Archieven: Verhalen

‘Zij waren wit, dus zij waren beter’

Als Nellie Bakboord (1953) aan komt lopen, merkt Nina op dat ze op haar Surinaamse oma lijkt. Op haar beurt vertelt Nellie dat haar kleindochter ook Nina heet. Toeval bestaat niet! Levi, Aiba en Nina van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Zuid zitten om mevrouw Bakboord heen en het ziet eruit als een gezellig gesprek bij oma op de bank. Maar denk maar niet dat het gesprek niet over serieuze zaken gaat.

Wat weet u van uw voorouders?
‘Ik houd me daar de laatste tijd heel erg mee bezig. De familie van mijn moeders kant was een bijzondere familie in Suriname, met Joods, Creools en Chinees bloed. Daarom zie je in mij ook zo’n hele mix. Je kan mij niet in een hokje stoppen, wat mensen wel eens doen. We hebben ontdekt dat de voorouders van mijn moeder zelf ook slaven hadden. Daar schrokken we eerst best wel van. Maar in veel Surinaamse families heb je een mix van slavenhouders en tot slaaf gemaakten. Laatst vonden we een foto van de grootmoeder van mijn vader; zij was geboren in slavernij. Ik was zo blij daarmee, want we waren al jaren op zoek naar een foto van haar. Het is een prachtige foto van de stammoeder van onze familie.’

Hoe zag uw jeugd eruit?
‘Alles was Nederlands. We spraken beter Nederlands dan de Nederlanders hier, vonden we. De teksten in de schoolboeken waren ook allemaal gericht op Nederland. Ik leerde over molens en schoorstenen en dat de Rijn bij Lobith ons land binnenkomt. Maar over de Surinaamse rivieren bijvoorbeeld wist ik niks. Gelukkig is dat nu wat verbeterd. Het is veel meer gericht op Suriname, maar nog steeds ook wel op Nederland.
Ik groeide op in een straat met heel veel kinderen. Iedereen ging heel goed met elkaar om. Na schooltijd speelden we graag bij elkaar op het erf. Mijn vader was lief, maar ook heel streng. Kinderen mochten eigenlijk nooit bij ons op het erf spelen. Als hij er niet was, deden we de poort open en dan kwam iedereen bij ons. Als we hem dan hoorden aan komen rijden, rende iedereen weg en was het hele erf stil. Het was best fijn dus dat hij al een jaar voor ons naar Nederland ging. Mijn leukste jeugdherinnering is het zwemmen met vriendinnen in Parima, een groot zwembad in Paramaribo. In de kantine kochten we bami voor vijf cent.’

Wat vond u van Nederland?
‘Uit Suriname vertrekken vond ik eigenlijk niet zo leuk. Ik was elf jaar, net als jullie nu. Ik had heel veel vriendjes en vriendinnetjes en je bent gewend aan je eigen buurt. In Nederland kwamen we in een kleine kamer bij een hospita. Het was een ontzettend aardige mevrouw. De buurt verklaarde haar voor gek dat ze ons – mijn vader, moeder en acht kinderen – in huis nam. Het leukste vond ik de patatzaak, waar we elke dag naartoe gingen. In Suriname kenden we dat niet. Hier zag ik ook voor het eerst witte vuilnismannen. Daar schrok ik van. In Suriname hadden de Nederlanders altijd de mooiste huizen en de beste banen. Ze waren wit, dus ze waren beter. Je keek tegen ze op. Dat die mensen hier vuilnis ophaalden, had ik niet verwacht. Zo zie je wat het kolonialisme doet. Het waren bij ons grote boeven. Als je een Nederlander bent en je hebt altijd geleerd dat wit beter is, dan ga je je ook zo gedragen. En als je tegen zwarte mensen zegt dat ze minder zijn, ga je dat ook geloven. In Nederland werd ik uitgescholden voor poepchinees. Vreemden kwamen op me af en voelden aan m’n huid, wilden weten of ik niet afgaf. Ze zaten aan mijn haar en vroegen we of we wel kleren droegen in Suriname. Ze wisten hier niks van Suriname. Ze vroegen ons of we wel eens op de fiets of brommer naar Curaçao gingen.’

Wat vindt u ervan dat Suriname onafhankelijk is?
‘Het is beter onafhankelijk te zijn. Suriname had ook veel meer moeten eisen dan dat beetje geld wat ze gekregen hebben, dertig of veertig miljoen. Dat was zo op. Nederlanders zijn heel goed in onderhoud. Ze hadden meer geld moeten geven voor achterstallig onderhoud. Ze hadden betere bruggen, schoolgebouwen en ziekenhuizen moeten bouwen en de Surinamers moeten opleiden voor het onderhoud. En ook moeten investeren in de infrastructuur. De wegen in Suriname zijn beroerd. Bij een flinke regenbui komt het water in huis soms tot je knieën. De binnenstad staat dan helemaal onder water, daar kun je niet meer lopen. Als we toen meer hadden geëist, hadden we nu een beter land gehad. Het zou zo netjes zijn geweest van Nederland. Als je hier in Amsterdam al die prachtige grachtenpanden ziet. Die zijn allemaal gebouwd met geld verdiend met de plantages.’

   

Archieven: Verhalen

‘Toen ik uit het raam keek, werd ik emotioneel’

Carl Hagenaar was al eerder als gastspreker op de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid komen vertellen over zijn leven in voormalig Nederlands-Indië. Maar er was nog zoveel te vertellen dat hij graag nog een keer terugkwam. Lizi, Senna, Sami en Fien interviewen hem over zijn jeugd in het land dat nu Indonesië heet. Als het aan meneer Hagenaar en de leerlingen ligt, kan het gesprek wel de hele middag duren.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren in Batavia, wat nu Jakarta heet, in voormalig Nederlands-Indië. Vroeger was dat een Indonesische stad; later werd het compleet ‘vernederlandst’. Alle belangrijke grachten en straten hadden een Nederlandse naam. Tegenwoordig is het een hele drukke, vieze stad, maar toen was het nog heel gestructureerd en netjes. Ik werd er opgevoed door mijn oma. Zij was de liefste vrouw ter wereld, maar ze was ook streng. In de tropen kon het heel gevaarlijk zijn om wondjes te hebben. Die konden binnen de kortste keren gaan ontsteken. Omdat ik buiten altijd op blote voeten liep, checkte mijn oma mij elke dag, van kruin tot tenen, op schrammen. Als ze dan een wondje vond, schrobde ze dat uit en deed er jodium op. Ook bracht ze me elke dag naar school. Het was een katholieke school en die was een stuk verder weg dan andere scholen. Volgens mijn oma leerde je op de katholieke school namelijk het beste Nederlands praten. Ik werd flink verwend door haar. Ik was haar eerste kleinzoon en in die tijd waren jongens nog belangrijker dan meisjes.’

Had u veel vrienden en waarmee speelden jullie?
‘Ik had alleen maar Indische vrienden, geen Indonesische of Nederlandse. Er was altijd een vijandigheid tussen die groepen. Ook de scholen waren strikt gescheiden. Ik zat met alleen maar Indische kinderen in de klas en nooit met Indonesische of Nederlandse. De Indonesiërs vonden Indische mensen bastaards, omdat ze gemengd waren. Maar die vijandigheid was er andersom ook. Mijn grootvader was onterfd toen hij met een Indonesische vrouw trouwde.
Ik was goed op school en alle Indische kinderen kwamen altijd bij mij huiswerk maken. Ook speelden we veel buiten. We hadden een grote tuin met veel bomen waar we lekker in konden klimmen. Speelgoed hadden we nauwelijks. Soms maakte één van mijn ooms iets van hout of maakten we zelf iets van bamboe. En we hadden allemaal een katapult, waarmee we fruit uit bomen schoten, of op vogels. Je moest oppassen voor slangen. Die had je overal in Indië. Nog steeds ben ik doodsbang voor slangen.’

Wat heeft uw voorkeur, Indonesië of Nederland?
‘Qua landschap is Indonesië het mooiste land ter wereld. Je hebt er alles: bossen, bergen, vulkanen. Het land is rijk aan culturen. Er zijn wel driehonderd verschillende volkeren en talen en overal in Indonesië heb je weer andere, heerlijke gerechten. Je zou 365 dagen kunnen eten zonder ook maar twee keer hetzelfde te moeten eten. Ook de Indonesische kunst vind ik prachtig. Er is veel armoede, maar tegelijk zoveel rijkdom: goud, olie, koffie, thee, vis, groenten en fruit. Alleen komt het niet bij de lokale bevolking terecht. Toch is Nederland voor mij het paradijs. Het is hier gestructureerd en goed georganiseerd. Nederlanders klagen veel, maar alles is hier zo goed geregeld. Ik heb geen verlangen naar Indië. Ik heb daar ook geen familie meer. Ik ga wel graag op vakantie in Indonesië, maar ik heb geen diepere binding met het land.’

Hoe vond u het om voor het eerst terug te gaan naar Indonesië?
Toen ik na jaren voor het eerst naar Indonesië ging voor een zakenreis, deed het me van tevoren niks. Ik had er geen emoties bij of het idee dat ik terug zou gaan naar mijn geboorteland. Voor mijn moeder moest ik trouwens een kilo bruine bonen mee terug nemen, terwijl we dus in Nederland woonden, het land van de bruine bonen! Maar volgens mijn moeder waren de bruine bonen uit Indië het allerlekkerst. Toen we boven Indonesië vlogen en ik uit het raampje keek, werd ik toch emotioneel. En toen ik op straat de kraampjes zag en alle vertrouwde geuren rook… Ik heb toen ook voor het eerst het graf van mijn oma bezocht. Later ben ik een keer met mijn vrouw en kinderen teruggegaan. Er kwam Indonesiërs om ons heen staan, die niet weg wilden gaan voordat ze geld kregen. De Indonesiërs zagen mij niet als één van hen, maar als een toerist.’

Archieven: Verhalen

‘In kamp Tjideng werden veel straffen uitgedeeld’

Stan, Ted, Lucie en Danique hebben een ontmoeting met Willy Glorius. Mevrouw Glorius is geboren op Sumatra in Indonesië, maar verhuisde later naar Nederland. De leerlingen van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord stellen haar allerlei vragen over haar jeugd en uiteindelijke vertrek naar Nederland.

Hoe was het in Batavia?
‘Ik ben geboren op Sumatra. Toen ik ongeveer een jaar oud was, verhuisde ik met mijn familie naar Batavia (nu bekend als Jakarta) omdat daar meer werkgelegenheid was. Daar ben ik dus opgegroeid. Mijn oma leefde in Nederland. De ouders van mijn moeder leefden in die tijd al niet meer. Dagelijks stond ik in Indonesië op om 6 uur in de ochtend. De dagen begonnen al vroeg. Als het warm was, hadden we in Indonesië een tropenrooster. In Batavia woonde ik bij een deftige Française, met bedienden. Het was een soort hofje, waarbij je een poort onderdoor ging en dan kwam je binnen in een mooie grote tuin. ik leerde daar redelijk Frans praten. Alle dingen die ik daar dagelijks deed, kon ik niet meer doen zodra ik het kamp in ging. ‘

Heeft u nog herinneringen aan uw familie?
‘Mijn moeder is op haar 19e al naar Nederlands-Indië gegaan; ze ging werken als verpleegkundige op Padang. Mijn vader werkte eerst in Edam bij een autobedrijf, maar ook hij ging voor werk naar Padang. Daar hebben ze elkaar leren kennen. Mijn vader heeft me veel geleerd over knutselen, hoe je lampen in elkaar moet zetten en met auto’s moet werken. Vaak reed ik met hem mee als hij ergens naar toe moest.

‘Ik ben geboren op Sumatra, maar door de crisis verhuisden we naar Java om daar werk te zoeken. Op Java zijn ze naar Jakarta gegaan. Daar ben ik opgegroeid met mijn vader en moeder. Toen ik 15 werd, zijn we terug naar Nederland gegaan. Ik moest met een vier jaar lange achterstand terug naar school. Ik was enig kind maar had wel heel graag een broertje of een zusje gewild, want ik moest alles zelf doen, zoals voor mijn ouders zorgen. Maar gelukkig hebben mijn ouders me op vrij jonge leeftijd (17-18 jaar) spelenderwijs geleerd hoe ik met zakelijke dingen moest omgaan zodat ik klaar was om voor mezelf te zorgen.’

Hoe maakte u de capitulatie mee en hoe was het in kamp Tjideng?
‘Ik was een jaar of 10 toen ik op de radio hoorde dat Nederland capituleerde. Ik hoorde veel verhalen over de oorlog en de bombardementen die plaatsvonden in Nederland. De oorlog begon ook in Japan, nadat koningin Wilhelmina Japan de oorlog had verklaard. Mijn vader moest in dienst bij de KNIL (het Nederlands-Indische leger), en moest langs de kust vechten. Ik heb hem drie jaar lang niet gezien. Deze mannen waren geen beroepsmilitairen hoor, maar werden opgeroepen om ook mee te doen met de gevechten. Mijn vader had simpele dingen, zoals een lepel, niet omdat hij altijd maar weg moest. Hij maakte daarom zelf maar een lepel, die heb ik altijd bewaard.

‘Toen ik 12 was moest ik kamp Tjideng in, wat begon als een ‘beschermde wijk’. Het werd steeds erger in het kamp en er werden veel straffen uitgedeeld, voornamelijk door de commandant van het kamp. Dit ging zo door tot de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945, en eindelijk mocht ik het kamp uit.’

Hoe was uw leven na de oorlog?
‘De oorlog was afgelopen, en ik woonde inmiddels in Nederland. Mijn leven was nu erg veranderd. Ik leefde nu in vrijheid, maar wel in een heel ander land. Een koud, nat land vergeleken met het warme Indonesië. De overgang was wel even wennen. Ik had al wel eerder in Nederland gewoond, maar dat was altijd maar voor even en erg lang geleden. Ik kwam in een indo-buurt terecht. Onze buren kwamen ook allemaal uit Indonesië, dus dat was fijn.

‘Elk jaar wordt er nog een reünie georganiseerd van het kamp Tjideng. Op een van de reünies ontmoette ik een leuke jongen, die ik me nog goed herinner. De jongen was zijn grote broer verloren, maar kwam uiteindelijk ook goed terecht. Ik heb het nu helemaal naar mijn zin in Nederland.’

Archieven: Verhalen

‘De scholen in Indonesië waren beter dan die in Nederland’

Constance Vogler is haar officiële naam, maar vaak wordt zij Nanny genoemd. Mevrouw Vogler is grootgebracht in Bandung in voormalig Nederlands-Indië, vertelt ze aan Aya, Brian, Dina en Ayoub van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord. Zij is een ‘Indonesische-Europeaan’ die opgroeide met haar opa en oma en op haar 21ste naar Nederland kwam. Het interview voelt meer als een gewoon gesprek, vinden de leerlingen, mevrouw Vogler is heel open en vriendelijk.

Hoe was het voor u toen de oorlog ten einde kwam?
‘Toen de atoombommen vielen was ik wel blij, maar daarna kregen we die andere vreselijke oorlog. Ik heb de slachtpartijen gezien, toen de Indonesiërs de Indo-Europeanen afslachtten. Destijds had ik niet zo’n last van trauma ondanks dat ik vreselijke dingen heb gezien. Je had namelijk geen tijd om zielig te zijn; daarvoor gebeurde er te veel. Maar tijdens de coronaperiode begon mijn trauma mij alsnog te pakken: je mag dit en dat niet… Ik kreeg een flashback van de oorlog. De gevoelens die ik tijdens de oorlog zou moeten hebben, kreeg pas in de coronatijd.’

Wilde u terug naar Nederland?
‘Indonesië was toe aan onafhankelijkheid en als Nederlander zijnde moest ik terug naar Nederland. Als ik wilde blijven, zou ik eerst Indonesisch staatsburger moeten worden. Ik was erg boos toen we het land werden uitgejaagd, want het was mijn thuisland en ik woonde daar al mijn hele leven. Mijn moeder, mijn vader, mijn opa en mijn oma waren hier allemaal geboren, getogen en overleden en dan word ik weggejaagd omdat ik mij meer Nederlands voel dan Indonesisch. Ik heb er geen spijt dat ik naar Nederland ben gegaan, want ik ben Nederlands opgevoed. Als ik Indonesisch staatsburger zou worden, zou het een hele overgang zijn. Nu zou ik nog steeds dezelfde beslissing nemen.’

Waarin verschilt Nederland van Indonesië?
‘Ik vind dat de scholen in Indonesië beter waren dan die in Nederland. Toen ik mijn dochter hier naar school bracht, schrok ik. Ik vond de scholen er armoedig uitzien. In de Nederlandse school leerde mijn dochter weinig over Nederlands-Indië, bijvoorbeeld ook niet uit hoeveel eilanden Nederlands-Indië uit bestond. Maar in de scholen in Indonesië leerden wij alles. We leerden de vaderlandse geschiedenis, dus alles over Nederland en Europa en ook de Indonesische geschiedenis.’

 

Archieven: Verhalen

‘In Suriname was het lekker warm, in Nederland was het koud’

Lucia Bouva heeft Emma, Nikolina, Daniël en Mert van het Damstede Lyceum In Amsterdam-Noord in haar huis uitgenodigd. De sfeer is er prettig en haar huis is vol met familiefoto’s en tekeningen die ze heeft gekregen. Ze is erg aardig, en weet veel over cultuur. Mevrouw Bouva is geboren in Paramaribo, in Suriname, en op haar 16e naar Nederland gekomen.

Waarom bent u naar Nederland gekomen en hoe was de bootreis hiernaartoe?
‘’Mijn vader ging in Nederland studeren. Hij had aanvankelijk een meubelzaak in Suriname, waardoor we financieel niet in de problemen kwamen. Maar hij zei dat we naar Nederland zouden gaan. Hij kwam als eerste, na vijf jaar volgden wij. Het was een groot gezin met tien familieleden. Na vijf jaar studeren is mijn vader bij het ADM gaan werken, een scheepswerf in Amsterdam-Noord. Ik vond de reis naar Nederland heel leuk en het duurde ongeveer een maand. Er waren heel veel mensen op de boot.’

Heeft u onderwijs gehad?
‘In Suriname heb ik onderwijs gehad. Ik zat bij de nonnen op school dus hebben wij allemaal moeten breien. Het onderwijs was er erg goed en ik heb veel vriendinnen leren kennen, maar de meesters en juffen waren ook streng. Ik was ook nog eens katholiek opgevoed en in die tijd waren ze heel streng tegen katholieke mensen. Ik zat er ook bij de padvinderij. Nog steeds heb ik wel contact met mijn vriendinnen. In Nederland heb ik vooral cursussen gevolgd om boekhoudster voor een bank te worden. Uiteindelijk heb ik gewerkt bij de Hollandsche Bank-Unie.’

Bent u gelukkig in Nederland of had u liever daar willen blijven?
’De verhuizing is een grote verandering voor mij geweest. In Suriname was het lekker warm en toen ik in oktober was gearriveerd in Nederland, merkte ik gelijk dat het hier een stuk kouder was. Ik heb eigenlijk geen voorkeur, want hier in Nederland heb ik familie wonen en daarom is het niet makkelijk om zomaar terug te gaan. Ik ben ooit wel eens teruggegaan. Mijn kinderen vinden Suriname erg leuk. Maar de keuze om terug te gaan naar Suriname kon ik niet maken.’

Bent u ooit ooit gediscrimineerd en wat vindt u van de protesten in de wereld over racisme?
‘In Suriname heb ik er nooit last van gehad. Toen ik naar Nederland kwam, ben ik in Landsmeer gaan wonen. Daar heb ik wel last gehad van discriminatie. Een paar jongens op straat riepen: ‘Zwarte piet, zwarte piet!’ Nee, dat vond ik niet leuk en ik heb daarna die jongens op hun plaats gezet. Verder heb ik er niet echt last van gehad, maar mijn vader wel, want hij was ook een donkere man. De Black Lives Matter-protesten vind ik uiteraard goed, maar het geweld ervan niet. Zelf zou ik nooit meedoen bij het protesteren, want ik kan niet goed tegen de drukte.’

Archieven: Verhalen

‘Wij wilden gewoon in Surabaya blijven’

Toen Dyani, Abygail en Ben op de fiets naar verpleeghuis het Schouw in Amsterdam-Noord vertrokken voor een interview met Jane Veltman, vonden ze het toch wel een beetje spannend. Ze waren benieuwd hoe het was om een vrouw met zo veel levenservaring te moeten interviewen. Op het Schouw werden ze met open armen ontvangen door mevrouw Veltman. Zij was erg geïnteresseerd in de leerlingen van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord en vroeg direct hoe het met ze ging. Vooral het vak wiskunde interesseerde haar; zij was vroeger wiskundedocent geweest. Het gesprek verliep soepel en gezellig, met de nodige grapjes tussendoor. Jane Veltman is geboren in Indonesië en verhuisde in 1950 naar Nederland.

U heeft toch de bezetting meegemaakt van de Japanners. Op welke manier heeft dat uw jeugd beïnvloed ?
‘Ik was zo klein toen de Japanners ons aanvielen. Maar hoe klein ik ook was, een oorlog gaat nooit echt langs je heen – hoe goed mijn ouders ook hun best deden mij en mijn zus er tegen te beschermen. Het was simpelweg onmogelijk om het niet te merken. In de straten werd gevochten, er was een korte periode van heftige gevechten en harde schoten van geweren in de buurt. Mijn vader was boos omdat de haven Pearl Harbor in de fik stond. Mijn zus en ik vonden het maar saai, we mochten niet naar buiten en zelfs niet naar school. Heel soms mochten we even in de tuin spelen, maar dan was er plots een heel hard geluid. Dat geluid betekende verstoppertje-tijd: je moest dan zo hard als je kon naar de schuilkelder in de tuin rennen. Je mocht er pas uit, als er een ander melodietje ging spelen. Dat vonden mijn zus en ik altijd erg spannend, ik krijg nog de kriebels in mijn buik als ik eraan terug denk.’

Heeft u tijdens de bezetting ook nog wel leuke dingen meegemaakt?
‘Wat wel erg leuk was van mijn moeder, is dat zij een hut onder de hele hoge tafel had gebouwd. Daar lag een matras onder, waar we op mochten zitten. Om ons heen en door de hele woonkamer had zij muurtjes van boeken gebouwd. Daar zaten wij de hele dag. We kregen dan een grote trommel vol met koekjes, die waren heerlijk. Het is maar goed dat ik toen niet wist dat het was om ons te beschermen tegen de rondvliegende kogels.’

Wat hield de Bersiap precies in?
‘De Bersiap was natuurlijk de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië, maar voor mij voelde het gewoon als één lange oorlog. Het was zelfs rustiger toen de Japanners ons bezet hadden. Toen mochten mijn zus en ik nog wel eens in de tuin spelen, want zij kwamen met vliegtuigen en daar waarschuwde het muziekje voor. Maar nu was het echt mis, er werd gevochten en geschoten in de straat. De knallen waren zo hard. Papa en mama werden steeds bozer op de Indonesiërs.’

Maar jouw vader keek wel een beetje neer op die op de oorspronkelijke Indonesiërs?
‘Papa vertelde zelfs een keer dat er een man liep met een karbouw, dat is een grote waterbuffel, zo’n trekos en daar is hij tegen op gebotst. En toen ik hem vroeg wat er toen gebeurde, vertelde hij dat hij die vent een paar flinke klappen had verkocht. Het was ten slotte zijn schuld en niet die van hem! De Indonesiërs wilden ons kwaad doen omdat wij Nederlanders wilden blijven, mijn zus en ik snapte niet waarom. Zij hadden steeds over teruggaan naar Nederland. Dat wilden mijn zus en ik eigenlijk helemaal niet. Wij wilden gewoon in Surabaya blijven, in ons grote huis met ons eigen personeel. Ik zou de baboe, de wasvrouw, de tuinman en de meid enorm gaan missen als we weg zouden gaan. Maar vader en moeder beslisten dat het te gevaarlijk werd. En tegenspreken deed je niet als goed opgevoed kind. Dus daar gingen we, met zijn allen op de boot naar Nederland.

‘Eenmaal aangekomen in Nederland, na een lange bootreis, werden we met een bus naar een pension gebracht. Het was koud tijdens de busrit, hoewel ik niet weet of dat de slaap of de temperatuur was. Na 15 jaar alleen maar Indisch te hebben gegeten, kregen wij opeens Hollandse pot in het pension. Dat was op zijn zachts gezegd wel even wennen. Het beviel niet echt. Het was voor het eerst dat er aardappels en spruitjes bestonden. En alles was zacht gekookt, helemaal tot moes, dat was echt niet lekker en lof was toen heel bitter. We aten het niet. Wat mijn moeder wel deed, op Oud en Nieuw, was Huzarensalade maken dat was feest-eten. Maar verder aten we gewoon rijst. Hollandse mensen aten aardappelen, die waren ook duurder. Toen wij een beetje gewend waren, moesten mijn zus en ik weer naar school.’

 Hoe vond u eigenlijk de school in Nederland? ‘Gewoon’, zeg maar, of was het erg anders?
‘Mijn vader had zijn zus gebeld, zij woonde in Den Haag en haar kinderen gingen naar een christelijke school. Omdat mijn vader de scholen in Nederland niet kende, stuurde hij mij en mijn zus ook naar een christelijke school. Ik weet nog dat ik zo enorm opgelucht was dat deze school precies hetzelfde bleek te zijn als mijn oude school in Surabaya. We hadden natuurlijk gewoon hetzelfde onderwijs. Het waren eigenlijk dezelfde boeken, dezelfde leerstof en zelfs de examens waren echt precies hetzelfde.

‘Het enige grote verschil op school was, dat er tot mijn stomme verbazing in Indonesië niet echt verschil was tussen katholieken en protestants-christelijken en in Nederland wel. Dat vond ik zo raar. Je had hier aparte clubs. Je had een katholieke voetbalclub, een protestantse en een openbare. En je had de katholieke school, de protestantse en openbare school in Nederland. Ondanks dat gekke feitje, had ik het reuze naar mijn zin op school. Maar in het pension hoorde ik van andere kinderen hele andere verhalen. Vooral op de openbare scholen bleken veel kinderen nare situaties mee te maken. Van hen hoorde ik wel dat ze daar op school toch een beetje vooroordelen hadden. En er zijn vanuit het pension ook mensen naar hele kleine dorpen gegaan. De mensen in de kleine dorpjes hadden nog nooit donkere mensen gezien. Dus die voelden aan je huid of je niet afgaf, ook voelden zij aan hun krulletjes om te zien of zij geen pruik droegen. Gelukkig hebben mijn zus en ik dat niet meegemaakt, dat lijkt mij een rare, gênante situatie. Ik heb na twee jaar studeren mijn eindexamen gehaald en ik ben wiskunde gaan studeren.’

Archieven: Verhalen

‘Van onze Chinese buren kregen we eten’

Sami, Jeremy en Rayan van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord arriveerden wat aan de late kant bij het huis van Boen van der Waa. Maar dat was niet zo erg, ze was heel gastvrij en bood de leerlingen wat te drinken aan. Toen ze eenmaal met z’n allen in de woonkamer zaten, stelden ze haar meteen de eerste vraag. Mevrouw Van der Waa is geboren op Jakarta, in Indonesië, en was 15 jaar toen ze naar Nederland verhuisde.

Wat was de sociale status van uw gezin?
‘We waren thuis met zes kinderen, dus het was een best vol huis. Mijn vader werkte voor de regering van Indonesië en mijn moeder was van Zwitserse afkomst. We hadden een persoonlijke oppas, genaamd Cinta, die kwam als onze beide ouders niet thuis waren. Kort samengevat: ik had een prima leven.’

Hoe was het toen de Japanners in 1942 Indonesië binnenvielen?
Het was erg eng in die tijd, omdat er voor onze ogen mensen werden vermoord. Ook mensen die ik persoonlijk kende. Ik was zelf nog klein en kan me hiervan gelukkig nog maar weinig herinneren, maar soms komen er nog wel herinneringen naar boven. Mijn vader was opgepakt door Japanners en zat vast in een jappenkamp. De rest van ons gezin werd met andere gezinnen in een groot huis gezet. Omdat mijn moeder tuberculose kreeg en mijn oudste zus het huis had verlaten, moesten mijn oudere broer en zus voor het gezin zorgen en hard werken om het huishouden overeind te houden. We kregen van onze Chinese buren eten door een gat in de muur. Dat gat hadden we achter een doek verstopt.’

Hoe was de reis met de boot naar Nederland?
‘De bootreis naar Nederland was heel gezellig. De reis duurde een maand, maar omdat zo leuk was, vloog de tijd snel voorbij. Omdat ik al 15 jaar oud was, hoefde ik niet op het kinderdek. Veel mensen waren nog nooit op een boot geweest en werden dus zeeziek, ook mijn ouders. Toen we in Nederland aankwamen hebben we op verschillende plekken gewoond. We hebben ook nieuw eten leren kennen, dat was niet altijd even lekker.’

Hoe was school in die tijd?
‘In de tijd van de oorlog was ik nog te jong om naar school te gaan. Mijn zus vertelde dat school in Indonesië heel slecht was in die tijd. Ik heb leren rekenen en lezen van mijn zus. In Indonesië heb ik Nederlands leren lezen, schrijven en praten, dus toen ik met de boot naar Nederland kwam kon ik hier al vloeiend de taal spreken. Ik werd hier in een speciale klas geplaatst met alleen maar meisjes. Ik zelf werd niet echt gepest, maar mijn zus wel. Ze werd gepest omdat zij een wat donkerdere huid had.’

Archieven: Verhalen

‘Ik had geen problemen met aanpassen in Nederland’

Carmelita Martins komt uit een gezin met dertien kinderen, en is zelf het derde kind. Ze is geboren in 1944 in Paramaribo. Aan Sima, Fatmanur, Alara en Khadija van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord vertelt ze dat iedereen thuis een eigen taak had, waardoor het ondanks dat grote gezin erg geordend was.

Jeugd in Paramaribo
Het was gezellig thuis bij mevrouw Martins, haar vader zong veel en deed ook toneelstukjes en haar moeder was een echte komiek. Alleen was haar vader wel een strenge man, maar daar had zij geen bezwaar tegen, want als je kinderen alles toestemde dan kwam het niet goed uit. Zij en haar broers en zussen moesten altijd op tijd zijn anders mochten zij de hele week niet meer buitenspelen. Ze moesten ook alleen Nederlands praten van hun vader thuis, maar als hij er niet was dan mengden ze Surinaams met Nederlands.

Omdat mevrouw Martins het oudste meisje was moest ze altijd haar moeder helpen, haar naam hoefde maar één keer geroepen te worden en ze kwam er rennend aan. Meestal moest zij helpen met het eten; haar moeder heeft haar dus ook leren koken. Ondanks dat ze het niet breed hadden, heeft zij toch een fijne jeugd gehad.

Op school ging het wel goed, ze zat op een katholieke school met nonnen en daarna deed ze de ULO (uitgebreid lager onderwijs in Suriname). 16, bijna 17 jaar was ze toen ze geslaagd was. Zij besloot om met haar vriendinnen bij een ziekenhuis te werken, maar nam ontslag en solliciteerde opnieuw met dezelfde vriendinnen bij een ander ziekenhuis. Zij was de enige die niet aangenomen werd door haar oogprothese.

Naar Nederland
Mevrouw Martins ontmoette haar man bij haar werk, ze werkte toen in een winkel. Hij kwam elke dag bij haar kassa en kocht iets kleins. Hij vroeg haar uiteindelijk uit en de relatie ging voort totdat zij getrouwd waren. Maar er ontstonden problemen en ze scheidden.

Op haar 24e verjaardag kreeg ze van haar broer een ticket naar Nederland als cadeau. Zij besloot om in Nederland te blijven. Haar ouders vonden het niet erg dat zij in Nederland bleef, want zij wisten dat ze het daar beter zou hebben.

Suriname
Ze had geen problemen met het aanpassen in Nederland, zij integreerde vrij snel omdat zij het zo makkelijker zou hebben. Ze ontmoette ook een nieuwe man in 1973, waarmee ze een zoon kreeg, maar zij scheidde ook van hem. In 1993 kwam ze haar eerste man door toeval tegen, ze werd weer verliefd en trouwde voor de tweede keer met hem. Ze maakte met haar man plannen om naar Suriname te gaan en daar te blijven, maar hij overleed toen ze daar waren. Daarop keerde ze terug naar Nederland.

Archieven: Verhalen

‘Mijn opa was een geweldige zakenman ‘

De familiegeschiedenis van Romeo Ramdin (64) begint in Paramaribo. Zijn opa had er een plantage die ooit van slaveneigenaren was. Na de slavernij had zijn opa de plantage gekocht. Hij heeft die tijd niet zelf meegemaakt, zegt meneer Ramdin tegen Sara, Lotfi, Yassir en Aliaa van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord, maar hij kan er wel het een en ander over vertellen.

Kunt u iets vertellen over de plantage?
‘De plantage was zo groot als zowat 16 voetbalvelden. Ze is 1,5 miljoen euro waard, maar we weten niet wat er allemaal onder de grond te vinden is… denk aan olie en goud. Bij de vinding van die stoffen zal de waarde stijgen. Mijn opa was een geweldige zakenman die producten inkocht in India, en verkocht in Suriname. Hij kwam nog in de Surinaamse krant onder de kop: ‘Van migrant naar zakenman’. Mijn tante had het stuk over hem geschreven, omdat mijn opa toen al overleden was.

‘Mijn eigen moeder was ook een ondernemer. In 1975 had ze in Suriname een gebouw verkocht, waarmee ze hier in Nederland 13 appartementen had gekocht. Mijn moeder maakte een zwaar ongeluk mee, waarbij haar tweede man overleed. De 13 appartementen gingen toen rechtstreeks naar de veiling.’

Hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik woonde in Paramaribo. Mijn ouders hadden een restaurant en mijn opa een hotel. Als men aankwam in Paramaribo, was dat altijd voor de deur van onze familie. Reizigers konden eten in het restaurant, en slapen in het hotel van mijn opa. Mijn vader, die werkte als chef-kelner, verhuisde als eerste naar Nederland, in 1964. Drie jaar later volgde de rest van de familie. Ik kon goed wennen aan de Nederlandse maatschappij, maar er waren wel wat verschillen met mijn leven in Suriname, zoals buitenspelen of eten. Rond 1970 zijn mijn ouders gescheiden, en daarna bestond mijn familie uit zeven kinderen en een alleenstaande moeder. Economisch gezien was het erg lastig rond te komen, maar uiteindelijk is het ons goed gelukt om er doorheen te komen

‘Ik heb zelf als drummer in een band gespeeld en ben met de band door Nederland getrokken. Mijn eerste huis had ik gekocht in Amsterdam-West, de Indische buurt. Elf jaar later ben ik terugverhuisd naar ‘het spotje’ in Amsterdam-Oost, waar ik als kind heb gewoond met mijn familie.’

Archieven: Verhalen

‘Ik wist niet wat ik zag: mensen kusten en knuffelden elkaar!’

Als oudste uit een gezin met elf kinderen leert Irene Gefferie anderen graag iets bij. Zo ook Jasmin (17), Eugene (19) en Raquele (21) van ROC TOP uit Amsterdam-Zuid. Zo wil de in Suriname geboren verteller dat de studenten goed articuleren en helpt ze Eugene, die uit Ghana komt, met zijn uitspraak.

Wanneer kwam u naar Nederland?
‘Op mijn 21e, vanwege de liefde. Ik ben opgegroeid in een prettig gezin in Suriname. Ik was de oudste van zestien, waarvan een deel kinderen van mijn vader en een andere vrouw. Ik was zorgzaam als een moedertje voor iedereen en deed het heel goed op school. In de zomervakantie deed ik alle lesjes voor het hele jaar. Daardoor lette ik tijdens de les niet meer op en kreeg ik strafwerk omdat ik teveel kletste. Vijfhonderd strafregels: ‘Irene babbelt teveel in de klas’, ‘Irene brengt de hele klas aan de gang’. Iedere vrijdag moest mijn vader op school komen. Ik haalde goede cijfers, maar stoorde in de klas. We kregen geschiedenisles over Suriname, over Nederland en de wereld. We leerden waar wij vandaan kwamen. Ik ben een nakomeling van slaven, die naar Suriname zijn gebracht.’

Heeft u zelf wat gemerkt van het slavernijverleden?
‘In de taal hebben ze veel nagelaten. Verder hebben we niet alle informatie meegekregen over ons slavenverleden. Pas toen onze eigen mensen onderzoek deden, ontdekten we meer daarover. Alles werd in de slavernijtijd geregistreerd, maat onze namen hebben ze afgenomen. Jij, Eugene, zou een neef van ons kunnen zijn. Maar dat weten wij niet.
Op school leerden we alles over Nederland, ook al waren we er nog nooit geweest. We wisten van de hoogovens, de Kalverstraat, Michiel de Ruyter , hoeveel provincies er waren. Wij kennen Nederland misschien beter dan de kinderen die hier geboren werden.
Thuis sprak ik met mijn moeder Surinaams en Nederlands. Mijn vader sprak alleen Nederlands. Hij sprak geen Surinaams met mij. Tot hij hier naar Nederland op vakantie kwam. Het viel hem op dat ik alleen Surinaams sprak. Dat deed ik hier omdat ik onverstaanbaar wilde zijn. Met vrienden sprak ik beiden.’

Hoe was de haarstijl in Suriname in uw tijd?
‘In mijn tijd moest je je kroeshaar een beetje stijl maken. Of je maakte een natuurlijke krimp, om het een beetje zachter te maken. Ouderen hadden een press-kam, die maakten ze heet en dan maakten ze het daarmee glad. Als meisje had je niets te zeggen over je haar. Je moeder kamde je haar, dus als je tien dochters had, was je wel even bezig. Als oudste zus nam ik dat vaak van haar over. We droegen vlechten, dat was netjes. Ik mocht van mijn vader ook geen modern kapsel voor volwassen vrouwen dragen. Dat vond hij niet geschikt voor een meisje. We moesten ook gepaste kleding dragen, geen legging of korte rokken. Ik droeg altijd een lange jurk. Jongens moesten een korte broek aan.’

Wat was uw eerste indruk van Nederland?
‘Nederland was goed georganiseerd, ik keek mijn ogen uit, en is dat nog steeds. Wat ik niet begreep was dat mensen aan elkaar zaten op straat. Ze kusten en knuffelden elkaar. Ik wist niet wat ik zag! Dat paste niet bij mijn cultuur. In Suriname deed je dat niet. Je zag je vader en moeder ook niet vrijen. Mijn moeder zei vroeger als ik ergens naartoe ging: “Niemand mag je aanraken.” Ik was bang dat ik later nooit aan de man zou komen. Mijn moeder en ik vertelden alles aan elkaar. Ze leerde ons respect hebben en beschermde ons ook. Maar als we iets hadden gedaan en daarvoor straf kregen, zei ze: “Dat is goed voor je.” Je moest leren ook respect voor anderen te hebben en te leren van je fouten. Dat wil ik jullie ook meegeven. Ken jezelf en heb respect voor jezelf en zeg tegen jezelf; niemand laat mij doen wat zij willen, ik doe wat ik wil, ik ken mijn waarde als meisje. Voor de jongens: heb respect voor meisjes. En blijf leren, tot je zo oud bent als ik. Werk, verdien je geld, spaar en koop een huis.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892