Archieven: Verhalen

‘Nog altijd eet ik m’n knäckebröd tot de laatste kruimel op’

Fatima, Yasmine en Sura uit groep 8 van de Rosa Boekdrukkerschool snuiven de geur van oma op bij binnenkomst. Het huis van de 87-jarige Netty Buijse ademt vroeger. Binnenkort neemt ze afscheid van Amsterdam en van het huis waar ze 52 jaar heeft gewoond. Twee straten verwijderd van waar ze opgroeide en als tiener de oorlog meemaakte.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Eigenlijk ging het leven gewoon door. Er was in het begin nog van alles, wel gingen brood en suiker op de bon. Daar kon je beperkt van kopen. De Duitsers eisten veel ervan op. Ik begon het ook te merken toen de leerlingen van een school aan de Admiraal de Ruyterweg bij ons, op de Willem Hovyschool aan de Jan Riebeekstraat, introkken. Zij hadden les in de ochtend, wij in de middag. Zo had je steeds minder les. En er was steeds minder eten. Dan fietste ik naar de boeren in de polder; meestal kon ik wel wat te eten regelen. En mijn moeder kon er altijd wel wat van maken. Van suikerbieten maakte ze koffie en pannenkoekjes.

Weet u iets over het verzet?
Tijdens de oorlog kwam er steeds meer verzet. Er werden identiteitskaarten vervalst, mensen hadden soms andere namen. Vaak wisten mensen niet elkaars echte naam. Hoe minder je wist, hoe minder je kon verraden als ze je zouden ondervragen. Zeker als kind was er veel geheimzinnigheid. Zo weet ik pas sinds vorig jaar dat mijn vader, die op de Admiraal de Ruyterschool werkte, op de zolder daar kinderen had laten onderduiken. Terwijl ik daar wel eens was geweest toen ik hem ergens mee hielp!

Hadden jullie honger?
Echte honger heb ik niet gehad, mijn ouders wel. Op de school van mijn vader was een gaarkeuken, maar het eten werd steeds minder; er was alleen nog soep van water met uien. Ik was toen al weg. We kenden een jongen, Henk, die iets moest regelen buiten de stad. Wat, dat wist je dus niet. Hij vroeg mijn oudste zus mee als beschermengel. Als ie dan werd aangehouden, kon ie zeggen dat ie haar moest wegbrengen, dan werd ie misschien niet opgepakt. Ze wilde niet, toen ben ik meegegaan. Er was zo weinig hier te eten en te doen, dat ik naar Friesland ging. En zo kon ik, veertien jaar oud, met hem mee. Het was een lange tocht met de fiets en het was koud in januari 1945. Onderweg had ik een lekke band en ging ik verder met een band met stro. Dat reed best lekker, al maakte het heel veel lawaai.

Heeft u ook iets leuks meegemaakt tijdens de oorlog?
Ik heb een hele mooie herinnering van Tweede Kerstdag. We liepen over de Admiralengracht naar de Bethelkerk bij het Balboaplein. We kwamen aangelopen in het donker en de hele kerk was van binnenuit verlicht. Die lichtzee was prachtig! En ik herinner me de gezellige avonden met spelletjes. Mijn drie jaar oudere zus had een vriendengroep en uitgaan was er niet bij. Daarom kwamen ze thuis samen. Mijn vader had, al was papier schaars, zelf spelletjes gemaakt. Bij een van de spelletjes prikt iemand zonder te kijken een letter in de krant. Bijvoorbeeld de d. Dan moest je allemaal zoveel mogelijk steden en dorpen met de letter d opschrijven. Maar vaker waren er dus nare dingen. De zoon van de schooldirecteur van de Admiraal de Ruyterschool werd doodgeschoten, van hem hangt een plaquette in de hal van de school. We zagen door de verduisterde ramen heen het licht van een bombardement bij het Willemina Gasthuis, het ziekenhuis bij de Overtoom. Mensen hadden geen kolen en haalden blokjes uit de tramrails om maar hun kacheltje te kunnen stoken en sloopten de huizen van weggehaalde Joden. En er was honger. Jaren haalde ik heel vroeg boodschappen, omdat ik altijd nog onbewust het idee had dat het op zou zijn. Nog altijd eet ik met een natte vinger elke kruimel van m’n knäckebröd!

Brandeisfotografie.nl

Archieven: Verhalen

‘Een lamp stelen bij Joodse buren’

Toen de oorlog begon was mevrouw Munnik 2 jaar. Halverwege de oorlog werden haar broer en zus bij boerenfamilies ondergebracht. Daar bleven zij tot het einde van de oorlog. Mevrouw Munnik wilde bij haar moeder blijven.

Hoe kwam u in de oorlog aan eten?
‘Per gezin kreeg je voedselbonnen en een bakblik waarmee we ‘s morgens naar de kruidenier op de hoek gingen. Dan werd er een brood voor je gebakken. Er werden ook voedseldroppingen gedaan. Dan kwamen er ’s avonds vliegtuigen over en ging mijn vader het dak op. Iedere keer als hij dat deed, was ik zo bang dat hij van het dak zou vallen. Ik dacht toen: liever geen dropping en honger lijden, dan dat ik mijn vader moet verliezen. Mijn vader ging ook op de fiets naar de boer om iets te ruilen voor eten. Hij was heel handig en kon op één of andere manier aan tabaksbladeren komen. Die droogde hij over waslijnen op zolder en vervolgens ruilde hij ze voor eten. Er waren geen sigaretten en de mensen hadden er best wat voor over. Zo hadden wij iets extra’s. Hij bracht ook tulpenbollen en suikerbieten mee. De bollen werden gekookt, die aten we zo op, van de bieten maakte mijn vader stroop.’

Woonden er veel Joodse mensen in uw buurt?
‘Bij ons in de Rivierenbuurt woonden heel veel Joodse mensen. Wij woonden op een half rond pleintje en op een gegeven moment werd er, aan de overkant in een benedenhuis, een familie weggehaald. En binnen vijf minuten dat die mensen weg waren, kwamen alle buren en die stripten dat hele huis leeg. Alles werd meegenomen. Ik moest ook een lamp voor mijn moeder halen, zo klein als ik was ben ik naar beneden gegaan. Toen ik zag dat mijn buurjongetje die lamp al in zijn handen had heb ik die van hem afgepakt. Als ik er nu over nadenk, is het eigenlijk verschrikkelijk en schandelijk. In die tijd had niemand wat en alles wat je extra had, dat kon je verkopen of ruilen voor eten.’

Hoe heeft u de bevrijding ervaren?
‘Op een gegeven moment kwamen de Amerikanen over de Berlagebrug met hun tanks en iedereen werd helemaal gek, ze renden die kant op. Zo ook mijn ouders maar ik was nog klein en mocht niet verder dan de hoek en heb daar netjes op ze staan wachten. Mijn ouders kwamen niet, want zij waren op die tanks geklommen en mee de stad ingereden. Naar mijn idee heb ik daar uren staan wachten, totdat mijn oma per toeval door het raam keek en mij zag staan. Zij heeft mij thuis naar bed gebracht en pas heel veel later kwamen mijn ouders terug. Dat heeft zo’n indruk op mij gemaakt want ik voelde mij zo verlaten. Ik dacht wat gebeurt er in hemelsnaam allemaal? Het was een gekte. Het zei me ook helemaal niets dat de oorlog voorbij was. Toen ik wat ouder was begreep ik het pas.’

Archieven: Verhalen

‘Melk van de geit van de buren’

Het interview dat wij hadden met mevrouw De Ruijter – Crosse vonden wij heel bijzonder. Zij werd in de oorlog geboren, maar kon ons nog veel vertellen.

Waar speelde u mee tijdens de oorlog?
‘Wij hadden geen speelgoed zoals kinderen dat nu hebben. Ik had een lievelingspop. Dat was een pop met een porseleinen hoofdje. Ik was er heel zuinig op. Het was mijn enige pop. Toen ik vier jaar was, ging ik naar de kleuterschool in de Uiterwaardenstraat. Dat vond ik leuk, want ja, ik had natuurlijk verder niets. Eigenlijk was het niet zo veilig om naar school te gaan. Er werd wel eens geschoten en soms vielen er bommen. Toch gingen wij zo vaak mogelijk naar school. Verder speelden wij veel buiten op straat.’

Wat deed uw vader voor werk?
‘Aan het begin van de oorlog, toen ik werd geboren, zat mijn vader nog in militaire dienst. Niet voor de Duitsers, maar voor de Nederlanders. Wij woonden toen ook nog op de militaire basis in Amersfoort. Toen ik werd geboren waren er bombardementen bij de basis. Mijn moeder is toen van mij bevallen in de schuilkelder daar. Omdat het niet veilig was voor een gezin op een militaire basis, zijn wij in 1941 verhuisd naar Zandvoort. Toen wij in Amsterdam kwamen te wonen, ging mijn vader aan de slag bij de brandweer. Mijn opa werkte daar ook. Er was een keer brand in het archief en toen hebben de brandweermannen de brand bewust niet geblust. Waarom de brandweer dat deed? Heel simpel, daar lag alle informatie over iedereen. Dus ook wie Joods was en wie niet. En als dit verbrand was, hadden de Duitsers deze informatie ook niet. Daar waren de Duitsers natuurlijk niet zo blij mee. Maar ja, de Duitsers hadden de brandweer wel nodig, dus deden ze er niet veel tegen.’

Had u honger tijdens de hongerwinter?
‘Ik had zeker wel eens honger in de hongerwinter. Ja, ik kan mij nog heel goed herinneren dat ik wel eens met honger naar bed ging. Dat was echt geen pretje. Soms wist mijn vader wel aan extra eten te komen. Mijn vader zat bij de brandweer en dan ging hij wel eens met zijn collega’s langs bij de boeren net buiten Amsterdam. Dan vroegen ze om eten. Zei de boer nee, dan kwamen ze ook niet blussen als er wel een keer brand was. Chantage, maar ja, het waren moeilijke tijden. Iedereen deed van alles om aan eten te komen. Verder kregen wij regelmatig geitenmelk van de bovenburen. Zij hadden een geit in huis. Ja, echt waar. Maar de bovenburen hadden geen tuin en wij wel. Daarom kwam de geit dan wel eens bij ons in de tuin grazen. In ruil daarvoor kregen wij dan geitenmelk. Maar het was een hele operatie om die geit bij ons in de tuin te krijgen. Dat deden we niet gewoon via de voordeur, want dan konden de Duitsers het zien. We bonden de geit vast aan touwen en zo werd de geit naar beneden getakeld. En als hij dan een tijdje bij ons had gegraasd, bonden wij hem weer vast en werd hij weer naar boven gehesen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik werd hardhandig ondervraagd in de gevangenis, maar bleef volhouden’

Wij interviewden Ed van Thijn. Hij was zes jaar toen de oorlog begon. Hij woonde in de Hunzestraat, in Bussum en in de Vechtstraat. Tot twee keer toe zat hij in Westerbork en had achttien verschillende onderduikadressen. Als volwassene, was hij lid van de Tweede kamer en later burgemeester van Amsterdam.

Hij vindt het wel erg om over de oorlog te praten, het grijpt hem erg aan, maar hij vindt het belangrijk dat wij zijn verhaal horen.

Wanneer bent u gaan onderduiken?
‘Tijdens een razzia werden wij van huis gehaald, maar ik had een zware longontsteking en toen hoefden wij niet mee. Dat was de eerste keer. De tweede keer moesten mijn moeder en ik wel mee en werden we naar Westerbork afgevoerd. Mijn vader was ook opgepakt maar die was uit de trein gesprongen. In Westerbork kwam ik in het ziekenhuis te liggen, omdat ik nog steeds ziek was. Wij hoefden toen niet op transport. Mijn vader gaf zichzelf aan en zo konden mijn moeder en ik weer terug naar Amsterdam. Maar mijn vader vertrouwde het niet en bracht ons naar het Joodse ziekenhuis, naar de afdeling ‘besmettelijke ziekten’. Toen daar ook een razzia was, kwam mijn vader met een ambulance. Hij legde mijn moeder en mij op een brancard en riep dat wij een gevaarlijke besmettelijke ziekte hadden. De Duitsers lieten ons door en zo konden wij ontsnappen. Toen ben ik afgezet op een adres, daar woonden mensen die contact hadden met een verzetsgroep. Zo ben ik gaan onderduiken in Limburg.’

Hoe was het om onder te duiken?
‘Ik moest zonder mijn ouders onderduiken. Mijn nieuwe naam was Jantje van Tijnen. Ik zei dat ik uit Rotterdam kwam en dat mijn ouders bij het bombardement waren omgekomen. Ik kwam bij verschillende gezinnen terecht. Maar het was altijd gevaarlijk. Ook omdat ik last van astma had. Ik heb op achttien verschillende adressen gezeten. Vaak ook met andere kinderen die moesten onderduiken. Op het laatste adres ben ik verraden. Ik ben toen in de gevangenis terechtgekomen. Als enig kind. Ik ben verhoord door Duitsers en Nederlanders. Dat ging er hard aan toe, met veel intimidatie. Ik kreeg een lamp in mijn ogen geschenen en inktpotten naar mijn hoofd gegooid. Ze wilden weten waar mijn ouders waren ondergedoken. Dat wist ik wel, omdat ik in het geheim met hen gecorrespondeerd had, maar ik bleef volhouden dat ik Jantje van Tijnen uit Rotterdam was en dat mijn ouders waren omgekomen. Ik kreeg veel steun van de andere gevangenen als ik weer van zo’n verhoor kwam. Uiteindelijk hebben ze mij weer naar Westerbork gestuurd.‘

Hoe heeft u de bevrijding meegemaakt?
‘Ik was in Westerbork, maar omdat het al zo ver in de oorlog was, ging er niemand meer op transport. Ik speelde met mijn nieuwe vriendjes met oorlogstuig, onderdelen van vliegtuigen enz. Toen hoorden we in de verte dat er geschoten werd. Het kamp was omringd door wachttorens en toen de Duitsers zagen dat de Canadezen eraan kwamen, waren de torens leeg. Ik ben erin geklommen en zag de tanks aankomen. Toen ze dichterbij kwamen en ik zag hoe enorm groot die tanks waren, ben ik snel naar beneden gegaan. Het was een euforisch moment. Toen werden er NSB’ers opgesloten in het kamp. Omdat er heel veel kwamen, moest ik helpen met bewaken. Ik had totaal geen medelijden met ze.’

Wanneer zag u uw ouders weer?
‘Ik wist natuurlijk niet of ze nog leefden. Ik moest nog een maand in Westerbork blijven, tot ik mijn ouders weer zag. Ik was ontzettend blij, mijn ouders ook. Tot ik vragen begon te stellen over de familie. Zestig familieleden zijn vermoord.

Ik heb na de oorlog een brief gekregen van de man die mij verraden had op het laatste onderduikadres. Hij wilde uitleggen waarom hij het gedaan had. Hij was geen NSB’er, maar een boerenknecht die jaloers was op mij. Hij vond mij toen een eigenwijs jongetje, die een voorkeursbehandeling kreeg, terwijl hij hard moest werken op het land. Ik heb er niks mee gedaan, wat moest ik ermee?’

Archieven: Verhalen

‘Feest toen mijn vader terugkwam uit Vught’

Mevrouw van den Ende was 2 jaar toen de oorlog begon en komt uit een gezin met 12 kinderen. Haar oudste broer zat in dienst en was het huis al uit. Aan huis hadden haar ouders een schrijfmachinehandel. Ze kan zich niet herinneren echt bang geweest te zijn tijdens de oorlog, ze was te jong om dat zo te ervaren.

Heeft u tijdens de oorlog veel honger geleden?
‘We hebben niet veel honger gehad, maar mijn moeder had wel moeite om zoveel kinderen te voeden. Mijn vader was een handige man en wist toch altijd aan geld en eten te komen. Er waren ook gaarkeukens, in een soort wijkgebouw. Bij ons was het in de kleuterschool in de Rijnstraat. Daar werd eten gekookt en je kon er eten. Dat was niet zo uitgebreid en je moest zelf met een kommetje komen. Mijn vader ging altijd op stap om voor eten te zorgen en mijn oudste zus was heel handig met koken, die maakte van niets nog iets. Ik kan me niet herinneren dat er echt weinig eten was.’

Zijn er familieleden van u opgepakt of ondergedoken tijdens de oorlog?
‘Mijn broers hadden de leeftijd dat ze op moesten komen voor werken in Duitsland en zijn toen ondergedoken in een huis bij het Van der Helstplein. Mijn vader had Joden geholpen en is toen verraden. Hij is opgepakt, maar omdat mijn jongste zusje nog geboren moest worden, mocht mijn vader eerst de geboorte afwachten. Toen mijn zusje was geboren moest mijn vader voor drie maanden naar de concentratiekampen in Vught en Amersfoort. Ik was vijf jaar maar dat kan ik me goed herinneren. Ik weet nog dat mijn ouders op 4 april, 25 jaar getrouwd waren. Ik zie mijn moeder, die in de keuken stond te koken, nog huilen op die dag. Ik herinner mij ook dat toen mijn vader weer thuiskwam het feest was. Hij had een kaal hoofd en heeft niet veel gezegd over die tijd in het concentratiekamp. Het enige wat hij daarover vertelde was dat ze naakt op een buitenplaats moesten douchen. Dat was heel koud en hij zei dat je altijd in het midden moet blijven, want daar heb je de warmte. Hij was een kleine man met een grote mond, maar wist dat hij zich daar wel gedeisd moest houden.’

Wat is u het meeste bij gebleven van de bevrijding ?
‘De bevrijdingsfeesten, die waren geweldig. Ik was toen zeven jaar en het duurde geloof ik wel een week lang. Iedereen liep op straat te feesten: er waren mannen die verkleed gingen voetballen. Ik zie nog een man voor me die verkleed was als baby met een luier om en een grote speen. Mijn broer had een hoge hoed gemaakt met alles wat met de oorlog en het feest te maken had, zoals de Amerikaanse vlag. Met z’n allen gingen we de stad in. Ik wist niet precies dat we bevrijd waren maar wel dat we een Zweeds wittebrood en boter kregen. Mijn moeder gaf ons allemaal eentje en we mochten zelf weten wat we ermee gingen doen.’

Archieven: Verhalen

‘Briefjes verstopt in ontbijtkoek ’

We konden het huis van mevrouw Emy Roël eerst niet goed vinden. We waren ook best een beetje zenuwachtig, maar toen wij eenmaal binnen waren was dat wel over. Aan de muur hingen geschilderde bordjes, net als bij mijn oma.

Emy Roël was zeven toen de oorlog begon. Haar vader werd een jaar later in de gevangenis gestopt, omdat hij in het verzet zat. Haar moeder mocht soms op bezoek en moest ook zijn was blijven doen. Zij nam dan ontbijtkoek mee, waar zij briefjes in verstopte. Haar vader schreef dan terug en verstopte zijn briefjes in de zoom van zijn pyama. Mevrouw Roël schreef dingen op voor haar broertjes en zusjes, die nog niet konden schrijven. Ze heeft briefjes bewaard in een klein doosje en die heeft ze ons laten zien.

Hoe wist u dat de oorlog was uitgebroken?
‘Je merkte aan alles dat het oorlog was. Ik woonde op de Jozef Israëlskade, maar omdat Jozef Israël een Joodse schilder was, heette de straat in de oorlog de Jan Tooropkade. Wij woonden op de tweede etage en daarvandaan kon je Schiphol zien. Ik zag brandende vliegtuigen uit de lucht vallen.

Toen ik acht jaar was verdween mijn vader. Ik wist niet waarom. Later bleek dat ie op de Weteringschans in de gevangenis zat, omdat hij in het verzet had gezeten. Dat kwam vanuit de rooms-katholieke Vredeskerk. Hij werd samen met een groep van 26 mensen opgepakt. Het waren normale mensen, die het onrechtmatige van de oorlog inzagen.’

Was u bang in de oorlog?
‘Het bombardement op de Churchillaan was zo dichtbij ons huis, dat wij ook granaat- of bomscherven in ons huis hadden. Dan zat je onder de trap van angst. We hadden ook een gat in de muur, mijn moeder had er een schilderij overheen gehangen. En op weg naar school aan de Roerstraat liepen wij langs het getroffen huis, dat helemaal weg was. Dat vond ik heel erg en dat zie ik nog steeds voor mij.’

Heeft u uw vader heel erg gemist?
‘Ja,heel erg. Ook nu ik ouder ben en veel alleen zit. In de oorlog hielp je je broertjes en zusjes en werd er niet over vader gesproken. Mijn moeder rekende op mij, want ik was de oudste. Ik begreep dat, zonder dat erover gesproken werd.

Met toestemming van de Duitsers mocht mijn moeder bij mijn vader op bezoek in de gevangenis. Thuis maakten wij met een appelboor een gaatje in een ontbijtkoek. Daar deden wij sigarettenvloeitjes met teksten in, die mijn vader dan kon lezen. En mijn vader deed weer kleine briefjes in de zoom van zijn pyjama. Want hoewel mijn vader in de gevangenis zat, moest mijn moeder wel de was blijven verzorgen.

Ik was de enige die schrijven kon, dus ik moest voor mijn broertjes en zusjes opschrijven wat zij wilden zeggen. En dan kregen wij briefjes terug: ‘Lieve Emy (…) Een stevige pakkerd van je pappa en tot ziens.’

Ik ben maar één keer bij mijn vader langs geweest, op 16 februari, toen hij jarig was. Later is hij vanuit de Weteringschans naar Amersfoort gebracht en van daaruit naar Dachau, Buchenwald. Hij is op zijn 33ste overleden van de honger en woog nog maar 45 kilo. Dat hoorden wij later van de mensen van de verzetsgroep, die het wel gehaald hadden.’

Archieven: Verhalen

‘Als gemengd gehuwden moesten mijn ouders oppassen’

Fred Dubiez maakte de oorlog mee als enig kind van een Joodse moeder en een niet-Joodse vader. Hij vertelde dat hij eigenlijk een heel gewoon leven had tijdens de oorlog: ‘Ik kon gewoon buitenspelen!’

Met hoeveel mensen woonden jullie in de Tolstraat?
‘We woonden met zijn drieën in huis, ik, mijn vader en mijn moeder. Mijn moeder was Joodse, maar mijn vader niet. Hierdoor hoefden wij niet te vluchten en konden wij gewoon in huis blijven wonen. Gemende huwelijken noemden ze dat. Mijn grootouders woonden een paar huizen verderop, zij hebben de oorlog niet overleefd. Zij zijn samen met mijn oom, tante, neefje en nichtje vermoord in Auschwitz.’

Hoe was het op school tijdens de oorlog?
‘Eigenlijk heel gewoon. Ik ging naar de vrije christelijke school in de Tolstraat, de Oranjeschool. Mijn vader had contact met de hoofdonderwijzer die recht tegenover ons woonde en zo kwam ik op de Oranjeschool terecht. Tot eind 1944 ging ik elke dag naar school. Tot de Hongerwinter begon. Het is heel wrang eigenlijk, dat ik naar school kon, maar het leven moest ook wel doorgaan. Je moet leven!’

Kende u mensen van het verzet?
‘Niet direct. Ik weet wel dat de hoofdonderwijzer, die dus tegenover ons woonde, ooit een heel gezin heeft gered. In de woning boven hem, op 3 hoog, woonde een Joods gezin. Het gezin had zich tijdens een razzia in 1943 verzameld op straat, voor de portiek van hun woning. Vanaf de straat was het gezin niet goed te zien, omdat er een hulstboompje voor de portiek stond. De hoofdonderwijzer zag het gezin buiten staan en riep “Jongens, ga naar binnen! Ze zien jullie over het hoofd. Ze vergeten jullie!” Toen is het gezin weer naar boven gegaan, en werden ze vergeten door de Duitsers. Opmerkelijk! Er woonde zelfs een NSB-familie in datzelfde blok. Toch heeft het Joodse gezin daar nog de hele oorlog gewoond. Dat was echt heel bijzonder, dat dat in mijn straat gebeurd is. Een enorm geluk.’

Heeft u zelf nooit hoeven onderduiken?
‘Wij konden gelukkig vrij rondlopen in Amsterdam. Ik kon gewoon buitenspelen. Gemengd gehuwden bleven vrij van deporatie. Dus omdat mijn Joodse moeder was getrouwd met een niet-Joodse man, hoefden wij niet onder te duiken. Ik had ook geen typische joodse achternaam. De Franse naam Dubiez viel niet op. Wij wisten wel dat we op moesten passen. Dus namen we ook geen onderduikers in huis. Als dat werd ontdekt, dan was mijn moeder meteen het slachtoffer geweest. Dat konden wij niet riskeren.’

Hoe heeft u de Hongerwinter beleefd?
‘In de Hongerwinter was er haast niets te eten. Ik ging soms met mijn moeder naar een gaarkeuken, met een pannetje in mijn hand. Daar kregen we eten wat we normaal niet zouden eten. Bloembollen of suikerbieten bijvoorbeeld. Mijn vader nam weleens wat extra eten mee van werk, zoals een zak aardappelen. Zo zorgden mijn ouder ervoor dat ik zo goed mogelijk kon eten. Soms aten zij minder om mij te kunnen voeden.’

 

Archieven: Verhalen

‘Een vat olie als ruilmiddel’

Hoe wist je dat het oorlog was?
‘Ik kan me herinneren dat ik op een middag thuis kwam om te lunchen en dat er op de radio werd omgeroepen dat Nederland in oorlog was met Duitsland. Moeder ging meteen de ramen afplakken met van dat brede bruine tape, zodat als de ramen stuk gingen er geen scherven vielen. Daarna ging ik weer terug naar school en zag tot mijn schrik onderweg dat er ook huizen waren die de ramen nog niet hadden afgeplakt.’

Op welke school zat je?
‘Ik ging naar de katholieke De Peeterschool op de Richard Holstraat. Daar gingen de lessen gewoon door tijdens de oorlog. Er werd niet over de oorlog gesproken, ook niet met vriendjes. Ik speelde op straat, ook met de buurkinderen wiens ouders bij de NSB zaten. Als ze in uniform waren mocht ik niet met ze spelen van mijn moeder, maar anders wel.’

Was je wel eens bang?
‘Ik was erg bang voor de vliegtuigen die ’s nachts overvlogen, dan kroop ik bij mijn ouders in bed, een veilig warm nest. Mijn ouders waakten over de rust en veiligheid van het gezin in die oorlogsjaren, en zorgden dat het de kinderen, maar ook naaste familie en vrienden, aan niets ontbrak. Het was alsof mijn vader bij het uitbreken van de oorlog heeft gedacht: ‘dat gaan we eens even fixen’. Wij waren voor hem het belangrijkste, wij moesten overleven. Die warmte en geborgenheid tekenen mijn herinneringen aan de oorlog.’

Hoe kwam jouw vader aan eten?
‘Op een dag was er een bom ingeslagen in Amsterdam-Noord. Hij nam direct de pont en ging naar het Shell kantoor waar hij werkte. Daar kon hij met een aantal medewerkers een vat olie achteroverdrukken. De olie in dat vat konden ze verkopen, of als ruilmiddel inzetten. Zo was er een bakker op de Overtoom die van dat vat olie kreeg om de machines draaiende te houden. Ik ging twee keer per week op de autoped naar de Overtoom om in ruil voor die olie brood te halen. Dat was een leuk ritje, hoor!

Heb je weleens nare dingen gezien tijdens de oorlog?
‘Waar ik woonde heb ik vanuit de erker gezien hoe de Joden zich verzamelden bij de tramhalte voor de deur. Er was een collega van mijn vader, een Roemeens-Joodse man. Hij en zijn vrouw hadden twee dochtertjes en om hen veilig te stellen bracht mijn vader ze onder bij familie in Tuitjenhoorn. Maar die collega miste zijn dochters zo, dat hij ze liet terughalen, ondanks bezwaar van mijn vader. Ze zijn alle vier opgepakt en hebben de oorlog niet overleefd.’

Hebben jullie ook andere mensen geholpen tijdens de oorlog?
‘Dankzij dat vat olie en de handigheid van mijn vader ontbrak het ons aan niets tijdens de oorlog. Ik was altijd heel trots op hem. We hielpen ook andere gezinnen, maar er was ook een man die elke avond aanbelde met de vraag of hij de pannen mocht uitlikken. Dat mocht. Hij ging dan bij ons boven in de hal bij de trap zitten en at zwijgend de restjes uit de pannen. Hij kwam nooit boven.

Ook was er een Joodse buurvrouw die een keer aanklopte, een keurige dame. Ze vroeg of ze haar koffie en thee bij ons veilig kon stellen op het zoldertje, dat mocht natuurlijk. En zo bracht ze af en toe haar luxe spulletjes langs. Tot ze op een dag niet meer kwam.

Ondanks dat ik vaak bang was heb ik geen slechte herinneringen aan de oorlog. Dat kwam door mijn vader, die zo slim was, geluk had en zich echt had voorgenomen om die rotoorlog niet te laten winnen.’

 

Archieven: Verhalen

‘Na jaren Joods vriendinnetje weer gevonden’

Wij hebben mevrouw Lia van der Lugt-Gilbers geïnterviewd bij haar thuis in de Rijnstraat. In het kleine halletje stonden allemaal schoenen, maar wij mochten ze wel aanhouden. Lia is enig kind.

Hoe was het voor u in de oorlog?
‘We hadden een heel klein kacheltje en daar kookten wij ook op. Maar er was bijna geen eten. Mijn moeder was opgewekt en verloor nooit de moed. Ze ging drie keer per week naar een boer in Ouderkerk en daar ging ze jasjes, jurken en schorten naaien in ruil voor twee flessen melk. Daar zat nog een grote laag room op. Dat was een feest en hield ons in leven.

We hebben vooral veel honger gehad in de laatste maanden van de oorlog. We aten toen vieze pap. Er was geen fruit. Ik wist niet eens hoe een sinaasappel eruit zag. Mijn moeder maakte soms een ‘Jan in de zak’. Dat is een schone theedoek waar ze van alles in deed: restbloem, water en misschien verdunde melk. Die zak hing ze dan boven het hele kleine kacheltje om zo gaar te worden. Wij hadden een keer zo’n honger, dat mijn moeder hem even buiten hing om sneller te laten afkoelen. Ik hield het bijna niet meer. Toen mijn moeder de zak ging halen, kwam ze terug met de woorden: ‘De meeuwen hebben het ook goed gehad’. Wij konden wel huilen, maar mijn moeder moest lachen: dat was haar kracht.’

Kent u Joodse kinderen die werden opgepakt?
‘Ja, ik woonde in de Gaaspstraat en bij de synagoge in de buurt van de Trompenburgstraat woonde een meisje dat ik kende. Zij zat een klas lager en wij waren niet echt vriendinnen, maar mijn moeder en ik haalden haar altijd op voor school. Totdat ik een keer aanbelde en er niet werd opengedaan. De buurvrouw zei dat ze er niet meer was. Als kind vond je dat wel erg, maar je wist niet wat het betekende en vergat het ook snel. Tot ik, jaren later, mijn kleinzoon naar de kleuterschool bracht. Ik rook de schoollucht weer en die avond werd ik middenin de nacht wakker en riep: ‘Waar is ze gebleven?!’ Toen ben ik gaan zoeken. Op een brochure over kinderen uit de Rivierenbuurt in de oorlogsjaren zag ik een foto van haar, ze had het overleefd. Toen heb ik haar gebeld en hebben we afgesproken. Zij herkende mij niet meer, maar het was heel bijzonder. We zien elkaar nog af en toe, maar ze kan moeilijk over de oorlog praten.’

Zijn er veel bommen afgegaan in de buurt?
‘Er was een bom gevallen in de Eemstraat. Alle verdiepingen lagen in elkaar, dat was heel naar. En naast de viswinkel op de hoek van de Rijnstraat en de Lekstraat was ook een bom op een huis gevallen. De gordijnen wapperden uit de ramen, ik vond dat heel eng en durfde er bijna niet langs. Je hoorde ook heel veel sirenes.

Mijn oma woonde in de Uiterwaardenstraat, in een benedenhuis. Als er bombardementen waren, dan moesten we onder de trap gaan zitten, want dan had je bescherming. Onder die trap zat een kleine badkamer, ik werd dan in bad gezet met een tafeltje, stoeltje en kleurtjes. Alle buren kwamen naar beneden om ook in dat kleine badkamertje te schuilen.’

Archieven: Verhalen

‘Met een binnenvaartschip naar Drenthe’

Wat kunt u zich nog het beste herinneren uit de oorlog?
Ik kwam uit een gelovig protestants gezin en had een vader, moeder en een broer vier jaar ouder dan ik. Ik weet nog goed dat mijn broer via de kerk naar Andijk mocht om daar bij tuinders te gaan wonen. Op het platteland was veel meer te eten dan in de stad. Ik vond het heel erg dat mijn broer wegging en wilde graag met hem mee, dat kon helaas niet. Mijn vader heeft mij met een binnenvaartschip naar Schoonebeek gebracht een plaatsje vlak aan de Duitse grens in Drenthe. We moesten eerst verzamelen bij de Oranjesluizen. Het was een heel spannende reis omdat we onderweg via het IJsselmeer naar het noorden vertrokken en onderweg beschoten werden door soldaten. Deze soldaten schreeuwden: ‘Mitkommen!’ Een van de soldaten had zijn vinger aan de trekker. Ze wilden mijn vader meenemen naar Duitsland, maar mijn vader zei dat hij heel erg ziek was en erg verzwakt. Het hielp want later mochten we weer verder varen. Ik zie het als een wonder dat we die reis overleefd hebben.’

Heeft u ook wel eens iets leuks meegemaakt in de oorlog?
Toen ik nog in Amsterdam woonde in het begin van de oorlog, waren mijn broer en ik lid van de Padvinderij. Dat zat op het Prinseneiland in Amsterdam en was altijd erg leuk en daar hadden we heel veel lol. Ik zat bij de kabouters. Ik leerde daar veel: hoe je moest kamperen, touwen knopen, hutten en vlotten bouwen enz. Als je iets heel goed had gedaan dan kreeg je een insigne, daar was je dan heel trots op!’

Hoe was het om in Drenthe te wonen?
‘Ik kwam terecht in een groot gezin, ze hadden 12 kinderen en woonden op een boerderij. Ze hadden heel veel koeien en die gaven 20 liter melk per koe per dag, dat weet ik nog goed. Als er Duitsers in de buurt kwamen moesten de dieren verstopt worden want die werden steeds geteld. Er was gelukkig genoeg te eten en te drinken daar. Ik heb totaal ruim zes maanden in Schoonebeek gewoond en was daar ook jarig in Maart 1945. Ik had niet verteld aan de mensen waar ik woonde dat ik jarig was en had ook niet echt zin in feest, want mijn familie was er niet bij.

In Juni 1945 ben ik door mijn ouders opgehaald en ik weet dit nog heel goed. Ik was zo blij ze weer te zien dat ik van blijdschap niet wist of ik eerst mijn vader of eerst mijn moeder zou omhelzen. Het was wel een heftige terugreis naar Amsterdam. Veel stukken deden we per fiets en toen had je nog geen rubberbanden maar banden van hout of van een soort heel hard materiaal. Het was dus heel oncomfortabel om achterop te zitten en bij elke bobbel in de weg had ik veel pijn aan mijn billen. Ik was echter zo blij dat ik het eigenlijk nauwelijks voelde.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892