‘Ik moest de slagers in de buurt waarschuwen’


Shahd, Lamis, Omer en Jona vertellen het verhaal van Hubert Neuhuis
Jacob van Lennepkade 366-1Amsterdam-West

Hubert Neuhuis komt met een tas vol spullen naar de Multatulischool in Amsterdam-West. Aan Shahd, Lamis, Omer en Jona laat hij een granaathuls en ebbenhouten beelden, die zijn vader in de oorlog van een Joodse kunsthandelaar kocht, zien.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was toen vier. Daar kan ik me niks van herinneren. Maar van de oorlog zelf kan ik me wel veel herinneren. Bijvoorbeeld die keer dat meneer Wegloop, een klein mannetje met een zwarte, fluwelen jas met een gele ster erop, aanbelde. Hij was kunsthandelaar van beroep en vroeg me of mijn vader thuis was. Morgen moet ik me melden voor Westerbork,” vertelde hij mijn vader. Toen dachten we dat dat een werkkamp was. Hij zei: Ik heb hier twee beeldjes, wilt u die kopen? Want als ik naar het werkkamp moet, heb ik niks aan beeldjes, dan heb ik liever geld.” Mijn vader heeft ze toen gekocht. De meneer is nooit meer teruggekomen. Westerbork bleek een doorgangskamp te zijn. Je werd er op de trein gezet naar onder andere Auschwitz en daar werd je vergast. Maar dat wisten we toen nog niet. Die beelden heb ik nog steeds. Net als de huls van een granaat. De granaat zat bovenin, werd eruit geschoten na de explosie en de huls bleef zo achter, Ik heb ‘m gevonden. Een grote is het, dat vond ik mooi als kind.’

Hoe bent u te weten gekomen over wat er in de kampen gebeurde?
‘Ik ben later, na de oorlog, in Auschwitz geweest. Dat was echt een fabriek om mensen te vermoorden. Mensen gingen daar naar een grote ruimte en dan zeiden de bewakers dat ze eerst gingen douchen voor ze gingen werken. Onthou goed het nummer van je kleren,” werd hun gezegd. “Want je moet weten waar ze hangen als je zo terugkomt. En dan gingen ze naar de zogenaamde doucheruimte, en daar werd poeder in gegooid dan ontstond er gas en dan waren ze met een paar minuten dood. Een hele berg lijken lagen er dan. Die gingen op een kar naar de ovens. Alsof het een fabriek was. Heel erg om te zien. Laat dat alsjeblieft nooit meer gebeuren.’

Hoe was om in een bezet land te leven?
‘Iedereen deed wel een beetje aan verzet. Zoals de huisvrouwen die de was buiten hingen en dan een rood truitje, een wit truitje en een blauw truitje naast elkaar hingen; de kleuren van de Nederlandse vlag. NSB’ers belden aan om te melden dat de was anders moest hangen. Dan deden ze net of ze het zelf niet zo hadden gezien. Oh, heb ik het verkeerd opgehangen? zeiden ze dan. Iedereen was wel opstandig, want die Duitsers die pikten alles in. Dat noemden ze vorderen.’

Is er ook wel eens iets van jullie gejat of gevorderd?
‘Mijn vader had een bedrijf met vrachtautos. Die werden ook allemaal afgepakt. Soms kwam er wel eens een vrachtwagen terug. Die was dan door de Engelsen teruggepakt. Mijn vader liet daarmee door zijn personeel voedsel halen in Friesland, waar veel boerderijen waren. Dan probeerden ze bieten en granen en zo te kopen. Soms reden ze ‘s nachts op een stil weggetje langs weilanden en namen ze een koe bij de horens. Die kreeg een mes in zn keel en dan gooiden ze die op de vrachtwagen mee naar Amsterdam. Ik moest dat dan melden bij de slagers in de buurt. Die kwamen dan met messen en bijlen en hakten die hele koe in een kwartier tijd in stukken. Zo hadden we vlees om in de buurt te verdelen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892