Archieven: Verhalen

‘Alle vliegtuigen op het vliegveld in Bergen werden in een klap in puin gegooid’

Op een zonovergoten dag rijden Sophie, Lara, Jasmijn en Willemijn naar Bergen, waar Marc Driesssen (88) woont. Hij staat al te wachten als de leerlingen van de Kennemerpoort uit Alkmaar aankomen. Op de tafel staat allerlei lekkers klaar voor hen. Het ruime appartement is vol zon, iedereen heeft er zin in.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘De oorlog begon hier op 10 mei 1940 toen het vliegveld in Bergen gebombardeerd werd. Op het vliegveld stonden veel mooie vliegtuigen, gemaakt door Fokker. Anthony Fokker was in Haarlem geboren en had zelf al jong een vliegtuig gebouwd waarmee hij rond de kerk van Haarlem vloog. Dat was een echt event.

De Nederlandse piloten op het vliegveld in Bergen dachten dat de Duitsers uit het oosten zouden komen, maar dat was niet zo. Ze kwamen als verrassing over de duinen. Alle vliegtuigen en hangars op het vliegveld in Bergen werden in een klap in puin gegooid. Ik herinner me de enorme rook die boven het vliegveld hing. Mijn vader vond het voor ons te gevaarlijk en bracht ons naar een vriendin die dominee was in Heerhugowaard.’

Waren jullie wel eens stout?
Mijn oudste broer hing vaak uit het raam op zolder en dan zong hij hard: ‘Wat je ook verbiedt dat doen wij lekker niet!’ Dat kon natuurlijk niet en mijn moeder greep hem dan in zijn nekvel weer naar binnen.

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘Er was regelmatig een enorm gebrom van Amerikaanse en Engelse bommenwerpers die overvlogen naar Duitsland om daar fabrieken te bombarderen. Op een dag kwamen er allemaal bommenwerpers laag overvliegen die bommen gooiden. Ik liep langs een grasveld en schrok vreselijk. Een man gooide me op de grond en ging op me liggen om me te beschermen. Gelukkig raakten de bommen een eind verderop pas de grond.

Op de duinen in Bergen aan Zee stonden ook grote kanonnen. We keken vaak naar de vliegtuigen die overvlogen en soms zag je dat de Duitse soldaten met de kanonnen Amerikaanse en Engelse vliegtuigen neerschoten. Ik had een boekje dat heette Wat vliegt daar? Van ieder vliegtuig zat er een plaatje in en kon je lezen hoeveel bommen het vliegtuig vervoerde en hoeveel mensen erin zaten. Als een vliegtuig uit de lucht werd geschoten, telden we de witte parachutes die naar beneden kwamen. Als ik maar zes witte pluimpjes zag in plaats van de acht die in mijn boekje stonden, wist ik dat twee inzittenden het niet overleefd hadden.’

Wat deed uw vader?
‘Mijn vader had een conservefabriek. De Duitsers wilden graag dat mijn vader voor hen ging werken, maar dat weigerde hij. Hij bouwde de conservefabriek daarna om tot de gaarkeuken van Alkmaar. Met weinig ingrediënten maakten ze soepen en pasta’s. Uit wortelen werd bijvoorbeeld een soort pasta gemaakt met veel vitamine A, ook was er af en toe vissoep. Vanuit de fabriek werd het eten verspreid naar locaties in de regio, waar mensen het konden afhalen.

Voor kinderen en baby’s kookten we pap. In Stompetoren haalden we de melk voor de pap. Al het eten ging in aluminiumkannen en werd via paard en wagens van Van Gend & Loos vervoerd naar kerken en scholen, waar het werd uitgedeeld.’

Hoe kwamen jullie aan informatie over de oorlog?
‘Er waren geheime krantjes die in kelders gedrukt werden op een stencilmachine. Ook was er een kapper die op een wandje alle informatie die hij hoorde ophing. Je kon dus altijd even bij de kapper langs om te kijken of er nieuws was.’

Heeft u de voedseldroppings gezien?
‘Omdat er veel honger was aan het einde van de oorlog, onderhandelde koningin Wilhelmina en de Britse premier Churchill met de Duitse officieren om luchtstroken vrij te geven waar vliegtuigen met eten veilig konden vliegen voor voedseldroppings.

Ik stond op het dak van de fabriek en zag hoe de vliegtuigen boven het vliegveld van Bergen voedsel naar beneden gooiden, fantastisch! Al dat eten ging naar onze fabriek en werd vandaaruit verdeeld. Toen we waren bevrijd klom een collega van mijn vader, met de vlaggenstok tussen zijn tanden, door de enorme fabrieksschoorsteen omhoog en plantte de vlag bovenop de schoorsteen.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader maakte bedden op voor de Duitsers en hoopte zo op een stukje brood’

Sylvia Polak is de dochter van de Joodse Harrie Polak. Aan Tom, Ruben, Feja, Zita en Louise van de Asvo-school in Amsterdam vertelt ze zijn verhaal. Harrie Polak is in 1925 geboren en was 15 jaar toen de oorlog begon.

Hoe was het begin van de oorlog voor uw vader?
‘In het begin, zo rond 1940, merkten de Joden nog niet veel va de oorlog. Mijn vader werd al weleens voor ‘rot Jood’ uitgescholden, maar pas in 1942 moest iedereen een Jodenster dragen. En toen merkte hij het duidelijk.

De verandering ging langzaam. Eerst had hij vriendinnetjes en vriendjes, twee weken later spraken ze niet meer met elkaar en drie weken later mocht hij als Joodse jongen niet meer naar het park. Vier weken later mocht hij niet meer naar de bioscoop. En zo werden heel langzaam alle mensen die Joods waren anders behandeld.

Wat ik het ergste vind, is dat ze uiteindelijk niet meer als mensen werden behandeld. Ze kregen, zeker in concentratiekamp Auschwitz, een nummer op hun arm. Mensen werden een nummer, een ding.’

Wat is er verder met uw vader gebeurd?
‘Zijn familie werd opgeroepen om naar het Muiderpoortstation te komen, net als alle Joodse mensen uit deze buurt. Vanaf daar zijn ze naar kamp Westerbork gebracht en daarna naar andere kampen. Niemand van het gezin van mijn vader heeft de oorlog overleefd. Alleen hij, en van de rest van de familie slechts één tante en één oom. Zij zijn de enigen die uit concentratiekampen en van onderduikadressen zijn teruggekomen.

Mijn vader is naar Auschwitz gebracht, naar een werkkamp.’

Hoe heeft uw vader het wel overleefd?
‘Mijn vader heeft overleefd door vindingrijkheid. Hij was een jongetje dat best wel goede ideeën had. Mensen kregen bijvoorbeeld een stukje brood voor zeven dagen, en mijn vader dacht: ik ga dat stukje brood niet in één keer opeten, want dan heb ik de andere zes dagen niks. Dus hij heeft het in zeven stukjes verdeeld en elke dag iets gegeten.

Hij poetste met zand zijn tanden. Dat klinkt heel raar, maar dat kan. En hij heeft in de keukens gewerkt en vroeg dan of hij de grote pannen mocht schoonmaken. Als er iets van eten was, bijvoorbeeld een restje onderin een pan of een aardappel, dan kon hij dat zo misschien wel krijgen. Hij maakte ook bedden op voor de Duitsers en hoopte zo op een stukje extra brood.

Van een rugzakje maakte hij een soort poncho. Als hij moest werken in de regen en kou dan kon hij zich een beetje beschermen. Hij bedacht gewoon slimme dingen. Maar je moest ook een beetje geluk hebben, denk ik, want als de Duitsers het op je gemunt hadden dan schoten ze je dood, dat was ook de werkelijkheid.’

Wat is er gebeurd met het sieradenkistje?
‘Toen het gezin van mijn vader weg moest van huis, mochten ze niets meenemen, alleen een koffertje. Toen heeft mijn grootvader waardevolle spulletjes – een zilveren beker, een armbandje en nog wat sieraden – in een kistje in de tuin begraven. Na de oorlog heeft mijn vader bij zijn oude huis aangebeld en gevraagd of hij in de tuin dat kistje mocht opgraven. De vrouw die er woonde, zei dat het niet uitkwam en dat hij over een maand maar terug moest komen. Toen hij de volgende maand terugkwam, was het huis leeg en was de tuin omgespit. Wat er met het sierradenkistje is gebeurd, zullen we nooit weten.

Ik zou vooral het kistje graag terug willen hebben, dat betekende iets voor mijn familie. Ik heb geen idee wat erin zat, misschien twee ringetjes en een paar oorbellen.’

Hoe was de Bevrijding voor uw vader?
‘Het klinkt raar maar dat was heel verdrietig. Op een dag wisten ze dat de Engelsen, de Amerikanen en de Canadezen kwamen. De deuren van de concentratiekamp gingen open. Mijn vader is toen vanaf de Poolse grens gaan lopen richting Nederland. Dat was ongeveer 1200 km. Onderweg kwam hij een paard tegen, en daar is hij opgeklommen. Alleen had dat paard natuurlijk ook weinig eten gehad, dus die wilde niet vooruit. Toen is hij bij mensen naar binnen gelopen om brood en kleding te stelen. Uiteindelijk is hij op een of andere manier toch in Nederland teruggekomen.

Mijn vader heeft vervolgens zes weken lang op het centraal station in Amsterdam geslapen in de hoop dat zijn broertje Moses terug zou komen en hij hem daar zou aantreffen. Maar dat gebeurde niet.

Later is mijn vader woningstoffeerder geworden, dat was het vak dat mijn familie uitoefende. In 1947 is hij een winkel begonnen op de Utrechtsestraat 106. Daarboven ben ik geboren en hebben we gewoond. Ik ben heel trots op mijn vader.’

Archieven: Verhalen

‘Als het luchtalarm ging, openden mensen gewoon de deur voor je’

Het is een prachtige dag als Mila, Jordan, Nika en Cas naar Wil Dorrestein lopen. De leerlingen van de Kennemerpoort in Alkmaar rennen vrolijk naar boven. Na drie trappen roept mevrouw Dorrestein ze terug: ‘Hier is het!’ Ze komen binnen in een ruim en licht appartement. Haar dochter is er ook en biedt iedereen wat te drinken aan.

Hoe woonde u in de oorlog?
‘Ik woonde in de Landsstraat 2 met twee broers en mijn ouders. We hadden een fiets in de kamer staan zodat we licht konden maken want we hadden geen elektriciteit meer. Door te trappen maakte mijn broer licht, maar je moest wel blijven trappen… We hadden een houtkachel, een soort haard, waarmee we ons warm hielden.

Mijn vader werkte in de gasfabriek waar ze kolen maakten en kon dus makkelijk aan kolen komen. Hij nam wel eens een zakje mee. Dat mocht natuurlijk eigenlijk niet. Maar omdat hij telkens stiekem zakjes kolen meebracht, hadden wij het een beetje warm tijdens de strenge winter van 1944. We hadden ook een klein kacheltje in de schuur, dat we ‘de vuurduvel’ noemden. Daarop warmden we het eten op. Ook hadden we een radio, waarmee we stiekem naar radio Oranje vanuit Engeland luisterde.

Vlakbij ons was een barakkenkamp neergezet waarin eerst de Nederlandse soldaten verbleven en later de Duitsers. Dat waren een soort opgezette bunkers waar je binnen kon komen via een poort.’

Wat deed u in de oorlog?
‘Ik speelde buiten en ging natuurlijk ook naar school. Maar dat was maar een paar uurtjes want je moest de school delen met andere klassen, dus na ons kwam er weer een andere klas. Na school knikkerden we, gingen we touwtje springen en als het sneeuwde speelden we heerlijk in de sneeuw.

Oh ja, en ik heb in de oorlog fietsen geleerd van mijn buurmeisje, op een fiets met houten banden. Er waren toen geen fietsen met luchtbanden meer. Iedere avond oefende ik.’

Wat deed u tijdens een luchtalarm?
‘Soms liep ik op straat en ging ineens het luchtalarm af. Dat was heel eng. Je moest zorgen dat je jezelf in veiligheid bracht. Mensen deden gelukkig hun deur voor je open en zeiden ‘kom maar binnen!’ Soms hoorde ik bommen vallen. Ik herinner me een bom die viel op de Oude Gracht, hier vlakbij. ‘s Nachts kwamen de vliegtuigen uit Engeland vandaan en dan lieten ze hun bommen los, af en toe werd er een vliegtuig neergeschoten. Ik lag dan in mijn bed en kon niet slapen van alle lichten van die vliegtuigen en de herrie van die motoren en het gezoem, zoem zoemmm…’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Wij hadden genoeg te eten, maar het was niet altijd lekker. We aten suikerbieten en vissoep. In de Vondelstraat werden twee keer week potten met eten neergezet. Met een strippenkaart met bonnen en een pannetje kon je dan eten halen. Soms at ik ook iets lekkers. In een schuurtje was een klein fabriekje waar van suikerbieten stroop werd gemaakt. Daar ging ik dan heen met een pot om stroop te halen, heerlijk!

Er waren ook mensen die uit Amsterdam en Den Haag kwamen lopen met een handkar om eten hier in de buurt te zoeken, zoals bijvoorbeeld graan om brood van te maken. Ik herinner me twee jongens uit Den Haag die mijn broer had gevonden op straat; hij nam ze mee naar ons huis en wij gaven ze te eten. Daarna gingen ze door naar de Schermer naar het boerenland, want daar was eten en melk. Later hoorde ik dat een van hen op de terugweg naar Den Haag was opgepakt en dat al hun eten en melk in beslag was genomen. Dat gebeurde regelmatig, vreselijk.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Dat was een feest. Op mijn tiende verjaardag stonden we hier op de Straatweg en kwamen ze vanaf Heiloo met grote tanks de stad inrijden. Je mocht ook op de tanks zitten. Ik weet nog dat ik een speciaal oranje rokje aan had. Er waren die week voedseldroppings in Bergen, waarbij allemaal eten naar beneden werd gegooid. Dat werd dan verdeeld over winkels waar je dan weer eten kon halen; muesli, eierpoeder, melk, witte brood; alles smaakte naar gebakjes, zo lekker.’

 

Archieven: Verhalen

‘We hadden wel 35 mensen die onderdoken in de conservefabriek’

Benthe, Dani, Hielke en Pip zijn erg enthousiast en hebben veel zin om Marc Driessen te interviewen. In de regen rijden de leerlingen van de Kennemerpoort vanuit Alkmaar naar Bergen. In Bergen is het zoeken naar een parkeerplaats en ze moeten dus een stukje rennen door de regen naar het huis van meneer Driessen. Hij woont in een ruim licht appartement in het centrum van Bergen, waar hij de chocomel en koekjes al heeft klaarstaan. Ook hij heeft veel zin in het interview!

Waar woonde u?
‘Wij waren met vier kinderen en woonden aan de Bergerweg. Vanuit ons huis hadden we vrij uitzicht op het vliegveld van Bergen.’

Wanneer begon de oorlog voor u?
‘Van de ambassade wisten we dat de oorlog zou uitbreken. Op 10 mei zou het gebeuren. Op het vliegveld van Bergen stonden allemaal nieuw G1’ s opgesteld, de nieuwe jachtvliegtuigen van Fokker. De Nederlandse piloten dachten op 10 mei dat de Duitsers vanuit het oosten zouden komen en keken daarom naar het oosten. Maar de Duitse piloten waren in Bremen opgestegen en kwamen van over de zee aanvliegen. De Nederlandse piloten werden verrast en alle nieuwe vliegtuigen werden platgebombardeerd. Andere vliegtuigen hadden ze onder de bomen gezet zodat je ze niet goed kon zien, maar daar hadden ze toen niet veel meer aan.

Het bombardement zag ik gebeuren vanuit onze voorkamer: een enorme zwarte rookwolk trok over het vliegveld heen. Mijn vader vond het doodeng, en heeft ons toen naar vrienden gebracht in een ander dorp. Daar vond hij het veiliger. Toen de Duitsers dreigden om Rotterdam in puin te gooien gaf Nederland zich over. Dat was al na vijf dagen.’

Wat was uw mooiste moment?
‘Mooie momenten waren voor mij spannende en grappige momenten in de oorlog. Ik moest altijd de hele stad doorlopen om bij de Adelbertusschool te komen in Alkmaar. Op een dag kwamen er een hele hoop vliegtuigen over. Wow, wow, wow! Ik keek naar boven en zag allemaal bommen naar beneden vallen, ze zweefden niet zo hoog over ons hoofd. Ik schrok vreselijk want ik dacht dat ze op mij zouden vallen. Een meneer gooide me op de grond en ging op mij liggen. Hij wilde mij beschermen, dat was heel moedig van hem.

Gelukkig vielen de bommen niet op ons. De Amerikaanse piloten lieten ze vallen boven Alkmaar, maar wisten dat de bommen met de snelheid van het vliegtuig op de wind mee gedragen werden tot aan het vliegveld in Bergen.’

Vertelt u ons iets over de conservefabriek?
‘Mijn vader had een conservefabriek in Alkmaar. Tijdens de oorlog heeft hij deze fabriek omgebouwd tot gaarkeuken omdat alle winkels leeg waren en er vrijwel geen eten meer was. In de fabriek maakten ze soep van suikerbieten, aardappelen en bloembollen en deden dat in grote cilinders. De wagens van Van Gend & Loos brachten met paard en wagen het eten naar de uitdeelplaatsen in Alkmaar en de dorpjes rondom Alkmaar. Onze fabriek verzorgde dus het eten tijdens de oorlog in de regio. Mensen konden met bonnen bij de uitdeelplaatsen eten ophalen.

In de fabriek doken veel mensen onder, er was zoveel ruimte dat dat makkelijk kon. We hadden een eigen telefoonsysteem binnen de fabriek waarmee je elkaar kon contacten. Wanneer er een razzia kwam draaiden ze het nummer 134 en dan wist iedereen dat er Duitse soldaten aankwamen en ze zich moesten verstoppen. Ik denk dat we tussen de dertig en veertig onderduikers hadden in de fabriek. Onder de fabriek liepen gangen naar gesloten afdelingen. Ze verstopten zich daar in kartonnen dozen die onder de balken werden geschoven, niemand die ze dan kon vinden. De onderduikers sliepen ‘s nachts vaak ook in deze grote kartonnen dozen.

We hadden in de fabriek een eigen elektriciteitscentrale. De verzetsstrijders deden alles om de Duitse soldaten het leven zuur te maken en moesten vaak onderling communiceren via speciale apparatuur waarvan de accu’s moesten worden opgeladen. Omdat wij een kleine centrale hadden, kwamen zij naar de fabriek om de accu’s op te laden. Op een dag hadden ze een accu onder een matras verstopt om op te laden. Ze zaten er zelf bovenop. Ineens werd het warm… Was het matras in de fik gevlogen, heel eng. Dat matras hebben we onmiddellijk naar buiten gesmeten.

Ik denk dat de Duitse soldaten misschien wel wisten wat er allemaal gebeurde in de fabriek, maar dat ze dat toelieten omdat mijn vader de regio van eten voorzag. En daardoor belangrijk was.’

Archieven: Verhalen

‘Kitty was heel blond en zag er helemaal niet Joods uit’

Met de auto rijden Ella, Sepp, Rocher en Bobbie naar Bergen waar Gerrit Sijpheer woont. De gps geeft de verkeerde richting aan, maar na wat heen en weer rijden arriveren de leerlingen van de Kennemerpoort in Alkmaar bij het huisje van meneer Sijpheer. Met een warme lach opent hij de deur. ‘Daar zijn ze eindelijk!’ En met een sapje installeren ze zich in de huiskamer.

Wat deden uw ouders in het verzet?
‘Mijn ouders vonden dat je mensen die in nood zijn moet helpen, zoals ook nu dat je vluchtelingen uit oorlogsgebieden toelaat en helpt. Tijdens de oorlog waren mijn ouders bezig met het onderbrengen van Joodse mensen zodat ze uit handen van de Duitsers bleven. Ook werd bij ons in de kelder een illegaal krantje gedrukt, de verzetskrant.’

Hoe was het om onderduikers in huis te hebben?
‘Er waren zes Joden tegelijkertijd ondergedoken, maar in totaal hebben we denk ik twaalf onderduikers gehad die bij ons verbleven tijdens de oorlog. De eerste onderduikster was een meisje van 13 jaar, Hannie. Zij ontfermde zich over mij. We sliepen samen op zolder in een eenpersoonsbed. Zij werd als een zus voor mij. Daarna kwam een Joods jongetje: David Waterman die 12 jaar was. David kon alleen naar buiten als de kust veilig was. Dan riepen we ‘Pim Kieviet!’ En dan kwam David naar buiten. De naam David mochten we niet roepen want dat was een Joodse naam. Er waren veel Joodse kinderen die onderdoken omdat ze anders werden opgepakt en vergast werden in de vernietigingskampen.

In ons huis waren meerdere verstopplekjes voor als de Duitse soldaten kwamen, zoals een grote kelder onder het huis die we dicht konden maken. Ook waren er vluchtroutes in huis zodat de onderduikers naar buiten konden als er gevaar was. Heel soms kwamen er Duitse soldaten naar ons huis, maar mijn moeder praatte ze altijd weer weg.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Mijn vader had een baan waarmee hij bij alle boeren kwam en van hen kreeg hij vaak wat eten mee. Ook hadden wij een grote tuin waar we bieten en aardappelen verbouwden. En omdat mijn ouders bij het verzet zaten kregen ze ook eten van het verzet. We hadden dus altijd genoeg te eten, ook voor alle onderduikers in ons huis.

Kende u mensen die bij de NSB zaten?
‘Ik kende Kitty, een Joods meisje dat zat ondergedoken bij de familie Vrasdonk. Kitty was heel blond en zag er helemaal niet Joods uit. Zij bracht krantjes rond. Tegenover de familie Vrasdonk woonde een man die bij de NSB zat. Hij vond het altijd zo leuk dat zij krantjes rondbracht dat hij haar aanbood zijn fiets te gebruiken. Ze zei natuurlijk nooit tegen hem dat ze Joods was, maar na de Bevrijding heeft ze hem dat wel verteld.

Wat is het meest ingrijpende dat u mee heeft gemaakt?
Op een dag speelde ik met vriendjes toen er een Duitse soldaat met een groot geweer op zijn rug kwam aanlopen. We hadden geleerd om bang te zijn voor de Duitse soldaten, dus ik rende hard naar huis. Ik vond het heel eng. De deur bij ons was altijd op slot omdat we Joodse onderduikers in huis hadden, dus ik bonkte hard op de deur. Toen mijn moeder opendeed kwam net de Duitse soldaat de hoek om lopen. Hij kwam naar me toe en zei: heb je honger? Ik kreeg een dubbele boterham met kaas en zei: dank je wel, rotmof. Toen begon de Duitse soldaat te huilen. Mijn moeder vroeg hem wat er aan de hand was en hij vertelde dat zijn dorpje in Duitsland was platgebombardeerd en zijn vrouw en zoontje waren omgekomen. Toen troostte mijn moeder, de verzetsvrouw met Joodse onderduikers achter de deur, de Duitse soldaat. Op dat moment, zo klein als ik was, besefte ik de waanzin van dat wat oorlog is.

Nu zie je dat ook weer gebeuren: in Palestina worden hele dorpen platgebombardeerd en in Oekraïne komen mensen om door geweld.’

Archieven: Verhalen

‘Soms vlogen er wel honderd Engelse bommenwerpers over het vliegveld van Bergen’

Mia, Tishayno en Javier interviewen de 96-jarige Annie Stoop die in Bergen woont. De leerlingen van de Kennemerpoort in Alkmaar zijn goed voorbereid en ook nieuwsgierig. Ze moeten even zoeken naar het adres, maar als ze aankomen staat de deur staat al open. Mevrouw Stoop heeft sapjes in huis gehaald en de kinderen krijgen een koekje uit een trommeltje dat ze kreeg toen de oorlog begon.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘We speelden met buurkinderen op de verjaardag van een buurmeisje toen we hoorden dat het oorlog was. Dat voelde heel spannend. Wij hadden destijds mensen te logeren en zij gaven ons die dag een trommeltje met biscuitjes; dat heb ik altijd bewaard.

Vlakbij ons was een militair vliegveld waar Nederlandse piloten de oorlogsvliegtuigen verstopt hadden onder de bomen. Toen de oorlog hier begon in de nacht 10 op 11 mei hoorden we de bommen vallen op het vliegveld; alle vliegtuigen werden gebombardeerd. Boem, boem, boem. De Nederlandse soldaten gaven zich over en vluchtten.’

Hoe was het voor u om naar school te gaan in de oorlog?
‘Alle scholen werden leeggehaald en bezet. Eerst door Nederlandse soldaten en nadat Nederland zich overgaf door Duitse soldaten.

In 1940 ging ik naar de mulo (nu de havo). Tegenover ons stond een klooster, waar we in het souterrain les kregen. Maar later moesten we ook hier weg en gingen we naar school in Oudorp in Alkmaar. Dat was best ver lopen, maar toen ik nog een fiets had ging ik op de fiets. We fietsten langs het vliegveld en vaak vlogen er dan wel honderd Engelse bommenwerpers over. Dat maakte heel veel herrie! We gingen ze tellen. ‘Tommies tellen’ noemden we dat. Soms zagen we de bommen op het vliegveld vallen.’

Woonde u de hele oorlog in Bergen?
‘De Duitse soldaten bouwden een kustverdediging op tussen Noorwegen en Frankrijk en daarom moesten alle mensen die aan de kust woonden, weg. Bijna iedereen moest weg uit Bergen, maar wij mochten blijven omdat mijn vader een eigen winkel had. Het huis naast ons werd een munitiedepot, het lag dus vol met munitie. Dat was best eng… In 1944 moesten ook wij weg uit Bergen omdat het te gevaarlijk werd. We vluchtten naar Amsterdam.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Via mensen die stiekem een radio hadden, wisten we dat de geallieerden geland waren en dat de bevrijding dichtbij was.. ‘s Morgens om half acht op 5 mei hingen we de Nederlandse vlag uit als symbool dat we bevrijd waren. Ik doe dat nog altijd. Voor mij heeft het uithangen van de vlag een symbolische betekenis.

Tijdens de Bevrijding verbleven we in Amsterdam. Ik hoorde dat de Canadezen naar de Dam kwamen en dat wilde ik wel meemaken. Met een buurmeisje ging ik met de pont naar de overkant en zo liepen we naar het Damrak. Daar waren duizenden mensen bijeen, die joelden en juichten. Wij stonden vooraan. Iedereen had honger, maar men was ook zo blij! Ineens werd er geschoten. Iedereen vloog weg, de kant van de Kalverstraat op. Ook ik ging rennen…

Op de hoek van de Kalverstraat stond een groot gebouw dat nog vol zat met Duitse soldaten. Die waren zo kwaad dat wij zo blij waren, dat ze lukraak op de mensen waren gaan schieten. Toen ik rende, zag ik vlak voor me een jongeman liggen die door zijn hoofd was geschoten. Ik dacht: je was ondergedoken, je bent de Duitsers ontvlucht en je bent weer vrij en dan word je nog alsnog doodgeschoten.

Ik rende verder en verschool me achter de muur van het paleis, in de hoop uit de schietbeweging te zijn. Mijn buurmeisje was ik kwijtgeraakt in de paniek van de menigte. Ik ben teruggelopen naar huis en verstopte me iedere keer als ik een Duitse tank zag. Alle bevrijdingsfestiviteiten zijn daarna afgelast, totdat alle Duitse soldaten ontwapend waren.’

Archieven: Verhalen

‘De Duitse tanks zakten weg in de modder, zo werd het land onbegaanbaar’

Merel, Lara en Bruce van de Kennemerpoort in Alkmaar gaan naar verzorgingstehuis Westerhout om meneer Hageman te interviewen. Als ze aankomen blijkt hij ziek te zijn, maar gelukkig maakt zijn vrouw tijd vrij om bij ze aan te schuiven in de grote zaal. Mevrouw Hageman maakte de oorlog mee in Nederhorst den Berg. De interviewers vragen honderduit en ze doen het fantastisch.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde op een boerderij met schapen, koeien, varkens en kippen. Ik had acht broertjes en twee zusjes, ik was de oudste. We sliepen met zijn allen op de zolder, iedereen bij elkaar. Dat voelde heel veilig.

Het kleine dorpje waar we woonden heette Nederhorst den berg en iedereen kende elkaar. Tijdens de oorlog werd een deel van het gebied onder water gezet. Je zag zo het water het land inkomen, maar wij bleven gelukkig droog. Iedereen die in huizen woonden die in het water kwamen te staan, moest natuurlijk weg. Aan andere Nederlanders werd gevraagd om ze op te vangen en in huis te nemen.

Het onder water zetten van polders was een typisch Nederlandse verdediging. Het modderige water dat reikte tot aan je knieën, was een enorme hindernis voor de Duitse soldaten. Hun zware tanks zakten weg in de modder… Zo werd het land onbegaanbaar voor Duitse soldaten, voertuigen en paarden. Ook was het water te ondiep om met boten doorheen te varen. Door het water op deze manier in te zetten, probeerden Nederlandse soldaten ons land te beschermen tegen de vijand.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Omdat we op een boerderij woonden, hadden we genoeg te eten. Er waren fruitbomen op het erf en we hadden koeien voor melk en varkens en schapen en kippen voor eieren en vlees. Wij leden dus geen honger. Wel was het tijdens de Hongerwinter heel koud. Dan kropen we bij elkaar onder dekens op zolder.

Vond u de oorlog spannend?
‘Ja, het gevoel dat het oorlog was vond ik heel spannend en ook eng, maar wij merkten er eigenlijk als kinderen niet veel van. Wij speelden gewoon buiten op de boerderij met elkaar en hier waren ook geen bombardementen. Het was wel heel eng als het luchtalarm afging, dat maakte iedereen bang dat er iets zou gebeuren… Ook moesten we van onze ouders hard werken op de boerderij. Het vele werk op de boerderij ging in de oorlog natuurlijk gewoon door. Het was ook spannend dat we een radio hadden. Die was verstopt in een hooibaal. We luisterden soms stiekem naar Radio Oranje.’

Archieven: Verhalen

‘Toen ik de soldaten het pad zag oplopen, dook ik onder de tafel’

Bram Kout woont in Sint Pancras en Thiago, Masha, Louis en Nika rijden in opperbest humeur vanaf hun school, de Kennemerpoort in Alkmaar, naar zijn huis. Ze hebben even wat oponthoud omdat de deur van Masha blijft steken achter een hekje en niet meer dicht wil… Druk kletsend en nieuwsgierig lopen ze naar de voordeur, waar meneer Kout ze samen met zijn vrouw verwelkomt. De drankjes en koekjes liggen al klaar…

Hoe was de oorlog voor u?
‘Ik ben geboren in 1940 en toen ik 4 jaar was besefte ik eigenlijk pas dat het oorlog was. De soldaten die hier waren, kwamen uit Oostenrijk en waren best vriendelijk. Ik kon gewoon op de straat spelen en kinderen kregen hier zelfs les van Oostenrijkse soldaten om vliegertjes te maken. Dat werd anders toen de SS-troepen hier kwamen, dat waren soldaten uit Duitsland en die waren veel strenger, zij vervolgden ook mensen.

Er waren dorpsbewoners die in verzet gingen om de Duitse soldaten dwars te zitten. Zoals borden omdraaien en telefoondraden doorknippen. Als zij werden betrapt, werden ze gevangengenomen en geëxecuteerd. Dat was dus erg gevaarlijk.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Omdat Duitsland grote verliezen leed en alle jonge mannen het leger in moesten om mee te vechten, was er een tekort aan mensen die in fabrieken en op het land werkten. De Duitse soldaten riepen daarom alle jonge mannen in Nederland op om te komen werken in Duitsland. Dat wilden veel mannen natuurlijk niet. Mijn vader en mijn oom doken onder en verborgen zich onder de vloer.

Als er Duitsers aankwamen, werden we door de andere tuinders gewaarschuwd. Die zagen ze als eerste aankomen en dan ging het als een lopend vuurtje door het dorp. Ik zag de soldaten het pad oplopen met hun ijzerbeslagen laarzen en werd zo bang dat ik onder de tafel dook. Een soldaat riep: ‘Wo sind der manner?’ ‘Als jullie mannen niet te voorschijnkomen, steken we jullie huis in de fik.’ Gelukkig deden ze dat niet. Een soldaat rookte en gooide zijn peuk op het kleed, en toen vertrokken ze. Omdat ik zo angstig was geweest, waren mijn ouders bang dat ik mijn vader nog eens zou verraden. Daarom moest ik vanaf toen bij een razzia naar mijn grootvader toe.’

Kende u mensen die samenwerkten met de Duitsers?
‘In onze omgeving woonden 178 tuinders en best veel van hen sympathiseerden in het begin met de Duitsers omdat een deel van hun teelt naar Duitsland ging en zij voor hun inkomen afhankelijk waren van Duitsland. Pas later ontdekten de tuinders dat de Duitsers ook plannen hadden om mensen op te pakken en naar kampen te brengen. Toen verdween bij velen de sympathie voor de Duitsers.’

Kende u mensen in het verzet?
‘Mijn vader was tuinder en achter de kassen had hij een schuur staan. Toen ze hem vroegen om mensen op te vangen, deed hij dat. In het huisje kwam een gezin met twee jongens. Later begrepen we dat een van deze jongens in het verzet had gezeten

Een verzetsgroep had eens tussen Alkmaar en Heerhugowaard een treinovergang opgeblazen. Op deze spoorlijn reden treinen die vanaf Amsterdam wapens vervoerden voor de Duitse soldaten op Texel. Om dat tegen te gaan, blies het verzet de spoorbrug op. Twee Duitse officieren die kwamen kijken, beloofden een tegenreactie. En die kwam er… Twintig verzetsmensen zijn toen uit de gevangenis gehaald en op deze treinovergang geëxecuteerd als wraak. Dat was vreselijk. Maar daar waar sprake was van verzet, gebeurden soms dit soort dingen.

Later heb ik een van deze verzetsstrijders en zijn dochter nog gesproken. Voor hem waren 4 en 5 mei geen herdenkingen en feestdagen. Hij voelde zich schuldig omdat door het opblazen van de spoorbrug al die mensen waren omgebracht. Ook kwam ik in contact met de dochter van iemand die destijds was geëxecuteerd. Omdat beide dochters rondliepen met vragen heb ik voorgesteld of ze elkaar zouden willen ontmoeten en hun verhaal met elkaar wilden delen. Dat hebben ze gedaan. Ze leerden in het gesprek begrijpen wat ieders rol was en hoe ze tegenover elkaar stonden en waren allebei opgelucht omdat ze er allebei mee hadden gezeten. Dat was heel bijzonder.’

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog werd gezegd dat mijn vader heulde met de moffen’

Mason, Vince, Gijsje en Utku lopen in de stromende regen naar Westerhout, een verzorgingstehuis in Alkmaar, waar ze een bewoner gaan interviewen over zijn herinneringen aan de oorlog. Als ze aankomen bij Westerhout, blijkt dat de bewoner het te aangrijpend vindt om over de oorlog te vertellen. Gelukkig is er Wil Opdam die graag wil meedoen. Meneer Opdam maakte de oorlog in Heiloo mee. De leerlingen van de Kennemerpoort in Alkmaar schuiven wat met tafels in de zaal en medewerkers van het verzorgingstehuis komen koffie en thee brengen, superaardig.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik was die dag op bezoek bij familie toen het vliegveld in Bergen werd aangevallen. Geleidelijk aan veranderde het leven. Mijn school werd bezet door Duitse soldaten en ik moest naar andere scholen die verder weg waren. Vaak moesten we ver lopen en als er bommenwerpers aankwamen sprongen we de loopgraven in die overal langs de weg waren gegraven. Heel eng vonden we dat… We waren zo bang dat de bommen ons zouden raken.’

Wat at u in de oorlog?
‘We aten paardenbloemen en pap van gemalen bladeren met gedroogde tabaksbladeren als smaakje. Je kreeg ook bonnen waarmee je eten kon halen, maar dat was niet genoeg, je moest zelf zorgen voor bijvoeding. Een keer per week ging ik naar een boer om melk te halen, dan stond ik met mijn emmertje in een hele lange rij. Soms, als ik eindelijk aan de beurt was, was er geen melk meer…

Mijn pa ging op de fiets helemaal naar Amsterdam om een stukje vlees te halen van een koe die al dagen dood was. Maar wij waren heel blij met dat stukje vlees. Ook stalen we in de oorlog. Als je honger hebt dan ga je dingen doen die je anders niet zou doen, oorlog verandert je waarden en normen. We gingen bijvoorbeeld naar de tuin van de buren en dan ritsten we gauw de spruitjes van de takjes af en renden weer naar huis. Mijn moeder zei wel dat het niet mocht, maar ze begreep het natuurlijk ook. Wij hadden zelf een tuin met appels en perenbomen, dus we hadden wel fruit.’

Hoe kwamen jullie aan kolen en hout om jullie huis te verwarmen in de oorlog?
‘Ik speelde vaak met vriendjes naast de treinbaan oorlogje en soldaatje, dat vond ik een mooi spelletje. Op een dag kwam er een locomotief aan denderen die kolen kwam afzetten op het perron. De treinmachinist, die honger had, minderde vaart en vroeg ons of wij wat te eten hadden in ruil voor wat kolen. Ik rende naar huis om eten te vragen. Mijn moeder bakte op een plaat platte broden van een meelpapje, die noemden we platters, en die ruilde ik voor kolen bij die treinmachinist zodat wij konden koken en het warm konden stoken.

Ook hadden we een kar, zaag en bijl. We gingen dan naar de school waar twijgen groeiden. Daar stond een wacht, maar als die even afgeleid was zaagden we de takken stiekem af, bonden ze bij elkaar en sleepten ze door de straten naar huis.’

Wat deed uw vader?
‘Mijn vader zorgde voor de distributie van eten. Boeren in Heiloo verbouwden aardappelen. Die haalde mijn vader op en sloeg ze op in onze garage. Vanuit de garage werden ze met paard en wagen naar de gaarkeukens vervoerd.

Buurtbewoners wisten dat de aardappelen bij ons lagen opgeslagen en kwamen mijn vader er wel eens om vragen. Meestal gaf hij ze niet omdat hij dan iedereen zou moeten geven. Maar als iemand bijvoorbeeld ziek was, dan gaf mijn vader wel wat. Toch waren er mensen die zeiden: waarom geef je hem wel, maar mij niet…? Hij werd dus een beetje met scheve ogen aangekeken. Ook kwam de staatspolitie af en toe kijken of mijn vader wel alles volgens de regels deed van de bezetter; dat deed mensen ook denken dat hij met de Duitsers samenwerkte. Na de oorlog werd daarom gezegd dat mijn vader heulde met de moffen, dat was wel verdrietig.’

Archieven: Verhalen

‘Ik vond het zo raar dat een witte vrouw zelf haar ramen lapte’

Camilia, Gigi, Hidaya en Rosalie vinden het spannend en tegelijkertijd ook erg leuk om Viola Talloway te interviewen. De leerlingen van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid hebben allerlei vragen voorbereid en weten dat ze alles mogen vragen. In de tram nemen ze de vragen nog een keer door. Het aanbellen is al best spannend, het interview helemaal. Maar mevrouw Talloway stelt ze op hun gemak. Ze legt nog even uit dat ze soms streng kijkt, maar dat is omdat ze heel goed wil luisteren naar hun vragen. En dus niet omdat ze boos is!

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben geboren in Paramaribo en heb een heerlijke jeugd gehad. We hadden een erf met veel vruchten aan de boom. Mijn vader en moeder hadden vijf kinderen, ik was de derde. Ik zat op een katholieke school en kon goed leren en mocht daarom zelfs naar de A-groep op de eerste verdieping. Dat was bijzonder want daar gingen eigenlijk lichtere kinderen heen als voorbereiding op de mulo. Bij ons gingen ze ervan uit dat lichte kinderen goed konden leren, donkere kinderen van de arbeiders werden als minder gezien en je moest uitblinken om een goed plekje te krijgen.

Naar onze achternaam Talloway ben ik nu onderzoek aan het doen. Hij komt van mijn moeder en zij heeft hem van haar vader. Wat onze oorspronkelijke achternaam is weten we niet, we kregen in Suriname op een gegeven moment gewoon een achternaam toebedeeld.’

We lazen dat u al vroeg moeder werd, hoe was dat voor u?
‘Een kind hoort geen kind te krijgen. Als puber wil je gewoon met andere vriendinnen dingen doen. Toen ik zwanger was schrok ik heel erg, en was ik een en al verdriet. Ik schaamde me, het was een grote schande. Maar ik wist niet dat dat kon gebeuren want ik had nooit voorlichting gehad.

Omdat ik bang was, hield ik het geheim. Maar mijn moeder merkte wel iets en was telkens boos op me. Ze zei dingen als: ‘Kom hier!’, ‘Ga je haren kammen’, ‘Je gaat niet de deur uit zonder te groeten!’ Op een dag moest ik op de bank zitten en vertellen waarom ik zo veranderd was. En toen moest ik het wel vertellen. Vanaf dat moment waren mijn ouders rustig en werd ik lief behandeld. Kori Kori , troosten troosten, noemen ze het bij ons als je een baby krijgt.

Ik was ook bang voor de bevalling want ik wist niet wat er zou gebeuren. Maar toen mijn zoon geboren was en ik thuiskwam, werd hij als een prins ontvangen. En toen kwam de blijschap! De naam voor mijn zoon heeft zijn opa Albert hem gegeven, Gerrit. Later op school in Nederland vonden de leraren het gek dat hij zo’n oerhollandse naam had en vroegen ze of ze hem Gerry mochten noemen. Sindsdien heet hij Gerry.’

Werd u als gelijke behandeld toen u naar Nederland kwam?
‘Toen ik 19 was kwam ik met mijn jongste kind van 6 weken naar Nederland. In die tijd kwam ‘gelijke behandeling’ niet in me op, dat is meer iets van deze tijd. In Suriname hadden de witte mensen goede banen en bediendes. Ik dacht: die witte mensen kunnen alles. Ik was ook heel benieuwd naar hoe ze in Holland woonden, hoe hun huis er van binnen uitzag. Wie zíjn die mensen? Toen ik hier net was, zag ik een witte vrouw zelf op een trap staan om de ramen te lappen. Wel een uur heb ik staan kijken, zo gek vond ik het dat zij dat zelf deed. In Suriname hadden witte mensen wasvrouwen, strijkvrouwen en ook iemand die de katten of honden verzorgde… Mijn vraag hoe hoe de huizen er hier van binnen uitzagen werd beantwoord toen mijn kinderen vriendjes kregen op school en ik bevriend raakte met hun moeders.’

Heeft u ook gewerkt in Nederland?
‘Mijn zus die al in Nederland was, had tegen mij gezegd dat hier veel werk te vinden was. Zes weken na aankomst had ik een baan als inpakker in een fabriek. Na een tijd heb ik mijn eigen schoonheidssalon geopend. Mijn man en ik waren uit elkaar en ik wilde mijn kinderen goed opvoeden en het juiste voorbeeld geven. Over alles wat ik heb meegemaakt heb ik een boek geschreven zodat mijn kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen kunnen zien dat dingen niet vanzelf gaan en dat je altijd je best kunt doen om er iets van te maken. Mijn vijf kinderen hebben allemaal iets bereikt en daar ben ik trots op.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892