Archieven: Verhalen

‘Pop Lies was mijn steun en toeverlaat in mijn ongelukkige tijd bij Tante Wammes’

Na de bombardementen op de Van der Pekbuurt werd Trudy Neve tijdelijk naar een opvangadres gebracht. Ze voelde zich doodongelukkig in het huis waar ze terechtkwam. Gelukkig had ze haar pop, Lies.

Herinnert u zich het bombardement op de Van der Pekbuurt?
“Ja, ik herinner me het feest in de Ritakerk. Wij mochten er niet naar toe omdat we nog op de kleuterschool zaten. Op weg naar de kleuterschool, met mijn broertje van 4, ging ik stiekem toch over de brug. En juist op dat moment ging het luchtalarm af. Ik kan me grote zwarte kluiten herinneren, die gierend naar beneden kwamen. Iemand bracht ons naar huis. Onderweg zag ik overal schade, kapotte huizen. Gelukkig stond ons huis er nog. Alleen deed het licht het niet meer en de ramen waren kapot.”

Hoe reageerden uw ouders?
“Mijn ouders waren zo angstig geworden, dat ze besloten om mij tijdelijk ergens anders onder te brengen. Via de kerk werd een opvangplek voor mij geregeld. Ik dacht dat ik op een boerderij zou gaan wonen, waar ik met kinderen kon spelen en voor dieren zou zorgen. Maar ik werd in Culemborg geplaatst, bij een stokoude ongetrouwde vrouw die niet wist hoe ze met kinderen moest omgaan. Tante Wammes, noemde ik haar.”

Vond u het vervelend bij het opvangadres?
“Gelukkig had ik mijn pop Lies, die mijn moeder voor me had gemaakt. Lies was mijn steun en toeverlaat in deze ongelukkige tijd bij Tante Wammes. Ik nam haar overal mee naartoe. Alleen toen ik uiteindelijk weer terug mocht naar mijn ouders, bleef Lies achter bij Tante Wammes. Ik miste haar vreselijk en wilde nooit meer een nieuwe pop. Pas jaren later hoorde ik dat Lies in Culemborg nog een belangrijke rol heeft gespeeld in de oorlog. In de pop had mijn moeder een speciaal vakje met een rits genaaid. Tante Wammes gebruikte dat vakje van Lies ook, om sleutels in te verstoppen, waarmee ze toegang had tot een geheime kelder waar onderduikers schuilden. Lies was dus niet voor niets achter gebleven.”

Archieven: Verhalen

‘De geur van vlees’

Mevrouw Meijer woonde tijdens de oorlog in Zuid, maar overdag was zij bijna altijd bij haar familie in Amsterdam-Noord. We vonden het bijzonder dat ze zo mooi kon vertellen over haar oorlogsherinneringen. Haar man werd op 20-jarige leeftijd gedeporteerd om in Berlijn in de fabriek te werken. Drie jaar lang heeft zij op haar grote liefde gewacht.

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
“Ik had geluk dat ik tijdens de Hongerwinter op kamers woonde bij aardige mensen in de Van Baerlestraat in Amsterdam-Zuid. Er was wel iets geheimzinnigs met deze mensen. Ze hadden tijdens de oorlog voldoende te eten, ook in de Hongerwinter, zelfs speciale producten die je toen nauwelijks kon krijgen. Hoe ze aan het voedsel kwamen weet ik niet, maar ik vermoedde dat ze spionnen waren. Ik heb het ze nooit durven vragen. Vaak kwamen er mensen aan de deur die om eten vroegen. Ik haalde dan aardappels uit de keuken en gaf die stiekem mee. Mijn familie en schoonfamilie woonden in Amsterdam-Noord. Helemaal vanuit Zuid liep ik naar ze toe. Op een dag toen ik weer in Noord was, hing er een heerlijke geur die ik lang niet had geroken. Het was de geur van vlees. Wat bleek?  Mijn vader en zwager hadden een koe gestolen uit de wei en geslacht. Dit was natuurlijk diefstal, maar het vlees werd met heel Tuindorp Oostzaan gedeeld en iedereen genoot er enorm van.”

Waarom moest uw man werken in Berlijn?
“Jonge mannen moesten naar Duitsland om te werken in de fabrieken. Mijn man vertrok naar een fabriek waar ze wapens maakten. Ik weet nog goed dat ik hem naar de trein bracht. Onderweg klampte ik me aan hem vast. Samen met mijn schoonmoeder zwaaide ik hem uit, tot de trein als een klein puntje verdween. Bijna niemand die ik kende, had ooit een stap over de grens gezet. Mijn man vond het eerst nog wel ‘gewoon’ spannend om naar Duitsland te gaan, maar later schreef hij op ansichtkaarten aan mij dat ze hard moesten werken, in barakken sliepen en nauwelijks te eten kregen. De soep was net water, schreef hij, en de Duitsers voerden de duiven met cake, terwijl de mannen uitgehongerd moesten toekijken.”

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
“Op een avond in mei hoorde ik schoten op straat. Ik was heel erg bang. Helemaal alleen zat ik op mijn kamer in de Van Baerlestraat en ik kon aan niemand vragen wat er aan de hand was. De volgende ochtend, toen ik buiten kwam, leken de mensen wel gek geworden. ‘Mevrouw, wat is er gebeurd?’, vroeg ik aan een dame op straat. ‘We zijn bevrijd, we zijn bevrijd!’, antwoordde ze. Ik kon het niet geloven… tranen rolden over mijn wangen. Deze tranen waren voor mijn broer die de oorlog niet had overleefd. Hij is in de Hongerwinter door voedselgebrek gestorven. Na de bevrijding ben ik snel naar Noord gegaan, naar het huis van mijn schoonouders. Dolblij waren we dat Piet, hun zoon en mijn man, weer terugkwam. Na drie jaar was hij eindelijk weer thuis.”

Archieven: Verhalen

‘Kacheltjes ruilen’

Simon van Blokland was vijf jaar toen de oorlog begon. Zijn vader had een smederij, waar hij al op vroege leeftijd meewerkte. Meneer Blokland vertelt over de Hongerwinter. We horen ook zijn indrukwekkende verhaal over de jacht van de Duitse politie op zwarthandelaren, waarbij het vierjarige meisje Annie Meijer om het leven kwam.

Was u bang tijdens de oorlog?
“In de oorlog zat de Duitse politie in het Koloniaal Instituut — tegenwoordig het Tropenmuseum. Ik herinner me dat de Duitsers vaak schietend uit de Jodenbreestraat kwamen. Toch waren we niet bang, we raakten eraan gewend en hoorden het bijna niet meer. Het ging de Duitsers om zwarthandelaren. Die gooiden dan snel hun sigaretten en andere spullen weg. En wij, van die kleine knaapies, gingen er achteraan, pakken wat we pakken konden. Het was eigenlijk levensgevaarlijk. De dochter van huisvrienden van mijn ouders, Annie Meijer, is toen neergeschoten. Ze is bij ons de smederij ingedragen en van daaruit is ze naar het Binnengasthuis gebracht. Ik heb het gezien en kan het me nog goed herinneren. Maar ik begreep niet echt wat er om me heen gebeurde, ik zag alles met de ogen van een kind.”

Hoe kwam u aan uw eten?
“Mijn vader zorgde voor eten. Hij had een smederij en maakte noodkacheltjes, hele kleine kacheltjes waar je stukjes hout in gooide en dan op kon koken. We ruilden de kacheltjes voor brood, aardappelen, meel. Mijn ouders hadden vier kinderen toen de oorlog uitbrak en in de oorlog zijn er nog twee geboren, we zaten dus op een bepaald moment met z’n achten aan tafel. Acht monden om te voeden. In de winter van 1944 was ik met mijn broer twee maanden op de boerderij van mijn opa in Castricum. Daar was wel voedsel. Er woonden neven en nichten van ons in die buurt, want mijn moeder kwam ook uit een groot gezin. Mijn moeder kwam ons voor de kerst van 1944 weer halen. Samen met een oom, een broer van mijn moeder, zijn we van Castricum helemaal naar Amsterdam gelopen. We vertrokken ’s middags en kwamen ’s avonds laat pas thuis.”

Hoe was de Bevrijding voor u?
“De Bevrijding kan ik me nog goed herinneren. Ineens was er een hoop geschreeuw en werden er vlaggen uitgestoken. Het was feest. Ik weet ook nog dat we een buurmeisje hadden dat stout geweest was volgens de burgers, de goede burgers, ze had een Duitse vriend gehad. We noemden haar een moffenhoertje. Ze werd kaalgeschoren. Ik vond dat heel erg.”

Archieven: Verhalen

‘Onthouden hoe leuk het was vóór de oorlog…’

Mevrouw De Groot-Papegaaij is geboren in de Rapenburgerstraat, waar ze tijdens de oorlog ook naar school ging. Haar vader was Joods, haar moeder niet. Daardoor heeft haar vader de oorlog overleefd. Hoewel Anna de Groot-Papegaaij zelf niet Joods was, werd ze wel Joods opgevoed. In het begin droeg ze ook de ster, totdat haar moeder het te gevaarlijk vond. Toen moest ze ook naar een andere school. Voor mevrouw De Groot-Papegaaij was de oorlog een heel angstige tijd. Ze was altijd bang dat haar vader opgepakt zou worden. Ze zag haar familie verdwijnen. Een zus en een oom zijn ondergedoken, zij hebben de oorlog overleefd, maar de rest van de familie is omgekomen in Auschwitz en Sobibor.

Had u het leuk op school?
“Ja, ik had een leuke school, we zaten met kinderen van alle geloven door elkaar. Maar op een gegeven ogenblik mochten niet-Joodse kinderen niet meer samen in een klas zitten met Joodse kinderen. Al mijn vriendjes en vriendinnetjes gingen naar een andere school en ik bleef achter met een stuk of drie-vier kinderen uit mijn klas, Mijn school werd een Joodse school en alle Joodse kinderen uit Amsterdam kwamen daar naartoe. Ik herinner me dat ik dat heel naar vond, ik was al mijn vriendjes en vriendinnetjes kwijt. Daarna zat ik in de klas met alleen maar Joodse kinderen. Soms kwam er een vriendje of een vriendinnetje ineens niet meer en dan vroeg je je af of ze weggehaald zouden zijn en of ze ooit nog terug zouden komen. Of zouden ze ondergedoken zijn? Want dat deed je soms, als je dat kon betalen.”

Wist u waar uw zus ondergedoken zat?
“Wij hadden geen idee. Ze was een dochter uit het eerste huwelijk van mijn vader. Ze was in de oorlog in verwachting geraakt, dat wisten wij niet. We wisten ook niet waar ze was, zelfs niet of ze nog leefde. Toen de baby geboren moest worden, heeft een fijne dokter ervoor gezorgd dat mijn zus in het ziekenhuis terechtkwam. Wij woonden tegenover het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis en achteraf bleek dat ze daar lag en dat haar baby dus bij ons aan de overkant geboren werd. Mijn vader had geen idee dat hij op dat moment grootvader werd. Na de oorlog stond mijn zuster ineens weer voor de deur: ‘Hier ben ik’. Nadat we tweeënhalf jaar niet wisten waar ze was, wat er met haar was gebeurd en of ze nog leefde… ”

Hoe voelde u zich tijdens de bevrijding?
“Ik was dolblij, ik kon het eigenlijk niet geloven. Maar dan komt natuurlijk het verdriet. Want dan wacht je: komen mijn zusters terug, komen mijn tantes terug, komen mijn ooms terug, nichtjes en neefjes, komen mijn vriendinnetjes terug? Helemaal niemand. Behalve een oom en een zuster van mij die waren ondergedoken, verder kwam niemand terug. Ik was dus blij dat de oorlog afgelopen was, maar tegelijkertijd miste ik zoveel mensen. Ik moest helemaal opnieuw beginnen. Ik had ook wel niet-Joodse vriendjes en vriendinnetjes, maar ik miste alle anderen, die vriendschappen. Die krijg ik nooit meer terug. Ik kan er alleen maar goed aan blijven denken, hoe leuk dat was vóór de oorlog.”

Archieven: Verhalen

‘Boeren wilden liever meisjes’

Meneer Meijer was drie jaar toen de oorlog begon. De oorlogsgeschiedenis van zijn familie is getekend door de dood van zijn zusje, Annie. Zij werd twee weken vóór haar 5de verjaardag neergeschoten door de Duitse Politie. Rob was toen zeven jaar. Enkele maanden later, toen de oorlog net voorbij was, overleed zijn andere zusje aan wiegendood.

Hoe is uw zusje Annie overleden?
“In de oorlog waren er veel zwarthandelaren bij ons in de buurt. Zij verkochten voor veel geld sigaretten, sigaren, drank, maar ook koffie en levensmiddelen. De Grüne Polizei, de Duitse politie, wilde natuurlijk niet dat die mannen daar hun handeltje stonden te verkopen. Op een dag reden de Duitsers langs in een open overvalwagens, geweren in de aanslag. Ze begonnen zomaar te schieten op die zwarthandelaren. Maar er liepen ook gewone mensen. Er waren heel veel doden en daar was mijn zusje ook bij. Ze was boodschappen gaan doen met mijn broer, bij de Bijenkorf. Het gebeurde op de terugweg. Mijn broer werd niet geraakt, zij wel. Er was een smederij vlakbij het huis waar onze Annie doodgeschoten werd, de eigenaren waren goeie kennissen van mijn vader en moeder, de familie Van Blokland. Ze hebben mijn ouders heel vlug gewaarschuwd. Ze zijn ook meegegaan naar het ziekenhuis, maar Annie was toen al te ver heen. ’s Avonds is ze overleden.”

Wat deed uw vader tijdens de oorlog?
“Mijn vader was kapper. Voor kappers was het een slechte tijd, mensen hadden geen geld om zich te laten knippen. Dat kostte toen een gulden. Scheren kostte 50 cent. Mensen gingen pas naar de kapper als het echt nodig was. Mijn vader moest dus wat doen om bij te verdienen. Door de Jodenvervolging stonden er veel huizen leeg, deze werden helemaal vernield voor het hout dat mensen gebruikten in hun houtkachels. Mijn vader kwam ook aan hout en maakte dat klein om te verkopen, daar verdiende hij nog wat mee. De laatste jaren van de oorlog ging het echt om overleven.”

Had u honger tijdens de oorlog?
“Omdat wij een groot gezin hadden, mochten een of twee kinderen naar de boeren toe. Dat was een regeling. Bij de boer was namelijk altijd nog wel wat eten. In grote vrachtwagens ging ik met een aantal kinderen naar die boeren. De meeste boeren wilden het liefst meisjes, omdat die goed waren in het huishouden. Maar op een gegeven moment waren er alleen nog maar jongens en toen kwam ik met mijn broer terecht bij een beetje een nare boerin. Die had er de pest in dat er geen meisjes meer waren. Maar we mochten daar toch een aantal maanden blijven. We hebben daar geen leuk leven gehad. Ik verlangd e naar mijn vader en moeder natuurlijk, naar mijn gezin. Toen we op een gegeven moment weer naar huis mochten, waren we zo blij. We werden met een bakfiets naar huis gebracht. We kregen nog wat zakken met graan en andere etenswaren mee. Ik herinner me nog goed de grote blijdschap van mijn vader, toen hij ons zag aankwamen met de bakfiets.”

Archieven: Verhalen

‘Die kinderwagen midden op de Dam’

Mevrouw Van Houtert vertelde ons dat ze het als jong meisje vreselijk vond om de Joodse mensen om zich heen te zien verdwijnen. Daarom stopte ze met school en later ook met haar werk bij de Bijenkorf.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
“Wij woonden aan de Mauritskade boven een bakker toen de oorlog uitbrak. Toen bleek dat er kakkerlakken waren, zijn we verhuisd naar de Kromme Waal, op driehoog. Op de eerste verdieping woonden Duitsers, de familie Speckamp. Ze spraken wel Nederlands maar je kon goed horen dat ze Duits waren. De vorige bewoners waren bang, daarom kwam die woning vrij. Mijn moeder was gelukkig nooit bang, dus we zijn daar blijven wonen.”

Wat deed u in de oorlog?
“Op een gegeven moment wilde ik niet meer naar school omdat er steeds meer kinderen uit mijn klas verdwenen. Ik besloot te gaan werken. Ik heb gesolliciteerd bij de Bijenkorf, daar zochten ze leerling verkopers en verkoopsters die intern een opleiding konden krijgen. Ik stond op de bijouterie afdeling, maar al snel was er niets meer te koop, alle artikelen waar metaal in zat, zoals zilveren poederdozen, ringen en horloges werden in beslag genomen en opgeslagen. Er kwam ene meneer Schlatmann die daar van die Duitse toespraken hield over Hitler. Ik bedacht me: ‘hier moet ik ook niet zijn.’ Bij de Bijenkorf werkten heel veel Joden, in de leiding en als verkoopsters en verkopers. Die zag ik dus ook weer verdwijnen. Ik besloot op te zeggen, maar moest toen bij Herr Schlatmann komen. Hij hield me toch een donderpreek! Ik herinner het me nog! Hij vroeg waarom ik weg wilde. Ik kon natuurlijk niet eerlijk zeggen dat ik me niet kon vinden in de ontwikkelingen. Ik zei: ’ik kan niet zo lang blijven staan, ik heb altijd pijn aan mijn rug.’ Dan moest ik eerst maar eens naar de dokter. Ik ging naar de dokter en kreeg een medische verklaring. Maar tot drie keer toe moest ik bij Schlatmann komen. Dan praatte hij op mij in, of schreeuwde op me in eigenlijk. Maar ik besloot weinig te zeggen, anders had hij mij misschien tuk. Uiteindelijk kreeg ik toch mijn ontslagbriefje.”

Hoe was het om de bevrijding mee te maken?
“Dat was natuurlijk geweldig. Maar het feest werd overschaduwd door een belangrijke gebeurtenis. Twee dagen na de bevrijding zouden de geallieerden naar de Dam komen. Daar ben ik toen met mijn vader naartoe gelopen. Het was er hartstikke vol natuurlijk. Ineens werd er geschoten vanuit De Groote Club, daar zaten   de Duitsers. Wij stonden aan de zijkant van de Bijenkorf en ook daar werd geschoten. Mijn vader drukte mij naar beneden bij een van die hoge lichtmasten. Daar lagen we, terwijl het schieten doorging. Op een gegeven moment hield het schieten op. Ik zie nog die kinderwagen midden op de Dam. En er lagen schoenen, tassen en mensen op de grond. Uiteindelijk waren er volgens mij 23 doden. Ik ben opgestaan, heel erg bang en ben hard gaan lopen. Toen ik in de Beursstraat kwam, hoorde ik naast me: ‘ja, ik ben er ook!’ dat was mijn vader. Ik herinner me nog dat we samen naar huis liepen.”

Archieven: Verhalen

‘Trombone spelen in Auschwitz’

Wij hebben meneer Herman Vuijsje geïnterviewd. Zijn vader Philip was Joods en kwam uit een familie van zes kinderen: Philip, Louis, Bram, Nathan, Jaap en Alida. Louis, Alida en hun ouders Isaac en Schoontje, hebben de oorlog niet overleefd. De ouders van meneer Vuijsje praatten niet over de oorlog, dat was te moeilijk. Toch weet hij veel over de oorlogsgeschiedenis van zijn familie en vertelt hij hoe zijn vader en zijn ooms de oorlog hebben overleefd.

Is uw vader ondergedoken?
“Mijn vader was getrouwd met een niet-Joodse vrouw, daarom hoefde hij zich in het begin nog niet te melden. Maar mijn ouders wisten wel dat als de Duitsers lang zouden blijven, hij ook voor hen zou moeten werken. Wat hebben mijn ouders toen gedaan? Ze zijn gaan scheiden! Ze besloten dat ze iets raars moesten doen, iets waar die Duitsers niet op rekenden. Ze zijn officieel uit elkaar gegaan en mijn vader is bij mijn moeder ondergedoken. Hij is gewoon thuis blijven wonen, ze sliepen samen in een éénpersoonsbed. Er was een schuilplaats gemaakt en als de Duitsers zouden komen, zou mijn moeder zeggen: ‘Nee hij is weg, ik ben gescheiden. Hij is verdwenen.’ En dan zou hij snel die schuilplaats inkruipen. De Duitsers zouden denken dat hij er niet meer was. Een   keer zijn ze ook gekomen, maar toen is mijn vader van tevoren gewaarschuwd. Hij is ergens anders gaan slapen die nacht. Zo heeft hij de oorlog overleefd. Na de oorlog zijn mijn ouders weer getrouwd en werd ik geboren. Tijdens de oorlog hadden ze ook al een zoontje gekregen en later maakten we altijd het grapje dat we halfbroertjes waren, uit twee verschillende huwelijken.”

Zijn uw ooms ook ondergedoken?
“Mijn oom Nathan is ook ondergedoken, maar die is verraden en naar Auschwitz gebracht. Hij heeft de oorlog overleefd omdat hij trombone speelde en omdat er in Auschwitz een orkest was. Ongelofelijk, maar het is echt waar, Auschwitz had een kamporkest. Liedjes speelden ze daar. Als mensen vertrokken om te werken stond het orkest te spelen. Het Ave Maria bijvoorbeeld. Onvoorstelbaar, maar daardoor heeft mijn oom het overleefd. Toen ik klein was speelde ik trompet en dan zei hij: ‘Jongen, je moet goed een instrument leren bespelen, dat kan je leven redden.”

Kunt u nog iets spannends vertellen uit die tijd?
“Mijn oom Bram, de oudste broer van mijn vader is ontsnapt uit de Hollandsche Schouwburg. Dat was heel spannend! Mijn opa en oma hadden een bakkerij aan de Weesperstraat. Mijn oom Bram was brood aan het rondbrengen. Hij zag er heel Joods uit. In zijn bakkerskleding, met een grote mand met broden is hij opgepakt en opgesloten in de Hollandsche Schouwburg. Daar bleef je dan één of twee nachten en dan, vaak ’s ochtends, werden mensen in een tram geladen en naar het station gereden. Mijn oom werd die ochtend ook naar de tram gebracht maar heeft het toen gepresteerd om een gezicht op te zetten van ‘ik ben brood aan het bezorgen’. Zo is hij weggelopen, met het brood onder zijn arm. Ontsnapt.”

Archieven: Verhalen

‘Jezelf wassen tussen de koeien’

Mevrouw Betty van Essen was 15 toen de oorlog begon. Ze heeft de oorlog overleefd omdat ze onderdoken heeft gezeten op verschillende locaties. In Bussum, bij oom Piet en tante Griet en op een boerderij in IJhorst, bij de familie Tijmes. Op haar valse persoonsbewijs, stond dat haar naam Gerritje was, maar daar hield ze niet van en op de boerderij werd ze toen Zus genoemd. De ouders van mevrouw van Essen zijn omgekomen in Auschwitz, haar broertjes in Mauthausen.

Wat betekende het voor een jong meisje, om te onderduiken?
“Je moet heel flexibel zijn om je op je gemak te voelen bij iemand anders thuis. Ik had drie jaar gewerkt bij Metz & Co. Liberty als leerling verkoopster. Dus ik vond dat ik een goede smaak had en oog had voor mooie dingen. En daar stond ik dan, bij oom Piet en tante Griet in de huiskamer, met op de schoorsteen roze marmeren aapjes op roze marmeren heuveltjes. Ik herinner me dat ik dacht: ‘Met deze aapjes kan ik niet ondergedoken zijn’. Ik was gewoon een snotneus, ook al was ik zeventien. Maar ik ben heel succesvol ondergedoken geweest met de aapjes!

Hoe was het later op de boerderij?
“Het was heel erg leuk. Ik had mijn eigen plekje, een bedstee in de keuken, met plankjes voor mijn spulletjes, mijn broekje en mijn naaidoosje, heel gezellig. Boven was de koeienstal en elke avond ging ik met een emmer warm water de ladder op, om me te wassen met een stuk Sunlight zeep. Niemand kon me zien, maar ik stond wel tussen twee rijen koeien. ’s Avonds kwam Barta, de boerin mij altijd instoppen, ze was een bijzondere vrouw. Ik was gekomen zonder dat de familie wist dat ik Joods was, dat zat me niet lekker. Ik heb het haar toen toch verteld.’ Ze kwam naar me toe, deed haar armen om me heen en zei ‘Zus, Zus, ik heb je er nog veel liever om’.”

Hoe was de Bevrijding voor u?
“Ik weet nog dat ik een briefkaart kreeg van oom Piet waarop stond dat ik naar Amsterdam moest komen: ‘Je bent Joods en je moet weten wat je naaste toekomst is’. Een uur later kwam oom Piet zelf aangereden op zijn fiets. Hij had 130 kilometer gereden om mij op te halen. Terug in Amsterdam gingen we naar wat nu de Hermitage is, toen een bejaardentehuis, daar hingen lijsten van mensen die terug waren gekomen van de kampen of van onderduik. Maar, het was te kort na de oorlog, we wisten nog niets van wat er echt gebeurd was. Ik hoorde daar wel dat mijn tante Trees en mijn moeders oudste broer en zijn vrouw er nog waren. Dus liep ik met mijn fiets langs de Amstel, over de Magere Brug, de Kerkstraat in. Ik kwam boven, tante Trees was er even niet. Ik herinner me dat ze die kleine trapjes op kwam en dat mijn oom zei: ‘Betty van Julie is terug!’. Ze viel flauw. Zo bijzonder was het toen.”

Archieven: Verhalen

‘Geborduurd waszakje’

Meneer Rutgers werd 14 dagen voor het begin van de oorlog geboren. Zijn ouders zaten in het verzet en hadden onderduikers in huis. In 1944 kwam een Joods echtpaar bij ze wonen. Rob noemde hen Oom Herman en tante Dikkie. Zij hadden ook een kindje dat Rob heette, maar daar waren ze na het onderduiken het spoor van kwijtgeraakt.

Wat is er gebeurd met Robbie, de zoon van tante Dikkie en oom Herman?
“Begin november 1944 gingen mijn moeder en mijn tante Truus op hongertocht richting Overijssel, naar mijn grootouders. Toen mijn moeder daar aankwam zag ze mijn grootmoeder in de deuropening staan, met een jongetje van twee jaar aan de hand dat ze direct herkende als een Jodenjongetje. Dat jongetje heette Robbie en ik heet ook Robbie. Mijn oma vertelde overal dat hij haar kleinzoon was, en dat hij daar was omdat er geen eten meer was. ’s Avonds hoorde mijn moeder hoe mijn grootouders aan dat jongetje kwamen. Hij was door een turfschipper gebracht. Ze wisten niet hoe hij verder heette, want hij was door de illegaliteit gebracht met alleen een waszakje waar luiers in waren gepropt. Mijn moeder nam het waszakje mee naar Amsterdam. Ze vroeg of tante Dikkie nog spullen had meegegeven met haar kindje. ‘Ja’ zei tante Dikkie, ‘ik heb op het laatst een door mijn moeder geborduurd waszakje meegegeven’. Mijn moeder pakte het zakje uit haar tas. Het bleek het waszakje van Robbie te zijn. Toen wisten tante Dikkie en oom Herman dat hun zoon bij mijn grootouders was.”

Wat is het raarst wat u heeft gegeten tijdens de oorlog?
“Als er geen eten was, kon je met een pannetje soep halen bij de gaarkeukens. Ik herinner me nog dat ik vier jaar was, met een pannetje in mijn hand waar ik dan een paar scheppen soep in kreeg. Vreselijk vies. Het was gewoon gekookt water met aardappelschillen waar het zand nog op zat, de aardappels zelf zaten er niet in. Ik weet ook dat we een mud aardappels hadden kunnen kopen, dat kostte toen 1000 gulden, waanzinnig veel geld. Daar moesten we de winter mee doorkomen, dus iedereen kreeg één aardappel, alleen mijn vader kreeg anderhalve. Toch vroeg ik aan tafel, ‘waarom krijgt pappa anderhalve aardappel en ik maar één?’ Ik zo’n ontzettende honger.”

Hoeveel had u door van wat er zich afspeelde?

“Ik herinner me dat er een keer in spertijd, na zeven uur, drie Duitse wagens kwamen voorrijden. Ze stopten voor ons huis in de Witte de Withstraat. De Duitsers liepen de stoep op, de trap op en uiteindelijk belden ze bij ons aan. Mijn moeder moest opendoen. We hoorden ‘Rutgers, Rutgers’ en mijn moeder zei ‘ja, hier wonen de Rutgers’. En toen kwamen ze de trap op stommelen. En wat bleek nou? Het waren goede Duitsers. Mijn grootvader had gezegd ‘neem nou eens wat eten mee als je toch in Amsterdam komt.’ Dus die mannen kwamen met manden brood en spek, en dat moest mijn moeder vervolgens in Amsterdam rondbrengen. Dat waren zulke angstige momenten, ‘komen ze ons halen?’. De hele straat keek natuurlijk mee: ‘wat gaat er nou gebeuren?’. Ik kan me dat heel goed herinneren.”

Archieven: Verhalen

‘Een dappere dame’

Wij zijn Lynn, Dulan, Daniel en Green. Wij mochten in Café ‘t Mandje op de Zeedijk Diana Van Laar interviewen, het nichtje van Bet van Beeren. Bet van Beeren was tijdens de oorlog eigenaresse van ‘t Mandje. Ze was een heel bijzondere, dappere dame, met een goed hart, die tijdens de oorlog veel heeft meegemaakt en veel deed voor haar medemens. Ze was lesbisch en was daar heel open over, niet vanzelfsprekend en best gevaarlijk in die tijd. Maar Tante Bet was nergens bang voor.

Wat gebeurde er in ‘t Mandje tijdens de oorlog?
“In ‘t Mandje kwamen allerlei soorten mensen. Niet alleen homoseksuele mannen en vrouwen, maar ook buren, mensen uit de provincie, boeren die naar een beurs waren geweest, stewardessen, piloten, acteurs en zelfs de burgemeester. Het was – en is trouwens nog steeds – een café waar iedereen kon zijn zoals hij of zij was. Er zaten veel Joodse vrouwen in ‘t Mandje. Tante Bet verstopte ook Joden in het café. Sommige mensen zeggen dat ze in de kelder zaten, maar ik denk dat ze op zolder waren en dat tante Bet in de kelder wapens verstopte voor haar broer, die in het verzet zat. Vlakbij het café, bij de Nieuwmarkt liep een prikkeldraadversperring als grens met de Joodse wijk. Joodse mensen konden er niet uit. Duitse soldaten mochten niet in de buurt van het café komen, omdat het in de hoerenbuurt was en het gevaar bestond, dat ze zich alleen nog maar met die dames bezig zouden houden. Maar de hoge officieren kwamen wel en dronken weleens een drankje bij Bet.”

Hoe deed Bet tegen de Duitsers?

“Bet van Beeren had een heel speciaal karakter. Ze pikte niet wat de Duitsers deden, ze verstopte wapens en had mensen in huis, maar deed net alsof er niets aan de hand was. De Duitsers vonden haar wel leuk en hielpen haar om aan goederen te komen, zoals bijvoorbeeld Jenever. Als de Duitsers een razzia hielden op de Zeedijk, kwam er vaak iemand langs rennen om te waarschuwen. Tante Bet heeft toen een keer de stoppen eruit gedraaid en tegen de Duitsers gezegd ‘Alles kaput’. De mannen konden niets zoeken in het donker, dus zijn ze maar weer doorgelopen. Een andere keer wilde een officier boven controleren. Ze liep met de man naar boven en halverwege de trap riep ze ‘Heil Hitler’, en fluisterde tegen de man: ‘Dat mogen ze beneden niet weten’. Zo dacht die Duitser dat ze aan zijn kant stond, ook hij is toen doorgelopen. Zo is er nooit iemand achter gekomen dat er in t Mandje Joden ondergedoken zaten. De persoonlijkheid van Tante Bet schrok de Duitsers waarschijnlijk af, ze hebben haar zelfs nooit opgepakt vanwege haar homoseksualiteit.”

Wist de familie van Bet wat ze deed voor de onderduikers?
“Ik geloof het niet. Tante Bet wilde mensen natuurlijk beschermen. Bet was de oudste uit een gezin van 14 broers en zussen, ze ging hen niet vertellen dat ze mensen verstopte. Ze nam dat risico niet, het had gekund dat een van die broers en zussen niet deugde en het door zou vertellen. Ze moest de onderduikers, haarzelf en haar familie beschermen. De familie kwam er na de oorlog pas achter wat tante Bet allemaal had gedaan.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892