‘We kregen 75 gram rijst voor een hele dag’


Renske, Lisa en Emmy vertellen het verhaal van Tineke van der Woude-Zulver
Cimahi

Renske, Lisa en Emmy, leerlingen van het Novalis College in Eindhoven, spraken met Tineke van der Woude-Zulver. Haar ouders gingen in 1921, vijf jaar voor haar geboorte, naar Indonesië. Daar werd Tineke geboren in 1926 in Cimahi op Java. Tot haar veertiende had ze een hele fijne  jeugd. Op een dag hoorde ze op de radio dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen en kon de familie niet meer op verlof naar Nederland.

Hoe was het leven voor de oorlog?
‘Ik had een hele fijne jeugd. We konden lekker veel buiten zijn. Mijn huiswerk maakte ik in een boom. Ik was een tomboy, de wildste van mijn drie zussen. Skaten vanaf de heuvels vond ik leuk. Of hangen aan een kar die door een ezel werd getrokken. Toen mijn vader dat hoorde, werd hij heel erg boos. Ik had hele lieve ouders, hoor. Mijn vader was militair en best wel streng.’

Hoe begon het in het Jappenkamp?
‘We verhuisden naar Sumatra, omdat het daar beter zou zijn. Op een dag hoorden we op de radio van de buurman dat het oorlog was. Er kwamen allerlei maatregelen. Mijn vader werd kort daarna opgepakt en met een vrachtwagen weggevoerd. Het duurde vier jaar voordat ik hem weer zou zien. Later moesten ook de vrouwen naar een kamp. Vrouwen en mannen zaten daar gescheiden. Ik zat in een van de heftigste Jappenkampen, gerund door een van de meest wrede kampcommandanten.’

Wat kregen jullie te eten?
‘Er was steeds minder te eten. We kregen 75 gram rijst voor een hele dag. En daar zaten dan ook nog heel veel beestjes in die we er uit moesten halen. Soms kregen we er een darmragout van slachtafval bij of een ei dat we met z’n vieren moesten delen. Er werd heel precies afgemeten wat iedereen kreeg. Mensen hadden veel honger; velen gingen dood. Mijn moeder woog 37 kilo toen ze uit het kamp kwam. Twee keer per dag moesten we op appel. Dan moest je uren staan, terwijl de mensen al verzwakt waren. Mensen probeerden elkaar te helpen om te blijven staan. Sommigen vielen flauw. Toen de eerste vrouw doodging, ging dat nieuws het hele kamp door. Er kwam een nieuwe taak voor de vrouwen, doodskisten maken. Eerst van hout en toen dat op was van riet of bamboe of stof. De dode mensen zakten daar gewoon doorheen. Dat zag er heel eng uit. Het allerergste dat ik me herinner is de keer dat een kampleider vond dat een vrouw niet goed genoeg had gebogen. Hij liet het haar een heleboel keer overdoen. Uiteindelijk pakte hij haar haar vast en trok haar overeind. Haar hoofdhuid scheurde, ze bloedde erg. Daarna moest ze nog uren in de zon staan. Ik vond het heel erg voor die vrouw. Pas toen de commandant weg was uren later kon ze geholpen worden.’

Hoe was het aankomen in Nederland
‘Ik was toen twintig. We kwamen met weinig spullen hier aan. Het was erg koud. We gingen naar mijn opa en oma. Het was gek om familie te ontmoeten die ik nog nooit gezien had.’

De leerlingen van het Novalis College in Eindhoven hebben de teksten geschreven en de foto’s gemaakt.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892