‘Mijn moeders kroepoekoffensief was een kantelpunt’


Stijn, Jaap en Fjodor vertellen het verhaal van Ton Rapp
Surabaya, IndonesiëAmsterdam-Zuid

In de theaterzaal van het MLA ontmoeten Fjodor, Stijn en Jaap meneer Ton Rapp. Er is meteen een openhartige sfeer van elkaar bevragen en hij geeft aan dat hij graag met Ton wordt aangesproken. Bij de introductie vertelt hij dat hij in 1948 is geboren in Surabaya, Indonesië. Het toen behoorlijk chaotisch in het land, zo net na de oorlog. In 1957 werd hij met zijn ouders op de boot naar Nederland gezet.

Wanneer en hoe bent u in Nederland gekomen?
‘Eerst gingen we in 1953 van Surabaya naar Oost-Java met het gezin. We woonden op een suikerbietplantage, waar mijn vader een soort manager was. Ik had er een fijne jeugd. Totdat opeens op een avond een man kwam zeggen dat we binnen twee uur in de auto moesten zitten richting boot. Je mocht per volwassene twee koffers vullen. Ik was negen jaar en ineens ontheemd. De reden was de haat tegen alles wat Nederlands was, en ik had een Nederlands paspoort. Ik zie die man nog staan, met zijn kreteksigaretje met penetrante geur, roepend: “der uit, der uit, der uit!”

Wat was uw eerste indruk van Nederland?
‘Varend over het Noordzeekanaal zag ik ‘witte regen’. Ik had nog nooit sneeuw gezien. Het was heel koud en we hadden geen warme kleding. Dat kregen we bij de terminal in Amsterdam. Wol kenden we niet en vonden we jeuken. Met z’n negenen werden we in een pension in Boxtel geplaatst. Toiletten en douches moest je delen met andere families. Uiteindelijk kwamen we in een leuke volksbuurt in Helmond te wonen.’

Wat heeft u meegekregen van de oorlog?
‘Ik ben zelf na de oorlog geboren, maar de oorlog was continu in huis. Mijn ouders hebben in een Japans interneringskamp gezeten en waren getraumatiseerde mensen. Mijn moeder kwam bijna nooit uit haar pyjama en was zwaar depressief. Het was haar gelukt om drie dochters in het kamp in leven te houden. Over die periode heeft ze nooit kunnen praten. Van mijn zus hoorde ik dat ze stijfsel aten als maagvulling, om de hongerprikkel te dempen. Ook mijn vader kon er niet over praten, toen ik hem als tiener vragen wilde stellen voor een werkstuk. Wel met anderen, dat nam ik hem kwalijk en dat vond hij dan weer niet leuk. Later kon ik daar milder naar kijken.’

Had u last van racisme in Nederland?
‘Ja, maar ik noem het liever onbekendheid. We werden elke dag uitgescholden voor pindavreters en knoflookvreters. Mijn moeder leerde me dat je dan niet moest slaan, want dat wilde ik, maar je mond als wapen moest gebruiken. En er was nog een oplossing… Ze maakte vier pannen met dampende kroepoek. Aan ons kinderen de taak dat uit te delen in de buurt. Ze vonden het lekker, wilden meer. Dat was een kantelpunt; ze deden minder gemeen door het kroepoekoffensief van Cecile von Naarenberg, mijn moeder dus. Daar ben ik zo trots op, dat ze dat bedacht had. Zo heb ik mijn dochter ook opgevoed, niet slaan en vechten want het wordt altijd erger. Je hebt een winnaar en een verliezer en een verliezer zal altijd winnaar willen worden.’

Vindt u het vervelend dat Nederland nog steeds geen excuses heeft gemaakt voor het koloniale verleden?
‘De Indische kwestie is nog steeds actueel. Het gaat over de achterstelling van Nederlandse militairen in hun salaris. Dat Nederland geen schadevergoeding wil betalen, zet kwaad bloed. Daar hebben heel veel Indo’s buikpijn van. De mannen hebben wel de Nederlandse vlag in ere gehouden, maar konden daarna opdonderen. Er zijn vele pijnlijke gebeurtenissen geweest. Excuses mogen er, per bevolkingsgroep, komen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892