Archieven: Verhalen

‘Ik heette daar Wimpie want mijn echte naam, Rolf, klonk te Duits’

Cayden, Savi en Vince van basisschool Rapenland in Eindhoven gaan op bezoek bij Rolf Loewenstein om hem te interviewen over zijn herinneringen aan de oorlog. Meneer Loewenstein is Joods en was één jaar toen de oorlog begon. Aan het einde van het interview zegt hij: ‘Mensen zeggen vaak: Het mag nooit meer gebeuren. Daar word ik zo boos van want het gebeurt nog steeds overal!’

Waarom is uw familie naar Nederland gevlucht?
‘Mijn ouders hadden in Duitsland een schoenenwinkel. Toen Hitler aan de macht kwam, had hij een groep mensen om zich heen. Zij droegen allemaal bruine kleren, ‘Bruinhemden’ heetten zij. Hitler had ze opgeroepen om bij de Joden alle ruiten in te gooien en de kerken in brand te steken. De ‘Kristallnacht’ noemden ze dat. Ook bij mijn ouders werden de ruiten ingegooid. Mijn vader ging aangifte doen, maar hij werd het politiebureau uitgezet. Toen mijn ouders nieuwe ruiten erin hadden gezet, werd op hun ramen geschreven: Niet kopen bij Joden. Er zijn zelfs Bruinhemden voor de winkel gaan staan om andere mensen tegen te houden die iets wilden kopen bij mijn ouders. Toen mijn vader weer aangifte probeerde te doen, zei de agent: ‘D’r uit vuile rotjood, wat kom je hier doen?’ Dat was het sein voor mijn ouders om te vluchten naar Nederland. Ik ben er nooit achtergekomen hoe mijn ouders hebben kunnen vluchten.’

Hoe moeilijk was het leven in de oorlog?
‘Mijn ouders zijn naar Nederland gevlucht en hebben een schoenenwinkel geopend op de Demer. Ik was nog heel jong. Toen de Demer werd gebombardeerd, zijn ze, met opa en oma, opnieuw gevlucht, nu naar Maarheeze. Dat deden ze via het illegale werk. Zij hebben zomer en winter moeten slapen in een hooiberg. Jarenlang. Ik denk dat het leven heel moeilijk was. Er was ook weinig eten, weinig aardappels, fruit was er ook niet veel.

Hoe was het toen uw moeder u kwam ophalen na de oorlog?
‘Ik had ondergedoken gezeten in Apeldoorn. Ik heette daar Wimpie om me te beschermen, want Rolf, mijn echte naam, klinkt te Duits en dat zou verdacht zijn. De mensen die mij geholpen hebben, hadden twee jongens en een dochter. Zij was veel ouder en bracht mij altijd naar bed. Dan mocht ik op haar rug zitten. Dat vond ik fijn.

Ik kende mijn moeder niet. We zaten op een vrachtwagen, mijn moeder en ik, ze had lang zwart haar. Ik was bang van haar. Dat moet heel erg geweest zijn voor mijn moeder, maar ik heb de hele weg gehuild.

Mijn vader was vermoord in de oorlog en mijn broertje ook. Ik heb aan mijn moeder gevraagd hoe het allemaal gegaan was, maar ze heeft nooit iets verteld. Geen enkel woord. Als ik iets vroeg, zei ze: ‘Dat weet ik niet!’ Daar moest ik het mee doen. Ik wilde weten hoe mijn vader was en dat wist ze ook niet.’

Archieven: Verhalen

‘De bommen vielen niet op de Philipsfabrieken, maar op de Demer’

Sanne, Furkan, Poorvi en Vince van basisschool Rapenland in Eindhoven zijn op bezoek bij Piet Hoppenbrouwers. Zijn huis hangt vol met schilderijen, gemaakt door zijn vader. Hij woont hier inmiddels 38 jaar. Meneer Hoppenbrouwers woonde vroeger met zijn zes broers en zussen op het Stratumseind, waar ze een drogisterij en een schilderswinkel hadden. Hij was bijna 6 jaar oud toen de oorlog begon en kan ontzettend veel vertellen over deze tijd.

Wat weet u nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Op zondag 6 december 1942 kwamen er Engelse vliegtuigen om de Philipsfabrieken op de Emmasingel te bombarderen. Die fabrieken maakten onderdelen voor de Duitsers die ze konden gebruiken in de oorlog. Het bombardement deden de Engelsen op zondag omdat er dan geen onschuldige mensen bij betrokken zouden raken. De bommen vielen niet op de fabrieken, maar op de Demer, midden in de stad. Van de straat was niks meer over. Er zijn toen meer dan tweehonderd doden gevallen. Ook een klasgenootje van mij kwam om, hij heette Pierre.

Mijn oom had een kledingzaak op de Demer. Het enige wat hij nog over had, was zijn geldkistje. Daarin zaten verkoolde biljetten, maar heeft hij ze toch nog kunnen omwisselen bij de bank. Een andere oom van ons was op die dag ook alles kwijtgeraakt. Wij hadden een dienstmeisje uit Heeze, die meteen contact met ons zocht nadat ze hoorde van het bombardement. Mijn oom en zijn kinderen konden toen tijdelijk logeren bij de ouders van ons dienstmeisje.’

Kunt u iets vertellen over de Duitse soldaten die naar jullie winkel kwamen?
‘Er kwam eens een Duitse soldaat die graag 24 pastelkrijtjes wilde. Mijn vader vertelde hem dat hij maar 12 pastelkrijtjes mocht uitzoeken omdat hij wilde dat er nog iets overbleef voor de andere klanten. Mijn moeder stond, uit het zicht, achter in de winkel het bijna in haar broek te doen van angst. Ze was bang dat mijn vader meegenomen zou worden omdat de Duitse soldaat geen 24 krijtjes mocht. Mijn vader heeft de 12 mooiste kleuren voor de soldaat uitgezocht en hij verliet de winkel. De volgende dag kwam hij terug voor nog eens 12 pastelkrijtjes.’

Hoe was het bombardement na de bevrijding?
‘De bevrijding was op maandag. Op dinsdag reed er een colonne van Engelse militairen door de straat waar wij woonden. Toen wij stonden te kijken, riep er iemand naar mijn vader: ‘He, Hoppenbrouwers!’ Mijn vader kende hem, hij zat bij de Prinses Irene Brigade. Deze man vertelde hem dat er iets op komst was… Plotseling stopte de colonne van vrachtwagens en tanks, en het onderste stel van het kanon draaiden ze naar het Hikspoorbruggetje. Wat bleek? De Duitsers wilden na de bevrijding Eindhoven weer in, maar zijn uiteindelijk door toedoen van een boer niet verder gegaan. Gelukkig maar, want anders waren wij er allemaal niet meer geweest.

In de avond riep mijn broer naar mijn vader dat hij allemaal vuurwerk zag. Het bleek geen vuurwerk te zijn, maar lichtkogels. Die waren van de Duitsers, zo konden ze goed zien waar ze konden bombarderen. Mijn broer moest snel naar de gang van mijn vader. Net toen hij weg was, vloog al het glas uit de keukenramen. Vervolgens hebben we met het hele gezin in de gang gewacht totdat het bombardement voorbij was. Die nacht is boekhandel Van Piere in Eindhoven door een bom geraakt. Ik mocht in de nacht buiten gaan kijken. Het was zo’n mooi gezicht om die boeken te zien branden, net als bij een kampvuur. Als ik mijn ogen dicht doe, zie ik het nog precies voor me.’

Hoe ging het verhaal van oom Sjef?
‘Ome Sjef was de broer van mijn vader. Hij was getrouwd met de zus van moeder… Hoe krijg je het verzonnen? In de oorlog kregen de mensen bonnen waarmee ze bijvoorbeeld schoenen en kousen konden kopen. Die bonnen moest worden opgehaald in een gebouw en ome Sjef had de sleutel ervan. De Duitsers wilde dat gebouw opeisen, maar ome Sjef ging daar niet mee akkoord. Hij werd opgepakt en kwam in een kamp in Duitsland terecht. Twee jaar zat hij in het kamp, intussen dacht iedereen dat hij dood was. Pas na de bevrijding kwam hij terug.

Zijn vrouw was inmiddels getrouwd met een andere man. Hij was hier erg verdrietig over en verhuisde daarom. Later is hij ook hertrouwd. Het gekke was dat de nieuwe man van mijn tante wel welkom was bij de familie, maar de nieuwe vrouw van Ome Sjef niet. Ik ben zijn vrouw nog wel eens tegengekomen en zei toen tegen haar: ‘Loop maar even om en kom dan bij mij naar binnen’. Mijn deur staat nog steeds voor iedereen open.’

Archieven: Verhalen

‘Een soldaat gaf me roomboter, dat moest ik op mijn huid smeren’

Jaylinn, Kelsey en Emre van basisschool het Rapenland in Eindhoven gaan op bezoek bij de 91-jarige Adrie Geukes. Zij woonde met haar drie broers en haar ouders in de oorlog aan het Snelliushof. Mevrouw Geukes heeft al lekkere pakjes drinken op tafel gezet voor de kinderen.

Is het waar dat uw moeder soms helemaal naar Son moest om brood te halen?
‘De oorlog was toen al bijna voorbij. In Son waren enkele boeren waar mijn moeder langsging, en dan nam ze witte lakens mee om te ruilen. Vroeger sliepen we altijd onder lakens. Toen mijn moeder thuiskwam, had ze de lakens geruild voor een heel lekker brood. Zo konden we heerlijk eten. Mijn vader was niet zo’n held, die durfde niet te gaan ruilen, maar mijn moeder heeft voor ons gevochten! We gingen bij de boer ook wel eens wat schooien, en dan kregen we wel eens wat lekkers.’

Vond u het niet eng als uw moeder weg was om brood te halen?
‘Er is wel eens wat engs gebeurd. Als mijn moeder weg was, paste ik op onze Bram, mijn broertje, want hij was nog maar een baby. Op een keer liep iemand ons huis binnen en zei tegen mij: het ruikt hier naar gas! Het bleek dat de gasleiding kapot was, maar dat wisten wij niet. Bram lag er al slapjes bij. We moesten heel vlug naar de dokter toe. Daarna moest hij bij de buren buiten liggen, omdat we bang waren dat er bij ons nog gas was. Dat was erg hoor en eng, maar het is gelukkig goed gekomen met Bram.’

Klopt het dat u na de bevrijding een ongeluk heeft gehad?

‘Dat klopt. Ik moest de kachel stoken en dat ging mis, de vlam sloeg in mijn gezicht. Heel mijn gezicht was verbrand, verschrikkelijk! Ik gilde alles bij elkaar. Van de dokter kreeg ik zalf. Eindhoven was toen al bevrijd.

In de dagen erna gingen we wandelen in het park waar ook soldaten waren. ‘Wat heb je gedaan? Wat heb je gedaan?’, vroegen de soldaten toen ze me zagen lopen met mijn verbrande gezicht. Een van hen gaf me roomboter, dat moest ik van hem op mijn huid smeren. Zo kwam ik iedere dag thuis met roomboter. Maar die smeerde ik niet op mijn gezicht, die deden we lekker op brood!’

Archieven: Verhalen

‘Door die bommen vlogen onze ramen er weer uit’

Teun, Adam, Sophie en Jiya fietsen van hun school, het Rapenland in Eindhoven, naar het huis van Lou Jansen. Dat is best een heel eind! Gelukkig ontvangt meneer Jansen hen vriendelijk. Hij gaat de kinderen vertellen over zijn leven in de oorlog, hij was toen 6 jaar. Als ze een plekje hebben gevonden om te zitten, beginnen de verhalen direct te stromen.

Waarom moest u verhuizen in de oorlog?
‘Bij ons waren de ramen eruit gevlogen door de luchtdruk van de bommen die waren gevallen. In maart 1943 kwam er ‘s avonds weer een bombardement. Ik ging net naar bed en zag ze langs vliegen. Door die bommen vlogen onze ramen er weer uit. Onze dokter zei daarna: ‘Het lijkt me verstandig dat jullie gaan verhuizen, want dit is voor jullie gezondheid niet goed’. Toen zijn we verhuisd naar Stratum en hebben we bij mijn tante ingewoond, totdat we in mei 1945 een eigen huis kregen.

Wat is het mooiste wat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Dat Phillips 50 jaar bestond. Het personeel van het kantoor en van de fabriek ging de straat op met een oranje bloemetje, een Afrikaantje of een Goudsbloemetje, ik weet het niet precies. Duitse schildwachten kregen ook een bloemetje in de loop hun geweer. Zij dachten dat de oorlog voorbij was, dus zij gingen mee feesten, voor zover als zij dat mochten. ‘s Avonds was het feest wel over toen de Duitse politie orde op zaken kwam stellen, want je mocht natuurlijk geen feest vieren tijdens hun bezetting.’

Waarom speelde u stiekem op het autokerkhof?
Tot begin 1945 hebben wij bij mijn tante gewoond, daarna kregen we een huis aan de Floralaan in Stratum. Tussen mijn huis en onze school in hadden de Engelsen een autokerkhof ingericht. Het werd bewaakt, maar wij gingen toch wel eens stiekem op het terrein kijken wat er allemaal te doen was. Ik ben ook een keer in het prikkeldraad komen te hangen toen we achterna werden gezeten door de wachten. Later hadden we het geluk dat ze een extra kerkhofje maakten aan de Leenderweg. Van sommige voertuigen die daar stonden waren de accu’s nog goed en na de oorlog hebben we die gebruikt om mee te rijden.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader kon niet meevechten vanwege zijn stijve elleboog’

Na een stukje fietsen in de zonneschijn, komen de leerlingen van Rapenland in Eindhoven aan bij de woning van Jan van Heur. Hij vertelt de kinderen over wat hij in de oorlog heeft meegemaakt, hij was destijds 6 jaar en woonde in het Limburgse Roggel. Charlotte, Merry, Mayson en Aayush luisteren nieuwsgierig naar zijn verhaal.

Wat was uw eerste herinnering van de oorlog?
‘Ik was net jarig toen de oorlog uitbrak, 10 mei 1940. Ze begonnen al snel te schieten en van al die geluiden werd ik erg bang. Ik begreep niet waarom ze bleven schieten want ik had niets gedaan. Alle mannen moesten naar Duitsland om soldaat te worden, ook mijn vader. Maar hij kon niet meevechten vanwege zijn stijve elleboog. Die had hij gebroken tijdens het eekhoorntjes vangen, wat vroeger een sport was. Hierdoor kon hij niet werken en bleef hij in het dorp.’

Wilt u zelf nog wat vertellen?
Toen mijn vader weer kon werken, deed hij klusjes bij mensen en boerderijen. Hiervoor moest ik vaak mee, omdat er in deze tijd geen liften waren. Alles moest met de ladder, dus mijn vader had hulp nodig. Op een keer toen ik mee was naar een boerderij en even niks te doen had, ging ik met wat andere kinderen uit de buurt tikkertje spelen. Ik struikelde, waardoor ik hard op de stoep terechtkwam. En daar lag ik dan, met een hersenschudding. Ik mocht niet vervoerd worden, dus ik moest wekenlang bij die mensen van de boerderij slapen.’

Hoe voelde u zich tijdens de oorlog?
Er was bijna geen oorlog waar ik woonde. Er waren soms wel schoten, maar dat bleef niet doorgaan. Als niemand terugschoot, gingen de Duitsers weer door. Ik woonde in Limburg, maar de Duitsers moesten al snel weer verder naar Zeeland.’

Moest u ooit schuilen of vluchten voor de Duitsers?
‘Ja, we moesten zeker schuilen. Toen het wel even erg was in Roermond, moesten de mensen die daar woonden evacueren. Er kwam een heel gezin van acht mensen een tijdje bij ons wonen. In totaal waren we dus met dertien personen in één huis. In onze kelder hadden we gelukkig eten opgeslagen, dus we hadden genoeg. Er waren veel boeren in ons dorp. Het eten dat deze boeren produceerden, werd vaak naar andere gebieden gebracht waar het veel erger was. Zij hadden al helemaal niets. Het was dus wel fijn dat we boeren in ons dorp hadden.

 

Archieven: Verhalen

‘Dat ik nog gezond ben geworden, is bijna een wonder’

Lola, Nina, Giselle en Aylin uit groep 7 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West hebben erg hun best gedaan om de vragen, die ze aan meneer Frank van den Berg willen stellen, goed voor te bereiden. Meneer Van den Berg is naar hun school toe gekomen om hen te vertellen over zijn leven.

Hoe was het leven op Java?
Voor ons gezin was het leven goed. Ik ben geboren op Oost-Java, in een mooie stad, Malang. Malang was een deftige stad met grote gebouwen. De straten kennen niet het nummer 13, omdat dat een ongeluksgetal is. In plaats daarvan hebben ze het nummer 12a.’
‘Mijn vader was zendingspredikant. Hij vond dat hij andere mensen gelukkig moest maken door ze met het christendom in contact te brengen. In Indonesië zijn de meeste mensen moslim. Mijn vader was erg geïnteresseerd in de islam. Hij dronk ook geen alcohol, hij leefde zoals de meeste mensen daar leefden.’

Wat betekent zendeling?
Dat betekent dat je dominee bent. Net zoals de imam bij de moslims. Als zendeling vertel je niet in je eigen land over je geloof, maar in een ander land, aan andere mensen. Nu is dat een beetje raar, dat je vindt dat je eigen geloof beter is dan dat van de Indonesiërs. Dat het beter was voor hen om christen te worden, beter dan moslim. Ik vroeg me weleens af waarom mijn vader dat deed. Die mensen daar waren ook heel gelukkig zonder het christendom. Ze zijn overigens nog steeds moslim.’

Hoe lang zat u in het Japanse kamp?
‘Drie jaar in totaal. Ik was 9 maanden oud toen ik erin kwam en ik zat er tot ik bijna vier jaar was. Ik weet daar niets meer van. Toen ik met een grote boot in 1946 in Nederland aankwam, wist ik niks meer van het kamp. Mijn broers, die veel ouder waren, weten het nog wel. Mijn leven is begonnen op zee, met uitzicht op de golven. Mijn broers hebben het jongenskamp meegemaakt. Omdat ze tien jaar en ouder waren, moesten ze weg bij onze ouders en moesten ze werken in de hitte. Zij hebben daar veel last van gehad, maar ze hebben er nooit over gepraat. In Nederland had men totaal geen interesse in wat er in Indonesië was gebeurd.’

Werd u gediscrimineerd?
‘Ja, Ik was toch een Indische jongen en op school in Nederland werd ik katjang genoemd, wat pinda betekent. Je was anders. Als je in een kamp zit, leer je overleven en een beetje handig en sterk te zijn. Het feit dat ik katjang werd genoemd, betekende op de lagere school dat de leerlingen dachten dat ik vast goed kon vechten. Ik deed ook net of dat waar was. Ik ben een keer in aanvaring gekomen met de sterkste jongen van de school. Ik was klein en mager. Driemaal raden wie won. Ik! Waarom? Niet omdat ik sterker was, maar hij was banger voor mij, dan ik voor hem. Ik was gewoon niet bang, ik dacht: ‘Het zal wel. Moet ik vechten? Nou dan ga ik vechten.’ Maar hij dacht natuurlijk, dat een Indische jongen sterk zou zijn. Daarna heb ik nooit meer hoeven vechten, want ik had de grootste jongen verslagen.’
Als ik terugdenk aan de oorlog, heb ik waarschijnlijk door de goede zorgen van mijn moeder de oorlog overleefd. Er was natuurlijk veel te weinig eten. Ik was altijd ziek. Dat ik nog relatief gezond ben geworden is bijna een wonder.’

Archieven: Verhalen

‘Denk aan het stoplicht bij het bepalen van je levenskoers’

Naoh, Abel, Martino en Enea uit groep 7 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West hebben zich goed voorbereid op het interview met meneer Irving Gill en hebben veel zin om hun vragen te stellen. De sfeer is gezellig, er wordt veel gelachen, en aan het einde van het interview heeft meneer Gill nog een mooie wijsheid voor de leerlingen, die ze beloven te onthouden.

Hoe was uw leven in Suriname, Paramaribo?
‘Heel leuk, fijn, we hadden veel vrijheid. Het was een kolonie, maar het was wel een heel fijne tijd. Het was er altijd warm en we leefden in het oerwoud. En er was veel saamhorigheid. In Suriname is iedereen in het dorp, waar je woont, je familie. Iedereen bemoeit zich met elkaar, dat was soms vervelend, want je kon geen kattenkwaad uithalen. We hadden niet veel geld, we waren niet rijk, maar we waren vrij. We hadden geen koelkasten of mobieltjes. We wisten niet beter. Daar moest je alles zelf doen en zelf regelen, maar dat geeft dus ook vrijheid. Hier in Nederland is alles voor je geregeld. Nu is het daar niet meer zo, het is daar veranderd. Het is daar nu een beetje hetzelfde als hier.’

Hoe ziet uw familie eruit en hoe was het?
‘Ik kom uit een gezin met 15 kinderen. Het was druk als we bij elkaar kwamen om te gaan eten, maar voor de rest leefden we alleen maar buiten. Iedereen had z’n eigen vriendjes en z’n eigen hobbies. Bij het eten kwamen we thuis allemaal bij elkaar.’
‘De opvoeding in Suriname, was anders dan hier. Je moest respect voor elkaar hebben. Mijn moeder en vader wilden geen ruzie, we moesten netjes met elkaar omgaan. Nu zijn er nog zes kinderen over. Zij, die nog leven, spreek ik nog iedere dag.’

Hoe bent u hierheen gekomen en waarom?
Ik ben hier met het vliegtuig heengekomen. Collega’s bij de marine, zeiden dat ik naar Nederland moest gaan. Dat hier een wereld voor mij open zou gaan. Ik kwam hier in mei 1968. Het was een heel andere wereld voor mij. De zon scheen in mei maar het was koud. Die combinatie was voor mij heel vreemd; zon én kou.’
‘Op school in Suriname leerde je ook dat je Nederland gezien moest hebben voor je sterft. Dat zou het beste zijn wat er is! Dus daar had ik eigenlijk al mijn hele leven naartoe gewerkt. Ik had in Guyana, het buurland van Suriname, gezien wat de onafhankelijkheid met het land deed. Wat daar gebeurde, dreigde ook in Suriname te gebeuren en toen wilde ik zo snel mogelijk weg. Toen ik gelegenheid kreeg om weg te gaan, heb ik die kans gepakt. Ik vind Nederland en Paramaribo even leuk. Ik ga met heel mijn hart lichaam en ziel ergens heen, ik kies niet, ik wil niet tegenover mensen staan, dan maak ik anderen tot mijn vijand.’

Wilt u ons nog iets meegeven?
‘Voor mij is het stoplicht een metgezel in het leven, het is een voorbeeld van hoe ik moet leven. Een stoplicht zegt niets, die geeft alleen informatie, jij moet weten hoe je ermee omgaat. Bij rood denk jij: ‘Ik moet stoppen.’ Maar het stoplicht zegt dat niet tegen je. Dat weet jij gewoon. Bij groen moet je doorrijden, maar je moet ook voorzichtig zijn. En bij oranje krijg je alleen maar het seintje: ‘Altijd nadenken, uitkijken.’ Zo is het leven ook. Ik kies er dus ook voor om dingen, die me pijn doen, van me af te laten vallen. Bij het bepalen van je levenskoers kun je altijd aan het stoplicht denken. ‘

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik voel me hier helemaal happy’

Meneer John Hoogwoud heeft veel spullen meegenomen naar de Admiraal de Ruiterschool in Amsterdam-West; boeken, foto’s en een houten figuur, afkomstig uit het tropisch regenwoud in Suriname. Rayan, Rida, Alina en Kayin uit groep 7 worden er heel nieuwgierig van. Ze beginnen snel met het interview, omdat ze graag de verhalen van meneer Hoogwoud willen horen.

Hoe was het leven in Suriname?
‘Het leven in Paramaribo was voor mij heel fijn. Als je van school kwam, ging je lekker buitenspelen. En ik ging elke dag naar de bibliotheek. Ik ben het enige kind van mijn vader en moeder. Ik ben een buitenechtelijk kind, zoals dat heet. Mijn moeder had al vier kinderen. Ik ben opgegroeid met hun opa. Toen ik twaalf jaar was overleed mijn moeder en kwam ik bij mijn vader in huis te wonen. Hij bleek nog een eigen gezin te hebben, waar ik helemaal niets van wist. Ik was heel verbaasd toen ik daarachter kwam.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Mijn vader besloot in 1972, dat we allemaal naar Nederland moesten, omdat mijn broertje Wim geopereerd moest worden. Ik had eigenlijk helemaal geen zin om naar Nederland te komen. Ik had veel vrienden en ik zat op volleybal. Al die vrienden daar achterlaten, vond ik heel moeilijk. Ik ben toen ook weggelopen, maar uiteindelijk hebben ze me toch gevonden. We zijn met de boot naar Nederland gekomen en ik ben bij een tante in huis gekomen. De hele familie werd verspreid.’

Bent u ooit gediscrimineerd in Nederland?
‘Ja, ik kan me herinneren dat ik van de middelbare school af kwam en ik wilde gaan studeren. Maar er werd gezegd: ‘Je bent niet mondig genoeg, daarom mag je niet komen. Ik was het ook niet gewend om in discussie te gaan met volwassenen. Ook al waren mijn cijfers heel erg hoog, ik werd toch niet toegelaten. Het jaar erop wel, maar dan bij de UvA, de andere Universiteit van Amsterdam. Bij de VU waar ik zelf niet werd toegelaten, studeert nu wel mijn dochter. Mijn zoon heeft er gestudeerd en mijn vrouw werkt er ook.’

Heeft uw familie de slavernij meegemaakt?
‘Ja, dat heb ik helemaal uitgezocht. Mijn naam Hoogwoud is een slavennaam, die is gegeven door de slaveneigenaar. Hoogwoud is een plaatsje in Noord-Holland. Veel slavenhouders kwamen uit Nederland en begonnen daar een plantage en dan moesten ze een naam voor hun slaven bedenken. Met suiker en koffie kon je veel geld verdienen en daarom gingen ze daar heen. Een van mijn voorouders heette Christina, zij is vanuit Afrika naar Suriname gebracht. Ze is dus verkocht en ze moest werken op de suikerplantages. Het was heel zwaar werk. Een belangrijk deel van mijn familie, stamt af van tot-slaaf-gemaakten. Sommige mensen waren veldslaven, anderen waren huisslaven, die mochten in het grote huis werken, die hadden wat meer vrijheid.’

Hoe was het om weer voor de eerste keer naar Suriname te gaan?
‘In de jaren tachtig ben ik terug geweest en dat was hartstikke leuk. Het blijft toch het land waar ik geboren ben. Als ik daar uit het vliegtuig kom, dan ruik ik al de geur en het eten en de mensen. Dat is toch thuiskomen. Maar Amsterdam is voor mij net zo goed thuiskomen, want ik woon hier al 52 jaar en ik voel me hier helemaal happy. Ik hou ervan om met mijn fietsje door de stad heen te gaan.’

Archieven: Verhalen

‘Hier kun je nog leren als je 80 bent’

Simme, Sam, Soumaya, Roudaina uit groep 7 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West interviewen mevrouw Martha Sabajo. Mevrouw Sabajo is een Arowakse. De Arowakken zijn oorspronkelijke bewoners van Suriname. Ze heeft mooie spullen meegenomen naar school, die de nieuwsgierigheid van de leerlingen aanwakkert.

Waar bent u geboren en hoe leefde u daar?
‘Ik ben heel diep in de jungle van Suriname geboren, tussen de wilde dieren. Suriname hoorde in mijn tijd nog bij Nederland. Ik ben een Arowakse, een oorspronkelijke bewoner van Suriname. Wij spreken een taal, die nog maar heel weinig wordt gesproken. Ik ben de op-een-na jongste in een gezin van twaalf kinderen.’f
‘Wij woonden in een hut. Omdat we zo’n groot gezin hadden, heeft mijn vader drie hutten gebouwd: eentje voor de kleintjes, eentje voor de volwassenen en eentje voor de keuken. Mijn vader was heel handig. Hij was ook een goede jager, een goede visser en een goede landbouwer. Mijn moeder deed de dingen, die vrouwen moesten doen: hangmatten maken, cassave maken en een bepaalde drank maken.’

Waarom verhuisde u naar Paramaribo?
‘Ik was degene in ons gezin die ondeugend was. Ik hield van vrijheid. Dus na school kwam ik pas ’s avonds laat thuis. Een varken houdt van wandelen en toeren en voedsel zoeken, dus mijn moeder noemde mij ‘mijn bosvarken’. Ik was altijd onderweg, avontuurlijk. Dus ik heb veel pak slag gekregen, omdat ik niet luisterde. Maar dat vond ik niet erg, want ik koos liever voor mijn vrijheid. Mijn broer zei: ‘Martha, dat moet je niet doen, want je gaat weer een pak slaag krijgen van mama!’ Maar dan dacht ik: ‘Ach, dat duurt toch maar heel even en dan is het weer voorbij.’
Mijn ouders maakten zich zorgen en ze vonden het moeilijk dat ik altijd op stap was, dus toen hebben ze me naar mijn zus in Paramaribo gestuurd. Zij woonde bij de snelweg, dus ik mocht niet naar buiten.’

Waarom ben u naar Nederland verhuisd?
‘Toen ik veertien was, zeiden mijn ouders: ‘We kunnen je school niet meer betalen, dus je moet thuisblijven.’ Toen dacht: ‘Oké, dan is er niks anders te doen, dan te wachten op iemand die mij komt redden.’ En die kwam. Ik ontmoette een Nederlandse man en vier maanden later was ik in Nederland. Dus dat is heel snel gegaan. We hebben vijfentwintig jaar in Amsterdam-Oost gewoond, bij het Tropenmuseum.’

Bent u getrouwd?
‘Ik ben twee keer getrouwd. De eerste man, die mij hier naartoe gehaald heeft, was een hele leuke man, maar luisterde eigenlijk niet naar mij. Ik ging studeren en mijn man ontwikkelde zich niet en toen konden we eigenlijk niet zo goed meer praten. Ik ben nu getrouwd met zijn beste vriend. Ik was tien jaar gescheiden en mijn tweede man was vier jaar weduwnaar. Toen ontwikkelde zich iets moois tussen ons.  Mijn eerste man zei tegen zijn beste vriend dat hij zo blij was dat wij gingen trouwen. Hij zei tegen mijn huidige man: ‘Denk erom, zorg goed voor haar, anders heb je een probleem met mij.’

Hoe is het om nu in Nederland te wonen?
‘El Dorado. El Dorado betekent dat je alles hebt, dat je als mens zou willen. Ik vind Nederland El Dorado, omdat er zoveel mogelijkheden zijn. Je kunt alles leren. Twee jaar geleden ben ik terug geweest naar Suriname. Over twee jaar willen we met het hele gezin naar Suriname, want ik wil graag dat mijn kleinkinderen zien, waar ik geboren en getogen ben. Dus daar zijn we voor aan het sparen.’
‘Hier kun je nog leren als je 80 bent. Niemand gaat het voor je doen, je moet het zelf doen. Zeker nu ik met pensioen ben, woon ik in El Dorado. Dat vind ik heel mooi aan Nederland.’

 

Archieven: Verhalen

‘In dienst heb ik alleen maar aan auto’s gesleuteld’

Quinten, Oliver, Safwan en Nawwar uit groep 7 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West hebben flink wat vragen voorbereid voor het interview dat met meneer Thomas Kho.  Maar die vragen zijn bijna niet nodig, omdat meneer Kho zo makkelijk praat. Quinten heeft een Indonesische vader. Dat schept een band.

Hoe hebben uw vader en moeder elkaar leren kennen?
Mijn vader kwam uit China en ging met de boot naar Indonesië. Zoals zoveel Chinezen in die tijd, ze waren op zoek naar inkomsten. Ze kwamen in een korte broek, een T-shirt en een matje. Dat was het enige dat ze meenamen. Uiteindelijk kwam hij terecht in Papoea Nieuw-Guinea. Daar, in een dorp, begon hij aan zijn tweede leven. Je moet je ook welkom voelen natuurlijk. Daarom zei de hoofdman van de Papoea’s: ‘Als je met een van onze kinderen trouwt, mag je blijven.’  Dat deed hij en uit die verbintenis kwam ik voort. Ik ben de jongste, ik heb nog drie broers en drie zussen. Mijn vader begon een winkeltje in dat dorp. Maar het was oorlog en de Japanners vielen het land binnen. Ze hebben onze boerderij helemaal leeggeplunderd. Toen ik vijf was, vluchtten we naar Biak.’

Hoe bent u opgevoed?
Als kind ben ik weggegeven, omdat mijn moeder geen melk had. Ze had al zes kinderen grootgebracht. De zusters zeiden dat ik dood zou gaan, omdat ik zo mager was. Je leven was geen cent waard in de oorlog. Van gemalen rijstbloem maakten ze melk. Dat gaven ze me met een watje, langzaam, langzaam. Zo groeide ik op. Daarna kwamen de Amerikanen met een overvloed aan eten. Ze versloegen de Japanners in drie weken. Mijn vaders zaak liep toen goed, het werd drukker en drukker. Hij had winkels in heel Biak. We waren gezegend. Ik ben tot de dag van vandaag nooit eten te kort gekomen. Mijn ouders waren altijd goed voor hun medemens. Mijn moeder gaf altijd eten aan arme mensen.’

Wat maakt het leven zo moeilijk in Nederland na de Tweede Wereldoorlog?
De Japanners en de Indonesiërs zorgden daarvoor. In 1942 kwamen de Japanners naar Indonesië. De Molukkers waren in dienst van de KNIL en die moesten na de oorlog allemaal vertrekken uit Indonesië. Molukkers werden hier in barakken geplaatst. Ze voelen zich in de maling genomen. Nederland zei dat ze een half jaar mochten blijven en daarna zouden ze weer teruggaan. Maar ze kunnen niet terug want president Soekarno heeft de Molukken bezet. De Molukken wilden eigenlijk onafhankelijk zijn, maar dat ging niet door. Dus ze bleven hier. In 1977 waren er treinkapingen door Molukkers. Er vielen doden. Het leek wel oorlog. Er vloog zelfs een F16 over. De Molukkers wilden dat Nederland naar hen luisterde.’

Waarom ging u naar Nederland?
Ja, dat was me een reis! Kijk, ik was in Papoea Nieuw-Guinea. Ik zat op de ambachtsschool. Dat was de enige school voor de Papoea’s. Op school leerden we Indonesisch. Daarna bezocht ik de LTS. Toen dat klaar was, was het oorlog in 1962. Er mochten maar twintig mensen naar Nederland komen. Wij moesten naar elders. Toen ben ik naar Australië vertrokken. Toen ik daar woonde, kon ik al een beetje Nederlands.  Een broer van mij was al daar. Rijke familie van mij was allemaal in Australië en sommige familieleden waren naar Nederland gegaan. Dus ik vertrok ook naar Nederland. Alleen. Ik werd opgevangen door een oom. Na drie maanden zochten we een koophuis. Mijn Nederlands was nog niet best, dus dat wilde ik eerst verbeteren. Ik wilde automonteur worden. Ik hoefde geen examen te doen, omdat ik alles in de praktijk geleerd had. Ik was al een goede monteur. Maar ik mocht niet aan de slag, omdat ik niet de Nederlandse nationaliteit bezat. Eerst moest ik in militaire dienst, om dat papiertje te krijgen. In dienst heb ik alleen maar aan auto’s gesleuteld.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892