School: De Hasselbraam

‘“Gerard, je moet even naar buiten komen,” zei de meester’

Als Olivia en Filip van De Hasselbraam binnenkomen bij Gerard van Iersel worden ze hartelijk verwelkomd. De leerlingen zitten op school in de wijk waar hij vroeger woonde. Veel plekken uit de stad waar Gerard over vertelt zorgen zo voor herkenning bij hen. Na het interview gaan ze met handen vol lekkers naar huis; toegestopt door Gerard. Hij was zes jaar toen de oorlog begon, de een na jongste in een gezin met zes kinderen en woonde toen op de Stratumsedijk. Zijn vader had een klokken-/horlogewinkel.

Herinnert u zich het begin van de oorlog?
‘Ik merkte als kind wel dat het veranderde toen de oorlog begon. Mijn vader plakte op een dag de ruiten van de etalage vol met plakband. Ik zie het hem nog zo doen. Hij deed dat zodat het raam bij een bombardement niet uit elkaar zou springen. Dat is ook nooit gebeurd gelukkig. Ik weet ook nog dat ik boven met mijn jongste broertje in bed lag. Als er heel veel vliegtuigen over gingen, waren we heel bang. Of als de sirene afging. Dan renden we naar beneden. Mijn ouders waren dan meestal in de winkel en hadden het niet gehoord. We sliepen ook altijd met onze kleren aan, zodat we eventueel snel weg konden vluchten. Er stond voor dat geval altijd een koffertje met kleren voor ons klaar. We speelden met een groepje jongens vaak soldaatje. We maakten dan zelf geweren. Zo speelde je als kind de oorlog na.’

Zag u ook wel eens Duitse soldaten?
‘De Duitsers zaten in de eerste kazerne op de Oirschotsedijk. Eén keer in de maand, of paar weken, gingen die jonge jongens naar het zwembad. Dat was tegenover ons huis. Ze liepen precies in de maat van de muziek. In een hele lange rij zongen die honderdvijftig jongens dan het lied van ‘heidie-heido-heida’ terwijl ze langs ons huis marcheerden. Hun geweren zetten ze bij het zwembad per drie netjes tegen elkaar. Een van hen bewaakte dat; de rest ging lekker zwemmen.’

Hoe voelde u zich toen uw broer naar Duitsland moest?
Mijn grote broer was achttien. Hij zat bij de ondergrondse en was nooit bang. Na een bombardement ging hij de mensen helpen. Hij had dan een speciale jas aan en een helm op. Als hij dan thuis kwam, zat hij helemaal onder het stof. Op een dag zat ik op school – ik zat in de tweede klas bij meester Smits – toen er op de deur werd geklopt. De meester ging naar buiten, kwam terug en riep: “Gerard, je moet even naar buiten komen”. Daar stond mijn broer. Hij huilde. Ik had hem nog nooit zien huilen. Hij zei dat hij naar Duitsland moest om te werken. Ik moest erg huilen want mijn grote broer ging weg! Hij ging in de fabrieken waar ze geweren en munitie en zo maakten werken. Toen hij ziek werd, mocht hij tijdelijk naar huis. Hij is nooit teruggegaan, maar is ondergedoken in Lichtervoorde, dat is in de Achterhoek. Daar ging hij op het land werken. Hij had een onderduikersnaam, Piet van Kraal, en daarmee kon hij naar mijn ouders bellen. Hij kon niet zeggen waar hij was, maar zo hadden wij heel voorzichtig wat contact. Een keer moest hij daar wegvluchten, omdat hij werd gezocht, en toen is hij op een landmijn gaan staan. Hij was zwaargewond en moest in een ziekenhuis in Nijmegen geopereerd worden. Het Rode kruis bracht hem, helemaal in het verband, naar ons terug. Gelukkig heeft hij nog heel lang geleefd.’

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Ik zat voor het raam en heb het allemaal gezien. Er kwamen heel veel vliegtuigen vanuit Engeland om de fabrieken te bombarderen. De Duitsers stonden met hun afweergeschut op de Witte Dame naar die vliegtuigen te schieten. De bommen vielen en soldaten sprongen zo uit de gebouwen. De hele stad was daarna plat. De Demer, Van Pierre, alles was plat. Naast ons huis was een meubelzaak met achterin een grote loods met meubelvoorraad. Wij konden achterom daar naar binnen om te schuilen. De hele buurt zat daar. Ik had mezelf in een grote kast verstopt tot het niet meer gevaarlijk was.’

School: De Hasselbraam

‘We waren getraind om de onderduikers snel te verstoppen’

Trees Jansen was elf toen de oorlog begon. Ze woonde toen met haar ouders en acht broers en zussen aan de Lekstraat in Amsterdam. Een katholiek gezin in een Joodse buurt; achter hen woonde het gezin van Anne Frank. Vader Jansen was tijdens de oorlog werkeloos en zat bij het verzet. Ondanks alle risico’s deed het hele gezin hieraan mee. Zowel Joodse mensen als jongens die waren opgeroepen om te werken in Duitsland boden ze onderdak. Olle, Ysoie, Filiz en Kars hangen aan haar lippen en ze mogen haar alles vragen.

Wat kunt u vertellen over de Joodse gemeenschap in uw buurt?
‘Doordat er veel Joodse mensen bij ons in de buurt woonden, was er ook een synagoge, bij ons in de straat. Bij mij in het gebouw woonde de Joodse familie Barend. Hun dochter Hetty was mijn beste vriendinnetje. Ik mocht vaak met Hetty mee naar de synagoge op zaterdag en dat was altijd heel leuk. Op een dag moesten alle Joodse mensen van de Duitsers een Jodenster op hun kleding dragen. Hoe onnozel dat ik toen was, heb ik Hetty nog geholpen om die ster op haar jasje te naaien. Wij wisten niet wat er zou gebeuren. Uiteindelijk werden ze allemaal weggevoerd. Ze moesten verzamelen op het pleintje voor ons huis. Hetty en haar familie werden ook meegenomen. We hebben geen gedag gezegd; we dachten dat we elkaar snel weer zouden zien. De vader van Hetty heeft toen tegen mijn vader gezegd dat wij hun huis moesten leeghalen. anders zouden de NSB’ers dat doen. Dat hebben wij toen maar gedaan. Ik heb nog een kandelaar en ook een bestekset uit hun woning. Hetty heb ik nooit meer gezien. Ik heb gehoord dat haar naam op een steen op het Holocaust Namenmonument in Amsterdam staat.’

Wat deed uw vader bij het verzet?
‘We hadden onderduikers in huis. Dat regelde mijn vader. Als ik uit school kwam, waren er telkens weer nieuwe onderduikers. Joodse mensen en ook jongens die waren opgeroepen, maar niet voor de Duitsers wilden werken of vechten. Op de kamer waar ik met mijn vier zussen sliep, stond een speelgoedkast die tot aan het plafond reikte. Mijn vader had in de kast het plafond losgemaakt, zodat je zo naar een verborgen ruimte onder het dak kon klimmen. Daar verbleven de ondergedoken mensen als ze zich moesten verstoppen. Mijn zussen en ik waren getraind om snel het speelgoed uit de kast te halen, plafond eruit te halen, de onderduikers erin te laten, het plafond terug te plaatsen en het speelgoed weer in de kast te stoppen. Als er een razzia was, moest dat heel snel gebeuren. Er kwamen regelmatig Duitsers of NSB’ers in ons huis om te controleren of er niemand was verstopt. Dat was wel spannend. Ze hebben nooit iemand bij ons kunnen vinden. Verzet plegen was heel gevaarlijk. Maar op mijn leeftijd was ik me daar niet bewust van, al was een vriend van mijn vader die ook in het verzet zat opgepakt en doodgeschoten door de Duitsers. En vanwege de NSB’ers die in ons gebouw woonden, moesten we extra voorzichtig zijn. Ik moest elke week op mijn step de ‘Christofoor’ halen. Dat was een verzetskrant, dus hartstikke illegaal. Ik legde de kranten dan op mijn step en bezorgde ze zo bij alle huizen in mijn buurt. Ik was me niet bewust van het werkelijke gevaar dat ik liep door dit te doen, maar ik ben gelukkig nooit betrapt. Als er een razzia kwam, moest ik de verzetskranten thuis snel verbranden voordat ze werden ontdekt.’

Hoe was het leven tijdens de oorlog?
‘We moesten heel zuinig zijn. Er was een tijd geen licht en we hadden geen verwarming dus het was heel erg koud. Ook was er heel weinig te eten en ik moest altijd alles delen met mijn broers en zussen. In die tijd ruilde je veel en kocht je alles op de bon. Omdat hij bij het verzet zat, kreeg mijn vader extra bonnen om eten mee te halen. Hierdoor kwamen er ook altijd weer mensen met ons gezin mee eten. Mijn ouders hadden een wonderkacheltje gemaakt in huis. Daarvoor moesten we karton, dat we ook weer ergens konden krijgen, in hele kleine stukjes scheuren. Op dat kacheltje werd ook gekookt. Voor het licht had mijn vader ook een oplossing bedacht. Hij had een klein lampje boven de tafel gehangen en dat met een lange draad verbonden aan een fiets. De onderduikers kregen de taak om te fietsen, zodat wij onder het lampje ons huiswerk konden maken. Als iemand dan moe werd van het trappen, riepen wij met zijn allen: “doorfietsen!”

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Tijdens de oorlog kregen mijn broers, zussen en ik allemaal één klein jampotje, waar we een hele maand mee moesten doen. De twee boterhammen die we per dag kregen, moesten we dus heel dun besmeren. Een van mijn zussen bewaarde het potje tot het einde van de maand. Als het bij iedereen al op was, zat zij lekker te eten met haar volle potje. Dan waren we natuurlijk allemaal hartstikke jaloers.
Tijdens de hongerwinter deden we van alles om aan eten te komen en aten we alles wat we konden krijgen. Zo bonden mijn zwager en broer een klein stukje brood aan een touwtje en gooide dit over het balkon naar de zeemeeuwen. Als er een zeemeeuw hapte, trok mijn broer heel handig aan het touw, pakte de vogel en draaide hem de nek om. We moesten de vogel dan plukken als een kip en dat aten we dan. Het was niet lekker en onze magen konden ook niet meer zo goed tegen dat vettige vlees. Mijn zussen en ik zijn ook nog een tijdje naar de Achterhoek gegaan om daar bij een boerenfamilie aan te sterken. Ik vond het daar vreselijk. Ik moest bij de dikke boerendochter in bed slapen en dat bed zal vol met vlooien. Toen ik daar weg wilde lopen, mocht ik naar een ondernemersgezin in Ruurlo. Daar vond ik het wel leuk. Ik mocht helpen in hun winkel en we aten gezellig met z’n allen gebakken aardappelen uit de pan.

Wat weet u nog van het einde van de oorlog?
’Van de Bevrijding kan ik me niet zoveel herinneren. Het bevrijdingsfeest was vooral in het centrum van de stad en daar kwam ik eigenlijk nooit. Ik leefde in mijn eigen driehoekje bestaande uit mijn huis, school en de kerk. Wel weet ik dat na de oorlog veel vrouwen die met Duitse soldaten waren opgetrokken kaalgeschoren werden, zodat iedereen kon zien dat zij verraders waren.’

School: De Hasselbraam

‘Ik schrok het meest van mijn vader die bang was’

Het regent pijpenstelen als Job en Andy vanaf De Hasselbraam naar het huis van Helly van Loon gaan. Hun klasgenootje Ella is ziek en kan helaas niet mee. Als ze het wooncomplex binnengaan, komen ze Peter Buddemeijer tegen, die ook al jaren verteller bij Oorlog in mijn Buurt is. Helly wacht de kinderen bij de deuropening op en verwelkomt hen hartelijk. Helly werd geboren op 1 september 1939, de dag dat de Duitsers Polen binnenvielen. Ze woonde toen met haar ouders, oudere broer en drie oudere zussen aan de Genestetlaan. Haar vader was Tsjechisch en werkte voor de Bata, waar hij later directeur werd.

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Ik was nog heel klein en was die dag met mijn vader wandelen. Ik moest dan altijd zijn pink vasthouden, zodat ik niet wegliep. We liepen bij de Tongelreep. Daar stonden grote populieren. Opeens vlogen er vliegtuigen over; heel laag, net boven de toppen van de bomen. Dat was een lawaai! Ik schrok verschrikkelijk. Maar ik schrok eigenlijk nog het allerergste van mijn vader. Want mijn vader was bang! Hij pakte me op en rende met me naar huis. Dat moment, en zijn angst, vergeet ik nooit meer. Mijn zussen waren op de zondagschool in de Ten Hagestraat, vlak bij de Catharinakerk. Tijdens het bombardement viel daar het orgel naar voren en zo naar beneden. Ook boekhandel Van Pierre was geraakt en stond in brand. Mijn tante is op de fiets gesprongen om mijn zussen op te halen. Ze ging dwars door de stad, tussen al die brandende gebouwen. Ze zag allemaal bebloede en huilende mensen.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Dat de tanks hier over de Aalsterweg Eindhoven binnenkwamen. Mijn moeder, die net aardappeltjes aan het bakken was, heeft toen het gas uitgedraaid, mijn broertje in de kinderwagen gezet en is met mij aan de hand naar de Stratumsedijk gerend om de tanks te zien. Er werd gejuicht en gejubeld. Mensen zaten op de tanks. Het was feest! Al snel konden de tanks niet verder omdat de route naar het noorden van Nederland versperd werd. Zo konden ze bij Best niet direct het kanaal over, omdat de bruggen daar opgeblazen werden door de Duitsers. Die hebben daar nog flink gevochten tegen de Engelsen en Amerikanen aan de andere kant van het kanaal. De Bata schoenenfabriek, waar mijn vader directeur was, lag daar aan het kanaal. Op een nacht zijn een paar Duitse soldaten stiekem met een bootje over het water gevaren en hebben er schoenen gepikt. Mijn vader ging daarop met een bootje naar de overkant, naar de Duitse commandant, en zei hem wat de soldaten hadden gedaan. Die commandant vroeg hem of hij er alsjeblieft geen werk van wilde maken. “Anders moet ik hen doodschieten”. Op diefstal kon de doodstraf staan bij de Duitsers. Hij gaf mijn vader twintig gulden voor de gestolen schoenen. Wij zijn later in Batadorp gaan wonen, in de buurt waar gevochten is. Daar zag je op de hei nog veel graven van onbekende soldaten en uitgebrande tanks. Je mocht daar niet komen, omdat er landmijnen lagen, achtergelaten door de Duitsers. Soms gingen kinderen daar toch stiekem spelen. Een jongen uit mijn klas is daarbij zijn oog verloren, toen hij op een landmijn stapte.’

Wat herinnert u zich nog van het bombardement op 19 september?
‘Dat was de tweede dag van de bevrijding. We waren allemaal buiten op straat aan het feest vieren en spelen. Om een uur of acht waren er ineens allemaal oranje bollen aan de hemel. De kinderen riepen: “Oranje boven, Oranje boven!” Maar mijn vader, die het vanuit huis zag, klopte op het raam en riep: “Naar binnen! Naar binnen!” Hij wist dat het lichtkogels waren. Dat waren kogels die de Duitsers voordat ze gingen bombarderen afvuurden, zodat ze konden zien waar ze de bommen konden gooien. Wij zijn toen snel naar binnen gegaan en meteen door naar de tuin, waar mijn vader eerder een loopgraaf had gegraven. Om ons heen werden alle munitiewagens van de Engelsen gebombardeerd. Ik deed mijn vingers in m’n oren, want het was me een lawaai. Dat kun je je niet voorstellen. Verschrikkelijk! Toen mijn kleine handen moe werden, heeft mijn tante haar vingers in mijn oren geduwd. En zo ben ik in slaap gevallen. Midden in de nacht zijn we weer het huis ingegaan. Het kraakte overal van het glas. Alle ruiten waren gesprongen en dat glas was allemaal in het gras terechtgekomen en kraakte onder onze voeten, krsj, krsj. We deden heel zachtjes want we wisten niet of de Duitsers nog in de buurt waren. De volgende dag gingen mijn zussen en broer in de stad kijken wat er kapot was en bomscherven zoeken. Mijn broer vond een granaat. Hij vertelde het niet aan mijn ouders en nam het mee naar zolder om het daar uit elkaar te halen. Hij had hem in de draaibank gestopt en met een schroevendraaier probeerde hij hem te ontmantelen. KNAL! Dat gaf een ontploffing! Hij had een scherf in zijn been en moest geopereerd worden. Engelse en Amerikaanse chirurgen deden dat. Na de operatie ging er verband om, maar het bleef pijn doen. Toen bleek, dagen later, dat de scherf er nog inzat! Die domme verpleegster had de scherf mee verbonden. Hij heeft nu nog een enorm litteken op zijn been.’

Was u ook wel eens bang in de oorlog?
‘Ja. Op een dag liep ik met mijn vriendinnetje Philippine van school naar huis. Van de Akkerstraat naar school moesten we helemaal door de Elzent lopen. Op een veldje waren de moffenmeiden, die wij toen zo noemden, aan het exerceren. Een officier zei wat ze moesten doen. Ineens brulde hij iets in het Duits en de vrouwen richtten allemaal tegelijk hun geweer op ons. Ik deed het in mijn broek van angst. Ik was heel bang dat mijn moeder boos zou zijn, maar dat was ze gelukkig niet.’

School: De Hasselbraam

‘Ik miste mijn vader verschrikkelijk’

Julia, Luca en Lieve zitten alle drie op basisschool De Hasselbraam, tegenover de kazerne in de Tuinstraat waar Lies Vogels tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde. Lies ontvangt de kinderen in de serre van haar huidige huis en zet hen wat lekkers voor. Dan begint ze te vertellen. Met haar 93 jaar kan ze zich nog veel herinneren van de oorlog. Ze was elf jaar toen het begon. Net zo oud als Julia, Luca en Lieve nu zijn.

Waarom ging uw vader naar Engeland?
‘Omdat hij bij de Marechaussee zat. Met andere militairen is hij aan het begin van de oorlog naar Frankrijk gelopen om daar mee te vechten. Onderweg hielp hij allemaal mensen. Een maand later staken ze over naar Engeland. Daar heeft hij in Londen heel erge bombardementen meegemaakt. Ondertussen wisten wij niet waar hij was. Dit was, naast de bombardementen, het ergste dat we meemaakten in ons gezin. Ik heb mijn vader jaren niet gezien. Ook kon je heel moeilijk contact met elkaar maken. Ik wist helemaal niet hoe het met hem ging. Een brief ging via via naar hem toe en was lang onderweg. Dan was nieuws al weer oud nieuws. Ik miste mijn vader verschrikkelijk.’

Hoe leefden jullie in de kazerne? 
‘Omdat we niet genoeg kolen hadden en niet alle kamers konden verwarmen, verbleven we in de keuken, waar een kacheltje was. Daar maakten we ook ons huiswerk bij een klein lampje, dat we ook nog van onder zwart hadden gemaakt, zodat er geen licht naar buiten kon schijnen. Dat was verboden. Eten haalden we bij de boer, op een gammel fietsje. Bij de groenteboer stond soms een lange rij. Als je dan aan de beurt was, kon het zijn dat alles al op was. We vermaakten ons met kaartspelletjes en gingen op tijd naar bed. Mijn broertjes sliepen samen op een kamer. Mijn moeder luisterde naar Radio Oranje. Ze zat dan met haar oor tegen de radio aan, anders kon ze het niet horen met ons spelend op de achtergrond.’

Hoe vierde u de bevrijding?
‘We gingen allemaal naar de stad om het te vieren. Het was één groot feest. Amerikaanse parachutisten landden in Son. Zij waren de eersten die binnenkwamen in Eindhoven. De volgende dag kwamen de Engelsen vanuit Valkenswaard over de Aalsterweg binnen. Zij hebben ons bevrijd. Wij gingen ze verwelkomen. Ik had een handtekeningenboekje bij me – dat had je in die tijd als meisje – en heb veel handtekeningen gekregen die dag. Mijn vriendinnen van school, en dus de soldaten, mochten haar of zijn handtekening erin zetten op de datum van hun verjaardag. Ik had ook handtekeningen van beroemde mensen. Elke bevrijdingsdag kwamen de Amerikanen naar Eindhoven om de bevrijding weer te vieren en wij hielden veel contact met hen. We werden ook een keer uitgenodigd om naar Amerika te komen. Dat heb ik gedaan en toen heb ik nog een aantal van deze soldaten ontmoet die hun eigen handtekening herkenden. Ik heb dit boekje goed bewaard.’

 

School: De Hasselbraam

‘Ik ben er niet rouwig om dat ik de oorlog heb meegemaakt’

Josephine, Viggo en Yin van Saltoschool De Hasselbraam gaan op bezoek bij de 95-jarige Frans de Wit. Hij woont nu weer in de Schalmstraat, waar hij als kind in een mooi geverfd huisje woonde. Als hij nu uit zijn raam kijkt, kijkt hij uit op de plek waar hij in de oorlog heeft geholpen om tweeënveertig doden te begraven; mensen die omkwamen na een bombardement op de schuilkelder aan de Biesterweg.

Wat voor spelletjes speelde u als kind in de oorlog?
‘Samen met de jongens uit de buurt een bal tegen de muur koppen bijvoorbeeld. Een keer waren we de tijd vergeten terwijl er een avondklok was. Dan moest je om acht uur binnen zijn. Een Duitser kwam in een Volkswagen aangereden, stapte uit en zei ons dat het spertijd was. Mijn vader was een felle. Die kon erg boos worden als ze ons kleine kinderen bang maakten. Een keer deed een NSB’er een briefje bij ons in de deur. Dat heeft hij terug door de brievenbus naar buiten gegooid. Tot drie keer aan toe. Uiteindelijk heb ik het toen in de kachel gegooid, zodat het weg was. Mijn vader was zo boos en kwaad op de Duitsers. Ik vond het wel leuk om ze te plagen. Ik was niet bang, het was ook uitdagend en sensatie.’

Hoe kwamen jullie aan eten in de oorlog?
‘Van mijn vader moest ik op mijn kleine fietsje, met een kist achterop, een big gaan halen bij familie in Leende, die ze anders moesten inleveren bij de Duitsers. Met het lawaaierige biggetje achterop ben ik over het Leenderpad helemaal naar huis gefietst. Thuis aangekomen kon ik niet meer van mijn fiets af komen! Na drie rondjes rijden heeft mijn moeder me opgevangen.
Omdat onze buurman lid van de NSB was, kreeg hij extra eten en kolen. Zijn kinderen liepen in mooie pakjes. We speelden wel gewoon met hen. Na de oorlog is hun vader opgepakt en heeft hij zes weken in het concentratiekamp in Vught gezeten. Wij hebben zelf nooit overwogen om bij de NSB te gaan. Dat had mijn vader nooit gekund!’

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog en de bevrijding?
‘Ik kan me nog heel goed de bombardementen na de bevrijding herinneren. Op vrijdag werden we bevrijd en de dag erna werden er bommen gegooid door de Duitsers, om de weg af te snijden naar Nijmegen. Die kwamen hier allemaal langs de kerk en toen gooiden ze per toeval een bom midden in een schuilkelder. Daarbij kwamen tweeënveertig mensen om. Die heb ik toen mee helpen begraven. De meesten van hen kende ik. Bij huis hadden we ook een schuilkelder. Mijn buurman was steigerbouwer, die heeft die gebouwd. Met een bank erin en een kap erover. Zijn vrouw was in verwachting en die kleine van hen is geboren in de nacht dat er een bombardement was. Dat kind was dus één van de eerstgeborenen na de oorlog’.

 

School: De Hasselbraam

‘Mijn vader is nooit meer teruggekomen’

Viktor, Siem, Jelle en Joes fietsen naar het huis van Rolf Loewenstein. Ze worden er vriendelijk ontvangen door Rolf, zijn vrouw en hun logeerhond. Rolf komt uit Duitsland, waar zijn vader een schoenwinkel had, en woonde toen de oorlog begon in Eindhoven. Hij was toen pas twee jaar, maar kan zich toch nog veel herinneren.

Wat hebben uw ouders aan u verteld over de oorlog?
‘Ik heb mijn moeder zo vaak gevraagd naar wat er gebeurd is in de oorlog, maar ze zei altijd: “Das weiss ich nicht!” Ik vond dat als kind en later heel lastig. Daarom moest ik alles zelf uitzoeken en het aan andere mensen vragen. Het is zo belangrijk dat mensen open kunnen spreken over alles. Ook als het moeilijk of pijnlijk is. Daarom heb ik alles aan mijn twee kinderen verteld.
Na de oorlog woonde ik met mijn moeder en haar ouders, mijn opa en oma dus, in Eindhoven en toen vertelde ze op een dag dat ik nóg een opa had, de vader van mijn vader. Ik was heel boos op haar dat ze dat toen pas vertelde, want ik was graag eerder bij hem op bezoek gegaan. Ik denk dat mijn moeder heel erg getraumatiseerd was door de oorlog, dat ze daarom niks wilde vertellen. Maar ik vond het heel lastig. Zelf herinner ik me uit de oorlog dat ik apart van mijn ouders zat ondergedoken. Dat was veiliger. Toen mijn moeder me na de oorlog kwam ophalen, herkende ik haar niet. Ik zat tussen allemaal blonde mensen en mijn moeder had lang zwart haar en ik was bang van haar. Ik heb dagenlang gehuild. Dat was voor haar ook heel verdrietig.’

Hoe was het onderduiken voor u?
‘Samen met mijn opa en oma doken we onder bij een boer in Maarheeze. Daar sliepen we in een hooiberg. We maakten een gat in het hooi en dan kropen we er zo in. Zelfs in de winter sliepen we daar. Mijn broer was toen zes, ik pas twee. In Maarheeze is mijn vader opgepakt door de Duitsers. Hij is nooit meer teruggekomen. De boer en boerin wilden dat we weggingen, omdat wij kinderen huilden. Ze waren bang dat de Duitsers ons ook zouden ontdekken. Moet je je voorstellen hoe dat voor mijn moeder was… Toen kwamen er mensen van de illegale werken; zij hielpen mensen vluchten. Een vrouw nam mijn broer en mij mee. Achteraf bleek dat zij een verraadster was. Ik ben in Apeldoorn bij hele lieve mensen terechtgekomen, maar mijn broer is vermoord. Hoe dat gegaan is, heb ik proberen uit te zoeken, maar ik weet niet zeker of het zo is gegaan. Eén verhaal is dat die vrouw geen onderdak kon vinden voor mijn broer. Een ander verhaal is dat ze Joodse kinderen heeft verraden. Daar kreeg ze kopgeld voor, zeven gulden vijftig. Als mensen Joden aangaven bij de moffen, kregen ze dat bedrag. Na de oorlog is deze vrouw opgepakt. Ze heeft twintig jaar gevangenisstraf gekregen, omdat ze verschillende kinderen heeft verraden.’

Wat is er met uw broer gebeurd?
‘Hij is op transport gezet. Vier dagen zat hij in de trein, daarna is hij vergast. Ik weet niet of ik dit kan vertellen aan jullie, want het is heel griezelig. Mannen, vrouwen en kinderen moesten zich in een kamp helemaal uitkleden. Hun haren werden afgeschoren. Wat daar de bedoeling van is, dat weet ik niet. Dan moesten ze naar een grote ruimte gaan en daar kwam er gas uit de gaten. Binnen vijf minuten gingen de mensen dood. Dan werden die lijken door andere Joden, die nog sterk genoeg waren, opgetild en in de kachel gestopt. Daar werden ze verbrand. Wat ze met de haren deden, weet ik niet.’

Heeft u nog spullen van die tijd?
‘Toen ik in Apeldoorn ondergedoken zat, heb ik een cadeautje gekregen. Een klein spaarpotje, gemaakt in een houtfabriek daar in de buurt. Kijk maar eens wat erop staat: ter herinnering aan Wimpie. Dat was mijn naam in de oorlog, Wimpie Pol. De achternaam is van de lieve mensen waar ik toen ondergedoken zat.’

 

School: De Hasselbraam

‘Het brood werd een vieze plakkerige pap’

Als Miga, Dash, Liv en Yfke het huis van Jan Spoorenberg binnenkomen, zijn ze meteen onder de indruk. Aan de muur hangen prenten, kruisbeelden,  foto’s en schilderijen. Op de schouw staan beelden van heiligen en oude reliëfs. “Het lijkt wel een museum!’’ zegt de een. “Het ruikt hier als in de kerk,” zegt de ander. Een plakkaat van de Heilige Rochus leidt het gesprek naar de wijk waar hun school De Hasselbraam staat en zo naar de reden van hun bezoek. Jan is geboren aan de Emmasingel en was twee jaar toen de oorlog begon.

Wat herinnert u zich nog van het begin van de oorlog?
‘Ik was nog heel jong en weet daar niet veel meer van. Wel weet ik nog dat ineens de fanfare niet meer langskwam op zondag. Het einde van de oorlog herinner ik me wel nog goed; toen kwamen de Engelsen vanuit Valkenswaard Eindhoven binnen. Een hele lange stoet van jeeps en tanks reed over de Aalsterweg langs ons huis. Gevolgd door een hele rij vrachtwagens met daarin voorraad voor de soldaten en voertuigen. En ook het Sinterklaasbombardement herinner ik me. Er werd toen vlak bij ons huis gebombardeerd op de Philipsfabrieken. De hele binnenstad stond in brand, ook ons huis. We moesten vluchten. Ik zie me nog tussen m’n ouders in wegrennen. Mijn moeder had een grote tas bij zich, mijn vader had mijn broertje op de arm. We zijn op verschillende plekken opgevangen. Daardoor woonde ik tijdens de oorlog niet alleen in het centrum, maar ook in Tongelre en Stratum. Uiteindelijk kwamen we op de Aalsterweg terecht. Daar stond een heel groot kanon voor ons huis.’

Hadden jullie huisdieren in de oorlog?
‘Niemand had huisdieren, want dan had je zelf nog minder te eten. Als er huisdieren waren geweest, waren ze denk ik wel opgegeten. Er waren wel paarden, maar die dienden als vervoermiddel. Auto’s, toen nog schaars, waren er namelijk niet meer. Die had iedereen in moeten leveren. Midden in de stad zat een verhuur van rijtuigen. Je kon daar een rijtuig met paard huren, en als je genoeg geld had ook met een koetsier erbij. Mijn oma kwam een paar keer met paard en wagen naar ons toe. In de oorlog wilde ze ook een keer naar ons toe komen, maar de paarden waren toen zo verzwakt door de honger dat het rijtuig niet meer vooruitkwam. Ook wij hadden tekort aan eten. Er was bijna geen broodbeleg. Daarom maakte mijn moeder pudding voor op brood. Dat was heel ongemakkelijk eten, want het brood werd nat en al snel een vieze plakkerige pap. We hadden ook geen snoep. Mijn moeder schilde daarom appeltjes, sneed ze in kleine schijfjes, reeg ze aan een draad en hing ze buiten in de zon. Zo hadden we gedroogde appeltjes als snoep. Daar kwamen wel vliegjes op af. Dat werd een vieze boel.’

Hadden jullie een schuilkelder? 
‘Ja, in de tuin. De buren hadden niet zo’n grote tuin en mochten bij ons een schuilkelder maken. Er waren dus meerdere kelders in de tuin. Wij zaten met ons gezin alleen in onze kelder. De schuilkelder was gewoon een groot gat in de grond met balken eroverheen om het te beveiligen. Het verblijf in de kelder was wel veilig, maar niet zo prettig. Er was geen licht of toilet. Er lagen trouwens ook vaak Duitse soldaten in onze tuin. Die wachten daar op eventuele tegenstanders die ze dan vanuit een hinderlaag konden aanvallen. Of ik wel eens ben beschoten? Nee, gelukkig is ons gezin ongeschonden uit de oorlog gekomen. We hoorden wel schoten en bommen, maar hebben daar dus geen schade van gehad. Wel is mijn vader een keer van zijn fiets gevallen, waardoor hij zijn heup brak. Dat kwam niet door de oorlog, maar daardoor hoefde hij niet het leger in.’

Vond u de Duitsers leuk?
‘Nee, er was echt niemand die de Duitsers leuk vond. We mochten niks meer en zij namen alles in beslag: de scholen, de ziekenhuizen, radio’s en auto’s. Mijn vader had stiekem zijn radio achtergehouden. Die wilden ze hebben, zodat luisteraars geen berichten zouden horen over hoe slecht het met het Duitse leger ging. Ook hadden de Duitsers dus een kanon voor ons huis geplaatst om zich te verdedigen tegen de Amerikanen, die vanuit het zuiden, vanaf Valkenswaard, zouden komen. Maar de Engelsen kwamen en de Amerikanen vielen vanuit het noorden Eindhoven binnen. Er was te weinig tijd om het kanon om te draaien richting het noorden. Daardoor is het gelukkig nooit gebruikt.’

   

School: De Hasselbraam

‘We hoorde de vliegtuigen overkomen… sjiieieeieeeee boem!’

Felien, May, Milo en Gabriel bellen aan bij het huis van Wies van de Somme. Een beetje zenuwachtig, maar dat verdwijnt als Wies hen hartelijk ontvangt. Binnen wordt duidelijk dat de Eindhovense van verzamelen houdt. Op de kast staan tientallen, vrolijk gekleurde, kleine en grotere haantjes. Afkomstig uit landen van over de hele wereld, vertelt Wies. Ze verzamelt nu engeltjes. Haar toon wordt serieus als de leerlingen van De Hasselbraam in Eindhoven over de oorlog beginnen. Zes jaar was ze toen die begon. Wies woonde toen in de Kerkstraat en was de op een na jongste in een gezin van tien kinderen.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Dat we naar de kelder moesten als het luchtalarm afging. Als je niet thuis was, moest je heel snel naar huis lopen. Het was eng, je wist niet wat er ging gebeuren. En dan zat je daar te wachten… Vaak was het loos alarm. En toen had je het Sinterklaasbombardement. Dat was vreselijk, ik was heel bang. Ik wilde die dag bij mijn vriendinnetje langs om te kijken wat zij gekregen had voor Sinterklaas. Net toen ik daar was, ging het luchtalarm af. Ze gingen allemaal onder de tafel zitten, maar voor mij was geen plaats meer. Ik moest onder de naaimachinetafel. We hoorden de vliegtuigen overkomen… sjiieieeieeeee boem! Het plafond kwam half naar beneden, er was veel stof. Toen het afgelopen was, ben ik heel hard – op de tast – naar huis gelopen. Ook herinner ik me uit die tijd een poster met een vrouw die een beschuitje met jam at. Dat leek me zo heerlijk! We hadden geen snoep of iets lekkers in de oorlog. Toen de oorlog was afgelopen, ging ik meteen een beschuitje met jam eten en dat eet ik nog iedere ochtend!’

Kende u mensen die bij de NSB waren?
‘Ik had een vriendin op de Grote Berg, haar ouders waren bij de NSB. Ik kreeg van haar een speldje van de winterhulp. Heel mooi fluorescerend; ik was er ontzettend blij mee. Toen mijn moeder het zag, werd ze boos en smeet het weg. Dat snap je dan als kind niet. En een keer, toen ik acht was kreeg ik een briefje van een jongen of ik met hem wilde gaan. Ik zei ‘oké’ en toen kreeg ik een reep chocola van hem en toen was het aan. Toen ik er achter kwam dat zijn ouders bij de NSB waren, schreef ik een briefje om het uit te maken. Hij was heel kwaad.’

Is familie van u opgepakt tijdens de oorlog?
‘Mijn oudste broer Max studeerde in Tilburg. De Duitsers wisten precies wie er studeerde, met naam en adres. Studenten moesten van hen iets ondertekenen, waaruit blijkt dat je het met de Duitsers eens was. Mijn broer en zijn vrienden weigerden dat. Maar dan moesten ze naar Duitsland om daar in een fabriek gaan werken. Sommigen doken daarom onder, maar de Duitsers hadden gedreigd dat als ze op de dag van vertrek niet kwamen opdagen ze hun vaders zouden oppakken. Ze moesten dus wel naar Duitsland. Toen mijn broer terugkwam, was hij heel erg verzwakt. Hij had tuberculose en moest een half jaar op bed liggen. Dat was voor mijn ouders heel erg.’

Wat deed u na de bevrijding?
‘Ik stond op het balkon van de Wildeman. De hele markt was vol mensen. Het was heel leuk, met muziek. Wij hadden geleerd om aan de Amerikanen te vragen: “Do you have sigaretjes for papa, chocolade for mama, chewing gum for me and soap for the little baby.” Dat gingen we elke dag vragen. Ja, enten was er na de bevrijding nog een bombardement. We konden niet meer thuis slapen. We zijn toen met zijknallen op een platte kar naar Bergeijk gegaan. Daar was een melkfabriek waar we twee of drie maanden hebben geslapen. We sliepen op zakken van stro. Voor mijn oudere zussen en broers was het leuk. De Engelse soldaten waren daar en die hadden vaak feest.
Door de oorlog ben ik
nog steeds bang voor onweer. Als het dondert en flitst ga ik in bed liggen. Dat doet me namelijk denken aan het bombardement. Ik heb met mijn kinderen daarom ook nooit vuurwerk afgestoken.’

   

School: De Hasselbraam

‘Er zaten ook hele lieve jongens bij’

De 85-jarige Gerard van Iersel zwaait vanaf zijn balkon op drie hoog naar Finn, Giel en Markos. Het is een warm ontvangst met chocolademelk en koekjes voor de leerlingen van De Hasselbraam in Eindhoven. Het knusse appartement ademt de sfeer van een kunstenaar; met mooie foto’s aan de wand en veel kunstboeken.

Hoe wist u dat de oorlog echt begonnen was?
‘Ik was zes jaar toen de oorlog uitbrak en woonde in het centrum van Eindhoven aan de Stratumsedijk. Duitse soldaten zaten in de kazerne aan de Oirschotse Dijk. Zwaar bewapend, schietend, liepen ze over straat. Ze zwommen vlak bij ons huis. Dan kwamen ze in colonnes voorbij en zongen ze: ‘Heidie heido hada’. Ze liepen precies op de maat van dat lied. Bij het zwembad zetten ze hun geweren per drie recht overeind, als een soort tentje. Een paar soldaten bewaakten die geweren en de rest ging zwemmen. Ik heb daar als kleine jongen ook tussen gezwommen. Ik vond dat eigenlijk heel gewoon. Ze waren ook heel jong, tussen de achttien en twintig jaar. Er zaten ook hele lieve jongens bij. Het waren geen slechte mensen, ze moesten natuurlijk. Soms hadden we zelfs medelijden met ze.

Ik zat tegenover ons huis op school. Als er een bombardement was, moest ik zo plat tegen de muur gaan staan. Tegenover ons huis was een schuilkelder; een lange grote rioolpijp waar je dan in moest. Als het gevaar voorbij was, bleven wij kinderen daar nog spelen. Leuk verstoppertje spelen! Als de vliegtuigen overvlogen, gingen we onder tafel zitten, want je wist nooit of de bom op jouw huis zou vallen. Bij Philips, wat nu de Witte Dame is, schoten de Duitsers vanaf het dak op die vliegtuigen. ‘s Nachts klonk dat heel eng. Dan gingen mijn broertje en ik bij mijn ouders in bed. De Catharinakerk, die we vanaf ons huis konden zien, is toen een keer gebombardeerd. Net als de binnenstad en zelfs het vliegveld. Dat gaf wel een herrie!’

Had u Joodse vrienden?
‘Ik ging als kind niet met hen om, zij hadden een eigen plek in Eindhoven. In mijn buurt woonden wel protestanten, maar wij waren katholiek, dus daarmee speelde je ook niet. Mijn vader had een klokkenwinkel en ook Joodse klanten. Mijn vader probeerde ons gezin zo goed mogelijk door de oorlog te helpen. Dat viel niet mee, met een klokkenwinkel waar niet veel klanten kwamen en een groot gezin om te onderhouden.’

Hoe voelde u zich toen uw broer in het leger moest?
‘Mijn broer Gerard hielp mensen wiens huis gebombardeerd was. Hij was nooit bang. Ik weet nog dat ik op school zat en hij, toen achttien jaar, afscheid kwam nemen. Hij moest werken in de staalfabrieken in Duitsland. Ik moest erg huilen; mijn grote broer ging weg! Na een tijdje mocht Gerard een paar dagen met verlof naar huis. De bedoeling was dan dat hij weer terug zou gaan naar Duitsland. Maar hij is helemaal niet naar huis gegaan, en ook niet terug naar Duitsland, maar ondergedoken! Waar, dat wist niemand. Pas een hele tijd later bleek dat hij gevlucht was naar de Achterhoek waar hij bij een boer heeft gewerkt. Uiteindelijk moest hij toch vluchten en is tijdens zijn vlucht op een landmijn gestapt. Hij raakte zwaargewond en het Rode Kruis heeft hem verzorgd. Maanden later kwam hij gelukkig weer thuis. Daar moest hij verder opknappen.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Vanuit Valkenswaard kwamen ze met grote tanks, met kanonnen en jeeps Eindhoven binnenrijden. Ze reden dwars door de stad, dat was een imposant gezicht. Maar de dag ná de Bevrijding was er nog een bombardement en dat was verschrikkelijk! Ik zag dode mensen op straat en de paarden van Van Gend & Loos dood langs het kanaal liggen. Na de oorlog werd ik onderzocht en de dokter vond mij een beetje mager. Ik ben toen naar de nonnen in het klooster gegaan om aan te sterken en een beetje dikker te worden.’

   

School: De Hasselbraam

‘Ik was verbaasd toen ik onderduikers naar buiten zag komen’

Voordat ze aanbellen hebben Rana, Tess, Sep en Guy nog even door de Schalmstraat gelopen, de straat waar Frans de Wit tijdens de oorlog woonde. Hun school, De Hasselbraam, ligt daar vlakbij. Meneer De Wit is onderwijzer geweest en is een welbespraakte man op leeftijd, hij wordt binnenkort 95 jaar. De leerlingen ontmoeten hem bij hem thuis en hebben hun vragen goed voorbereid.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Het was op vrijdag 10 mei 1940. Ik was veertien jaar oud en was misdienaar in de kapel, hier achter de Schalmstraat. Op weg naar de kapel hoorden we vliegtuigen overkomen. ‘Ah leuk, vliegtuigen’, dachten we. Toen we thuiskwamen, hoorde ik van mijn vader dat het oorlog was. Voor mij veranderde er niet heel veel. Behalve dat iedereen om acht uur ’s avonds binnen moest zijn. Buitenspelen mocht niet meer. De ramen moesten afgedekt zijn; er mocht geen licht doorheen komen. Mijn ouders hielden zich daaraan. Buiten speelden wij meestal hier, waar nu De Wilgenhof staat. Een keer voetbalden we toch na acht uur. Een Duitse Volkswagen stopte en een man commandeerde ons, dreigend met zijn pistool. ‘Hé, naar binnen jullie!’, riep hij.’

Wat ging er door u heen toen de oorlog begon?
‘Ik was niet bang of zo. Een jaar eerder moesten alle mannen van achttien tot vierendertig jaar opkomen voor dienst. Wat je merkte toen de oorlog echt begon, was dat we niet meer onze eigen baas waren. Dat gaf een vreemd gevoel. Ondanks dat we in een oorlog waren beland, heb ik ook leuke dingen meegemaakt. Mijn oom en tante woonden op een boerderij in Leende, vlakbij Eindhoven. In de oorlog moesten boeren het aan de Duitsers opgeven als er jonge biggen geboren waren. Die biggen wilden ze hebben.

Stiekem ging ik een keer met mijn vader en een oom op de fiets naar Leende. Met een kist op de bagagedrager om een pasgeboren big op te halen, zodat hij niet kon worden afgestaan aan de Duitsers. Ondanks het geschreeuw en gespartel van de big kregen we hem toch in de kist. ‘Rij maar vast met die big, Frans’, zei mijn vader. Snel reed ik met de big op mijn bagagedrager naar huis. Mijn moeder moest me ervanaf helpen, omdat ik de fiets maar nauwelijks rechtop kon houden. We hielden het biggetje in de kelder om het later te kunnen slachten en worst van te maken.’

Wat was het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Dat raak ik nooit meer kwijt. Dat was op het einde van de oorlog, in 1944. Nadat eerst Maastricht was bevrijd en daarna Eindhoven, bombardeerden de Duitsers de weg van Eindhoven naar Nijmegen. Ze wilden daarmee voorkomen dat de bevrijders konden oprukken naar het noorden. Tijdens deze bombardementen zocht men in onze buurt bescherming in de schuilkelder aan de Biesterweg. Precies op de schuilkelder kwam een bom terecht. Tweeënveertig mensen overleden door verstikking in de rook. Ze dachten dat ze veilig waren in die schuilkelder. Er waren kinderen onder de overledenen. Er was één overlevend kind. Het had geschuild onder zijn moeders rok. Ik heb hierachter op het kerkhof moeten meehelpen om ze te begraven. Dat heeft zo’n indruk gemaakt.

Of ik zelf ook in zo’n schuilkelder heb gezeten? Jazeker. We hebben veel bombardementen meegemaakt. Naast ons woonde een steigerbouwer. Hij had een schuilkelder gebouwd in de tuin. We zijn daar ook met de hele familie in geweest tijdens bombardementen. Zijn vrouw beviel trouwens op de dag dat Eindhoven bevrijd werd. Mijn vader ging op zijn fiets met houten banden de dokter halen.’

Wat was uw emotie toen oorlog voorbij was?
‘Feest! Stelde niet veel voor hoor, chocomelk en zo. En er waren buurtfeesten! Ik was zo verbaasd toen ik Joodse mensen tevoorschijn zag komen uit het huis van onze buren. Ze kwamen uit Amsterdam en zaten al die tijd ondergedoken. Ik wist er echt niks van. Nadat Eindhoven bevrijd was, hielp ik als tolk. Ik had al wat Engels gestudeerd en kon met de Engelsen praten die hier bij DAF gelegerd waren. Het noorden van Nederland was toen nog niet bevrijd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892