‘Ik had mijn ster afgedaan want dat was veel te gevaarlijk.’


Araya (12), Haider (12) en Kerimay (12) vertellen het verhaal van Marius Dreese was 18 jaar toen de oorlog begon
Korte Poten 32

Tijdens het uitbreken van de oorlog woont Marius Dreese met zijn ouders op de Korte Poten 32. Ze wonen boven de juwelierszaak.

Hoe oud was u toen u moest onderduiken?
Ik ben in juli 1942 ondergedoken, toen ik 20 jaar oud was. Ik had een oproep gekregen van de Duitsers, maar daar gaf ik natuurlijk geen gehoor aan. Mijn grootvader, die toen 70 jaar was, deed dat wel. Hij was eigenwijs. Mijn grootvader vertelde ons dat de oorlog snel zou zijn afgelopen, maar dat bleek anders. Hij kwam terecht in Sobibor. Ikzelf dook in Leiden onder. De broer van mijn moeder had hele goede vrienden die mij in huis hebben genomen. Met de blauwe tram reed ik van Den Haag naar Leiden. Ik had mijn ster afgedaan want dat was veel te gevaarlijk. De rit verliep goed en ik kwam aan bij het huis van Gerard en Suze Jonk. Ze hadden een lederververij op de Breestraat 58 in Leiden. Ik vertelde ze dat ik drie jaar bij hen zou blijven. Die voorspelling kwam uit, want we werden in mei 1945 bevrijd.

Hoe zag uw onderduikadres eruit?
Achter de winkel had je een hele lange gang. Daarachter zat een kamer waar ik drie jaar lang heb gezeten. Uiteindelijk zaten we daar met 9 joodse onderduikers in één kamer. Mijn ouders waren ondergedoken in een studentenhuis in Leiden, bij mij om de hoek. De Leidse studenten hebben veel joden geholpen in de oorlog. Het leek allemaal veilig totdat een student een Duitser had doodgeschoten. Als reactie daarop begonnen de Duitsers een razzia langs de studentenhuizen. Alle huizen werden uitgekamd en mijn ouders konden nog net wegkomen. Met 9 mensen in één kamer leven drie jaar lang is niet prettig. Het was erg krap. We konden gelukkig wel naar buiten, de tuin in. We konden daar niet gezien worden want de tuin was omringd door hoge muren. Op de Breestraat 60 zat de Stadsgehoorzaal, op de Breestraat 56 zat een notariskantoor. Wij zaten ertussenin. In de Stadsgehoorzaal zat de NSB, zij hielden daar vergaderingen. Wij konden al het geschreeuw en gebral van hen door de muren heen horen. Soms keek je door een raampje en zag je de NSB’ers lopen. Het waren landverraders. Het is een wonder dat we niet verraden zijn. Ongeveer 400 mensen in Leiden wisten van ons onderduikadres af. En er is niets gebeurd. We zijn erdoorheen gekomen. We hebben het alle negen overleefd. Ik heb altijd contact met ze gehouden. Na de bevrijding is er een foto gemaakt, in de tuin achter het huis. Dat is het enige wat ik nog heb van de oorlog.

Wat heeft u gemerkt van de Hongerwinter?
Je kan een heleboel hebben als mens. Maar ik heb het relatief gezien goed gehad. Suze had veel kennissen, op die manier kwamen we aan extra eten. Ook vroeg ze altijd wat extra’s bij de gaarkeuken. Daar begrepen ze dan wel dat Suze onderduikers had. Ook had mijn oom, die ook ondergedoken was op hetzelfde adres, een vriend die werkte bij de Albert Heijn. Zo kregen we extra voedsel. Kolen kregen we via een vriend van mijn oom. Die moest altijd kolen halen bij de Duitsers, maar die werden niet gewogen bij terugkomst. Dus hij stopte altijd even bij ons, gooide wat kolen om de deur.

Na de oorlog zijn we terug naar huis gegaan. Mijn ouders hadden de juwelierszaak in de oorlog verkocht aan de advocaat van mijn vader, zodat het geen joods bedrijf was. Na de oorlog kregen we de winkel terug. Totdat de zaak werd overgenomen door mijn zoons, heb ik daar gewerkt.

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892