Archieven: Verhalen

‘’Als er overdag luchtalarm was, vluchtten we vaak naar het Florapark’’

Saskia, Ruben en Donny liepen naar het huis van Cootje Liefveld, op een steenworp afstand van hun school in de Azaleastraat. Ze hadden best wat vragen voorbereid voor het interview, maar Cootje Liefveld vertelde zelf zo veel over de oorlog dat ze nauwelijks meer vragen hoefden te stellen. Spannende verhalen over hout stelen bij de Fokkerfabriek, maar ook over zijn angst voor de luchtbombardementen.

 

Wat vond u het engste in de oorlog?
“De bombardementen op Noord, zeker als dat ’s nachts gebeurde. We hadden geen gordijnen en daarom zag ik telkens alles oplichten als er werd geschoten. Die vliegtuigen hoorde ik eerst en dan het boem-boem-boem van de bommen. We moesten ons bed uit om in de gang te schuilen. Als er overdag luchtalarm was, vluchtten we vaak naar het Florapark. Mijn moeder zag een keer ineens een bom vallen. Ze gilde het uit van de schrik. Onze buurman pakte me beet en gooide me door de lucht, zo in een achtertuin. Daar lag ik tussen de aarde… Even later lag er overal glas en granaatscherven. Gelukkig zijn we nooit geraakt. Alleen mijn oudste zuster is tijdens de oorlog op 14-jarige leeftijd overleden. Ze had een zwak hart en dat kon in de oorlog niet goed worden verzorgd.”

Hoe was het tijdens de Hongerwinter?
“Mijn jongste zusje was net geboren. Soms moest mijn moeder de stad in en bleven wij kinderen in bed liggen, met ons zusje er tussenin. Als ze honger had, gaven we haar een stukje suikerbiet om aan te zuigen. En dan maar wachten tot moeder thuiskwam. We gingen ook overal op zoek naar hout om te stoken. Bij de Fokkerfabriek stonden houten huisjes met rieten daken. Mijn broer en ik gingen stiekem onder het prikkeldraad door om te kijken of we het hout konden pikken, maar er liep ook bewaking. Een keer werden we bijna gesnapt en bleef ik hangen aan het prikkeldraad. Mijn broek was kapot en mijn been bloedde, je kunt de littekens nog zien.”

Hadden jullie genoeg te eten?
“In de oorlog kregen we bonnen waarmee we bijvoorbeeld aardappelen of suiker konden halen. Mijn moeder knipte wel eens twee namaakbonnen van dezelfde kleur. Met een vloeitje van sigarettenpapier plakte ze die aan elkaar tot een kaasbon. Wij naar de kaasboer Nering op de Hagedoornweg… en of die man nou zag dat het valse bonnen waren, wij kregen twee ons kaas. Op de hoek van de Hagedoornweg, waar nu een gereedschapswinkel is, zat kruidenier Eekhof. Hij zag dat we valse bonnen hadden, deed de deur op slot en belde de politie. Een agent nam ons mee. Bij ons huis vroeg hij aan mijn moeder of wij net als zijn zoon op de Kuyperschool zaten. Mijn moeder knikte van ja. Toen zei hij dat mijn broer die avond naar zijn huis mocht komen, dan kreeg hij een zak aardappelen. Bleek zijn huis vol te liggen met aardappelen…”

Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘’Gelukkig geloofden ze ons toen we zeiden dat we weeskinderen waren’’

Matthias, Elfe en Alman van de Montessorischool in Amsterdam-Noord stellen keurig om de beurt vragen aan Meijer Kijzer. En als iemand even iets meer wil doorvragen, kan dat natuurlijk ook. Ze spreken hem via Skype want Meijer Kijzer woont tegenwoordig in Nirgalid, een plaatsje dichtbij de Middellandse Zee in Israël. Hij vertelt met duidelijk plezier over zijn leven in Israël, maar daarna gaat het gesprek over zijn oorlogsherinneringen aan Nederland. Na afloop zijn de kinderen erg onder de indruk van zijn verhalen over zijn onderduikadres in het zuiden van het land.

 

Hoe kon u onderduiken?
“Tijdens de oorlog werden de Joden in Amsterdam bij razzia’s opgehaald en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht, vlakbij Artis. De kinderen van deze Joden werden tijdelijk in een crèche ondergebracht, tegenover de schouwburg. Van daaruit hebben verzetsstrijders – vaak studenten – veel kinderen meegenomen om ze te laten onderduiken. Mijn moeder nam contact op met deze verzetsmensen toen we vanuit Asterdorp waren verhuisd naar Amsterdam-Oost, om te vragen of ze ook een onderduikplek wisten voor ons. Op een dag hebben studenten mij met de trein van Amsterdam naar Zuid-Limburg meegenomen. Ik had een Jodenster op mijn jas, die heb ik er af gehaald. De studenten brachten me naar een boer in Schimveld, aan de Duitse grens. Daar ben ik gedurende de oorlog ondergedoken.”

Kwamen er wel eens Duitsers langs op de boerderij?
“Ja, dat is wel een paar keer gebeurd. Ik werkte op de boerderij, samen met mijn broertje, onder een valse naam. De verzetsstrijders hadden me verteld dat ik vanaf nu ‘Bob de Graaf’ heette. En als iemand me zou vragen waar ik vandaan kwam, moest ik antwoorden dat ik een weeskind was uit Rotterdam, en dat mijn ouders waren omgekomen bij het bombardement. Als de studenten van de verzetsgroep in Limburg via-via hoorden dat er Duitsers zouden langskomen om te zoeken naar Joden, kwamen ze ons waarschuwen. Wij verstopten ons dan in een schuilplaats onder de hooiberg en wachtten tot het gevaar was geweken, soms wel een paar dagen lang. De boerin bracht ons op een rustig moment eten. Als we naar de wc moesten, keken we eerst heel goed of er niemand was. En anders wachtten we tot het nacht werd. Het is ook wel eens gebeurd dat de Duitsers onverwachts langskwamen. Gelukkig geloofden ze ons toen we zeiden dat we weeskinderen waren…”

Mis je Nederland?
“Ik ben en blijf in mijn hart een Nederlander, ondanks de vreselijke ervaringen van die vijf oorlogsjaren. Je had slechte Nederlanders, maar wij kenden ook de goede Nederlanders die ons hebben geholpen en onderdak hebben gegeven. Veel Nederlanders die Joodse mensen hebben laten onderduiken in hun eigen huis, zijn opgepakt en naar concentratiekampen gestuurd. Zij hebben hun leven in gevaar gebracht om Joodse mensen te redden. Deze kant van de Nederlanders vergeten we nooit.”

Archieven: Verhalen

‘’Toen de oorlog begon, kwamen Duitse soldaten met fietsen aan de hand naar Noord’’

Ibrahim, Nabil en Serenity vonden het zielig voor Aagje Meijer dat haar broer door de honger was overleden in de oorlog. ‘Ik werd zelf ook een beetje emotioneel toen ze dat vertelde’, zegt Nabil. De kinderen waren best onder de indruk dat Aagje Meijer zo veel verschillende verhalen had over haar oorlogstijd in Amsterdam-Noord.

 

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
“Ik hield als kind helemaal niet van bruine bonen. En als we ’s avonds met ons gezin aan tafel zaten, riep ik bijna huilend: ‘Ik wil geen bonen, die vind ik vies’. Van mijn vader moest ik ze toch opeten en dan zei hij waarschuwend: ‘Kinderen, er komt een tijd dat jullie honger krijgen, dat we eten geen meer hebben…’ Ik vond dat maar een rare opmerking van hem want ik begreep niet waarom dat zou gebeuren. Maar mijn vader was heel politiek bewust, dus hij zag al wel dat er oorlog zou komen. Toen de oorlog echt begon, begin mei, kwamen er allemaal Duitse soldaten met helmen op en fietsen aan de hand naar Noord. Wij vonden het een eng gezicht; voor ons leken al die mannen op elkaar.”

Kende u Joodse kinderen?
“Mijn broer had een vriendje, Loetje Tailleur, die Joods was. Hij woonde met zijn ouders, broertjes en zusjes bij ons in de buurt. Nadat de oorlog was begonnen, werd de familie Tailleur bang omdat Joden uit hun huizen werden gehaald en meegenomen naar Duitsland. Krankzinnig natuurlijk, dat die mensen vanwege hun ras werden opgepakt. In wezen zijn alle mensen hetzelfde. Mijn vader en moeder wisten wel dat er vreselijke dingen met de Joden zouden gaan gebeuren. Daarom had mijn vader aangeboden om Loetje in huis te nemen en te verstoppen. Maar dat wilde die niet. Tegen mijn broer zei Loetje dat hij bij zijn ouders, broertjes en zusjes wilde blijven. Mijn broer vond dat heel mooi en is die woorden nooit vergeten. Op een gegeven moment was Loetje weg, net als de rest van het gezin. Ze werden naar Duitsland meegenomen en daar dood gemaakt. Terwijl ze niemand kwaad hadden gedaan.’”

Uw broer is tijdens de oorlog overleden. Wat is er met hem gebeurd?
“In de Hongerwinter hadden de mensen zo weinig te eten dat er in Amsterdam alleen al per week 500 mensen stierven. Mijn oudste broer Joop was daar een van. Op een dag in de winter van 1945 liep hij naar het huis van mijn zus in Tuindorp-Oostzaan. Toen hij bij haar was, is hij ineens overleden. Verschrikkelijk was dat, ik krijg er nog tranen van in mijn ogen. Het erge was ook dat het in die tijd niet makkelijk was om hem te begraven. Mijn broer en de man van mijn zus hebben hem met een bakfiets naar mijn moeder gebracht, mijn ouders woonden apart van elkaar. Daar heeft hij een week lang op een kamertje gelegen. Mijn vader, die bij een houtfabriek werkte, heeft een kist voor hem gemaakt en uiteindelijk is hij toch nog begraven op de Noorderbegraafplaats.”

Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘‘Mijn vader werd aan zijn stropdas meegesleurd naar buiten’’

Omarion, Heaven en Mo luisteren aandachtig als Anna Haverkamp vertelt hoe alle bomen in het Vliegenbos in de oorlog werden gekapt zodat buurtbewoners nog wat konden stoken in de kachel. De kinderen hadden vooraf al veel vragen bedacht. “Maar”, zegt Heaven trots na afloop van het interview, “we hebben geen een keer door elkaar heen gepraat!”  De meeste indruk maakten de verhalen over de honger. Mo en Omarion proberen te bedenken hoe het is om zelf elke dag suikerbiet te moeten eten.

 

Wat vond u het spannendst aan de oorlog?
“Toen Duitse soldaten een razzia hielden in Noord. Alle mannen uit de buurt werden bijeengedreven want ze moesten werken voor de Duitsers. Mijn vader was gelukkig al te oud dus die hoefde niet mee. Tijdens die razzia zaten wij te eten in de eetkamer, totdat er plots een jongen bij ons aanbelde. Hij was bang en kwam bij ons in de gang schuilen. Alleen had hij de voordeur per ongeluk open laten staan. Zo kon er een tweede man achter hem aan bij ons binnenkomen. Maar die man werd gevolgd door een Duitse soldaat die ook kwam binnenstormen. Dus eerst die jongen, toen die man en toen die Duitse soldaat. En mijn moeder bleef maar roepen: ‘Laat ons met rust… we zitten te eten’. Maar het was al te laat. Niet alleen die man werd opgepakt, maar ook mijn vader werd meegesleurd aan zijn stropdas. Gelukkig kwam mijn vader de volgende dag weer thuis, maar die man is echt naar het politiebureau op de Tolhuisweg gebracht.”

Heeft u weleens een bombardement meegemaakt?
“Jazeker, dan ging eerst altijd het luchtalarm af als een soort waarschuwing. Als we op school zaten tijdens het luchtalarm, dan moesten we allemaal naar de gangen. We hadden een meester die heel goed kan zingen en dan moesten we allemaal heel hard met hem meezingen want dan hoorde je het luchtalarm niet. Dat was eigenlijk best grappig. En als ik thuis was tijdens het luchtalarm, gingen we met het hele gezin op de trap staan. Want als er gebombardeerd werd, bleef het trappenhuis meestal wel overeind. Van mijn moeder moesten we dan onze mooiste schoenen vasthouden voor als er iets gebeurde. Maar toen er een keer echt bommen werden gegooid op Noord, schreeuwde mijn moeder ‘gooi maar neer je schoenen’ en renden we naar buiten. Als we maar weg waren van de bommen.”

Wat at u tijdens de oorlog?
“In de loop van de oorlog was er een tekort aan voedsel. Toen aten we alle dagen suikerbiet. Soms vermengd met wat rode biet of worteltjes uit ons eigen moestuintje. We aten ook aardappelschillen, dat kan je je nu niet meer voorstellen he? Ja, wat had ik een honger tijdens de oorlog. Soms fietsten mensen over de Adelaarsweg richting het noorden om daar eten te zoeken. Op de terugweg verloren ze dan weleens een bruine boon. Mijn vriendinnetje en ik zochten op de Adelaarsweg naar deze verloren boontjes. Als we die vonden, stopten we ze in een papieren puntzakje. Met Sinterklaas had ik een heel puntzakje bij elkaar gespaard. Wat mijn moeder ervan gemaakt heeft, weet ik niet meer.”

Archieven: Verhalen

‘‘Mijn zusje ging naar Opdam, maar ik moest thuisblijven omdat mijn moeder ons niet allemaal kon missen’’

Annie Onderwater-Van Gogh kan zich niet goed meer herinneren hoe de oorlog begon: opeens waren de Duitsers er. Lamya, Nadia en Rahma hadden veel zin om haar te interviewen omdat ze de lessen over de Tweede Wereldoorlog erg interessant vonden. Tijdens het interview maakte vooral de lijst met slachtoffers van het bombardement op de Ritakerk indruk: er stond namelijk een meisje op dat maar een jaar oud was geworden. Voor ze het wisten was het interview weer voorbij… Gelukkig hebben ze een hoop verhalen gehoord.

 

Zijn er tijdens de oorlog Duitsers bij u thuis geweest?
“Nee, ze zijn nooit binnengekomen. Daar waren we wel bang voor. Mijn vader had precies de leeftijd waarop je als man opgepakt zou kunnen worden. Als dat gebeurde, werd je naar een kamp in Duitsland gestuurd om te werken. Daar kwamen veel mensen niet van terug. Je moest in de oorlog altijd een persoonsbewijs bij je hebben, waar ook je geboortedatum op stond. Collega’s van mijn vader hadden op zijn persoonsbewijs de geboortedatum veranderd. Zo leek het alsof hij een paar jaar ouder was, dan zou hij niet meer in gevaar zijn. Het was alleen wel heel duidelijk te zien dat die cijfers waren aangepast. Thuis hadden we ook een schuilplaats voor als er razzia’s waren. We hadden een kast waar een verbergplaats in was gebouwd. Daar kon hij net in; hij was gelukkig niet zo dik. Die kast noemden we vanaf toen ‘de schuilkast’, ook toen de oorlog al lang afgelopen was. Gelukkig is mijn vader nooit opgepakt.”

Waar brachten jullie je tijd mee door?
“Wij gingen gewoon naar school, daar veranderde weinig aan. Wel zaten er steeds minder kinderen in de klas. Tijdens de Hongerwinter werden namelijk veel kinderen ondergebracht bij boeren. Daar was meer te eten dan in de stad. Mijn zusje is ook naar boeren gebracht, in Opdam, maar ik moest thuisblijven omdat mijn moeder ons niet allemaal kon missen. Tijdens de oorlog konden we ook nog gewoon buitenspelen. Bij ons in de buurt werd wel een aantal keren gebombardeerd. Bovenop de Ritakerk aan de Hagendoornweg was bijvoorbeeld een bom gevallen. Hoewel dat natuurlijk helemaal niet leuk was, konden we wel goed spelen in de puinhopen. Er lag allemaal zand en afgebroken stenen. Van die stenen bouwden we muurtjes en dan deden we alsof dat ons huis was. Zo konden we goed vadertje en moedertje spelen.”

Wat weet u nog van de bevrijding?
“Ik was natuurlijk blij omdat ik zag dat iedereen blij was dat het voorbij was. Maar er waren ook nare dingen. Een man die verderop woonde, had tijdens de oorlog gewerkt voor de Duitsers. Ik weet nog dat hij werd opgepakt en dat mensen toen midden op straat de bril van zijn hoofd af sloegen. Ik vond dat heel zielig voor die man, ook al had hij waarschijnlijk foute dingen gedaan. En een meisje bij mij in de straat die met een Duitser op stap geweest, werd na de oorlog opgehaald met een bakfiets. Haar hoofd werd kaal geschoren en ingesmeerd met teer. Toen die jongens klaar met haar waren, gingen ze door naar het volgende meisje dat met een Duitser was uitgegaan. Ik vond het wel naar om te zien, maar door alle sensatie was ik toch nieuwsgierig.”

Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘’Omdat ik vriendelijk en beleefd was tegen de boeren, kreeg ik altijd wel wat te eten mee’’

Soufiane, Salim en Maliha fietsen vanaf hun school De Klimop naar verzorgingstehuis De Die waar ze hun interview hebben met Dolf van der Veen. Het is handig en fijn dat hij foto’s van vroeger heeft meegenomen. Die helpen goed zijn verhaal te begrijpen. Hij vertelt over de eindeloze fietstochten die hij tijdens de oorlog maakte om eten te halen bij de boeren. Na afloop eten de kinderen de paaseitjes die ze voor Dolf de Vries hebben meegenomen, samen met hem op.

 

­

Kende u Joodse mensen?
“Mijn beste vriend op school was Joods. In die periode zaten veel Joodse kinderen bij mij in de klas. Veel kinderen kwamen opeens niet op school en kwamen ook niet meer terug. Eerst denk je nog dat ze ziek zijn. Maar als ze dagen niet op school komen, weet je wel dat ze niet meer terugkomen. Met mijn vriendje gebeurde hetzelfde. Op een dag kwam hij niet meer op school en heb ik hem nooit meer gezien. Later ben ik nog langs zijn huis gegaan en maar dat was helemaal leeg. Na de oorlog ben ik gaan onderzoeken wat er met hem is gebeurd en ben ik erachter gekomen dat hij tijdens de oorlog is overleden.

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
“Tijdens de oorlog ben ik veel op pad geweest om eten te zoeken en halen. Ik had twee jongere broertjes thuis dus zorgde ik, samen met mijn vader, voor het eten. Dat deed ik vaak op de fiets. Mijn fiets had geen echte banden meer, maar mijn vader had touw om de velgen gemaakt zodat ik er toch nog op kon fietsen. Ik heb talloze tochten gemaakt. Zo gingen mijn vader en ik naar Uitdam om een flesje melk te halen. Als we deden alsof we buren waren in plaats van vader en zoon, kregen we twee flesjes melk. Ook ben ik op de fiets naar Friesland geweest. Via de Afsluitdijk, die wel 30 kilometer lang is, ben ik langs boeren gegaan om voedsel te vragen. Vaak had ik dan spullen mee zoals beddengoed om te ruilen voor eten. Ik weet nog goed dat als ik een stal binnenstapte, het er zo heerlijk warm was. Omdat ik vriendelijk en beleefd was tegen de boeren, kreeg ik altijd wel wat te eten mee. Ook mocht ik vaak in de stal blijven slapen omdat ik lange tochten maakte. Dan mocht ik achter de koeien slapen. Als ik dan wakker werd, zat ik onder het bruin. Haha, dat krijg je als je achter koeien slaapt. Dan zit je wel eens onder de koeienvlaai.”

Hoe was de bevrijding?
“Dat was erg leuk. Ik kan mij nog herinneren dat ik chocolade heb gegeten. Rond de Bevrijding zat ik in Friesland, in het dorpje Broek onder Akkerwoude. Samen met mijn nichtje logeerde ik bij een aardige onderwijzer en zijn gezin. Het was een hele tocht om er te komen. Met een bootje zijn we over het IJsselmeer gevaren en hebben we nog een stuk gefietst. Daar aangekomen waren we zo koud, zo moe. Ik kan mij nog goed herinneren dat er in de kamer een glazen salontafel stond met een bloemenvaas erop. Als ik mijn ogen dicht doe, zie ik die zo voor mij. Nu heb ik er zelf ook een glazen tafel in huis. Sommige dingen, kleine dingen, van de oorlog zijn mij heel goed bijgebleven.”

Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘’Een pakje sigaretten kostte wel 100 gulden’’

Als Mike, Aliaa en Revelinio tijdens het interview met Hannes Hoots dorst krijgen, vragen ze hem om een glas water. “Niks daarvan”, antwoordt hij, “jullie krijgen van mij een lekker glaasje fris”. Had hij speciaal voor de kinderen in huis gehaald. Na afloop van het gesprek zijn ze erg geschrokken dat een jongen die Hannes Hoots kende, tijdens de oorlog was doodgeschoten. “Dertien jaar? Dat is echt heel jong.”

 

Zag u Duitse soldaten op straat?
“Rond de Fokkerfabrieken in Noord was een weiland waar barakken stonden. In de barakken woonden Duitse soldaten, jongens van begin 20. Ze haatten de oorlog en wilden het liefst dat die voorbij was. Het waren dus echt geen SS’ers. Ik kwam er vaak om klusjes voor ze te doen, zoals de barakken opruimen, en dan kreeg ik van hen Duitse broden mee. ‘Kuchen’ noemden ze die. En als ze eten over hadden, kreeg ik een pan eten mee. Dat kwam goed uit want al het voedsel – zoals brood en boter – was schaars en kreeg je alleen op de bon.  Ik vond die Duitsers bij de Fokkerfabriek dus best leuk.”

Kende u iemand die naar een concentratiekamp moest?
“Mijn vader heeft een half jaar in kamp Vught gezeten. Hij was opgepakt omdat hij een Joodse vrouw had geholpen. Toen hij terugkwam uit Vught wilde hij er niets over vertellen. Ook later niet. Hij heeft alleen een keer gezegd dat hij in het kamp klappen kreeg van een zoon van onze buren uit de Campanulastraat. Die zat bij de SS en was toevallig ook kampbewaker in Vught. Mijn vader zei nog tegen die jongen: “Maar je kent me, je bent mijn buurjongen!” “Niks mee te maken”, antwoordde die, “je moet doorwerken”.

Wat deed u in de Hongerwinter?
“In het laatste jaar van de oorlog zijn we naar de stad verhuisd. In Noord vielen zo veel gevaarlijke fosforbommen dat mijn ouders het er niet meer veilig vonden. Op wat ik nu ga vertellen, ben ik niet trots… maar in de Hongerwinter heb ik samen met anderen een zwarte handel gehad. Van kennissen uit België kregen we sigaretten en lucifers toegestuurd die wij op de zwarte markt doorverkochten. Een pakje sigaretten kostte wel 100 gulden. Ook verkocht ik broden, die 100 gulden per stuk kostten. Hoe de mensen aan het geld kwamen om dat te kopen, wisten we niet. De zwarthandelaren stonden bij de Waag op de Nieuwmarkt, en daar stond ik ook met twee vrienden. Op een dag kwam de Sicherheitspolizei naar de Nieuwmarkt gereden, ze zagen een van mijn vrienden van de zwarte handel staan, en schoten hem zomaar dood. Dertien jaar was hij pas.”

Archieven: Verhalen

‘’Ons huis stond er gelukkig nog na de bombardementen, maar alle ramen en deuren lagen eruit’’

Wat toevallig… Isha die samen met Dyon, Sharona en Mohamed Hans van ’t Veer interviewt over zijn oorlogsherinneringen in Noord, blijkt bijna naast zijn oude huis in de Van der Pekstraat te wonen. Hans van ’t Veer heeft een paar leuke herinneringen aan de oorlog, en dat vinden de kinderen bijzonder. Meestal horen ze verdrietige verhalen over de oorlogstijd. Toch maakte ook hij af en toe minder leuke dingen mee.

 

Wat is het ergste dat u heeft gezien?
“Het naarste vond ik dat mensen uit hun huizen werden gehaald, in vrachtwagens werden geladen en weggevoerd. En dan kwamen ze vaak nooit meer terug. Dat maakte indruk op me. Wat ik ook erg vond was dat de doden in de koude Hongerwinter niet konden worden begraven. De lichamen konden niet makkelijk worden vervoerd omdat er geen brandstof meer was en er dus ook nauwelijks auto’s reden. Bovendien was de grond bevroren en daarom te hard om er in te graven. Het was zo’n strenge winter dat voor de deur van ons huis wekenlang bergen sneeuw lagen. Intussen werden de lijken wel op handkarren door de Van der Pekstraat gereden en naar de Noorderbegraafplaats gebracht, waar ze dan een tijd bleven liggen tot ze wel konden worden begraven. Dat vond ik best akelig om te zien.”

Hoe waren de bombardementen op Noord voor u?
“In het begin was het niet leuk. Ons huis stond er gelukkig nog na de bombardementen, maar alle ramen en deuren lagen eruit en de plafonds waren naar beneden gekomen. Het was echt een chaos in huis. Mijn ouders vonden het eng dat er nog meer bommen zouden vallen, want het doelwit, de Fokkerfabriek in Noord, was nog niet geraakt. Ik ben toen naar familie in Bussum gegaan. Maar later vond ik wel leuk om met vriendjes in de huizen te spelen die waren gebombardeerd. Liefst maakten we de boel nog meer kapot. Dat was eigenlijk niet eens zo fout van ons want na de oorlog moesten al die huizen alsnog worden gesloopt voordat ze opnieuw konden worden gebouwd.”

Waarmee speelde u mee tijdens de oorlog?
“Ik vond het leuk om te voetballen, maar er waren geen echte ballen zoals je die nu hebt. Wij knipten daarom binnenbanden van fietsen in reepjes en bonden die om proppen papier en zo hadden we onze zelfgemaakte voetbal. Dan gingen we voetballen op straat want er reden toch geen auto’s. De professionele voetbalcompetitie ging trouwens tijdens de oorlog gewoon door. Op het Mosveld, om de hoek bij de Van der Pekstraat, speelden de Volewijckers. In 1944 werden ze zelfs landskampioen.”

Archieven: Verhalen

‘’Met zo’n driehonderd families woonden we in dit joodse getto in Amsterdam-Noord’’

Aya vindt het erg dat Jacob Joshua met zijn ouders, broer en zus tijdens de oorlog zo maar uit zijn huis kon worden gezet omdat hij Joods was. ‘Dat doe je toch niet?’ ‘Dapper hoor’, zegt  Soufiane, dat Jacob Joshua hen via Skype vanuit Israël over de oorlog durfde te vertellen terwijl hij zulke vreselijke dingen had meegemaakt. En Nourhan hoorde tijdens het interview veel dingen die ze nog niet wist.

 

Hoe voelde het om in de oorlog Joods te zijn?
“Ik moest een ster dragen. Iedereen die me zag, wist ‘daar gaat een Jood’. Dat vond ik heel erg.”

U woonde eerst in Utrecht. Waarom moest u vertrekken?
“Op een dag kwam een NSB’er aan de deur en die zei: ‘Ik gooi jullie eruit want ik wil hier wonen’. Vreselijk, van de ene op de andere dag moesten we weg. Mijn ouders vroegen een nieuwe woning want we moesten toch ergens naartoe. Zo kwamen we in Asterdorp terecht. Met zo’n driehonderd families woonden we in dit joodse getto in Amsterdam-Noord. De jongere kinderen speelden met elkaar en de oudere kinderen gingen naar school. Hoewel het piepkleine huisjes waren, was het fijn dat we een plek voor ons zelf hadden. Maar iedere nacht kwamen er vrachtwagens met Duitsers naar Asterdorp. Ze stormden een huisje binnen en riepen: ‘Raus!’ Tien minuten kregen de bewoners de tijd om hun spullen te pakken om vervolgens te worden meegenomen. Zo werd het steeds leger in Asterdorp. Elke dag vroeg je je af of je er de volgende dag nog wel zou zijn. Dat vond ik eng. Drie maanden woonden we er, tot ook wij weg moesten. “

Kon u niet onderduiken?
“Nee, dat konden vooral mensen die geld hadden om te betalen voor hun onderduik. Mijn vader wist niet waar zijn geld was en daarom konden we geen plek vinden.”

Waar kwam u terecht?
“Eerst in kamp Westerbork en daarna vertrokken we in de winter van 1944-1945 naar Bergen-Belsen, een vreselijk kamp in Duitsland. Er was veel te weinig voedsel en iedereen had luizen of leed aan ernstige ziektes zoals tyfus. Mensen stierven door de honger. Ook mijn vader kwam om, in januari 1945. Met mijn moeder, mijn jongere broertje en mijn oudere zus werd ik naar een ander kamp in het zuiden van Duitsland gebracht, waar gelukkig wat meer te eten was en we wat beter werden verzorgd. Daar zijn we gebleven tot de Franse troepen ons kwamen bevrijden.”

Archieven: Verhalen

‘’Op een dag is mijn vader opgepakt en moest mee naar het SS-hoofdkwartier’’

John Geelof stond Grace, Ravza, Ajoub en Cherafdine al op te wachten op het balkon. Het was duidelijk dat hij vroeger leraar was geweest want hij kon heel mooi vertellen en legde alles zorgvuldig uit. John Geelof had zelfs een Powerpoint-presentatie gemaakt en die kregen de kinderen na afloop uitgeprint mee naar huis.

 

Zag u Duitsers op straat?
“Ik woonde in Tuindorp-Oostzaan, in die tijd echt een dorpje in Noord, en dat is wel eens helemaal omsingeld door de Duitsers. Ze waren op zoek naar jonge mannen die in Duitsland konden werken. De Duitsers waren heel precies en hielden zich keurig aan de regeltjes. Van tevoren hadden ze bedacht dat er 150 mannen moesten worden opgepakt in Tuindorp. Dus als je nummer 151 was, had je geluk, een beetje raar wel. Mijn vader was onderwijzer in West, en kwam die dag net terug van zijn werk. Toen hij al die Duitsers op straat zag, begon zijn hart sneller te kloppen. Hij was bang dat hij mee moest. Maar ze riepen hem alleen toe dat ie aan de kant moest omdat ze er door wilden want ze hadden die dag al genoeg mannen opgehaald. Voor hem dus een opluchting, maar de mannen die naar Duitsland moesten, hadden pech.”

Kende u iemand die door de Duitsers is opgepakt?
“Mijn vader is tijdens de oorlog gearresteerd. Hij werkte voor het verzet, schreef bijvoorbeeld voor de illegale pers en hielp ook bij wapentransporten. In ons huis had hij allerlei verstopplekken gemaakt waar hij geheime spullen in kon stoppen. Onderin de boekenkast zat bijvoorbeeld een lade waar hij iets kon wegbergen zodat er bij een inval van de Duitsers niets zou worden gevonden. Op een dag is hij opgepakt en moest hij mee naar het hoofdkwartier van de SS. Dat was heel spannend want de meeste mensen brachten zo’n bezoek er niet levend vanaf.”

Wat is er met hem gebeurd?
“De hele dag is hij verhoord over het verzet maar hij heeft zijn mond gehouden. De dag erna werd hij opnieuw verhoord door een Duitse officier. Plotseling ontstond er paniek in de kamer en riep die officier tegen mijn vader: ’Draus, draus’. Mijn vader werd op de gang gezet, zag dat hij naar buiten kon lopen, en heeft dat – heel rustig en zonder omkijken – gedaan. Later bleek dat die ochtend het bevolkingsregister, een gebouw bij Artis waar de gegevens van alle Amsterdammers werd bewaard, in brand was gestoken. Een groot deel van de kaarten met al die informatie is daarbij verbrand, dus ook de kaarten waarop stond wie Joods was. Daarom waren de Duitsers zo in paniek. Ze wisten nu niet meer wie Joods was. Mijn vader heeft een tijdlang ondergedoken in het oosten van het land. Daarna kon hij weer naar huis. Het verzet had er namelijk voor gezorgd dat op zijn kaart met gegevens stond dat hij was overleden in de oorlog.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892