Archieven: Verhalen

‘Pas na de oorlog ontdekten we dat in ons huis geweren lagen verborgen’

De conciërge van hun school, de Handreiking in Eindhoven, brengt Samuel, Djuun, Eduan en Noah met de auto naar het huis Herbert Rutgers. Meneer Rutgers was twee jaar oud toen de oorlog begon en woonde destijds in een bovenwoning aan de Witte de Withstraat in Amsterdam. Hij staat al voor de deur om de kinderen te begroeten. Ze krijgen allemaal een glaasje fris in de moderne lichte woonkamer. De jongens hebben zich goed voorbereid en hebben er zin in.

Heeft u Joden gekend?
‘Wij woonden in een bovenwoning en hebben daar een Joods echtpaar, de familie Zurel, in onderduik gehad. Zij zaten eerst bij een boer, maar hun kleine kindje huilde te veel, waardoor ze daar niet langer konden blijven. Een koerierster heeft hun zoontje Robby meegenomen en ergens ondergebracht. Ze is later opgepakt en waarschijnlijk geëxecuteerd, waardoor alle contact met Robby verloren ging.

Mijn moeder ging samen met een vriendin op de fiets op etensjacht. Een neef van mijn vader had een boerderij in Varsseveld, in het oosten van het land, en daar konden we soms eten krijgen. Mijn opa was hoofd van een school en woonde in Vroomshoop. In zijn onderwijzerswoning waren Duitse soldaten ingekwartierd. Toen mijn moeder bij opa langsging, zag ze een jongetje met zwarte haren bij oma staan. Omdat oma ook donker was, leek het net haar kleinzoon uit Amsterdam, maar het was een Joods jongetje dat ze in huis hadden genomen.

Alles wat hij nog had van voor de onderduik was een klein zakje met zijn tandenborstel erin. Mijn moeder herinnerde zich het verhaal over Robby en nam het zakje mee naar huis. Wat bleek? Het jongetje was inderdaad Robby, de zoon van het echtpaar Zurel.Robby leeft nog, hij woont in Thailand, en we hebben nog steeds contact.’

Kende u iemand in het verzet?
‘De halfbroers van mijn vader zaten allemaal in het verzet. Ze hielpen gestrande geallieerde vliegeniers die terug moesten naar Engeland. Die zaten onder de grond in een bunker, vlak bij een Duitse kazerne – zo viel het minder op.

Mijn vader was ondergedoken omdat hij niet tewerkgesteld wilde worden, maar hij was wel vaak in Amsterdam. Hij zat in een knokploegje en stal bonkaarten, met een geweer onder zijn arm. Mijn moeder verspreidde de bonkaarten; ze werden in de voering van haar jas genaaid. Ze was een kleine, stevige vrouw, en Duitse officieren lonkten naar haar, daardoor kwam ze er steeds mee weg.

In huis hadden we een afgesloten plek met een gordijn ervoor. We wisten niet precies wat daarachter lag. Pas na de oorlog ontdekten we dat er een heleboel geweren verborgen lagen…’

Hoe was het in de Hongerwinter voor u?
‘Het ergste van de hongerwinter vond ik de kou. Soms waren mijn handen zo blauw van de kou dat ik ze onder de oksels van mijn vader moest opwarmen. We sliepen met de hele familie in één bed om warm te blijven.

Boven hadden we een klein potkacheltje. Daar poften we soms bruine bonen in de as, als een soort tussendoortje. Ook stukjes tulpenbol legden we op de rand van het kacheltje om te roosteren. Er was bijna niets om mee te stoken. Het ijs stond aan de binnenkant op de ramen. Sindsdien kan ik er niet tegen als het ergens binnen koud is.’

Heeft u angst gehad?
‘Soms werd ik wakkergemaakt door een verzetsjongen die bij ons in huis verbleef. Hij vroeg dan: ‘Wo ist dein Vater? (Waar is je vader). ‘In Duitsland’, antwoordde ik. Ze trainden me zo, zodat ik bij een Duitse inval hetzelfde zou zeggen als de soldaten het mij zouden vragen.

Op een dag stond mijn zus voor het raam en riep: ‘Mam, Duitsers!’ Mijn vader was thuis en kon niet meer weg, het was te laat. Het Joodse echtpaar was gelukkig al vertrokken. We moesten wel open doen. Ik was bruine bonen aan het poffen in de kachel toen de Duitsers binnenkwamen. ‘Wo ist Herr Rutgers?’, vroegen ze. Ze waren via opa gekomen en hadden een zak aardappels voor ons meegenomen. Het was heel griezelig, maar het liep goed af.’

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers marcheerden door de straten en zongen heel hard liedjes’

Nikki, Ralf, Sophie en Mirac van basisschool De Handreiking in Eindhoven mogen met de auto naar Aky Kruis. Ze woont op de negende verdieping en staat al klaar in de deuropening. Achter haar hangt een oude schoolplaat met een tafereel uit oud Amsterdam. Mevrouw Kruis begint meteen enthousiast: ‘Wat zijn jullie vragen?’ Het drankje is ze even vergeten, maar dat krijgen de kinderen aan het eind alsnog. Aky Kruis was 4 jaar toen de oorlog begon.

Was u bang voor de Duitsers?
‘Ze marcheerden door de straten; vijf naast elkaar en acht achterelkaar en zongen heel hard liedjes. ‘Wij gaan naar Engeland.’ 
Ik vond het heel eng als dat voorbijkwam. Maar ik was niet echt bang voor de Duitsers. Soms kreeg ik zelfs snoep van hen.

Mijn broertje was eens vreselijk gevallen op zijn hoofd. Mijn vader bracht hem naar het Duitse ziekenhuis aan het einde van de straat. Daar werd hij heel goed geholpen. Ze kregen van alles mee. Maar hoe behulpzaam ze ook waren, het bleven toch de vijanden.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Er was weinig te eten, mijn moeder kreeg elke 14 dagen bonkaarten, voor brood, boter, suiker, noem maar op. Mijn vader werkte als broodbezorger bij de Etos, een onderneming van Philips. Als de bakfiets leeg was, veegde hij de kruimels bij elkaar en mijn moeder maakte dan broodpap en zo hadden we weer te eten. Ook kregen we via moeders familie ingemaakt voedsel, en omdat haar vader van een boerderij kwam, hadden ze boter en karnemelk. Maar daarover mochten ze tegen niemand iets zeggen.

Verder hadden we klein tuintje met tabaksplanten want mijn vader rookte. Hij plukte de bladeren, maakte ze klein en droogde ze in een blikje op de kachel. En zomers liet hij ze gewoon in de zon drogen.’

Hoe was de bevrijding?
‘Op 18 september zag ik voor het eerst van mijn leven een muziekkorps door de straat trekken, en ik mocht van mijn moeder meelopen. Maar toen kwamen de Duitsers terug en begonnen te bombarderen. Ik belandde in een schuilkelder bij een familie thuis. De vader en moeder van dat gezin hadden niet eens door dat ik daar was.

Later kwam er een vader binnen die vroeg of zijn kinderen hier waren. Ik was zó opgelucht toen hij me meenam en naar huis bracht. Ik was pas zes jaar oud.’

Archieven: Verhalen

‘Tijdens de bevrijding hebben twee Engelse soldaten bij ons gewoond’

Nino, Thomas en Feline van basisschool De Handreiking in Eindhoven wonen in hetzelfde stadsdeel als waar het ouderlijk huis van Paul Weijts (87) vroeger stond. Tegenwoordig woont meneer Weijts vlakbij hun basisschool. Zijn Engelse vrouw Ann, dochter van een Engelse bevrijder, serveert een glaasje prik en koekjes. De kinderen stellen meteen allerlei vragen over de oorlog, die Paul als kleuter meemaakte. Hij heeft nog spullen en foto’s van destijds.

Wat gebeurde er tijdens het Sinterklaasbombardement?
‘In 1942 gingen we met het gezin naar de Sinterklaasviering in het Rembrandt Theater in het centrum van Eindhoven. Net toen we wilden vertrekken, schoten alle knopen van de jas van mijn zus Annelies eraf. Mijn moeder vond dat die er eerst weer aangezet moesten worden.

Ik liep alvast met mijn vader en broer naar de stad. Vlakbij het centrum ging ineens het luchtalarm af. We moesten snel schuilen. We renden een tuin in en doken achter de bosjes. We hoorden explosies en zagen even later dat de Philipsfabrieken in brand stonden. Mijn vader, broer en ik renden terug naar huis. Onderweg kwamen we mijn moeder en zus tegen. Door het aanzetten van de knopen, waren we vertraagd en nog niet in het theater aangekomen. Daardoor hebben we het overleefd. Bij dat Sinterklaasbombardement zijn 140 burgers omgekomen.’

Wat weet u nog van de Tommies die bij jullie woonden?
Tijdens de bevrijding hebben twee Engelse soldaten, Tommies, een tijdje bij ons ingewoond. Ze waren aardig en rustig. Maar op een keer begon onze hond te blaffen omdat hij iets hoorde. De Tommies schrokken en doken meteen onder de tafel om te schuilen, gewend als ze waren aan luchtalarmen. Even later klonk een luide, doffe knal. Later bleek dat er een Duitse V1-bom in de Kruisstraat in het centrum was gevallen.

Ik vond het prachtig om Engels te horen en probeerde een beetje met ze te praten. Op een dag zat ik stoer op onze schutting en vroeg of ik een Engelse boterham van ze mocht. Ik had een zilveren dubbeltje, en misschien wilde ik daarmee betalen. De Tommies lachten en smeerden een hele grote boterham met dikke roomboter en zoete jam. Het was het lekkerste wat ik ooit had geproefd. En tot op de dag van vandaag kan ik me nog precies voor de geest halen hoe het smaakte: heerlijk!

Bent u ooit geraakt tijdens de oorlog?
‘Ik zat eerst op de kleuterschool, of bewaarschool zoals ze dat toen noemden. Dat was een school voor jonge kinderen, waar een non als juf ons bezighield met tekenen of kleien. Maar tijdens het begin van de oorlog werden er Duitse soldaten in mijn kleuterschool ondergebracht. Daarom moest ik naar een nieuwe school op de Barrierweg.

Ik herinner me dat die Duitse soldaten jonge mannen waren, Hitler Jugend, van een jaar of 16, 17. Ze marcheerden vaak door de straat, soms wel met 200 man tegelijk. Gekleed in grauwe uniformen. Ze keken heel streng. En ze stonken naar zuur zweet en het leer van hun laarzen. Die geur kan ik me nog steeds goed herinneren. Best eng vond ik dat, en zeker niet leuk.

Een non liep altijd met ons mee naar school. Tijdens een van die ochtenden, ik was toen vier jaar oud, hoorden we een luchtgevecht boven het centrum van Eindhoven. De non riep dat we snel moesten schuilen in de sloot langs de weg. Iedereen kon gelukkig op tijd dekking zoeken. Maar ik bleek al geraakt te zijn door een granaatscherf, recht in mijn been. Het bloedde hevig, maar deed niet veel pijn. Last heb ik er gelukkig nooit van gehad, en het litteken is maar heel klein. Willen jullie het zien? Ja? Nou, ik was toen de held van de dag!

We hadden thuis geen schuilkelder. Wel een kast onder de trap, waar we in kropen en hoopten dat er geen bom vlakbij zou vallen. Ik heb zelfs munitie gevonden. Panzerfausten, die waren bedoeld om tanks uit te schakelen. We vonden ze in het bos in Best, waar we speelden. Bommen heb ik nooit zien vallen. Maar ’s nachts kon je de lichtsporen van het afweergeschut in de lucht zien. Dat was indrukwekkend.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik ben naar de toespraak van veldmaarschalk Montgomery geweest’

Dex, Mats en Vince van De Handreiking in Eindhoven interviewen de 89-jarige Elly van Wijk over haar herinneringen aan de oorlog. Als ze haar huis binnenkomen, liggen er al allerlei spullen klaar uit de oorlog, zoals een echte Duitse helm. Maar ook een blik met marsen, dat ze heeft gekregen bij de viering van de 50-jarige bevrijding van Eindhoven.

Heeft u iets bijzonders meegemaakt in de familie?
‘Mijn vader zat bij de luchtbescherming, bood eerste hulp en hielp bij het blussen. We hadden ook een radio in huis. De kast werd opzijgeschoven, want daar zat de radio verstopt, en dan luisterde hij berichten af. Wij mochten niets weten, zodat we niets verkeerds konden doorgeven. Hij zei alleen maar dat hij even weg was. Mijn oudste broer deed hier ook aan mee. Na de oorlog hebben we er nooit meer naar gevraagd.

Mijn vader werkte voor Philips, net als velen in Eindhoven. Tijdens de oorlog is hij in de liftkoker gevallen bij Philips. Hij lag daarna in het oude Binnenziekenhuis op de Vestdijk, met zijn been in een schraag. Er lag een schaar naast hem, zodat hij het verband kon doorknippen en kon vluchten. Hij is altijd mank blijven lopen.

Mijn oom was fout in de oorlog. Toen mijn vader dat te weten kwam, hebben ze elkaar nooit meer aangekeken. Dat kan gebeuren.’

Zat u wel eens in een schuilkelder?
‘Aan de overkant was een groot veld, en de mannen uit de buurt hebben daar een schuilkelder gegraven. Het was helemaal van zand, en als er veel mensen in zaten, werd het benauwd en begon het te ruiken. Op een gegeven moment moesten we eruit, want het stond op instorten. Dus gingen we bij een volgende bommelding maar naar de Stratumse Heide en zochten droge sloten. Daar lagen we en wachtten tot het over was. Soms sliepen we ‘s nachts in de bossen… dat was niet leuk.

Ik moest ook wel mee met mijn moeder naar Lieshout, waar mijn tante woonde die ons eten gaf. Daarom hebben we geen honger geleden. We namen de bus tot Gerwen en moesten vanaf daar lopen. Als er weer iets gebeurde, moesten we in de sloot gaan liggen.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Het was geweldig! Ik ben naar de toespraak van veldmaarschalk Montgomery geweest, met de school ernaartoe. Dat was echt een feest. Op de markt, in de stad, op het podium… Mijn vader had van witte parachutestof een plooirokje voor mij gemaakt en in elke plooi een lint van rood en blauw genaaid.

We hadden twee Engelse koks op de binnenplaats, zij kookten voor de andere soldaten en wij kregen ook eten. Dat was geweldig, vooral de biscuits waren een traktatie. Ze woonden ook bij ons in huis, er werd een kamer voor ze vrijgemaakt. Mijn vader vond dat maar niets omdat ik een meisje was en nog heel klein was.’

Archieven: Verhalen

‘Ik mocht mensen uit het Ruhrgebied wat aardappelen geven’

Joël, Quinty en Ezekiel van basisschool De Handreiking in Eindhoven komen met de auto naar Son, waar ze Elze de Ruijter interviewen. Mevrouw De Ruijter, die 1 jaar was toen de oorlog begon, is geboren in Duitsland en woonde met haar ouders op een boerderij in de omgeving van Keulen. Ze wordt naar het interview gebracht door Marga, de eigenaresse van het dagverblijf voor ouderen. Mevrouw de Ruijter en de kinderen ontmoeten elkaar op een bijzondere plek, op de boerderij waar Marga’s vader als kind in de oorlog de landing van wel achtduizend parachutisten zag. Na het interview mogen de kinderen met Marga’s vader mee naar zijn eigen museum met allemaal oorlogsspullen die op het land werden gevonden. De kinderen zijn helemaal opgetogen.

Had u genoeg te eten in de oorlog?
‘We waren thuis met vader en moeder, en ik had nog een jonger broertje. Wij waren boeren, daarom hoefde mijn vader niet in de oorlog te gaan werken. Mijn ouders werden geacht eten te geven, en we hadden het goed; we hadden koeien en verbouwden gewassen, zoals bieten en aardappels.

Maar de plaatselijke bevolking had het zwaar. Ik herinner me dat mijn ouders vaak op het land waren. Dan deed mijn moeder alles op slot, maar zette een bak aardappels bij het raam op een kier. Ik mocht dan mensen uit het Ruhrgebied die honger hadden, wat aardappelen geven. Inwoners uit de stad liepen soms wel 50 kilometer om bij ons op de boerderij eten te halen. Ook waren er wel eens vriendjes uit het dorp bij ons thuis en die keken hun ogen uit wat er allemaal op onze keukentafel voor hen klaarlag, zoals boterhammen met kwark en jam. Ze waren al blij met een snee brood.’

Hoe was de oorlog voor uw familie?
‘Wij hadden een radio, en dat was bijzonder, want niet iedereen had er een. Er werden hoorspelen uitgezonden, en soms zaten we gekluisterd aan de radio. Hitler had een vreselijke stem en schreeuwde altijd. Mijn ouders waren niet onder de indruk van hem. Ze stonden niet achter Hitler, maar moesten wel meedoen.

Ik weet nog dat als hij weer begon te brullen, mijn moeder zei: ‘Zet maar uit, dat wil ik niet horen’. Mijn vader daarentegen wilde wel weten hoe het eraan toe ging.

We hebben Hitler verfoeid. De verhalen over de concentratiekampen werden verborgen gehouden. Mijn moeder had het daar moeilijk mee; zij kende lieve Joodse mensen. Veel van hen kwamen niet meer terug. Wij als kinderen wisten daar toen helemaal niets van.’

Kan u nog iets vertellen over het einde van de oorlog?
‘Wij hadden een kelder onder de boerderij, dertien treden diep. Omdat er weinig grondwater was, bewaarden we daar de aardappels van het land. Wanneer er bombardementen dreigden en we moesten schuilen, legden we matrassen op de aardappels en gingen we erbovenop liggen. Het was er kil en koud, en elke keer als het zover was, waren we bang. Op een keer zag ik allemaal Amerikaanse soldaten door het kelderspleetjes buiten, de oorlog was voorbij.

Na de oorlog werd ik verliefd op een Nederlandse man en trok ik bij zijn ouders in omdat er nauwelijks woningen beschikbaar waren. Die periode was niet gemakkelijk voor mij. Mijn schoonmoeder vond mij niet aardig. Vlak na de oorlog was er veel vijandigheid tegenover Duitsers, en ik werd niet altijd even vriendelijk behandeld.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader ging in de sloot liggen zodat de Duitsers het varkentje niet zagen’

Reza, Sara en Milan van basisschool De Handreiking in Eindhoven zijn op bezoek bij Francien Bassant-Thomassen. Ze gaan haar interviewen over haar oorlogstijd in de wijk Woensel. Mevrouw Bassant-Thomassen was pas 4 jaar toen de oorlog in Nederland kwam en zij herinnert zich alles vanuit het perspectief van een jong kind.

Hoe vierden jullie in de oorlog verjaardagen en andere feesten, zoals Sinterklaas?
‘Verjaardagen weet ik niet meer zo goed. Maar nu hangt op mijn verjaardag de vlag halfstok, want ik ben op 4 mei jarig. Dan is het Dodenherdenking en komen er bij mij allerlei nare herinneringen naar boven. Met Sinterklaas knapte mijn vader oude spullen op, die hij overschilderde en dan kregen wij ze. Of wij kregen poppenkleertjes voor onze poppen. Ook kwamen er wel eens Engelse soldaten bij ons op bezoek. Die zaten ingekwartierd op de Nutsschool. Zo waren ze ook een keer bij ons met Sinterklaas, dat vonden ze heel gezellig, maar tegelijkertijd misten ze hun eigen kinderen in Engeland…

Sinterklaas, Kerstmis en Pasen werden in de oorlog wel gevierd, maar niet zo als tegenwoordig, omdat er maar heel weinig te krijgen was. We moesten bijvoorbeeld met zijn drieën met één haring doen. Alles was op de bon en mensen gingen naar de boeren in de omgeving om eten te kopen.

Zo ging mijn vader met zijn vriend naar een boer. Daar hadden ze een varkentje kunnen kopen. Het varkentje was al dood, want het mocht geen herrie maken. Toen kwamen ze Duitse soldaten tegen en zijn ze met fiets en al in de sloot gaan liggen zodat de Duitse soldaten het varkentje niet zouden ontdekken. Gelukkig werden ze niet ontdekt en het varkentje werd thuis geslacht en dat stonk heel erg!’

Was u erg bang in de oorlog?
‘We waren vaak bang, vooral als het luchtalarm was afgegaan en we zaten met elkaar in de schuilkelder van mijn opa en oma of in de kelder onder ons eigen huis. Dan hoorden we de vliegtuigen al van verre aankomen, want ze vlogen heel laag. Iedereen in de schuilkelder was bang. Maar de angst van kinderen is natuurlijk anders dan de angst van hun ouders. Vaak merkte ik dat mijn ouders heel zenuwachtig waren, omdat zij de gevaren beter zagen aankomen.

Het was allemaal heel erg en daarom vind ik wat er nu gebeurt in Oekraïne en Gaza ook heel erg. Om iets voor die oorlogskinderen te doen, brei ik warme mutsjes en slofjes voor de kinderen in oorlogsgebieden. Alleen voor de kinderen, want die hebben het het moeilijkst in de oorlog. Eén ding vond ik wel mooi van de oorlog en dat was dat de mensen één waren met elkaar. Er was veel meer verbinding. Je kon bij iedereen terecht als je hulp nodig had.’

Kende u mensen die bij de NSB zaten en wat gebeurde met hen na de oorlog?
‘Ik kende twee gezinnen bij ons in de buurt die bij de NSB zaten. Je moest wel oppassen dat er niets werd verraden, maar ik had niet veel contact met ze. Na de oorlog werden deze gezinnen uit hun huizen gehaald en naar de Nutsschool gebracht. Daar werd hun hoofd kaal geschoren, waar iedereen bij was. Dat was een straf omdat ze met de Duitsers hadden geheuld. Er was ook een jonge vrouw die verkering had gehad met een Duitse soldaat. Zij werd ook kaal geschoren, maar zij zat niet bij de NSB, ze had alleen maar verkering met een Duitse soldaat.’

Archieven: Verhalen

‘Moeder kwam met een revolver in de rug mijn slaapkamer binnen’

Thomas, Roos en Isa van basisschool De Handreiking wonen alle drie in Eindhoven, in stadsdeel Woensel, waar ook Wil Docters (1937) verbleef tijdens de oorlog. Hij was 3 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Frankrijkstraat op nummer 59. Tegenwoordig woont deze piekfijn geklede man met zijn charmante vrouw in Sint-Oedenrode, waar de kinderen gastvrij worden ontvangen met een kopje thee en een koekje.

Waarom is uw vader wel ondergedoken en de rest van uw gezin niet?
‘Ik ben zelf niet Joods, omdat mijn moeder niet Joods was. Je krijgt het Jodendom door van je moeder. Mijn vader was wel Joods en heeft zo’n 15 maanden ondergedoken gezeten. Mijn moeder bleef achter met zeven kinderen. Ze is heel erg ziek geweest in die tijd.

Ik en mijn broers en zussen zijn later ondergebracht bij verschillende familieleden en kennissen in de buurt en zagen elkaar niet meer. In het gezin waar ik zat, was ook een zoon. Hij was één jaar ouder dan ik en had veel speelgoed, dat weet ik nog goed. Pas toen mijn vader alweer thuis was, kwamen we erachter dat hij bij de slager had gezeten, zo’n 500 meter verderop.’

Wat herinnert u zich van de avond dat de NSB’ers binnenkwamen?
‘Ik lag in mijn bed en hoorde een grote auto stoppen. Er werd aangebeld, lawaai klonk. De mannen die binnenkwamen, gaven zich uit voor Duitsers. Ze zochten mijn vader, maar vader was toen al ondergedoken en moeder was alleen met alle kinderen. Ze wilden alles meenemen wat van waarde was.

De brandkast stond in mijn kamer. Moeder kwam met een revolver in de rug mijn slaapkamer binnen, ik weet het nog als de dag van gisteren. Die mannen hielden de revolver tegen mijn neus en riepen: ‘Slapen!’ Ik was zo bang, ik was pas 7 jaar. Ze namen alles mee: geld, twee bontjassen, Perzische tapijten en alle zilverwerk.’

Uw broertje is doodgereden na de bevrijding. Hoe is dat gebeurd?
‘Eindhoven was al bevrijd, het noorden nog niet. Militaire tanks met Amerikanen en Engelsen reden dag en nacht door de straten. Iedereen was blij. Mijn vader was ook alweer thuis. De tanks reden niet hard en tussen de wagens zat best wat ruimte. Als je naar de overkant van de straat wilde, kon je er vlug tussendoor. Langs de kolonne reed een Amerikaanse jeep met hoge snelheid om de straten af te sluiten, zodat de tanks door konden rijden.

Ik stond voor het raam, mijn twee jaar jongere broertje buiten op de stoep. Ik zie hem nog staan op het trottoir… hij steekt over en wordt geschept door de jeep. Hij heeft nog een paar uur geleefd, hij was pas 5. Later kwam de Amerikaan nog om zijn excuses aan te bieden maar dat hielp natuurlijk niets.’

Wat gebeurde er nog na de oorlog?
‘Het was 16 december 1944 en de oorlog was al bijna drie maanden voorbij. Mijn zusje en ik liepen via een zandpad naar de kiosk op de Woenselse markt. Daar speelden we met veel andere kinderen. We hoorden een vliegtuig aankomen, deze draaide om de Petruskerk en maakte een raar geluid. Alle kinderen werden bang en gingen naar huis.

Mijn zusje en ik liepen langs een boerderij en op dat moment viel de bom op de Gildelaan, heel dichtbij. De klap was zo hard dat we door de luchtdruk tegen de grond gingen. Er viel een dakpan op de schouder van mijn zusje, daar heeft ze nog lang last van gehad.’

Wat herinnert u zich van uw neefjes Edo en Lexje?
‘Voor de oorlog kwamen mijn vaders zus, tante Bets, haar man Flip en neefjes Edo en Lexje elke zondag bij ons op bezoek. Zij woonden in Gestel. We speelden mens-erger-je-niet en het vlooienspel. Zij waren wel Joods en werden uit hun prachtige huis aan de Staringstraat 29 gezet. Ze moesten in een veel kleiner huisje gaan wonen op Gagelstraat 47, tegenover het PSV-stadion.

Oom Flip werkte als ingenieur bij Philips en werd naar Vught gestuurd om daar bij Philips te gaan werken. Hij dacht dat hij daar beschermd zou worden en een goede baan zou krijgen. Tante Bets heeft wel even ondergedoken gezeten, maar heeft zich toch met de kinderen bij haar man gevoegd. Later zijn ze via Westerbork naar een concentratiekamp in Duitsland gedeporteerd. Ze zijn nooit meer teruggekomen.’

Archieven: Verhalen

‘Na het Sinterklaasbombardement lagen de straatstenen op het bed’

Ilias, Joey, Yara en Josefien van basisschool De Handreiking In Eindhoven lopen in een warme lentezon richting het huis van Ton Bakker. Hij is een kwieke man van in de 90, die nog steeds op zichzelf woont. Ze worden hartelijk ontvangen aan een grote tafel, met meneer Bakker in het midden en de kinderen om hem heen. Hij heeft er duidelijk plezier in om zijn verhaal te vertellen en de kinderen laten er geen gras over groeien en steken meteen van wal.

Wat zijn uw eerste herinneringen aan de oorlog?
‘Ik was pas 7 jaar oud toen de oorlog begon en woonde samen met mijn ouders, mijn broer en mijn zusje in Eindhoven. Ik herinner me de eerste geluiden van de oorlog nog goed. Wat voor mijn kinderoren eerst klonk als het gerinkel van de melkboer, bleek iets heel anders te zijn… Duitse soldaten marcheerden met veel lawaai door onze straat. Het was de komst van de bezetter, die als een onheilspellende dreiging de stad binnendrong. De oorlog was ook voor mij en mijn familie begonnen.’

Herinnert u zich het Sinterklaasbombardement?
‘De herinneringen aan het beruchte Sinterklaasbombardement zijn nog diep in mijn geheugen gegrift. Ik weet nog precies waar de eerste bom viel: recht voor onze deur, tegenover het huis waar ik woonde. De klap van de bom die volgde, was zo hevig dat de ramen in ons huis in duizend stukken uit elkaar sprongen. Glassplinters vlogen door de lucht en sommige mensen raakten gewond. De straatstenen lagen boven op het bed en op de hoofdkussens! Ik herinner me nog dat mijn vader hevig bloedde, moeder kon met haar handen nog net haar gezicht beschermen tegen rondvliegend lood. Gelukkig overleefden we het allemaal, maar ons huis was niet meer bewoonbaar.’

Waar zijn jullie toen gaan wonen?
‘Buren in de straat gaven ons tijdelijk onderdak. Twee Duitse broers woonden naast ons: de een op de bovenverdieping, de ander op de begane grond. De Duitse man beneden was vriendelijk, maar de man boven was een ander verhaal. Hij liep vaak dronken over straat en schoot in de lucht. Nadat we niet meer in ons huis konden wonen, bood de vriendelijke Duitse buurman ons tijdelijk onderdak aan in een huis aan de Staringstraat. Maar toen Tons vader ontdekte dat dit het huis van Joodse bewoners was die door de Duitsers waren weggevoerd, weigerde hij daar te blijven.

Gelukkig konden we onderdak vinden bij collega’s van mijn vader, maar dit bracht de familie op verschillende plekken. Vader en moeder en mijn zusje gingen naar de ene collega, en mijn broer en ik werden ondergebracht bij een andere collega, die nog bij zijn moeder woonde, samen met zes broers en zussen. Het was een groot huis, en al snel ontdekten we dat twee van de drie broers van deze collega actief waren in het verzet. Ze hielpen niet alleen mensen onderduiken, maar vooral veel Joodse families vonden een veilig onderkomen bij hen.’

Waren er ook leuke dingen in de oorlog?
‘Ja, er waren ook mooie momenten in deze donkere tijd. Zo konden wij, ondanks alles, met ons gezin in de kerst- en zomervakantie naar Texel. Het eiland was eigenlijk verboden terrein aangezien hier onder andere krijgsgevangenen verbleven. Maar dankzij de familie van mijn vader die daar woonde, kregen we een speciaal pasje om naar het eiland te reizen. Het was een welkome ontsnapping aan de ellende van de oorlog.’

Archieven: Verhalen

‘Dankzij tuinman Hikspoors is er een grote catastrofe voorkomen’

Juul, Mats, Zejneb en Aleyna van basisschool De Handreiking in Eindhoven worden hartelijk verwelkomd als ze aanbellen bij het huis van Tinie Tax. Ze gaan zitten aan de ronde tafel en steken direct van wal met hun vragen. Toen de oorlog begon was meneer Tax 6 jaar en woonde met zijn ouders met hun elf kinderen aan de Eckartseweg.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘We woonden in een boerderijtje aan de Eckartseweg. De boerderij had een grote schuur en stal, maar weinig woonruimte. We sliepen met vijf kinderen op één zolderkamertje. Er was ook een opkamer met een bedstee erin halverwege de trap. Ook hadden we een keldertje. Je kon er alleen maar krom in staan. Daarboven in dat keldertje was ook nog een slaapplaats voor twee kinderen. We hadden aan het begin van de oorlog acht kinderen. Tijdens de oorlog werden er nog twee kinderen geboren en eentje nog vlak na de oorlog.

We stonden op een dag buiten bij de waterput toen mijn vader ineens zei: de oorlog is uitgebroken. Ik besefte nog niet wat dat inhield. Mijn vader werd direct opgeroepen voor militaire dienst. Hij moest naar Alblasserdam. Van daaruit moest hij als chauffeur met een truck met soldaten naar Rotterdam rijden. Terwijl hij op weg was naar Rotterdam, kwamen de Duitse gevechtsvliegtuigen vlak boven hem gevlogen en in de verte zag hij dat de bommen op Rotterdam vielen. Hij heeft overlegd en zei het heeft geen zin om daarnaartoe te rijden, dan rijd je de dood tegemoet… Toen is hij weer naar huis gekomen.’

Kent u mensen die zijn omgekomen in de oorlog?
Eén van mijn broertjes is tijdens de oorlog overleden aan een hersenvliesontsteking. Ik herinner me nog dat we gingen kijken in het ziekenhuis. Er lag een klein meisje dat ook overleden was, naast hem. Ze leek net een engeltje. Er was een verbod om mensen te begraven. Het kistje stond buiten boven het graf, maar het mocht er niet in. Waarom weet ik niet. Mijn vader was bang dat honden het kistje zouden openbreken en mijn broertje zouden verscheuren. Hij is toen ‘s nachts opgestaan en heeft het kistje in een beveiligde ruimte gezet. Dat weet ik nog goed.’

Ging u naar school tijdens de oorlog?
‘Ik zat eerst op de school aan de Woenselsestraat. Later werd dat de school bij de Onze lieve vrouwen voor altijddurende bijstand-kerk op het eind van de Eckartseweg. Al gauw kwamen de Duitsers en die namen het gebouw in beslag. We konden niet meer naar school. Daarop kregen we tijdelijk in een zaaltje van het café les. Maar dit duurde niet lang. Toen zijn we verhuisd naar een kippenhok in de Vensstraat, waar ze tafeltjes en stoeltjes hadden geplaatst.

We konden geen kleding en schoenen kopen met geld want er was niet voldoende te krijgen voor iedereen. Maar mijn vader werkte bij een wijnhandel. Hij kreeg iedere maand twee flessen sterke drank cadeau van zijn baas. Die drank ruilde hij tegen kleding en schoenen.’

Waren er ook aardige Duitse soldaten?
‘Op een dag stond mijn moeder bij de bus te wachten met een baby op haar arm. Het was druk bij de bushalte. Toen de bus kwam aanrijden, was het dringen voor een plaatsje. Mijn moeder kon dat niet met de baby op de arm. Een Duitser die ook bij de bushalte stond, ging de bus binnen. Hij zei tegen de mensen: ‘Raus, raus, lasst zuerst die Frau mit dem Kind gehen’. Dat was wel mooi. Niet alle Duitsers waren slecht.

Mijn opa en oma, de ouders van mijn moeder, werkten in Duitsland. Mijn moeder is geboren in Duitsland uit Hollandse ouders. Ze groeide daar tot haar 13de op. Mijn moeder was daarom pro-Duits en mijn vader anti. Mijn vader zei: ‘alle Duitsers zijn slecht’, maar mijn moeder zei ‘nee hoor, er zijn ook goede Duitsers’.

Zo waren ook niet alle NSB’ers slechte mensen. Sommige mensen werden alleen maar NSB ‘er om werk te krijgen. Dat noemden ze brood-NSB’ers. Twee mensen in onze straat waren zulke NSB’er. Aan het eind van de oorlog waarschuwden zij de boeren in de buurt dat de Duitsers gingen terugtrekken en alle spullen meenamen om te vluchten. Dus verstop al je fietsen en karren, zeiden ze. Maar veel buurtgenoten geloofden ze niet omdat ze NSB’er waren. Ze verstopten hun spullen niet. Toen de Duitsers kwamen en alles van hen meenamen, kwamen ze erachter dat de die mensen ze inderdaad hadden willen helpen.’

Wat weet u over de bevrijding?
‘De bevrijding op 18 september was een groot feest. Maar de Duitsers wilden nog een tegenaanval doen op de Engelsen en probeerden om vanuit Nuenen Eindhoven binnen te komen. Zo kwamen ze met hun tanks over de Soetenbeekseweg bij het ‘Hikspoor-bruggetje’ over de Dommel terecht. Daar kwamen ze tuinman Hikspoors tegen. Hij had door wat de Duitsers van plan waren en zei: ‘Jullie kunnen hier niet over want dan valt die tank in de Dommel’. Dankzij die tuinman is er een grote catastrofe voorkomen. Want als de tanks zich opgesteld hadden en ze hadden hun geschut gericht op Eindhoven, dan waren er grote brokken geweest.’

Archieven: Verhalen

‘Toen mijn oma aankwam, werd direct de kleine Helène van haar afgenomen’

Ejona, Emily, James en Marijn verwelkomen Sheila Meinhardt op hun school De Handreiking in Eindhoven. Ze zijn een beetje zenuwachtig, maar ook erg nieuwsgierig. Mevrouw Meinhardt komt vertellen over haar oma, Maria Steinbach, die geboren is in 1920 in Heerlen. Tijdens de oorlog woonde zij op een woonwagenkamp aan de Zwaaikom van het Eindhovense kanaal. Op 16 mei 1944 werd ze samen met haar dochter Helène van 1 jaar opgepakt door de nazi’s en naar concentratiekamp Auschwitz gebracht. Bij aankomst werd Helène van haar afgepakt en korte tijd later beviel oma van haar zoontje Jozef. Ook hij werd door de nazi’s afgepakt. Beide kinderen zijn vermoord.

Hoe wat het leven voor de oorlog op het woonwagenkamp?
‘Het was een onbezorgd leven. Ze leefden van dag tot dag omdat ze vrij in de natuur konden leven. De Sinti-gemeenschap leeft van kruiden die ze plukken en alles wat de natuur te bieden heeft. Meestal maken ze een vuur en zitten ze er omheen terwijl ze koken, zingen en praten. Vuur is voor de Sinti-gemeenschap heel belangrijk. Voor de oorlog was alles heel ongedwongen. Maar als je terugkijkt, zijn we wel altijd opgejaagd geweest. We waren anders in kleding en gedragingen en leefden in woonwagens. Als je anders bent, word je vaak buitengesloten.’

Hoe zou uw oma zich gevoeld hebben toen ze opgepakt werden?
‘Het was heel vroeg in de ochtend toen de plaatselijke politie van Eindhoven woonwagenkamp de Zwaaikom binnenviel en alle mensen daar oppakten. Dat noemen ze een razzia. De politie heeft daarbij samengewerkt met de Duitse SS. Ze hebben dus samen al lang van tevoren een plan gemaakt om deze mensen in Auschwitz te krijgen.

Mijn oma en alle andere mensen hebben geen tijd gehad om na te denken. Het overviel hen. Ze hadden ook geen tijd om een koffer te pakken. Ze wisten niet waar ze naartoe werden gebracht. Ze zullen zich dus heel erg verdrietig en angstig hebben gevoeld.

Ze zijn naar kamp Westerborg gebracht. En daar hebben ze nog twee of drie dagen gezeten, niet wetende wat er ging gebeuren. Met allemaal mensen om zich heen die ze niet kenden. Van daaruit zijn ze met de trein naar Auschwitz afgevoerd.

Het moet een verschrikkelijke reis geweest zijn. Ze hadden geen eten en drinken en zaten dicht op elkaar gepropt in een gesloten veewagon. Toen ze aankwamen, werd direct de kleine Helène van haar afgenomen. Dat moet heel zwaar geweest zijn voor oma. Ze is direct na de treinreis bevallen. Ook de pasgeboren Jozef, haar baby, werd onmiddellijk van haar afgenomen. De SS’ers zeiden haar: ‘Je ziet er nog goed genoeg uit om te werken’. Toen moest ze stenen slepen in dat kamp. Als je dat kan overwinnen heb je heel veel kracht. Dan ben je heel sterk! Er zijn veel mensen omgekomen door uitputting en ondervoeding.’

Hoe is het verder gegaan met uw oma?
‘Nadat ze tegen het eind van de oorlog nog de ‘Dodenmars’ heeft gelopen, is ze door het Rode Kruis teruggebracht naar Eindhoven. Terug naar de Zwaaikom waar niets meer over was. Alles was ingenomen. Ze heeft alles weer opnieuw moeten opbouwen.

Oma heeft nog elf kinderen gekregen, onder wie mijn vader. Het leven ging door, maar het trauma bleef op de achtergrond doorwerken. Als het oma echt teveel was, ging ze naar een weiland en schreeuwde het uit.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892