Archieven: Verhalen

‘Mijn vaders broer is afgevoerd naar Berlijn en nooit meer teruggekomen’

Annemie Doorgeest –Krollart is 84 en vindt het heel fijn dat ze dit interview ondanks de Corona-maatregelen toch op school kan geven. Jade, AbdulatifYuki en Ryan zijn erg nerveus als het interview begint. Maar deze zenuwen verdwijnen als sneeuw voor de zon als Annemie begint te vertellen. 

 

Hoe was het voor u in de oorlog? 

‘Ik was jong toen de oorlog begon en ik kan me nog wel de vliegtuigen herinneren die laag overvlogen. Verder ben ik heel beschermend opgevoed door mijn ouders en heb ik geen erge dingen meegemaakt of gezien.’  

 

Hebben er mensen bij u ondergedoken gezeten? 

‘Alleen de broer van mijn vader was bij ons. Soms was er een Razzia, dan waren de Duitsers op zoek waren naar ondergedoken Joden of naar mannen die naar Duitsland moesten om te werken. Mijn vader ging dan snel met zijn broer en onze buurman met een roeibootje het Westzijderveld in om te vluchten. Dit wisten wij, de kinderen, niet, zodat wij dit ook niet konden verraden. Als de kust weer veilig was, kwamen we weer terug. Later konden ze dan de trap bij ons op, waar een luik in het plafond zat. Dit haalde ze weg en daar verstopten ze zich dan voor de Razzia. Mijn vader en zijn broer kwamen dan meestal pas de volgende dag weer tevoorschijn. Mijn moeder had ook altijd iets te eten en te drinken daar voor hen liggen.’ 

 

Zijn er mensen verraden die u kent? 

‘Ja, de broer van mijn vader is verraden en is afgevoerd naar Berlijn en is nooit meer teruggekomen. Ik weet niet wie hem verraden heeft.’ 

 

Als u nu in zo een situatie zou zitten zou u dan wel in het verzet gaan? 

‘Ja, ik weet alleen niet of het dan het gewapende verzet zou zijn. Maar ik weet wel dat ik de mensen die de oorlog beginnen heel stevig zou willen toespreken. Ik ben ook erg bang dat het in de toekomst toch nog zal gebeuren. Ze hoeven maar op een knop te drukken en er is weer oorlog.’ 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn ouders hadden niet veel tijd om ons op te voeden, maar hier hielpen de onderduikers bij’

Kadima, Umut en Jaydon van basisschool het Zaanplein in Zaandam spreken met de 84-jarige heer Ron Zaayer over zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Hij was vier jaar oud toen de oorlog begon. Van de eerste oorlogsjaren kan hij zich niet veel herinneren. Pas vanaf zijn zesde, zevende jaar werd hij zich bewust van wat er zich afspeelde. Ron woonde met zijn ouders en zus in het dorp Westzaan. In het dorp was de oorlog niet zo merkbaar alsin de stad, en vooral omdat het gezin vlak bij een boer woonde was er aan eten gelukkig geen gebrek. Dit in tegenstelling tot de gezinnen die in de stad woonden. Ook had het gezin een moestuin waar groenten werden verbouwd.

Wie of wat was uw belangrijkste bezit tijdens de tweede wereldoorlog?
‘Ondanks dat wij niet veel bezaten, ben ik niets tekortgekomen. Ik heb nooit honger gehad, wel trek. Dit kwam vooral omdat we in een dorp woonden en de boer naast ons, ons granen en dergelijke gaf. Ook verbouwden we zelf groenten in onze moestuin.
Vanaf mijn huis kon ik naar de dijk kijken. Hier zag ik vaak mensen uit de stad lopen met karren en zulke dingen. Ze waren op zoek naar eten. Dit zal ik nooit vergeten. Ik had geen speelgoed, maar kreeg een keer – ik weet niet meer wanneer dit was – een grote houten auto. Hier was ik erg trots op!’

Had u onderduikers in huis?
‘Mijn ouders zaten in het verzet. Dit was overigens een geheim. Je mocht dit tegen niemand zeggen omdat je anders verraden zou kunnen worden. Dit is één keer bijna gebeurd door onze buren, zij waren geboren in Duitsland. Maar gelukkig is het goed afgelopen. Wij hebben gedurende de oorlogsjaren wel vijftien verschillende onderduikers in ons huis gehad. Joodse mensen en vaak ook kinderen. Alle slaapkamers waren bezet in ons huis. Ik sliep zelfs aan het voeteneind van een tweepersoonsbed waar al twee mensen in sliepen. Mijn vader en moeder hadden nietveel tijd om ons op te voeden, maar hier hielpen de onderduikers bij. Zij bemoeiden zich met de opvoeding van mijn zus en mij. Dit was normaal voor mij.’

Kon u naar school tijdens de tweede wereldoorlog?
‘Toen ik zeven jaar was ging ik pas naar school. Dat kwam omdat je pas naar school mocht als je zes was en ik werd in juli zes jaar. Als je voor juli jarig was, mocht je na de zomer naar school. Ik moest dus nog een jaar wachten. Toen ik eenmaal naar school mocht, was er niet altijd les. Soms was de school dicht of was er geen leraar. Soms was het erg koud in de school en werd er ook geen lesgegeven. Als er wel les werd gegeven, keek ik veel naar buiten.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ze hebben wel honderd engeltjes op hun schouders gehad’

Omdat de interviews vanwege Corona dit keer niet bij de ouderen thuis kunnen plaats vinden is Marian naar school in Zaandam gekomen. Eren, Denys, Mois en Ashraf kunnen haar daardoor toch interviewen. Ze zijn wat gespannen wanneer Marianne binnenkomt, maar krijgen een bordje met dropjes van een andere mevrouw, die ook die dag op school geïnterviewd wordt en dan beginnen ze de vragen, die ze goed hebben voorbereid.

Herinnert u zich nog hoe het u voor u was in de oorlog?
‘Nee, maar het verhaal van mijn zusje is voor mij heel erg belangrijk om door te blijven vertellen.
Mijn (pleeg)zusje was net tien maanden toen haar ouders zich moesten melden bij de Duitsers. Op het allerlaatste moment heeft haar moeder haar in een dekentje gewikkeld met daarbij een foto van zichzelf waar ze samen met mijn zusje op stond en haar eigen trouwboekje. Ze heeft haar toen bij de bovenbuurvrouw gebracht. Mijn zusje is toen via het verzet van Willem Brinkman naar mijn ouders gebracht. Haar ouders en bijna haar hele familie zijn allemaal vergast in kamp Sobibor, alleen één oom heeft de oorlog overleefd door onder te duiken. Gek genoeg zijn mijn ouders nooit verraden. Ze hebben ontzettend veel geluk gehad, ze hebben wel honderd engeltjes op hun schouders gehad. Als iemand ze verraden zou hebben, hadden we het allemaal het niet overleefd. En er woonde nog wel een NSB’er in de straat.’

Gingen jullie onderduiken en hoe was dat?
‘Nee, wij zijn nooit ondergedoken. Jongen mannen zoals mijn vader moesten wel naar Duitsland om te werken. Mijn vader was bij Fokker gaan werken op kantoor dat bedrijf was in handen van de Duitsers. Dat vonden mensen raar want je zou niet moeten werken voor de Duitsers, maar mijn vader werkte op kantoor en zag dan precies wie wanneer op de lijst stond om naar Duitsland te worden afgevoerd. Hij waarschuwde die mensen dan en is daar gelukkig ook nooit op betrapt.’

Hoe overleefden jullie de oorlog met het eten?
‘Ik weet dat er heel weinig was en alles was op de bon. Mijn ouders kregen geen voedselbonnen voor mijn zusje. Ze hadden tegen de omgeving gezegd dat mijn zusje het kindje was van de zus van mijn moeder, die woonde toen in Zeeland. De mensen daar moesten vluchten omdat Zeeland onder water was gezet. Daarom geloofde de mensen dat verhaal wel. Soms hadden mijn ouders helemaal niets meer maar dan lagen er ineens bonnen in de brievenbus die kregen ze van het verzet. Mijn ouders hadden ingevallen koppies en wij zagen er als Hollands welvaren, uiteraard ging alles naar ons.’

 Heeft u een mooie boodschap voor ons?
‘Wat ik jullie in ieder geval wil meegeven is; “Beoordeel iemand nooit om zijn huidskleur, geloof, of seksualiteit. Laat iedereen in zijn waarde en houd rekening met een ander, wees lief voor elkaar. Beoordeel iemand alleen op zijn daden.”’

Archieven: Verhalen

‘We waren blij maar ook heel eenzaam’

Willie Janssen-de Wit praat levendig over haar herinneringen aan de Hongerwinter van 1944-1945. Jada, Glanelcha en Louisha uit groep 8  van de Dapperschool luisteren niet alleen aandachtig, maar stellen ook scherpe vragen waarvan zelfs Willie zegt dat ze die nog nooit heeft gekregen. Ook haar broer Gerard vertelt, dan aan leerlingen uit groep 7 op school. Zo krijgen we het verhaal uit één gezin van meerdere kanten te horen.

Wat heeft u in de Hongerwinter moeten doen voor eten?
‘We hebben alles gedaan om aan eten en kolen te komen. Ik woonde aan de Balistraat en aan de overkant van ons huis was een gebouw voor zuigelingen- en ouderenzorg. Soms kwam er een grote auto aan, de kolenauto. Zo gauw als we dat zagen, haalde mijn jongste zusje snel de kolenkit van huis. Zelf vloog ik dan naar de overkant, richting de muur van dat gebouw. Daar was een ijzeren luik op straat. Die auto stopte altijd bij dat luik en de chauffeur vulde dan een kruiwagen met kolen. Daarna werd het luik geopend en werden de kolen erin gegooid. Alles wat ernaast viel was voor ons. Daarin was ik heel uitgekookt. Want als die auto eraan kwam, dan ging de hele straat naar dat luik. Daarom ging ik bij de muur staan, want dan stonden er minder mensen om je heen die de kolen konden afpakken. Dan had je altijd iets meer kolen. Ik vulde dan heel snel onze kolenkitten en die bracht mijn zusje dan naar huis. Soms hadden we drie volle kolenkitten! Dan waren mijn ouders zo blij.’

Hoever heeft u moet lopen om eten te krijgen?
‘Een van mijn zusjes was in 1943 voor drie weken bij een gezin in Grootebroek geweest, een klein plaatsje in Noord-Holland, zo’n 57 kilometer buiten Amsterdam. Mijn vader ging daarna wel eens op de fiets naar die familie, de familie Bakker, en dan kreeg hij wat eten mee. Soms stonden er Duitsers onderweg en die pakten alles weer af. Dan had hij voor niks gefietst. Hij vertelde de familie daar dat wij zo’n honger hadden. Toen zeiden zij dat we naar hen toe moesten komen. Dat hebben we gedaan, lopend. Mijn vader met de fiets aan zijn hand, met kleren voor vier kinderen op de bagagedrager. Er liepen duizenden mensen. Die hoopten allemaal dat er buiten de stad misschien nog wat te eten was. Wij liepen tot Hoorn, een heel lang stuk en het was koud en mistig. En we hadden zo’n honger. In Hoorn konden we bij een school wat te eten krijgen en ook overnachten. We waren allemaal doodmoe, want als je zo’n honger hebt dan ben je niet zo sterk. We kregen soep met grote bonen erin. Die bonen hadden allemaal vlekken, net blauwe plekken. De dag erna zijn we weer gaan lopen. Op een gegeven moment kwamen we mensen tegen die zeiden dat ze bij een grote boerderij pannenkoekjes hadden gekregen. Dus wij snel naar de boerderij toe en we kregen toen inderdaad allemaal een pannenkoekje!’

Hoe lang bent u weggeweest uit Amsterdam?
‘We kwamen begin februari 1945 in Grootebroek terecht. De drie zussen Bakker hadden voor ons allemaal adressen om te logeren geregeld. Alle kinderen gingen naar een andere familie. Daar kregen wij te eten en daar waren we heel blij om. Maar we voelden ons ook heel eenzaam. Die mensen spraken een dialect dat wij niet kenden, dus we verstonden ze haast niet. En we verlangden heel erg naar onze ouders. We gingen er ook naar school. Maar je verstond die kinderen niet zo goed en je hoorde er niet echt bij. Die kinderen dachten ook: wat moet dat kind in de klas? Bovendien kon ik niet zo goed leren. Dus ik voelde mij echt wel eenzaam. Toen Nederland was bevrijd wilden we heel graag direct naar huis, maar dat kon niet. Later hoorden wij dat er in Amsterdam bevrijdingsfeesten waren. Dat hebben wij niet meegemaakt. Na de oorlog hebben mijn zusje en ik nog vaak de fietstocht gemaakt naar onze pleeggezinnen. Die zijn we altijd blijven bezoeken.’

 

Archieven: Verhalen

‘In het huis van de weggehaalde buren vonden we een blik koekjes’

Ruurd Kooiman (1935) komt voor het interview met Morris, Efe, Lola en Lina naar de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Hij woonde tijdens de oorlog in de Reitzstraat. Vlak voor het interview begint, kijkt hij nog snel in het plastic tasje dat hij heeft meegenomen en lacht. Later in het gesprek zullen de kinderen begrijpen waarom.

Was u Joods of kende u Joodse mensen?
‘Ik was en ben dus niet Joods. Wel hadden we Joodse buren. Die zijn op een nacht uit hun huis gehaald. De Duitsers kwamen met zaklampen en een hoop geschreeuw; ze moesten naar beneden komen. Het was pikkedonker weet ik nog. We hadden geen stroom thuis, alleen maar kaarslicht en alle ramen waren afgeplakt met verduisteringsdoeken. We hebben de buren nooit meer gezien. Ze zijn vermoord in een kamp. De volgende dag werden de huizen van Joodse mensen die waren afgevoerd leeggehaald door de firma Puls, een verhuisbedrijf. Mijn broertje en ik zijn in het huis van de buren gaan kijken. We vonden een blikje met koekjes. Die hebben we toen opgegeten. Dat is raar, maar ja dat deed je als kind.’

Ging u naar buiten in de oorlog?
‘Overdag ging ik vaak met mijn broertje buitenspelen. Vaak in de buurt van het spoor. Het was een keer heel koud en we waren daar aan het glijden, toen er een vrachtwagen aankwam. Er waren nauwelijks auto’s in die tijd, dus wij bleven kijken. Deze vrachtwagen stopte en Duitse soldaten stapten uit. Uit de achterbak werden een paar jonge mannen gehaald en neergezet. Wij wilden eigenlijk weg, maar we moesten blijven kijken van ze. Toen hebben ze een man neergeschoten. Dat was zo erg om te zien. Dat vergeet ik nooit meer. Een andere keer was ik met m’n broertje bij Duitse soldaten. Ze wenkten ons en zeiden dat ze water wilden. Wij hebben dat voor ze gehaald en in ruil daarvoor kregen we soep. Dat soort dingen gebeurden ook in de oorlog. Die soep was heel lekker. Het meeste eten in de oorlog was helemaal niet lekker, dus hier werden we heel blij van.’

Wat deed u na de oorlog?
‘Ik weet nog goed dat de Canadezen over de Berlagebrug reden na de Bevrijding. Ik zag ze aankomen met die tanks en vond dat heel spannend. Ze gooiden van alles naar ons toe. Ik heb toen voor het eerst kauwgom gegeten. Dat was heel raar. Je wist niet wat je ermee moest doen. We dachten dat het een snoepie was, maar je moest kauwen en kauwen. Na de Bevrijding ging de speeltuin in de buurt ook weer open. Ik herinner me dat we daar stonden met een flesje cola. Dat was zo’n lekkernij. We hadden de hele oorlog alleen maar water gedronken en dan ineens een lekker smaakje en ook nog eens in een heel mooi flessie. Kijk, dit heb ik voor jullie meegenomen: chocola. Dat kregen wij van de Canadezen. Jullie kennen dat wel, hè. En vinden het net zo lekker.’

      

Archieven: Verhalen

‘Als de Duitsers komen moet je je niet verzetten’

Met een warme glimlach begroet Mariet Wentholt Beau, Tygo, Marcel, en Luuk die haar komen interviewen. Mevrouw Wentholt laat de leerlingen van de Beppino Sartoschool in Eindhoven veel foto’s zien. Ze toont interesse in het viertal en die is wederzijds. De kinderen zijn onder de indruk van haar verhalen, maar de meeste indruk maakt haar vergevingsgezindheid naar de Duitsers die veel van haar familieleden gedood hebben.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik werd vlak voor de oorlog geboren in Hilversum. Mijn vader en moeder gaven me de naam Eva. Maar vlak na mijn geboorte stierf mijn moeder. Toen mijn vader bij het stadhuis in Hilversum het overlijden van mijn moeder en mijn geboorte ging aanmelden, besloot hij mij de naam van mijn moeder te geven en zo werd ik twee dagen later Maria Eva Jacoba genoemd. De schoonzus van mijn moeder, tante Geesje, en haar gezin zorgden tijdelijk voor mij. Ik noemde haar mama. Mijn vader was Joods en moest al meteen een ster op. Na een tijdelijke vrijstelling werd hij opgeroepen om naar werkkamp Havelte te gaan. Mijn vader had hele fijne vrienden. Een van zijn vrienden werkte bij de gasfabriek in Laren en zei: ga niet naar het kamp, maar kom bij ons onderduiken. Maar mijn vader vond dat niet solidair met zijn familie omdat veel familieleden ‘niet teruggekomen zijn’. Zo noemen wij dat. Wij zeggen nooit ‘ze zijn vergast’, maar wij zeggen ‘ze zijn niet meer teruggekomen’. Hij zei: ik ben niet meer of minder dan de rest van mijn familie. Dus is hij uit solidariteit uiteindelijk in het kamp Havelte terechtgekomen. Mijn vader mocht de eerste tijd af en toe kort thuiskomen.’

Bent u ondergedoken geweest?
‘Op een dag zei vader toen hij thuiskwam in Utrecht: ‘Ik zie je misschien nooit meer terug’. Hij zou gedeporteerd worden. Ik stond boven aan de trap. Vader deed heel stug. Ik begreep het niet en dacht dat hij boos op mij was, maar dat leek zo omdat hij zo verdrietig was, begreep ik later. Ik zie het beeld nog van vader die wegliep terwijl ik boven aan de steile trap stond. De Joodse mensen van kamp Havelte zouden na een lange periode van hard werken met treinen naar de Duitse vernietigingskampen getransporteerd worden. De vriend van mijn vader in Laren zat bij het verzet. Hij deed heel gevaarlijk werk en had veel contacten bij de ondergrondse. Die heeft mijn vader en anderen helpen ontsnappen op het moment dat ze naar de trein moesten lopen. Mijn vader telde zijn stappen, naar een verhaal uit de Bijbel, toen hij vanuit het kamp naar de transporttrein liep. Het was het dealen met de Eeuwige om op aarde bij zijn dochter te kunnen blijven. Hij zei: ‘Ik neem 10 stappen. Nog 10, nog 9, nog 8, nog 7 stappen… Als de Eeuwige niets doet weet ik bij de laatste stap dat ik mee moet.’ Maar plotseling werd er vreselijk gebombardeerd en geschoten. Op dat moment kon vader met de andere mannen vluchten. Ze renden naar de schepen van de ondergrondse die in het kanaal lagen en kropen snel onder een zeil, terwijl er enorme explosies en schietpartijen plaatsvonden. Ze zijn naar een boerderij gegaan en hebben zich in hooibergen verstopt. ‘s Nachts zijn ze in etappes naar Utrecht gelopen. Ik mocht mijn vader de eerste dagen niet zien, hij was zo op, onder de blaren en helemaal verzwakt mede vanwege zijn diabetes. Binnen anderhalve dag werden we opgehaald door de vriend uit Laren, mijn onderduikvader. Dat was heel spannend en moest snel gebeuren want aan de overkant van ons huis stond het stadhuis, daar zaten al die hoge SS-officieren. Ze konden zo bij ons binnenkijken. We werden opgehaald door een klein busje van de wasserij die voor de Duitsers waste. Het wagentje werd vlak voor de deur gezet. Zo kwamen we bij mijn onderduikouders in Laren terecht. Heel moedig van deze mensen om ons in huis te nemen. Je weet dat je hele gezin eraan gaat als het ontdekt wordt. Hun vierde kindje was op komst. We hebben veel aan hen te danken.’

Waardoor hebben jullie de oorlog overleefd?
‘We zijn eigenlijk door een Duitse mevrouw uit Laren gered tijdens de oorlog. Zij was een ‘Rijksduitse’, getrouwd met een hoge SS-officier, en woonde tegenover ons. Zij hadden het huis van een Joodse familie geconfisqueerd. Zij hield alles in de gaten in onze laan. Ze zag mij en mijn vader aankomen op het onderduikadres. Tegen mijn onderduikvader zei ze toen we uitstapten: ‘Jullie nemen Joden in huis’. Doordat ze veel contact had met de familie Mooij, mijn onderduikouders, en haar kinderen met hun kinderen speelden liet ze het zo. Ik werd als een evacueetje gezien. Door dit contact leek de familie Mooij voor de Larense bevolking ‘fout’ te zijn. Niemand vermoedde dat er onderduikers bij hen zaten. Elke avond als ik naar bed ging, zei mijn vader: ‘Hier staat jouw koffertje en als de Duitsers komen – ‘de stoute soldaatjes’ noemde ik ze – als die komen dan moet je je heel rustig aankleden, je niet verzetten. Hier zijn je kleertjes, daar staan je schoentjes, je kan je beertje meenemen en that’s it.’ Vaak kwamen er soldaten Laren binnen om mannen op te halen die in Duitsland in dienst moesten, en om te kijken of er Joden waren. Dat wist onze Rijksduitse overbuurvrouw. Ze zag hen altijd aankomen en lokte ze haar huis in. Ze was een hele mooie vrouw van 28 jaar. En dan gaf ze die mannen een heleboel bier en wijn tot ze helemaal dronken waren. Vervolgens zei ze: ‘Jullie moeten terug naar de kazerne want jullie moeten voor tien uur in de kazerne zijn’. Stomdronken liepen ze dan terug. Ze zei ook tegen hen: ‘ Ik hou hier alles onder controle en het is hier Judenrein’. Dat betekent: er zijn hier geen Joden. En zo zijn we door de oorlog gekomen. Had ze ons verlinkt, dan waren we er niet mee geweest en ook het hele onderduikgezin niet.’

Had uw vader een hekel aan de NSB?
Na de oorlog is de Rijksduitse mevrouw opgepakt en kwam in het Oranjehotel in Scheveningen terecht. Mijn vader is naar haar toegegaan en heeft een goed woordje voor haar gedaan. Ze is er vervroegd uitgekomen. Haar man is wel heel erg gestraft en zijn vader ook. Er zaten ook veel NSB’ers in het Oranjehotel. Een aantal NSB’ers zei tegen mijn vader: ‘We zijn verkeerd geweest in de oorlog. Zou u ons willen vergeven?’. Toen zei mijn vader als gelovige Jood: ‘Vergeven wil ik het omdat de Eeuwige ook vergevingsgezind is, maar vergeten zal ik het nooit’. En hij heeft ook nooit meer een stap in Duitsland gezet. Terwijl hij eigenlijk altijd naar Duitsland ging voor zijn werk.’

Voelt u of uw vader haat naar de Duitsers?
Mijn kleindochter Esra is balletdanseres. Ze woont in Duitsland en is getrouwd met een Rus die zich heeft laten neutraliseren tot Duitser. Zij had in het Duitse Wiesbaden haar première in het prachtige theater. Ik was natuurlijk heel trots dat mijn kleindochter optrad, maar ik zag wel voordat de voorstelling begon in een flits van die hoge officieren voor me die hun arm uitstrekten en ‘Heil Hitler’ zeiden. De volgende ochtend kwam mijn kleindochter bij mijn bed zitten en vroeg me hoe ik het had gevonden. Ik antwoordde dat ik het fijn en bijzonder vond, maar ook wel een beetje moeilijk. Ook om over die Duitse wegen te rijden die als oorlogswegen gebruikt zijn. Ze keek me aan met diezelfde ogen als mijn vader, pakte mijn hand en zei: ‘Ik begrijp het’. Zij heet Esra en Esra betekent ‘Gods hulp‘. Als ik straks kleinkinderen krijg dan zijn zij Duits. Daarmee maakt zij het kringetje rond.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn broer werd geraakt, hij kreeg een scherf in zijn hoofd’

Wim van Bragt was negen jaar oud toen de oorlog begon. Hij woonde in Eindhoven, samen met vader, moeder en negen broers en zussen. Hij heeft veel gezien tijdens de oorlog. Noa, Polat en Altamash van basisschool Beppino Sarto in Eindhoven vragen hem naar zijn verhaal. Na afloop zijn de kinderen onder de indruk. ‘Zijn broer is geraakt door bomscherven’, zegt Polat, ‘als ik een broer had zou ik het vreselijk vinden als dit bij hem zou gebeuren.’

Wanneer kwam u voor het eerst in aanraking met de Duitsers?
‘Een van mijn broers werd opgeroepen om te werken op een Duits militair vliegveld. Daar moest hij schuttersputten graven. Op dat moment vlogen er Engelse Typhoon vliegtuigen over, die schoten op de mensen die aan het werk waren. Mijn broer werd geraakt, hij kreeg een scherf in zijn hoofd waardoor zijn oog beschadigd raakte. Hij werd naar een militair hospitaal gebracht, maar ze vertelden dat ze hem niet konden helpen. Daarop werd hij overgeplaatst naar een hospitaal in Utrecht. Intussen werden wij in Eindhoven bevrijd. Utrecht was nog niet vrij. Mijn broer had daar niets, geen schone kleding, geen familie, maar belangrijker nog, geen eten. Gelukkig reden er treinen voorbij die aardappelen vervoerden richting Duitsland. Mijn broer heeft toen samen met anderen aardappelen van de trein gepikt, maar ze werden gesnapt. Hij is daarop naar een krijgsgevangenenkamp in Bremen gebracht, waar hij de rest van de oorlog heeft gezeten. Het was het eerste moment dat ik zag hoe de Duitsers met de gewone mens omgingen.’

U vertelde over uw buurman en dat daar iets heftigs is gebeurd, wat gebeurde er precies?
‘Aan de andere kant van de straat stond een rijtje huizen en achter een daarvan is een bom gevallen. In het huis woonden een man en een vrouw. Ze stonden samen in de deuropening van de kamer, naast elkaar. De man werd getroffen door een bomscherf en was op slag dood. Zijn vrouw mankeerde niks. Mijn oudere broers hebben zijn lichaam bij ons thuis neergelegd. Op dat moment beseften we dat we moesten vertrekken, het was te onveilig bij ons in de straat. Mijn familie en ik hebben onze koffertjes gepakt en we zijn vertrokken naar de Stratumsehei. Daar hebben we vooral lang gewacht of er niet nog een bom in de buurt zou vallen. Het was mistig. We wisten niet wat ons te wachten stond. Toen zagen we ineens vliegtuigen en zagen ook dat er nog veel gebombardeerd werd. We zijn er gelukkig allemaal veilig vanaf gekomen. Hierna konden we weer terug naar ons oude huis. Het lichaam van de buurman is weggehaald door de BurgerBeschermerBevolking. Zij haalden de slachtoffers op met een kar.’

 

Archieven: Verhalen

‘Met mijn eigenwijze kop ging ik voor de schuilkelder staan’

In het wijkcentrum FAB28 in Eindhoven spreken Christiano, Robin en Tala van basisschool Beppino Sarto met Jaap de Kok over zijn herinneringen aan de oorlog. Meneer De Kok was 10 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds op de Geldropseweg 229. Hij vertelt de kinderen over zijn avonturen. Na afloop zegt Tala dat zij het indrukwekkend vond om te horen dat meneer De Kok zo dichtbij de Duitsers is geweest en dat er bijna een bom op hem viel. ‘Ik hoop dat zoiets nooit meer gebeurt.’

Wat heeft u meegmaakt in de oorlog?
‘Ik was nieuwsgierig en speelde af en toe met munitie. Bij ons in de buurt was een militaire dump. Daar had ik een verrekijker en een periscoop gevonden. Ook stond er een tank die nog helemaal in orde was. Ik heb er een mitrailleur afgehaald en mee naar huis genomen. Dat vonden mijn ouders niet zo leuk. Ik had er ook mee geschoten, maar met losse flodders. Dat waren kogels met een houten punt. We hadden een vrij veld, dus daar had ik de ruimte. Achteraf denk ik: hoe durf je? Mijn kindertijd was fantastisch. Mijn ouders konden niet zien wat ik deed. Ze waren wel bezorgd, het was niet veilig bij de militaire dump. Maar als kind zoek je de ruimte op en ga je met elkaar spelen, of ze nou aan het schieten waren of bommen gooiden.’

Wat is het heftigste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Ik was de oudste thuis. Op een dag ging ik bij de boer melk halen voor mijn zus. Toen ik naar huis liep, stond Eindhoven te juichen vanwege de bevrijding. Bij een weiland kwam ik twee Duitsers tegen. Daar stond ik dan, met een tas. Ze vroegen wat in de tas zat. Ik haalde een fles melk eruit en vertelde dat het melk was voor de kleine. Ze zeiden dat ik snel moest doorlopen. Thuis vertelde ik mijn ouders over de Duitsers. Die zeiden: ‘Het wordt gevaarlijk, we gaan in de gang zitten tussen de muren’. Kort daarop vlogen de granaten over het huis en ik weet nog dat mijn vader zei: ‘Als je ze hoort dan is er niks aan de hand’. Maar het werd zo spannend dat mijn ouders vonden dat we naar de schuilkelder moesten. De schuilkelder stond tussen een rij woningen. Met mijn eigenwijze kop ging ik voor de schuilkelder staan. Op dat moment kwam een Duits jachtvliegtuig naar beneden met gillende sirenes. Ik wist niet wat er gebeurde. Uit het vliegtuig vielen bommen die recht op me afkwamen. Ik weet nog dat er een oud omaatje stond te bidden met een rozenkrans. De bommen vielen achter ons. Een paar dagen later werd ik geroepen. Toen bleek dat de bommen 20 meter achter de schuilkelder zijn gevallen en niet ontploft waren. De vraag is of het ligt aan het omaatje dat zo gebeden heeft of aan de piloot, want volgens mij moet hij mij daar gezien hebben. En tegen de bom zei ik: ik ben blij dat je niet gedaan hebt wat je moest doen. Daar kan ik nog steeds niet over uit. Anders had ik hier niet meer gezeten.’

Wat gebeurde er nadat er een Brits vliegtuig neerstortte bij uw huis?
‘Dat weet ik nog goed, het was voor de bevrijding. ‘s Nachts kwam een brandend vliegtuig over. De druppels aluminium lagen bij ons op de plaats. Het vliegtuig is uiteindelijk gecrasht in de buurt van het kanaal. Waarschijnlijk dacht de piloot een noodlanding te maken, maar dat heeft hij niet gehaald. Ik heb toen spullen van de plek van de crash meegenomen, een stuk laars en een koptelefoon. Het stuk laars heb ik gebruikt voor mijn rekenliniaal. Later werd ik door een schrijver van een boek over de oorlog gevraagd wat ik had gezien van dat vliegtuigongeluk. Hij is nog op zoek gegaan naar de piloot en vond een foto van hem. Ik heb de spullen toen aan hem gegeven en hij heeft ze opgestuurd naar de familie van de piloot. De familie heeft me een bedankbrief gestuurd. Nu hadden ze in ieder geval nog een aandenken aan hem.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik lette niet op en een tank reed zo over me heen’

Guus de Kok zit al klaar, en vertelt trieste en grappige verhalen aan Selen, Amin, Haris, Ivairo van basisschool Beppino Sarto in Eindhoven. Hij deed gevaarlijke dingen in de oorlog en vertelt ook daarover. Heel toevallig…hij en Selen hebben allebei een knie die geopereerd is en Selen woont nu heel dichtbij de plek waar vroeger meneer De Kok in de oorlog woonde.

Wat was de eerste herinnering aan de oorlog?
‘Ik was 5,5 jaar toen de oorlog begon, en had vijf broers en een zus. Vader werkte voor Philips. We woonden aan de Geldropseweg 229, vlak voor het huidige Daf-kantoor, in één van de huizen die daar vroeger stonden in een rijtje. Ik weet nog goed dat de oorlog begon. Ik zat op de schutting en er stopte een opendek-Mercedes voor ons huis. Een militair belde aan en vroeg: ‘Wasser Bitte?’ Mijn moeder kon het niet verstaan en dacht dat hij naar de wc moest. Dat was de eerste kennismaking met de bezetters.’

U heeft een verhaal over de aardappelboer, hoorden we. Wat is er met hem gebeurd?
‘Op een dag kwam de aardappelboer niet meer bij ons aan de deur. Normaal gesproken kwam die langs, net als de groenteboer en de kruidenier. De bakker vertelde ons later het hele verhaal. Het waren eigenlijk twee broers die als aardappelboer langs de deuren gingen. Ze hadden een zus die verkering had met een Duitse officier. De broers wilden dat niet en hebben de officier vermoord. De zus heeft hen toen aangegeven. Ze zijn gevangengenomen en een van hen is gefusilleerd. Na de oorlog is die zus voor deze daad gestraft.’

Waar speelde u?
‘Na 1942, na het Sinterklaasbombardement, was er een stortplaats voor militaire voertuigen vlakbij ons huis waar we in de tanks speelden. Als je in een tank kroop zaten we bovenop de granaten en kogels die daarin waren neergelegd. We deden de granaten tussen onze knieën en draaiden de kop eraf. De kruitstaven namen we mee naar huis en met pijl en boog schoten we deze staven ‘s avonds af. Dan had je vuurwerk, schitterend was dat. Ik was me niet bewust van het gevaar, dat kwam later. Een granaat is een keer met spelen in een vuur gegooid en toen is iemand gewond geraakt. Daarna werd er een omheining geplaatst en kon je er niet meer komen.’

Wat herinnert u zich van Bevrijdingsdag?
‘s Middags kwam er een Amerikaanse colonne langs, voorop vierwielige voertuigen met daarachter tanks. Ik zag felle witte strepen van de vliegtuigen vanuit Duitsland en liep zonder te kijken naar de overkant van de weg. Een tank reed over mij heen. Een Amerikaanse soldaat kwam uit het voertuig en heeft me zorgvuldig verbonden. Ik had geen breuken, maar was behoorlijk geschaafd. ‘s Avonds kwamen de Duitsers terug en kwam er een bombardement met oranje lichtkogels. Die indringende stank van het kruit ruik ik nog, dat vergeet ik nooit meer. Op alle invoerwegen van Eindhoven werden bommen gegooid. We hadden enorm geluk dat ons huis en wij niet getroffen zijn. Een week later ben ik tijdens het buitenspelen wel op een verdwaalde bom gestapt. Mijn knie werd geraakt. Het was een grote open wond en ik kon mijn knieschijf zo zien zitten. Ik kreeg een tetanusprik en speciaal verband. Later heb ik een stalen knie gekregen.’

Archieven: Verhalen

‘Veel kinderen waren niet angstig, maar ik was altijd bang’

Gonnie Verhoeven-Nijs sprak met Lynn, Tengiz en Anton van basisschool Beppino Sarto in Eindhoven. Mevrouw Verhoeven-Nijs was in de oorlog erg angstig. Haar moeder is aan het einde van de oorlog gestorven aan borstkanker. Haar vader werkte veel. Ze had weinig mensen om zich heen om op terug te vallen, vertelt ze aan de kinderen. Na afloop van het interview zegt Lynn: ‘Ik heb medelijden met haar, omdat zij zoveel mee heeft moeten maken’.

Heeft u zelf een bombardement van dichtbij meegemaakt?
‘Ja, ons huis is gebombardeerd. Het stond in een rijtje van vijf. Voor onze voordeur viel een splinterbom, die spatte uit elkaar. De vijf huizen waren helemaal plat. De bedden van de ene kamer vielen over de bedden van de andere kamer. Alle spulletjes die we hadden waren ook kapot. Poëziealbums, schoolrapportjes, boeken van de bibliotheek, alles was weg. Het sterke aan dit verhaal is dat mijn vader dit bombardement aan zag komen. Vlak voor het bombardement liep hij nog naar boven, om zijn koffertje te pakken waarin al zijn belangrijke papieren zaten. Vader zei tegen mij en mijn andere broers en zussen dat we de schuilkelder in moesten. Zelf ging hij terug om dat koffertje te halen. Net toen hij de poort uit was, vlogen alle spullen hem tegemoet. De bom was ontploft. De kozijnen, de gordijnen, de pannen alles vloog hem achterna. Hij had geen minuut later moeten zijn of hij was er niet meer geweest. Daarna kwam mijn vader ook naar de schuilkelder, hij was helemaal in shock, hij trilde enorm. Met z’n allen hebben we toen in de schuilkelder gebeden op een goede afloop.’

Wat gebeurde er na het bombardement?
‘Wij hadden geen huis meer. Gelukkig mochten we die nacht slapen bij een van de buren, wiens huis niet was geraakt. Hierna zijn we naar een ander huis gegaan, van een NSB’er, een landverrader. Voor 7 gulden 50 gaven zij mensen die ondergedoken zaten, aan bij de Duitsers. Dat is het gemeenste volk dat je je kunt voorstellen: je eigen mensen verraden voor geld, in zo’n moeilijke tijd. In die tijd waren wij bijna bevrijd, en de NSB’ers waren in de minderheid. Toen wij aankwamen, stond het eten nog op tafel, het was nog warm. De NSB’ers hadden een waarschuwing gekregen en waren gevlucht.’

U vertelde over uw neef, die na drie jaar terug kwam uit Duitsland, hoe was dit?
‘Op een middag was ik met een vriendinnetje buiten aan het spelen. Opeens komt er een man aanlopen. Ik vond hem erg onverzorgd en vies, hij had een lange baard en kapotte schoenen, de lappen van zijn kleding kon je zien hangen. De man vroeg aan mij: ’Ken je me niet meer, jij bent toch Gontje?’ Ik zei: ‘Ik… ik ken u niet meneer…’ ‘Ik ben Piet, van tante’, zei de onverzorgde meneer. Toen herinnerde ik me inderdaad iets. Dat was mijn neef die al drie jaar in Duitsland had gewerkt! Hij vroeg aan mij of ik aan mijn tante en zijn vriendin wilde vertellen dat hij eraan kwam. Want als mijn neef plotseling voor hen zou staan, zouden ze zich enorm schrikken. Niemand wist of hij nog terug zou komen. Ook zag hij er heel anders uit, onverzorgd, broodmager en vermoeid. Ik liep naar mijn tante en riep: ‘Piet is thuis!’ Ze konden het niet geloven. Toen liepen ze elkaar tegemoet, dat was z’n mooi moment. Ze zagen elkaar eindelijk, na al die tijd, weer terug.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892