Lolita van O.B.S. de Corantijn in Amsterdam-West gaan op bezoek bij mevrouw Marja Ruijterman. Zij heeft de oorlog niet zelf meegemaakt, vertelt de verhalen door van haar moeder. Die was15 jaar toen de oorlog begon en ze woonde toen in Amsterdam-West.

Wat kunt u over uw moeder vertellen?
Mijn moeder woonde op de Ten Kate markt. Ze had een Joodse vader en een niet Joodse moeder. In 1941 zijn haar ouders gescheiden en is haar vader getrouwd met een Joodse vrouw. Dat werd het een heel Joods gezin. Deze vrouw had al een kindje van 3 jaar en samen kregen ze nog een baby’tje in 1943. De oorlog was volop aan de gang.’
‘Mijn moeder had een zusje van een jaar jonger. Ze mochten niet naar hun vader toe. Hun moeder was boos op de vader, maar omdat ze zo dol op hem waren gingen ze stiekem toch naar hem toe. Ze vonden het leuk omdat kleine kindje en de nieuwe baby te zien. Op een dag ging mijn tante en mijn moeder naar hun vader toe en ze zagen dat de ramen waren ingeslagen, de buren zeiden: ‘Ze zijn opgepakt en weggebracht’. Mijn tante rende nog snel naar de plek waar alle Joodse mensen naar toe werden gebracht en ze zag nog net dat er een vrachtwagen werd uitgeladen met mensen en zij zocht haar vader, maar ze werd door een grote Duitser weg getrapt. Daarom hebben ze hun vader niet meer gezien, want hij en zijn gezin werden naar het concentratiekamp gebracht. En daar zijn ze om het leven gebracht.’
‘Op het laatste moment, vlak voordat hun vader werd weggehaald, heeft hij in paniek zijn baby’tje aan de buren gegeven in de hoop dat zij het zouden opvoeden totdat ze terug zouden komen. Maar die buren waren bang geworden omdat het in die tijd heel gevaarlijk was om een Joods kindje in huis te hebben en daarom hebben ze de baby aan de Duitsers gegeven. En de Duitsers hebben de baby weer naar de Joodse crèche gebracht. Uit die crèche zijn heel veel kinderen gered geworden door mensen die helden waren. Zo ook mijn tante, het baby’tje, die is bij een gezin terecht gekomen en zij is daar opgegroeid.’

Wist uw moeder dat het baby’tje nog leefde?
‘Mijn moeder hoorde pas na de oorlog wat er allemaal was gebeurd. Ze konden eindelijk weer naar de radio luisteren en toen hoorde ze op de radio dat hun zusje nog leefde. Mijn moeder en haar zusje zijn er meteen naartoe gegaan, maar die familie wilde niet dat dat ze zou weten dat ze Joods is dus ook niet dat ze zusjes heeft. Maar toen ik 4 jaar was, werd er op een dag aangebeld, mijn moeder deed open en opeens hoorde ik een enorm geschreeuw en toen bleek het haar zusje te zijn en de baby was inmiddels 16 jaar. Ze had ontdekt dat ze Joods was. Haar opvoedouders hadden nooit gezegd dat ze niet van hun was en dat ze eigenlijk zusjes had. Maar omdat ze gepest werd op straat en uitgescholden werd voor Jodin, had ze altijd het gevoel dat er iets niet klopte. Ze is in de kasten gaan kijken en ze heeft papieren gevonden waarin stond dat ze eigenlijk Sara Dresden heette. En niet Maria. Haar ouders dachten ook Joden zullen wel niet deugen want waarom zijn er anders zes miljoen Joden vermoord? Dus Sara had ook het idee dat Joden slechte mensen waren. Niet wetende dat ze er zelf eentje was. Dus toen ze het ontdekte was ze erg geschrokken en dacht dat zij ook slecht was. Maar ze is wel op zoek gegaan naar mijn moeder en mijn tante en dat was natuurlijk fantastische dat ze elkaar weer zagen.’

Welk familielid heeft het nog meer overleefd?
Tante Engeltje. Zij was de enige overlevende zus van mijn opa. De rest is allemaal vermoord. Zij is uit het concentratiekamp Westerbork gered. Ze is gered met een voddenkar. Er zijn wat spullen over haar heen gelegd. Zodat niemand haar zag. Tante Engeltje haar broer, mijn opa dus, was voddeman en de familie vond dat maar niks. Dat vond tante Engeltje in het begin ook, maar toen ze gered was uit het concentratiekamp door een voddenkar dacht ze daar anders over. Jaren later vonden we een doos met brieven en kaarten die vanuit Westerbork waren geschreven naar de familie en daar zaten ook gedichten en briefjes in van Tante Engeltje. Bij een gedicht stond: ‘Lieve Sem, duizendmaal mijn excuses dat ik je heb geminacht om je voddekar want een voddekar heeft mij gered uit Westerbork.’

Zie hoe een Mens groot kan zijn
Die een Voddepak heeft gesleten
Vergiffenis Sem
Miljoenen keer ik mij voor u schaamde
u bij de Voddekar zag staan en
zelf met een Voddekar mij hiermee mijn leven redde
Een Voddekar door miljoen veracht heeft mij uit de gaskamer gebracht.

‘Tante Engeltje was erg verdrietig dat haar hele familie was vermoord. Dat kon ze niet aan. Ze liep na de oorlog altijd door Amsterdam met heleboel tasjes en soms kwamen we haar tegen. Ik was toen nog een klein meisje. Dan begon ze eerst heel lief te praten en kreeg ik een zoen op mijn wang en dan opeens begon ze te schelden. Alsof wij de nazi’s waren alsof wij haar familie hadden vermoord. Ze kon niet meer goed denken. In haar huis had ze allemaal beeldjes staan, die hadden allemaal een naam van haar verloren familie. Die stofte ze af en praatte ermee.’

 Heeft de oorlog voor uw ouders invloed gehad op bepaalde keuzes?
Mijn vader was meubelstoffeerder en hij kon na de oorlog een baan krijgen bij een vliegtuigmaatschappij om de vliegtuigstoelen te bekleden, maar toen hij hoorde dat je dan ook gevechtsvliegtuigen moest bekleden, heeft hij dat niet gedaan. Ook al kon hij veel meer verdienen. En ik mocht ook nooit met pistooltjes spelen. Leuk een klappertjespistool maar mocht niet. Deed ze denken aan de oorlog.’


 

 

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Uit angst voor razzia’s had ze zich daar verstopt. Dat vergeet ik nooit meer’

Gabriele, Chisom, Salma en Louis van OBS de Kinderboom ontvangen Els Burger op hun school in Amsterdam-Noord. Het interview begint in een lokaal, maar eindigt in de Vogelbuurt. Ze wandelen door de oude wijk waar mevrouw woonde, die tijdens de oorlog door bommen flink beschadigd is geraakt. Mevrouw Burger beantwoordt de vragen en deelt jeugdverhalen waar ze ademloos naar luisteren. Indrukwekkend vinden ze ook de verschillende voorwerpen die zijn meegenomen uit de oorlogstijd. Het is een leerzame ochtend voor iedereen.

 Wat herinnert u zich van de oorlog?
‘De oorlog is inmiddels bijna tachtig jaar geleden, dat is een hele lange tijd. Bij mij kwamen alle herinneringen pas boven in 1985, dus veertig jaar na de oorlog. Toen bommenwerpers tijdens een herdenking op 4 mei overvlogen, moest ik ineens weer terugdenken aan de oorlog. Dat zoemende geluid werd zo sterk.. Er kwamen daardoor een hele hoop ‘flitsen’ naar boven, dat waren herinneringen van de oorlog.’

Had u Joodse vrienden?
‘Ja, na de oorlog. Ik was natuurlijk nog heel jong in de oorlog, maar vlak erna had ik een Joods vriendinnetje, Marleen. Ze woonde in de Kalkoenstraat in Amsterdam-Noord. Op één hoog was de woonkamer en op twee hoog de slaapkamers. Ik weet nog goed dat ik na school met Marleen naar huis ging. We moesten dan een kale houten trap op. Beneden aan de trap riep zij al naar boven: ‘Mama, ik ben het, Marleen, ik kom er aan!’ Het huis was bijna helemaal leeg en heel kaal, alleen in de keuken stond een tafel met wat stoelen. En in de woonkamer een linnenkast. In de kamer riep Marleen weer: ‘Mama, ik ben thuis’. Dan kwam haar moeder uit de linnenkast. Uit angst voor razzia’s had ze zich daar verstopt. Dat vergeet ik nooit meer.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
Nee, we hadden geen onderduikers. Wel zaten er NSB’ers in de familie die bij mijn oma en opa woonden. Mijn opa had een radio en luisterde stiekem naar Radio Oranje. Als hij klaar was, zette hij de radio weer achter de badkuip. De rest van de familie wist niet dat hij een radio had.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Ja, zeker. Mijn straat, de Spechtstraat hier vlak verderop, is gebombardeerd, de halve straat was weg. Ons huis is ook flink beschadigd geraakt, de deur kon niet meer open en de ramen waren kapot. We zijn toen in een huis aan de overkant gaan wonen. Dat huis was niet beschadigd. Het gebeurde toen mijn vader in een kamp in Duitsland zat. Mijn moeder had mij en mijn zusje die dag thuis gelaten, omdat ze eten ging halen in Purmerend. Mijn oma paste op. Mijn moeder hoorde de bombardementen en vroeg aan mensen: ‘waar zijn de bommen gevallen?’ Toen bleek dat het in de Spechtstraat was, is ze rennend naar huis gegaan.’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Weet je waar ik terecht ben gekomen? Bij de melkboer om de hoek’

Maysa, Douae, Kerem en Zmarai, van Dalton IKC De Zeven Zeeën, interviewen Anneke Koehof op school, in de speelzaal. Ze kiezen voor mevrouw de stoel van Sinterklaas, dat vindt ze wel leuk, aangezien ze op dezelfde dag jarig zijn. Mevrouw Koehof  is geboren in 1943 en al heeft ze zelf ook verhalen over de oorlog, wil ze graag eerst het verhaal van haar tante Roos te vertellen. Zij werkte namelijk bij Hollandia Kattenburg, waar ze de razzia van 11 november 1942 heeft meegemaakt. De dag waarop de Grüne Polizei de fabriek binnen viel en 367 Joodse personeelsleden werden weggevoerd.’

Mevrouw Koehof leest het verhaal voor dat ze hierover heeft geschreven. U kunt het hier lezen

https://geheugenvanoost.amsterdam/page/69020/de-promotie-van-mijn-tante-roos

Vertelde uw tante nog meer over die dag?
‘Ja, ik weet nog dat mijn tante mij ook nog vertelde dat ze een vriendinnetje had. Een Joods vriendinnetje, maar die zag er helemaal niet Joods uit. Ze had blond haar, blauwe ogen, niemand vond dit een typisch Joods meisje. En mijn tante zei tegen haar ‘kom naast mij staan, kom naast mij staan’, maar dat durfde het meisje niet. Ze durfde niet te doen alsof ze niet -Joods was. Dus ze bleef toch maar in die rij staan.

Hoe oud was u toen uw tante haar verhaal vertelde en wat dacht u toen?
Een jaar of 68 denk ik. En wat ik dacht? Ik wist het allemaal niet. Je bent zelf al volwassen, je hebt kinderen, je hebt kleinkinderen en je hebt een oude tante. Ik wist niets van wat er gebeurd was. Al die jaren werd er over gezwegen. Er werd nooit over de oorlog gesproken, of zo weinig mogelijk. Van mijn vader en van mijn ooms wist ik weinig. Later heeft zij het allemaal verteld, toen ik zelf al oud was. Toen dacht ik; dat verhaal moet verteld worden, het moet niet vergeten worden. Toen ben ik erover gaan schrijven.’

Waarom vindt u het belangrijk om dit te vertellen?
‘Ik vind het belangrijk dat mensen leren dat wat daar gebeurd is, dat dat niet kan. Ik heb het over discriminatie. Waarom moesten alle Joden dood gemaakt worden? Ze waren allemaal gewoon mensen, zoals jij en ik. Ik hoop dat jullie erover nadenken, dat het niet kan dat je mensen discrimineert omdat ze een ander kleurtje hebben, of een ander geloof. Dat is toch afschuwelijk.

Heeft u zelf ook de oorlog meegemaakt?
‘Ik heb weinig van de oorlog gemerkt. Ik ben geboren in 1943, ik was te jong om me daar iets van te beseffen. Alleen het nare was dat toen ik geboren ben, mijn moeder is overleden. Ik heb mijn moeder dus nooit gekend. En daar zaten ze met mij. Mijn vader was in het kamp, hij was opgepakt. Waarom? Omdat hij weigerde om voor de Duitsers te werken. Mijn vader was ondergedoken, maar hij is verraden. Hij is gelukkig wel levend teruggekomen, omdat hij gevlucht is.Ik ben eerst van hot naar her gegaan, maar niemand kon een klein baby’tje verzorgen. Weet je waar ik terecht ben gekomen? Bij de melkboer om de hoek. Dus dan kun je wel nagaan dat ik het goed gehad heb.’

Zaten familieleden van u in het verzet?
‘Een oom van mij zat in het verzet. Hij had een leerbedrijf. Hij maakte tassen, zadels. En in zijn kelder had hij allemaal wapens verborgen voor het verzet. Dus ze kwamen weleens wapens halen. Hij moest ook pistooltasjes maken voor de Duitsers en dan maakte hij ze ook gelijk voor het verzet. En weet je hoe die werden opgehaald? Eén van die mannen die voor hem werkten had pas een baby gekregen. Dan kwam zijn vrouw met de kinderwagen, zogenaamd om de baby te laten zien. Dan werden de pistooltasjes onder het matrasje gedaan en brachten ze die naar iemand, die ze weer naar het verzet bracht.’

 

 

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik kwam toen terecht bij een gevangenis op het Leidseplein’

In Basisschool De Kinderboom is het gezellig druk. Tijdens de Ramadan is concentreren voor veel kinderen best moeilijk, maar Lesharo, Sandy, Rjay, Ayoub en Marwa doen enorm hun best om mooie vragen te bedenken voor Lous Steenhuis. De kinderen luisteren ademloos en stellen vraag na vraag. Het verhaal en de meegenomen spullen en foto’s  uit de oorlogstijd, maken indruk. Niet lang daarna komt Lous te overlijden en bleek dat dit haar laatste interview was…

Hoe oud was u in de oorlog?
Aan het begin van de oorlog was ik net geboren. Ik was nog maar een baby. ‘Een wolk van een baby’ zeg ik altijd. Mijn ouders waren politiek actief en vertrouwden Hitler niet. Ze gingen daarom gelijk onderduiken. Toen het gevaarlijker werd moesten ze opsplitsen. Niet scheiden, maar apart onderduiken. Ik naar mijn oom en tante in Amstelveen. Het was daar veilig, want mijn tante was niet Joods maar ‘half gehuwd’. Dat betekende dat de één gelovig was en de andere niet. Toen het later strenger werd, moest mijn oom ook onderduiken. Toen werd het voor mij ook onveilig en moest ik terug naar Amsterdam. Daar kwam ik op een adres samen met een ander Joods meisje. Zij werd opgepakt en heeft mij kort daarna verraden. Ze was toen achttien jaar. Ik heb heel lang gedacht, waarom deed ze dat? Maar later realiseerde ik me dat ze vast onder druk was gezet door de Duitsers.’

Waar kwam je toen terecht?
‘Ik kwam toen terecht bij een gevangenis op het Leidseplein. Daar zat ik huilend op een steen en was er een mevrouw die mij opving. Samen vertrokken we met de trein naar Westerbork, waar ik in een weeshuis kwam. Ze noemden ons de ‘onbekende kinderen’ omdat niemand wist wie onze ouders waren. We waren met ongeveer vijftig kinderen. Ik heb een vage herinnering van een muurschildering, die was van het sprookje de Rattenvanger van Hamelen. Bijzonder hè, hoe het brein dat soort details opslaat?’

Zat uw moeder in het verzet?
‘Jazeker. Ze stal identiteitsbewijzen in café’s. Deze kaarten gebruikte het verzet om ID-kaarten te vervalsen. Dankzij zo’n kaart was mijn moeder veilig en heeft ze het overleefd. Ook heeft ze het pamflet gemaakt van de Februari-staking. Dat is een bekend moment in de Nederlandse geschiedenis. Ik ben er erg trots op, dat mijn moeder dat handgeschreven heeft.’

Wat zit er nog meer in uw koffertje?
Dit jurkje heb ik gekregen van mijn oma. Ik heb mijn oma niet gekend, daarom betekent het veel voor me. Mijn oma dacht dat het goed zou zijn in Auschwitz. Ze wilde daar werken, zoals kleren naaien. Ze was goed van vertrouwen. Alleen toen ze daar eenmaal aan kwam werd ze vrijwel direct afgemaakt. Verschrikkelijk, toch? Je begrijpt vast waarom dit soort spullen mij dierbaar zijn…’

Archieven: Verhalen

‘Uit een soort protest wilde mijn moeder weg van de Duitsers’

Vanuit De Kinderboom fietsen Safa, Anmol, Jaiden en Yayha  richting Noorderpark, waar Joop en Corrie Hoogduin wonen. Ze hebben er zin in, maar zijn ook zenuwachtig. Eenmaal binnen worden ze verwend met chocolaatjes en frisdrank.  Meneer Hoogduin en zijn vrouw vragen uitgebreid naar wat de kinderen later willen worden, hun achtergrond en schooladvies.

 Had u onderduikers?
‘Nou, geen Joodse mensen, maar wel jonge jongens die zich verstopten voor de Duitsers. Die jongens, mijn neven, moesten in Duitsland voor hun werken wat ze niet wilden. Ze zochten de huizen af, dat noemden ze een razzia. In ons huis verstopten mijn neven zich in het plafond. Ze schoven een stuk hout opzij en daar zaten ze. Heel knap bedacht. Later, toen wij hier kwamen wonen ontdekte ik een schuilplaats. Een echte schuilkelder. Daar vonden we oude kranten en een jasje. Hier had iemand ondergedoken gezeten. Heel bijzonder.’

Waarom verhuisde u naar Amsterdam-Noord?
‘Eerst woonden we in West. Maar tijdens de oorlog waren daar veel SS’ers, ook in ‘onze’ Marco Polostraat. SS’ers waren nare mensen, de gemeenste soldaten van allemaal. Ze vermoordden Joden en martelden mensen. Ze werkten ook in concentratiekampen. Mijn oma woonde in Amsterdam-Noord, waar mijn moeder ook wilde wonen. Uit een soort protest wilde mijn moeder weg van de Duitsers. Ze wilde niet dat we met hun in aanraking kwamen en in Noord was het veel rustiger.’

Waren er ook momenten dat u vrolijk was?
‘Jazeker. Ik was een kind van jullie leeftijd. De oorlog was er, maar ik kreeg er niet zoveel van mee. In het moment zelf zie je het niet. Als kind ga je naar school, je gaat voetballen, spelen en je hebt geen besef van erge dingen. De wereld gaat aan je voorbij. Ik voetbalde toen bij de Volewijckers en dat vond ik geweldig.’

Op wat voor school zat u?
‘Na de oorlog zat ik op de Haviksschool, op de Havikslaan. Ik was een speelse leerling. Daar was toen een Duitse docent. Op een dag sneeuwde het en gooide ik een sneeuwbal. Zijn hoed viel van zijn hoofd, en ik riep: ‘dat is goed voor die rot-Mof’. Hij hoorde dat, toen moest ik bij de directeur komen en werd ik van school gestuurd. Mijn carrière was verpest en ik mocht mijn school niet afmaken. Daardoor moest ik heel vroeg gaan werken. Dit was voor mij een grote levensles. Ik heb daar altijd veel spijt van gehad.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892