Archieven: Verhalen

‘Zonder diploma’s kom je nergens’

Ali, Tarik, Hanna, Teyn, Bobby gaan voor het interview met Huseyin Doganbas naar zijn fietswinkel vlak bij school in Slotermeer. Trots laat hij aan de tweede- en derdeklassers van Spring High in Amsterdam Nieuw-West zijn winkel zien. Op een geïmproviseerde tafel, tussen de fietsen, staan de Turkse delicatessen al klaar.

Wat was voor u de reden om naar Nederland te komen?
‘Ik ben opgegroeid in een klein dorpje in Turkije. In mijn moederland heb ik de HTS gedaan. Ik had er een goede baan. In de jaren tachtig was er alleen heel veel terreur en ook ging het niet zo goed met de economie. Op mijn 22ste ben ik daarom naar Nederland gekomen. Ik ging naar mijn vrouw, aan wie ik was uitgehuwelijkt. Mijn intentie was maximaal vijf jaar hier te blijven en om in die tijd geld te verdienen. Daarom deed ik ook geen moeite om de taal te leren en deed ik niet mee aan inburgering. Waarom zou ik, voor slechts vijf jaar? Toen werd mijn eerste geboren en besloten we hier te blijven. Ik werkte in de landbouw en bij dat bedrijf ook op de technische dienst; denk aan insecten bestrijden en machineonderhoud. Mooi contrast, hè? Ik werkte daar niet voor het goede salaris, maar meer voor de sociale contacten en de familiesfeer die je daar op de werkvloer had.’

Hoe kwam u op het idee om fietsen te gaan repareren voor uw werk? 
‘Na 27 jaar trouwe dienst werd ik ontslagen, omdat ik te oud was. De grote vraag werd toen: wat ga ik doen? Met landbouw was ik wel klaar. Ik heb twee hobby’s: imker zijn en fietsen repareren. Ik hielp buurtbewoners altijd al als hun fiets kapot was. Dus daar wilde ik iets mee. Ik vind het leuk werk en ben ontzettend dankbaar dat ik van mijn hobby mijn werk heb kunnen maken. Ik ben geen zakenman, dit bedrijf is een franchise. Door die franchisemogelijkheid lukte het dit bedrijf samen met mijn zoon op te starten. Ik heb nog een cursus gevolgd en ben nu de trotse eigenaar van een fietsenwinkel, die onderdeel is van een winkelketen. In mijn eigen buurt, waar ik al 32 jaar woon en dat ik de beste buurt van de wereld vind. Hier heb ik mijn vier kinderen, zes kleinkinderen, heb ik mijn sociale contacten en ben ik voor velen de buurtopa. Als ik met pensioen ga, wil ik naar de universiteit om iets maatschappelijks te studeren. Nu kan en eerder kon dat niet, omdat ik te druk ben met werk en gezin. Waarom ik weer ga studeren dan? Omdat het belangrijk is je te blijven ontwikkelen. Kennis is macht. Dat geldt ook voor jullie. Educatie is belangrijk. Zonder diploma’s kom je nergens. En ook: ga straks studeren waar je passie ligt, vraag je af wat je voor een ander kunt betekenen en neem je verantwoordelijkheid.’

Heeft u wel eens Nederlands eten gegeten?
‘Dat is een leuk verhaal. Tijdens de ramadan heb ik de buurt betrokken en uitgenodigd om bij ons te komen eten. Zo konden we kennis nemen van elkaars keuken. Op een dag werd ik geïnterviewd door een lokale krant met de vraag waarom ik dit doe. Ik vertelde dat ik al heel lang in Nederland woon en nog geen één keer stamppot had gegeten! Ik werd geïnterviewd, iemand ging voor ons stamppot koken en we zijn op de foto gegaan. Alleen heb ik daarna niet die stamppot gegeten. Het staat wel in het artikel, maar ik wacht nog steeds op mijn stamppot. Al twintig jaar, haha.’

Archieven: Verhalen

‘De verrader van mijn opa kreeg 2,50 gulden’

Nog voordat Rafael, Alayna, David, Evy, Delaysa, Owen en Tracy binnenkomen heeft Frank Meelker al kennis gemaakt met Plien, die via een iPad – ondanks corona – toch het interview kan bijwonen. De leerlingen van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost zijn benieuwd naar de verhalen van meneer Meelker. Hij vertelt ze van alles over zijn opa en oma die een bijzondere rol speelden in de oorlog.

Wie heeft uw opa geholpen tijdens de oorlog?
‘Voor de oorlog hielp mijn opa al mensen uit Duitsland. Die vluchtten uit Duitsland omdat Hitler aan de macht was, en kwamen naar Nederland. Net als nu met vluchtelingen mocht lang niet iedereen Nederland in. Mijn opa hielp hen in het geheim om toch aan onderdak en papieren te komen. Toen de oorlog begon ging hij daarmee door. Hij zat in de verzetsgroep ‘Gerretsen’, met als codenaam ‘Marsman’. Dat was de naam van een Nederlandse dichter. Hij hielp mensen die moesten onderduiken aan valse papieren, persoonsbewijzen en bonnen waarmee je spullen kon kopen. Hij was ook hoofdonderwijzer van een school in de Transvaalbuurt, en daar liet hij op de zolder mensen onderduiken. Die kwamen dan binnen als de kinderen naar huis gingen en die konden op de zolder slapen. Zo heeft hij heel veel mensen geholpen.’

Wie heeft uw opa eigenlijk verraden?
‘Dat is een heel triest verhaal. Mijn opa maakte valse persoonsbewijzen voor mensen die gevlucht waren of moesten onderduiken. In mei 1943 heeft hij een vals bewijs gemaakt voor iemand die een verrader bleek te zijn. Die man had al heel veel Joodse mensen verraden. Dus toen mijn opa hem het valse persoonsbewijs gaf stond de politie om de hoek. Dat was politie in burger zodat ze niet opvielen. Die hebben hem direct gearresteerd en opgesloten. Hij heeft eerst in Nederland in kamp Amersfoort en Westerbork gezeten en is daarna met de trein naar de Auschwitz en andere kampen gebracht. De verrader van mijn opa kreeg 2,50 gulden per Jood die hij aangaf. Omgerekend is dat zo’n 100 euro nu.’

Wat gebeurde er toen hij naar Auschwitz werd gebracht?
‘Eind 1944 is hij met het laatste transport naar Auschwitz gegaan. Dat was ook het transport waar bijvoorbeeld Anne Frank in zat. Daar heeft hij heel hard moeten werken onder slechte omstandigheden. De bedoeling was eigenlijk dat je jezelf dood werkte. En dat is ook gebeurd. Hij is nog wel op een ander transport gezet met hele slechte omstandigheden. Dan moet je je voorstellen dat het 20 graden onder 0 is en je in een open wagon moet met alleen een hemdje aan en zonder schoenen. Dat is wel heel koud. Uiteindelijk is hij ook in januari 1945 overleden, waar precies weten we niet.’

Wat deed uw oma in de oorlog?
‘Zij heeft de oorlog overleefd. Ik heb nog wel een mooi verhaal over mijn oma. Een keer was er een razzia in Amsterdam. Dan werden alle Joden uit hun huizen gehaald en weggevoerd. Nou woonden veel mensen in die tijd in kleine, slechte woningen. Dus er was een meisje van 2 of 3 jaar dat in een kast sliep. Haar ouder werden weggehaald en dat meisje had het niet gemerkt. Niemand had ook in die kast gekeken. De volgende ochtend werd ze wakker en begon ze te huilen. De buren vonden haar en vonden het zielig, dus die brachten haar naar de Joodsche Schouwburg. Dat was de plek waar alle Joden verzameld werden. Mijn oma hoorde dit verhaal en zei: ‘Dit is toch echt vreselijk. Dan heeft zo’n meisje met geluk overleefd, en dan brengen mensen haar naar een plek waar ze gedeporteerd wordt.’ Dus mijn oma vroeg haar naam en is naar de Schouwburg gegaan. Ze is naar binnen gelopen, heeft gevraagd naar dat meisje en heeft haar zo mee naar buiten genomen. Dat was natuurlijk heel gevaarlijk, want ze kende dat meisje niet en Joden helpen was verboden. Maar ze heeft dat meisje mee naar huis genomen en die kon daar onderduiken.’

Heeft dat meisje de oorlog overleefd?
‘Ja, die heeft de oorlog overleefd. Ze woont nu in Australië en leeft nog steeds. Ze noemt mijn oma ook nog steeds mama. Terwijl zij natuurlijk niet haar moeder was. Haar echte moeder heeft de oorlog ook niet overleefd, maar haar vader wel. Die kwam terug na de oorlog en hoorde toen dat zijn dochter nog leefde. Dat was natuurlijk heel vreemd toen hij haar kwam ophalen. Want dat meisje was inmiddels 5 en dan komt er ineens een meneer binnen die zegt ‘ik ben je vader’. Uiteindelijk is haar vader opnieuw getrouwd en zijn ze naar Australië gegaan. Soms is ze nog wel eens in Nederland en dan spreek ik haar.’

Hoe voelde u zich toen u het verhaal van uw opa hoorde?
‘Goede vraag. Toen ik jullie leeftijd had werd er bij mij thuis veel gepraat over het verlies van mijn opa. Mijn moeder had natuurlijk geen vader meer en die had daar verdriet over. Maar ik wist niet precies wat hij allemaal gedaan had. Ik wist wel dat hij vermoord was, maar niet waarom. Vroeger woonde ik ook in dezelfde straat als waar zijn school stond, en toen wist ik niks van wat hij gedaan had. Pas nadat ik verhuisd ben heeft iemand een boekje geschreven over de verzetsgroep van mijn opa. Dat boekje heette De groep Gerretsen en de schrijver heet Bart de Cort. Daar las ik voor het eerst het verhaal. Ik was daar wel van onder de indruk. Jarenlang wilde ik niks van de oorlog weten omdat dat toch alleen maar verdriet en ellende was. Maar toen ik het verhaal las dacht ik: het is toch heel goed om er veel van te weten en het ook door te vertellen aan kinderen zoals jullie.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog werd ik uitgescholden voor ‘rotjood”

Vanwege corona gingen Amira, Rex, Rayan, Jildau, Pjotr en Quinty niet op pad in de buurt, maar bleven ze op hun school, de Cleophas in Utrecht. Toch hadden de leerlingen via Zoom een indrukwekkende ontmoeting met stadsgenoot Sallo Levy. Hij is Joods en moest als klein kind zonder zijn ouders naar een onderduikadres. Zijn vader overleefde de oorlog niet, zijn moeder wel.

Hoe was het in het onderduikgezin?
‘Toen ik moest onderduiken, was ik bijna 5 jaar. Ik werd samen met mijn broertje meegenomen achterop de fiets door een onbekende jonge vrouw. We kwamen terecht bij ‘oom’ en ‘tante’ Rozijn in Groenlo. Ik kreeg een nieuwe naam: Wietje Rozijn. Ik besefte niet wat er allemaal gebeurde. In het begin van de onderduiktijd schijn ik heel veel te hebben gehuild, ik miste mijn ouders heel erg. Later ben ik toch wel gewend geraakt aan de situatie. De familie waar ik ondergedoken zat, had een grote tuin en ik vond het heerlijk om in die tuin te spelen. We mochten die tuin niet uit, maar dat was niet erg. Ik rende altijd achter vlinders aan, die ik natuurlijk nooit kon vangen. Mijn onderduikgezin had zelf twee kinderen, een jongen en een meisje. Met dat meisje heb ik veel gespeeld, omdat zij van mijn leeftijd was. Zij is nu 85 en ik heb nog steeds regelmatig contact met haar.

‘De ouders van mijn onderduikgezin waren heel bijzondere mensen, want het is best griezelig om in oorlogstijd Joodse kinderen in huis te nemen. Als er onderduikers bij je werden gevonden, dan kon je worden doodgeschoten of worden meegenomen naar een concentratiekamp. Dus we moesten ontzettend goed oppassen. We moesten ook goed opletten omdat er regelmatig bombardementen waren. Ik was ondergedoken in Groenlo, dat ligt dichtbij de spoorlijn en treinen werden vaak gebombardeerd. Mijn neef die een paar kilometer verder ondergedoken zat, is bij zo’n bombardement omgekomen. Na de oorlog kwam mijn moeder me ophalen, maar ik herkende haar niet meer.’

Wat at u in de oorlog?
‘Waar ik ondergedoken zat, was genoeg te eten. Er waren groenten, vlees en eieren. Maar ik hield helemaal niet van eieren, eigenlijk nog steeds niet. We kregen vaak gekookte eieren. Dat vond ik op de een of andere manier heel griezelig, ik lustte ze helemaal niet. Maar echt honger heb ik niet gehad, honger was in het westen.’

Bent u wel eens in een concentratiekamp geweest na de oorlog?
‘Ja. Dat was natuurlijk niet makkelijk voor mij. Na de oorlog hoorde ik dat mijn vader de oorlog niet had overleefd, hij is gestorven in het concentratiekamp Bergen-Belsen. Ik ben twee keer in Bergen-Belsen geweest, want ik wilde weten waar mijn vader vermoord was. Mensen die in dat kamp overleden, hadden helemaal geen graf. Mijn vader is in januari 1945 overleden tijdens een epidemie, waarbij heel veel mensen tegelijk stierven. Ik vond het wel moeilijk om erheen te gaan, maar ik wilde toch zien waar mijn vader voor het laatst is geweest. Toen we er aankwamen met de auto, was het laatste stuk eigenlijk heel mooi, het was een lange weg langs een rij bomen. En dan kom je plotseling bij het kamp aan. Een kamp waar eigenlijk niets meer van over is.’

Hoe was het na de oorlog voor u?
‘Het was niet makkelijk. Toen ik na de oorlog weer naar huis mocht samen met mijn moeder, werd ik vaak uitgescholden voor ‘rotjood’. Dat is heel naar voor een kind, Ik wist niet wat me overkwam. Als je in deze tijd kijkt, dan worden Joden nog vaak uitgescholden. Joden hebben het altijd gedaan. Het zijn altijd slechte mensen, blijkbaar. Maar Joden zijn net zo goed of net zo slecht als andere mensen. Het zijn gewone mensen. Ze zijn toevallig als Jood geboren. Ze zijn niet anders dan jij of ik.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn broertje en ik sliepen in één bed om elkaar warm te houden’

Djiliano, Adam, Wilma, Nisa en Anissa zitten klaar op de Cleophasschool in Utrecht om met Wil Siersma in gesprek te gaan als de zoomverbinding gestart wordt. Ze zijn nieuwsgierig en willen haar graag zien en spreken. Het geluid doet het niet, daarom blijft mevrouw Siersma ook aan de telefoon. Via het scherm laat ze foto’s uit de oorlog zien.

Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?
‘Ik ben geboren in 1936, dus ik was 5 jaar toen de oorlog begon. Ik zat op de Da Costaschool op de Merwedekade in Utrecht. Tot de zomervakantie in 1944 hadden we nog school, maar daarna niet meer. In de herfst werd het te koud, er waren toen ook geen kolen meer, dus ging de school dicht. Ik heb veel honger gehad. Er was bijna geen eten meer in Nederland. Je kon nog eten halen in een gaarkeuken. Dat was niet veel hoor, het was meer water. Ik ging ook met mijn moeder en broertje naar Houten op voedseltocht om wat extra eten te krijgen van boeren. We moesten meer dan een uur lopen. Mijn moeder had een poppenwagen meegenomen, zodat àls we aardappelen zouden krijgen, we die niet zouden hoeven dragen, die konden dan in de wagen. Ik was wel jaloers op mijn jongere broertje Guus van 5, want hij mocht op de heenweg in de poppenwagen en ik moest lopen.’

Was u vaak bang?
‘Ja, vooral als we naar Houten liepen, want we moesten langs een fort en ik was bang dat ze daar zouden gaan schieten. Soms moest je dan ook in de sloot gaan liggen, zodat je niet geraakt zou worden. Maar ik was niet Joods, dus ik heb niet ondergedoken gezeten. Joodse families waren bang dat ze gepakt werden. Dat heb ik natuurlijk niet gehad. Ik was wel vaak bang, maar op een andere manier. Ik was bijvoorbeeld vreselijk bang voor de bombardementen. Als het luchtalarm afgaat of als ik sirenes hoor of een vliegtuig, dan ben ik nog steeds bang. Dat herinnert me aan de bombardementen. Tijdens een bombardement ging ik onder de trap staan, want als er gebombardeerd werd, dan bleef de trap meestal wel staan.’

Hoe kreeg u het warm in de Hongerwinter?
‘Er is een keer bij ons in de straat stiekem ’s nachts een boom omgehakt. Alle mensen uit de straat namen een stuk mee naar huis. Mijn moeder was aan het zagen in de tuin, mijn broertje mocht met een mes hele kleine stukjes fijnmaken en ik had een grote bijl om te hakken. Dat hout stookten we dan, dan had je weer wat warmte. Er was ook geen kleding meer. Ik weet nog dat mijn moeder van een paardendeken een jas voor mij heeft gemaakt. ’s Nachts hadden we ook jassen over ons heen in bed tegen de kou. Mijn broertje en ik sliepen samen in één bed om elkaar warm te houden. Er was tijdens de Hongerwinter veel kou en honger, er was bijna geen eten meer. Toen hebben ze ervoor gezorgd dat de kinderen die geen eten meer hadden naar Groningen konden. Ik ben als vluchteling samen met mijn broertje naar Groningen gebracht met een kindertransport.’

Hoe ging dat dan, dat kindertransport?
‘De onderwijzer op school gaf mij daarvoor op, hij wist dat wij geen eten meer hadden en dat mijn vader in 1941 aan ziekte was overleden. Er was een keuring door een dokter, die keek naar je gewicht en zag dat ik te weinig woog. Samen met mijn broertje vertrok ik in een vrachtwagen naar Groningen. Ik was eigenlijk nog heel klein toen ik alleen met mijn broertje naar Groningen ging en op hem moest passen. Toen we in Groningen aankwamen, hadden we heel veel honger. Ik kan me herinneren dat de tafels gedekt waren en er was brood. En er was een soort pasta die gemaakt was van suikerbieten. Dát vonden we zo lekker! Dat we eindelijk een boterham kregen met wat lekkers erop! Ik kan me ook nog herinneren dat mijn broertje ziek is geworden. Hij had waarschijnlijk een beetje te veel gegeten, omdat hij zo’n honger had. Mijn broertje en ik werden uit elkaar gehaald en gingen allebei naar een ander gezin. Dat vond ik wel eng, want we gingen naar vreemde mensen. Ik wist niet bij wie ik terechtkwam. Ik kon ook niet bij mijn broertje blijven. We zouden daar voor zes weken naartoe gaan, maar het is een half jaar geworden. We konden niet meer terug, omdat er overal gevochten werd.’

Hoe was het toen u weer terugkwam in Utrecht?
‘In Groningen was de oorlog in april afgelopen, maar in Utrecht pas in mei. Toen waren alle wegen ook kapot, daardoor gingen we pas in juni terug. Toen we in Utrecht aankwamen op de Neude, wist mijn broertje niet meer wie onze moeder was. Hij herkende haar niet meer. Ik heb mijn broertje aangewezen wie onze moeder was. Ik was zo blij om haar te zien! Als ik nu lees over vluchtelingen, gaat me dat aan het hart, omdat ik zelf ook een soort vluchteling was. Als het enigszins kan, dan help ik ook. Je moet bereid zijn om elkaar te helpen, niet lelijk doen tegen elkaar.’

Archieven: Verhalen

‘Dat geluid als de bommen vielen, vond ik heel eng’

Dina, Noor, Adam, Lina, Jan en Yousef van de Cleophasschool in Utrecht hebben zich goed voorbereid op het interview met Corrie Gerits. Ze hadden haar graag in het echt ontmoet, maar door corona zitten zij op school en mevrouw Gerits zit thuis achter haar computer met haar schoonzoon. Ze was 4 jaar toen de oorlog begon. Tijdens de oorlog moest ze met haar gezin verhuizen naar Limburg. Vanuit Limburg werden ze in 1944 geëvacueerd naar Drenthe. Daar maakte ze de bevrijding mee.

Wat vond u het heftigst van wat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Ik denk toch wel de bombardementen, dat was heel heftig. Vooral het geluid van die vliegtuigen en die bommen die vielen. We moesten dan de schuilkelder in vluchten en dan was ik wel bang. Nog steeds denk ik daaraan als ik een sirene hoor. Maar ik lig er niet meer wakker van en denk ook niet elke dag meer aan de oorlog. Die bombardementen waren wel heel eng en gevaarlijk. Soms waren er de volgende dag minder kinderen op school. Dan waren er kinderen omgekomen, dat wist je wel. Zo heb ik vriendinnetjes verloren. Maar gelukkig is er niemand van mijn familie omgekomen.’

Welke rol had uw gezin in de oorlog, kwamen jullie in verzet, deden jullie mee met de Duitsers of waren jullie neutraal?
‘Mijn vader werkte bij de Spoorwegen. Tijdens de oorlog werden de Duitsers de baas over de Spoorwegen. In 1941 werd mijn vader overgeplaatst naar Limburg, dus toen verhuisden we vanuit de Beverstraat in Utrecht naar Venlo. Mijn vader bleef voor de Spoorwegen werken, er moest ook geld verdiend worden. Net als heel veel andere mensen zaten mijn ouders niet bij het verzet, ze waren wel tegen de Duitse bezetting en ze waren dus ook geen lid van de NSB. Ze probeerden zo goed mogelijk door te leven.’

Heeft u honger gehad in de oorlog en waren er naast voedsel ook andere zaken op de bon zoals een uitje naar de kermis?
‘Ik kan me niet herinneren dat ik honger heb gehad tijdens de oorlog. In Limburg hadden we een tuin waar we groenten in verbouwden. Er stond altijd wel iets op tafel. Wel kan ik me herinneren dat er dan soms geen vlees was. Sommige producten moest je kopen met bonnen. Die bonnen waren alleen voor voedsel. Niet voor dingen als uitstapjes, maar die deden we bijna niet in de oorlog. Er was in die tijd minder vertier. Gelukkig hebben we geen honger gehad, dat was meer in de steden, dat heb ik later wel gehoord.’

Vond u het erg dat u moest verhuizen van Limburg naar Drenthe?
‘In het Limburgse gebied waar ik woonde waren veel bombardementen. Het was vlak bij de Maas, waar veel gevochten werd, zeker in 1944 toen de geallieerden Nederland probeerden te bevrijden. Toen we moesten evacueren naar Drenthe was dat op zich fijn, we gingen weg uit het onveilige gebied en in Drenthe was het rustig. Ik en mijn ouders woonden bij een boer en zijn gezin op een boerderij. Mijn vader hielp de boer soms mee op het land. De boer en zijn vrouw hadden twee zonen. Mijn zussen en broer woonden ergens anders in, ook in Drenthe. We zagen elkaar vaak, we konden gewoon naar elkaar toe. Daar in Drenthe hebben we de bevrijding meegemaakt. Het was feest op straat, we dansten en waren heel blij. Na een paar weken konden we weer terug naar huis.’

Archieven: Verhalen

‘Het moment dat ik mijn vader terugzag, weet ik nog precies’

Elias, Shenay, Jet, Nehad en Olav van Jenaplanschool Cleophas zitten met hun zorgvuldig opgestelde vragenlijst in spanning te wachten tot Jan Hoff vanuit zijn huis in Utrecht inlogt in het videogesprek. Als meneer Hoff in beeld komt, voelen de kinderen zich al snel op hun gemak. Ze stellen veel vragen en luisteren aandachtig naar de verhalen die hij op levendige wijze vertelt. Meneer Hoff was 5 jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn ouders, twee broers en zusje in Amersfoort.

Wat waren uw hobby’s tijdens de oorlog?
‘Ik kon vrij goed tekenen. Alles wat mij overkwam, zette ik om in tekeningen. In de oorlog waren er veel bombardementen en er werd veel geschoten bij ons in de buurt. Waar ik woonde, stonden ontzettend veel kanonnen en militairen. Dat zette ik allemaal om in tekeningen, om ermee om te kunnen gaan. Helaas zijn al mijn tekeningen verloren gegaan na de oorlog, omdat we veel moesten verhuizen doordat we in de vuurlinie zaten. We woonden toen in Amersfoort, in de Grebbelinie heette dat. Dus eigenlijk heb ik van die tijd niets meer over aan plaatjes, tekeningen en foto’s. Die zijn allemaal weg.’

Wat deden uw ouders tijdens de oorlog?
‘Mijn vader was directeur van een opvoedingsinstelling, dat zou je nu de jeugdzorg noemen. Daar werden kinderen geplaatst die geen ouders meer hadden of die uit huis waren geplaatst. Mijn vader was gearresteerd omdat meneer Visser, een agent, bij ons in huis woonde en een aantal maanden later opeens verdween. Hij was verraden. En toen is mijn vader gearresteerd en naar een concentratiekamp afgevoerd. Mijn moeder heeft alles overgenomen voor ons gezin en al die kinderen. Dat was best gevaarlijk, omdat er veel Joodse kinderen waren die samen met hun ouders zaten ondergedoken in verschillende huizen van deze instelling.’

Wie was die meneer Visser en wat is er precies met hem gebeurd?
‘We wisten niks van meneer Visser, voor ons was hij gewoon een logé. We hadden wel meer mensen die kwamen logeren, maar hij was alleen en nog heel jong. Hij leerde mij voetballen, dat vond ik geweldig als klein jochie. Ik vond hem een heel spannende meneer. Pas na de oorlog heb ik gehoord waarom die meneer er was. Hij was naar Engeland overgestoken in 1940 en was toen militair. Hij werd in Engeland opgeleid als agent om het verzet in Nederland te helpen organiseren en werd afgezet in Nederland met een parachute. Hij was samen met een marconist, dat was iemand die voor de verbindingen zorgde, dat moest allemaal met een morsesleutel overgebracht worden. Toen die marconist verraden werd, zocht meneer Visser naar een onderkomen en hij kwam toen bij ons terecht onder de naam ‘meneer Visser’. Op een dag was hij opeens verdwenen. Later hoorden we dat hij in een open boot probeerde over te steken naar Engeland, omdat hij verraden was. Maar die boot is nooit aangekomen. Een paar maanden later werd mijn vader midden in de nacht gearresteerd.’

Hoe was het in de Hongerwinter en hoe kwam u aan eten?
‘Als je kind bent, als je zo jong bent als ik toen was, dan stel je je die vraag niet. Er is dan gewoon niets anders. Vooral aan het einde van de oorlog, net voor de bevrijding, was er bijna niets meer te eten. Maar voor iedereen was dat hetzelfde. Dus als je thuiskomt en er is niet veel te eten, dan weet je dat en dan stel je die vraag niet. Je denkt niet aan de honger, je vraagt of je buiten mag spelen. Dat vind je als kind belangrijk. Als je nu in de krant kijkt en je ziet iets over de oorlog in Syrië, dan zie je ook dat alles kapot is en toch spelen er kinderen op straat. Dat was bij ons ook zo.’

Hoe was het toen u uw vader weer terugzag?
‘Dat was heel bijzonder. Mijn vader zat in het concentratiekamp Dachau in Duitsland. Het Amerikaanse leger had het kamp bevrijd en de militairen kwamen met militaire trucks naar Nederland. Toen mijn vader in Amersfoort kwam, wist hij niet waar wij gebleven waren. Hij ging bij een vriend langs en vroeg aan hem of hij wist waar zijn gezin was. Die vriend heeft toen mijn moeder opgebeld en gezegd dat mijn vader terug was en naar ons toe zou komen. Ik weet nog dat ik op straat aan het spelen was. We waren aan het tollen, dat was een spelletje dat kinderen vroeger speelden. Toen kwam ineens mijn vader eraan in een gevangenispak, met van die streepjes en een pet zoals de Russen hadden. Dat was heel speciaal. Toen we elkaar in de armen namen, was ik heel trots op hem. Het was ook heel gek om mijn vader zo terug te zien. Maar hij was in goede gezondheid, hij was namelijk eerder bevrijd dan wij in Nederland. En de Amerikanen hadden al die mensen behoorlijk opgekalefaterd voordat ze weer terug naar Nederland konden. Dat was in mei 1945. Ik weet dat moment nog precies.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vriendinnen wilden van alles van me weten’

Nenita La Rose spreekt met Nadine, Gigi, Clairese, Thero van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost over haar leven. Ze groeide op in Suriname maar verhuisde later naar Nederland. ‘Suriname was de leukste tijd van mijn leven’, zegt ze.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben geboren in 1956 in Paramaribo. Ik woonde met mijn broertje, zusje en veel neefjes en nichtjes in één huis. Toen ik ongeveer 13 jaar oud was ging ik voor een half jaar naar de middelbare school in Nederland. Daarna kwam ik weer terug naar Suriname en maakte er de middelbare school af. In Nederland zat ik als enige zwarte meisje op een katholieke meisjesschool in de Amsterdamse Pijp. Ik werd nooit anders behandeld, maar iedereen vroeg wel vaak waar ik vandaan kwam en wat ik at, etc. Ik werd ook nooit gepest en had best veel vriendinnen die van alles van me wilden weten en met wie ik ook mee naar huis mocht. Ik heb nog steeds contact met ze.

In Suriname moesten we ons weer een beetje aanpassen want de mensen vonden dat we Hollanders waren geworden. Ze noemden ons zelfs ‘de zwarte Hollanders’. Maar uiteindelijk was de schooltijd in Suriname de leukste tijd van mijn hele leven. We leerden eindelijk weer de Surinaamse cultuur en gemeenschap kennen.’

Heeft u wel eens iets gemerkt van racisme?
‘Toen ik in 1974 was geslaagd ging ik met de hele klas naar Nederland om te studeren. Het was kort voor de onafhankelijkheid en ik merkte dat er veel discriminatie was. Ik kan mij nog herinneren dat ik op een ochtend naar school liep en een schoenenmaker aan mijn broertje vroeg: hé, heb jij je wel gewassen? Mijn broertje werd boos en zei: natuurlijk wel. Op ballet werd ik het koffieboontje genoemd. Ik vroeg me af of het onwetendheid of discriminatie was.’

Wat herinnert u zich nog meer van vroeger?
‘Uit onderzoek bleek dat mijn vader afstamde van tot slaaf gemaakten. Ik woonde bij mijn oma, met heel veel neefjes en nichtjes en samen met mijn broertje en zusje. Zelf kom ik uit een diverse familie want mijn neefjes en nichtjes waren wat lichter, met een Hindoestaanse afkomst. Het was heel normaal voor mij om me aan te passen.

Mijn moeder was een tienermoeder. Er was veel ruzie thuis en uiteindelijk gingen mijn ouders uit elkaar. Ik heb ervan geleerd hoe je niet in een huwelijk moet zijn. Na de scheiding had ik nog veel contact met mijn ouders. Mijn moeder is nu al twee jaar overleden. Ik heb inmiddels prachtige kinderen en kleinkinderen.’

Archieven: Verhalen

‘Jongeren gooiden met stenen naar de politie’

Ziquel, Tijs, Bo en Nadia spreken met Marcel La Rose (1951) die in Paramaribo is geboren en getogen. Zijn vader werkte als boekhouder bij houtmaatschappij Bruynzeel in Suriname, vertelt hij aan de leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost. Ze woonden aanvankelijk in een klein huisje aan de rand van de stad, maar verhuisden later naar een groter huis waar ook zijn opa en oma gingen wonen.

Hoe was het om in dat kleine huis te wonen?
‘In de buurt waar ik ben geboren was een brug over een rivier. Op deze plek kwamen de mensen terecht die vanuit het binnenland naar de stad trokken. In die tijd moest de politie erop toezien dat deze mensen geen lendendoeken of omslagdoeken om hadden. Ze moesten bijvoorbeeld een normale jurk, broek of hemd dragen. Dat was verplicht.’

Hoe was uw schooltijd en wat heeft u daarna gedaan?
‘Ik vond de basisschool helemaal niet leuk. Pas toen ik naar de middelbare school ging, begon ik het echt leuk te vinden. Ik werd lid van een studentenvereniging, en werd er later de voorzitter. Heel veel studenten gingen naar Nederland om verder te studeren. De studentenvereniging wilde dat eigenlijk voorkomen, omdat we vonden dat de kennis van je eigen land niet verloren moest gaan.

Uiteindelijk ben ik na twee jaar ook naar Nederland gekomen om te studeren. De vakken dat ik echt heel leuk vind zijn geografie en aardrijkskunde. Ik vond dat zo interessant. Als er vroeger Google Maps was geweest, zou ik daar verslaafd aan zijn geweest. Ik wilde alles weten. Mijn latere werk had ook te maken met geografie en aardrijkskunde.

Wat waren er voor onrustige periodes in Suriname?
‘In de Tweede Wereldoorlog wilde Duitsland landen in bezit nemen. Maar andere landen deden dat eigenlijk ook, bijvoorbeeld Nederland bezat Suriname. Na de oorlog wilden veel landen, zoals Nederland, hun koloniën weer innemen, maar de bevolking vond dat helemaal niet goed. Zij wilden ook onafhankelijk en vrij zijn. Zo was dat ook in Suriname. Er kwamen veel protesten en jongeren gooiden met stenen naar de politie, het was onrustig op straat.

Suriname heeft twee onrustige periodes gekend. Ik heb één onrustige periode meegemaakt toen ik jong was. De tweede onrustige periode waarin Suriname onafhankelijk wilde worden, was wel heftiger, maar toen woonde ik al in Nederland. Ik was voor de onafhankelijkheid van Suriname, de Surinaamse regering kon het prima alleen regelen. De Nederlandse regering was het hier niet mee eens.

Voor mijn zus die altijd in Suriname bleef wonen, was deze tijd ook absoluut niet fijn. Je moest bijvoorbeeld in huis blijven en er kwam ook een burgeroorlog, maar toch wilde ze niet weg uit Suriname. Na deze chaotische tijd is er veel onderhandeld met de Nederlandse regering en in 1975 heeft Nederland besloten dat Suriname een onafhankelijk land moest worden.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb een geweldige jeugd gehad in Suriname’

Het online-gesprek met Irene Gefferie verliep niet helemaal vlekkeloos: Demi, Rachel, Danilo en Thomas van Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost moesten er eerst voor zorgen dat de internet verbinding goed werkte. Maar toen dat gelukt was en ze eenmaal aan de praat raakten, merkten ze hoe aardig mevrouw Gefferie is. Ze is geboren in Paramaribo, in Suriname, en op latere leeftijd naar Nederland verhuisd.

Hoe was haar jeugd, vragen we.
Mevrouw Gefferie vertelt dat ze een geweldige jeugd heeft gehad in Suriname. Ze werd opgevoed door haar moeder en oma. Ze werd lekker verwend, maar ze was ook een liefdevol kind. Ook was ze een beetje een ondeugend meisje; ze was altijd de eerste die uit de klas werd gestuurd. Ondanks dat bleef ze haar best doen en haalde ze goede cijfers. Maar het belangrijkste is dat ze met heel veel geluk en vreugde kan terug kijken op die tijd.

We vragen haar wat ze vindt en weet van de slavernij.
Ze antwoordt dat ze heeft gereisd naar een eiland waar ze hele ellendige dingen zag: een overwoekerd gebied waar vroeger slavernij plaatsvond. De gedachte ging rond in haar hoofd dat haar voorouders daar misschien moeten hebben geleefd. Die gedachten doen veel pijn. We werden een beetje stil tijdens dit verhaal. Ze zei dat in haar gezin wel werd verteld over de slavernij omdat we onze geschiedenis moeten weten.

Vanwege de liefde is zij op 1 juli 1971 naar Nederland verhuisd. Op die dag wordt ook het traditionele Surinaamse feest Keti Koti gevierd. Keti Koti is een jaarlijkse feestdag ter viering van de afschaffing van de slavernij en dat raakt haar. Omdat het ook haar koloniaal verleden is. Ze vertelt dat er festivals zijn, maar ook bezinningsdagen en dat mensen bij elkaar komen om erover te praten.

Spreekt ze nog veel Surinaams?
Mevrouw Gefferie vertelt dat ze vaak Surinaams spreekt in Nederland en ze heeft ook veel Surinaamse vrienden, familie en kennissen. Alleen wordt de taal tussen de verschillende bevolkingsgroepen niet altijd goed begrepen en wordt het soms anders bedoeld dan ze denken. Ze vertelt ook dat je niet altijd alles kan zeggen, dat sommige dingen dubbele betekenissen hebben. Ze vindt het apart dat je niet altijd overal in je eigen taal mag spreken. Ze zegt dat iets voor haar soms vanuit het Surinaams beter te weergeven is. En dat als je iets in je eigen taal bespreekt, het krachtiger overkomt.

Archieven: Verhalen

‘Ik heb op Curaçao racisme leren kennen’

Kaatje, Jemayli, Mariana en Lakeisha hebben Romeo Hoost (1946) geïnterviewd. Hij kwam langs op hun school, de OSB in Amsterdam-Zuidoost. Ze stelden meneer Hoost allerlei vragen over zijn leven en hij liet ze boeken zien over zijn cultuur. Ze waren heel fascinerend, vonden de leerlingen.

Waar bent u geboren?
‘Stom toevallig in Suriname, en ook geboren uit Surinaamse ouders. Het was de tijd dat veel Surinamers naar de eilanden gingen vanwege de olie-industrie; mijn vader werkte op Curaçao. Surinamers hadden om de vier jaar twee maanden vakantie in Suriname. Shell betaalde dat dan voor het hele gezin. Mijn moeder mocht eigenlijk niet meer reizen; ze had KLM voorgelogen dat ze 7 maanden zwanger was terwijl ze al 9 maanden zwanger was. Om 8 uur ‘s avonds kwamen ze aan en ik werd 12 uur ‘s nachts geboren.

Hoe was uw leven op Curaçao?
‘Ik woonde er met mijn ouders en vier zussen. We zaten er ook op school. In 1982 ben ik gaan studeren in Nederland en sindsdien woon ik ook in Nederland. Op Curaçao zorgde mijn moeder zorgde voor ons, mijn vader was aan het werk bij Shell. Ik had het goed omdat mijn vader goed verdiende.

Ik heb op Curaçao racisme leren kennen. De Nederlanders die naar Curaçao waren uitgezonden om bij de oliemaatschappij te werken, woonden in drie aparte dorpen, helemaal omgeven door omrasteringen. Als je op bezoek kwam, moest je je van tevoren aanmelden. Ze hadden ook een portierpost.

In 1975 ging ik naar Suriname voor vakantie en ik zei: als ik binnen 3 weken een baan krijg blijf ik in Suriname. Mensen verklaarden me voor gek want op Curaçao verdiende je meer dan in Suriname. Binnen een week kreeg ik een baan en verhuisde ik naar Suriname. In 1982 ben ik naar Nederland verhuisd.’

Wat is het verschil tussen Suriname en Nederland?
Ik was eens in Nederland op bezoek bij een kennis met kleine kinderen die gingen spelen bij de buren. Binnen vijf minuten waren ze alweer terug. De ouders vroegen waarom ze zo snel terug waarop de kinderen antwoordden: ‘Ze gingen eten en wij moesten op het balkon wachten’. Ik schrok daarvan want in Suriname kun je gewoon aanschuiven zonder aan te melden. In Nederland is wel alles goed geregeld. Toen ik bij een bushalte stond te wachten en tegen een Nederlander naast me klaagde omdat de bus was vertraagd, vroeg hij waar ik vandaan kwam. Ik zei ´Suriname´ en hij vroeg komen de bussen daar wel op tijd reden, maar dat is niet zo in Suriname.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892