Archieven: Verhalen

‘Na het Sinterklaasbombardement lagen de straatstenen op het bed’

Ilias, Joey, Yara en Josefien van basisschool De Handreiking In Eindhoven lopen in een warme lentezon richting het huis van Ton Bakker. Hij is een kwieke man van in de 90, die nog steeds op zichzelf woont. Ze worden hartelijk ontvangen aan een grote tafel, met meneer Bakker in het midden en de kinderen om hem heen. Hij heeft er duidelijk plezier in om zijn verhaal te vertellen en de kinderen laten er geen gras over groeien en steken meteen van wal.

Wat zijn uw eerste herinneringen aan de oorlog?
‘Ik was pas 7 jaar oud toen de oorlog begon en woonde samen met mijn ouders, mijn broer en mijn zusje in Eindhoven. Ik herinner me de eerste geluiden van de oorlog nog goed. Wat voor mijn kinderoren eerst klonk als het gerinkel van de melkboer, bleek iets heel anders te zijn… Duitse soldaten marcheerden met veel lawaai door onze straat. Het was de komst van de bezetter, die als een onheilspellende dreiging de stad binnendrong. De oorlog was ook voor mij en mijn familie begonnen.’

Herinnert u zich het Sinterklaasbombardement?
‘De herinneringen aan het beruchte Sinterklaasbombardement zijn nog diep in mijn geheugen gegrift. Ik weet nog precies waar de eerste bom viel: recht voor onze deur, tegenover het huis waar ik woonde. De klap van de bom die volgde, was zo hevig dat de ramen in ons huis in duizend stukken uit elkaar sprongen. Glassplinters vlogen door de lucht en sommige mensen raakten gewond. De straatstenen lagen boven op het bed en op de hoofdkussens! Ik herinner me nog dat mijn vader hevig bloedde, moeder kon met haar handen nog net haar gezicht beschermen tegen rondvliegend lood. Gelukkig overleefden we het allemaal, maar ons huis was niet meer bewoonbaar.’

Waar zijn jullie toen gaan wonen?
‘Buren in de straat gaven ons tijdelijk onderdak. Twee Duitse broers woonden naast ons: de een op de bovenverdieping, de ander op de begane grond. De Duitse man beneden was vriendelijk, maar de man boven was een ander verhaal. Hij liep vaak dronken over straat en schoot in de lucht. Nadat we niet meer in ons huis konden wonen, bood de vriendelijke Duitse buurman ons tijdelijk onderdak aan in een huis aan de Staringstraat. Maar toen Tons vader ontdekte dat dit het huis van Joodse bewoners was die door de Duitsers waren weggevoerd, weigerde hij daar te blijven.

Gelukkig konden we onderdak vinden bij collega’s van mijn vader, maar dit bracht de familie op verschillende plekken. Vader en moeder en mijn zusje gingen naar de ene collega, en mijn broer en ik werden ondergebracht bij een andere collega, die nog bij zijn moeder woonde, samen met zes broers en zussen. Het was een groot huis, en al snel ontdekten we dat twee van de drie broers van deze collega actief waren in het verzet. Ze hielpen niet alleen mensen onderduiken, maar vooral veel Joodse families vonden een veilig onderkomen bij hen.’

Waren er ook leuke dingen in de oorlog?
‘Ja, er waren ook mooie momenten in deze donkere tijd. Zo konden wij, ondanks alles, met ons gezin in de kerst- en zomervakantie naar Texel. Het eiland was eigenlijk verboden terrein aangezien hier onder andere krijgsgevangenen verbleven. Maar dankzij de familie van mijn vader die daar woonde, kregen we een speciaal pasje om naar het eiland te reizen. Het was een welkome ontsnapping aan de ellende van de oorlog.’

Archieven: Verhalen

‘Dankzij tuinman Hikspoors is er een grote catastrofe voorkomen’

Juul, Mats, Zejneb en Aleyna van basisschool De Handreiking in Eindhoven worden hartelijk verwelkomd als ze aanbellen bij het huis van Tinie Tax. Ze gaan zitten aan de ronde tafel en steken direct van wal met hun vragen. Toen de oorlog begon was meneer Tax 6 jaar en woonde met zijn ouders met hun elf kinderen aan de Eckartseweg.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘We woonden in een boerderijtje aan de Eckartseweg. De boerderij had een grote schuur en stal, maar weinig woonruimte. We sliepen met vijf kinderen op één zolderkamertje. Er was ook een opkamer met een bedstee erin halverwege de trap. Ook hadden we een keldertje. Je kon er alleen maar krom in staan. Daarboven in dat keldertje was ook nog een slaapplaats voor twee kinderen. We hadden aan het begin van de oorlog acht kinderen. Tijdens de oorlog werden er nog twee kinderen geboren en eentje nog vlak na de oorlog.

We stonden op een dag buiten bij de waterput toen mijn vader ineens zei: de oorlog is uitgebroken. Ik besefte nog niet wat dat inhield. Mijn vader werd direct opgeroepen voor militaire dienst. Hij moest naar Alblasserdam. Van daaruit moest hij als chauffeur met een truck met soldaten naar Rotterdam rijden. Terwijl hij op weg was naar Rotterdam, kwamen de Duitse gevechtsvliegtuigen vlak boven hem gevlogen en in de verte zag hij dat de bommen op Rotterdam vielen. Hij heeft overlegd en zei het heeft geen zin om daarnaartoe te rijden, dan rijd je de dood tegemoet… Toen is hij weer naar huis gekomen.’

Kent u mensen die zijn omgekomen in de oorlog?
Eén van mijn broertjes is tijdens de oorlog overleden aan een hersenvliesontsteking. Ik herinner me nog dat we gingen kijken in het ziekenhuis. Er lag een klein meisje dat ook overleden was, naast hem. Ze leek net een engeltje. Er was een verbod om mensen te begraven. Het kistje stond buiten boven het graf, maar het mocht er niet in. Waarom weet ik niet. Mijn vader was bang dat honden het kistje zouden openbreken en mijn broertje zouden verscheuren. Hij is toen ‘s nachts opgestaan en heeft het kistje in een beveiligde ruimte gezet. Dat weet ik nog goed.’

Ging u naar school tijdens de oorlog?
‘Ik zat eerst op de school aan de Woenselsestraat. Later werd dat de school bij de Onze lieve vrouwen voor altijddurende bijstand-kerk op het eind van de Eckartseweg. Al gauw kwamen de Duitsers en die namen het gebouw in beslag. We konden niet meer naar school. Daarop kregen we tijdelijk in een zaaltje van het café les. Maar dit duurde niet lang. Toen zijn we verhuisd naar een kippenhok in de Vensstraat, waar ze tafeltjes en stoeltjes hadden geplaatst.

We konden geen kleding en schoenen kopen met geld want er was niet voldoende te krijgen voor iedereen. Maar mijn vader werkte bij een wijnhandel. Hij kreeg iedere maand twee flessen sterke drank cadeau van zijn baas. Die drank ruilde hij tegen kleding en schoenen.’

Waren er ook aardige Duitse soldaten?
‘Op een dag stond mijn moeder bij de bus te wachten met een baby op haar arm. Het was druk bij de bushalte. Toen de bus kwam aanrijden, was het dringen voor een plaatsje. Mijn moeder kon dat niet met de baby op de arm. Een Duitser die ook bij de bushalte stond, ging de bus binnen. Hij zei tegen de mensen: ‘Raus, raus, lasst zuerst die Frau mit dem Kind gehen’. Dat was wel mooi. Niet alle Duitsers waren slecht.

Mijn opa en oma, de ouders van mijn moeder, werkten in Duitsland. Mijn moeder is geboren in Duitsland uit Hollandse ouders. Ze groeide daar tot haar 13de op. Mijn moeder was daarom pro-Duits en mijn vader anti. Mijn vader zei: ‘alle Duitsers zijn slecht’, maar mijn moeder zei ‘nee hoor, er zijn ook goede Duitsers’.

Zo waren ook niet alle NSB’ers slechte mensen. Sommige mensen werden alleen maar NSB ‘er om werk te krijgen. Dat noemden ze brood-NSB’ers. Twee mensen in onze straat waren zulke NSB’er. Aan het eind van de oorlog waarschuwden zij de boeren in de buurt dat de Duitsers gingen terugtrekken en alle spullen meenamen om te vluchten. Dus verstop al je fietsen en karren, zeiden ze. Maar veel buurtgenoten geloofden ze niet omdat ze NSB’er waren. Ze verstopten hun spullen niet. Toen de Duitsers kwamen en alles van hen meenamen, kwamen ze erachter dat de die mensen ze inderdaad hadden willen helpen.’

Wat weet u over de bevrijding?
‘De bevrijding op 18 september was een groot feest. Maar de Duitsers wilden nog een tegenaanval doen op de Engelsen en probeerden om vanuit Nuenen Eindhoven binnen te komen. Zo kwamen ze met hun tanks over de Soetenbeekseweg bij het ‘Hikspoor-bruggetje’ over de Dommel terecht. Daar kwamen ze tuinman Hikspoors tegen. Hij had door wat de Duitsers van plan waren en zei: ‘Jullie kunnen hier niet over want dan valt die tank in de Dommel’. Dankzij die tuinman is er een grote catastrofe voorkomen. Want als de tanks zich opgesteld hadden en ze hadden hun geschut gericht op Eindhoven, dan waren er grote brokken geweest.’

Archieven: Verhalen

‘Toen mijn oma aankwam, werd direct de kleine Helène van haar afgenomen’

Ejona, Emily, James en Marijn verwelkomen Sheila Meinhardt op hun school De Handreiking in Eindhoven. Ze zijn een beetje zenuwachtig, maar ook erg nieuwsgierig. Mevrouw Meinhardt komt vertellen over haar oma, Maria Steinbach, die geboren is in 1920 in Heerlen. Tijdens de oorlog woonde zij op een woonwagenkamp aan de Zwaaikom van het Eindhovense kanaal. Op 16 mei 1944 werd ze samen met haar dochter Helène van 1 jaar opgepakt door de nazi’s en naar concentratiekamp Auschwitz gebracht. Bij aankomst werd Helène van haar afgepakt en korte tijd later beviel oma van haar zoontje Jozef. Ook hij werd door de nazi’s afgepakt. Beide kinderen zijn vermoord.

Hoe wat het leven voor de oorlog op het woonwagenkamp?
‘Het was een onbezorgd leven. Ze leefden van dag tot dag omdat ze vrij in de natuur konden leven. De Sinti-gemeenschap leeft van kruiden die ze plukken en alles wat de natuur te bieden heeft. Meestal maken ze een vuur en zitten ze er omheen terwijl ze koken, zingen en praten. Vuur is voor de Sinti-gemeenschap heel belangrijk. Voor de oorlog was alles heel ongedwongen. Maar als je terugkijkt, zijn we wel altijd opgejaagd geweest. We waren anders in kleding en gedragingen en leefden in woonwagens. Als je anders bent, word je vaak buitengesloten.’

Hoe zou uw oma zich gevoeld hebben toen ze opgepakt werden?
‘Het was heel vroeg in de ochtend toen de plaatselijke politie van Eindhoven woonwagenkamp de Zwaaikom binnenviel en alle mensen daar oppakten. Dat noemen ze een razzia. De politie heeft daarbij samengewerkt met de Duitse SS. Ze hebben dus samen al lang van tevoren een plan gemaakt om deze mensen in Auschwitz te krijgen.

Mijn oma en alle andere mensen hebben geen tijd gehad om na te denken. Het overviel hen. Ze hadden ook geen tijd om een koffer te pakken. Ze wisten niet waar ze naartoe werden gebracht. Ze zullen zich dus heel erg verdrietig en angstig hebben gevoeld.

Ze zijn naar kamp Westerborg gebracht. En daar hebben ze nog twee of drie dagen gezeten, niet wetende wat er ging gebeuren. Met allemaal mensen om zich heen die ze niet kenden. Van daaruit zijn ze met de trein naar Auschwitz afgevoerd.

Het moet een verschrikkelijke reis geweest zijn. Ze hadden geen eten en drinken en zaten dicht op elkaar gepropt in een gesloten veewagon. Toen ze aankwamen, werd direct de kleine Helène van haar afgenomen. Dat moet heel zwaar geweest zijn voor oma. Ze is direct na de treinreis bevallen. Ook de pasgeboren Jozef, haar baby, werd onmiddellijk van haar afgenomen. De SS’ers zeiden haar: ‘Je ziet er nog goed genoeg uit om te werken’. Toen moest ze stenen slepen in dat kamp. Als je dat kan overwinnen heb je heel veel kracht. Dan ben je heel sterk! Er zijn veel mensen omgekomen door uitputting en ondervoeding.’

Hoe is het verder gegaan met uw oma?
‘Nadat ze tegen het eind van de oorlog nog de ‘Dodenmars’ heeft gelopen, is ze door het Rode Kruis teruggebracht naar Eindhoven. Terug naar de Zwaaikom waar niets meer over was. Alles was ingenomen. Ze heeft alles weer opnieuw moeten opbouwen.

Oma heeft nog elf kinderen gekregen, onder wie mijn vader. Het leven ging door, maar het trauma bleef op de achtergrond doorwerken. Als het oma echt teveel was, ging ze naar een weiland en schreeuwde het uit.’

Archieven: Verhalen

‘Om Pierre te herdenken, hebben we nog lang zijn stoel vrijgelaten’

Djake, Aras en Tess van basisschool De Handreiking in Eindhoven zijn op bezoek bij Piet Hoppenbrouwers. Hij is bij hen in de klas geweest om over de oorlog te vertellen, maar hij heeft nog veel meer verhalen over die tijd. Toen de oorlog begon was meneer Hoppenbrouwers 6 jaar.

Kunt u ons vertellen wat er gebeurde met ome Sjef?
‘Ome Sjef was een broer van mijn vader en zijn vrouw was een zus van mijn moeder. Zoals je weet moest je in de oorlog alles met bonnen kopen, en ome Sjef had de sleutel van het kantoor waar de bonnen bewaard werden… Op een avond kwamen er mensen aan de deur die de sleutel wilden hebben. Maar die gaf ome Sjef natuurlijk niet. Hij is toen opgepakt en via Vught en Westerbork naar een kamp in Duitsland gebracht. Daar was hij van 1943 tot 1945. Na de bevrijding is hij via een grote omweg door Europa weer thuisgekomen. Iedereen was blij dat hij weer terug was, maar zijn vrouw had inmiddels een andere man, want ze dachten dat Sjef dood was. Dat was voor hem natuurlijk een grote teleurstelling. Later heeft hij zelf nog een andere vrouw leren kennen, waarmee hij getrouwd is.’

Hoe vierden jullie verjaardagen tijdens de oorlog?
‘Wij hadden een winkel aan huis. Als ik jarig was, mocht ik twee of drie vriendjes uitnodigen en wij kregen dan als traktatie een beschuit met pudding erop. Cadeautjes kreeg ik meestal niet. Als de ‘grote mensen’ op bezoek kwamen, moesten wij wegwezen, de straat op of naar boven. Wij mochten niet naar de gesprekken van de volwassenen luisteren. In onze vrije tijd waren wij meestal aan het knutselen. Wij waren erg creatief en deden van alles: schilderen, tekenen, haken, breien, knopen, figuurzagen. Wij verkochten behang in de winkel en met de oude behangboeken wisten wij wel raad: tekenen, knippen en plakken. Ik verveelde mij nooit. Ik heb toen ook leren schrijven.’

Kunt u wat vertellen over het Sinterklaasbombardement?
‘Zondag 6 december tegen de middag kwamen Engelse vliegtuigen, die draaiden om boven de stad. Ze wilden de Philipsfabrieken bombarderen, omdat die oorlogstuig maakten voor de Duitsers. Ze deden dat expres op zondag, zodat er geen burgerslachtoffers zouden vallen. Maar ze hadden een inschattingsfout gemaakt en de bommen vielen niet op de fabrieken maar op de Demer, midden in de stad. De Demer was flink beschadigd, er stonden nog maar weinig gebouwen overeind. Er waren heel veel slachtoffers, waaronder een klasgenootje van mij, Pierre. Wij hebben nog lang zijn stoel vrijgelaten, om hem te herdenken. Mijn oom had een herenmodezaak in het midden van de Demer en die had niets meer over, alleen zijn geldkistje. Dat heeft hij later in Utrecht laten taxeren. Een andere oom had ook niks meer en toen heeft mijn vader geregeld dat zijn kinderen zolang konden logeren bij het ouderlijk gezin van ons dienstmeisje in Heeze. Er zijn die dag meer dan tweehonderd slachtoffers gevallen.’

Archieven: Verhalen

‘Vader deed alles wat de Duitsers zeiden om ons te beschermen’

Thijmen, Bram, Jesmae en Aminah van basisschool De Handreiking in Eindhoven zijn enthousiast onderweg naar Liesbeth Hesling-van den Boomen (1939). Ze gaan haar vragen stellen over de oorlog. die ze meemaakte in haar tienerjaren. Mevrouw Hesling woonde destijds in de wijk Oud Woensel.

Wat herinnert u zich nog van het begin van de oorlog?
‘Ik herinner me nog dat ik, al een tijd voor de oorlog begon, Hitler op de radio speeches hoorde houden. We hadden nog geen tv dus al het nieuws kwam vooral via de radio. Je hoorde ook veel nieuws via andere mensen. Zo hoorden we dat de oorlog begonnen was en dat de koningin naar Engeland vertrokken was.

Wij kinderen wisten niet wat oorlog was en waren dus in eerste instantie niet bang. Maar we werden bang gemaakt. Zo zeiden ze op school: als het alarm gaat, dan komen er vliegtuigen en die laten soms bommen vallen. Zo gauw je het alarm hoort, ren je zo hard als je kan naar huis. Kijk goed op de grote torenklok. Je mag er maar vijf minuten overdoen. En als je er langer overdoet moet je volgende keer op school blijven en moet je schuilen in de grote kelder.

Wij renden dan naar huis. Thuis moesten we onder de eettafel gaan zitten en op tafel zoveel mogelijk kussens leggen. Ze zeiden ons dat als er bommen door het plafond zouden vallen, ze niet door de tafel met kussens zouden komen.’

Wat was er vervelend op de kostschool?
‘Toen ik naar de middelbare school ging, moest ik op kostschool. Dat was verschrikkelijk. Bij de nonnen. Die waren heel streng. Na twee jaar eisten de Duitsers de kostschool op want de school had eigen groentetuinen en daardoor veel voedsel. Ik mocht naar huis terug. Dat voelde voor mij als ‘de bevrijding’.

Vanaf dat moment ging ik naar de middelbare school in Eindhoven. Maar ik had alleen maar de zwarte kleren met witte boordjes uit de kostschooltijd. Dat was de kleding die je bij de nonnen aan moest. Er was geen andere kleding dus moest ik in de zwarte kleren naar school. Kinderen pestten mij ermee. En ze zeiden ook: jij komt uit Woensel, dat boerendorp, daar wonen alleen maar sigarenmakers en boeren. Ik voelde me dan heel klein. Ik voelde me ineens geen persoonlijkheid meer, mijn hele identiteit was weg. De meiden waren zo grof. Mijn zus, die heel goed kon naaien, heeft toen een grote bloem op mijn zwarte jurk geborduurd. En in de zwarte rok maakte ze twee reepjes blauw. Zodat het er iets leuker uitzag.’

Wat deed uw vader?
‘Vader was een hele zorgzame vader die alles deed wat de Duitsers zeiden om daarmee ons te beschermen. Als we fietsen moesten inleveren van de Duitsers, ging hij ze niet verstoppen. Hij zette ze op straat. Ook de radio leverde hij direct in. Hij wilde geen risico’s nemen. We hadden acht kinderen thuis, zes jongens en twee meisjes.

Hij wilde veilig met zijn gezin de oorlog doorkomen. Hij was geen held, maar hij was wel een held voor zijn gezin; hij heeft ons allemaal beschermd, niemand is opgepakt of in de gevangenis gezet. Als de oudste broers, die al op het gymnasium zaten, met brieven thuiskwamen van onderduikers, dan stopten ze die onder het vloerkleed. Zij wilden wél tegen de Duitsers ingaan, maar vader verbrandde de brieven. Hij heeft het gezin altijd beschermd.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Vier dagen voor 18 september stond er ineens bij de hoek van de Kloosterdreef, Woenselsestraat een afweergeschut. Daar stonden jonge Duitse soldaten bij. Toen de Amerikanen Woensel in kwamen, nadat ze in Son geland waren, schoten ze op de Duitse jongens bij het afweergeschut. Die soldaten waren pas 17 jaar en hadden de oorlog ook niet gewild. Mijn broers hebben de jongens nog naar het ziekenhuis gebracht.

De bevrijding was een groot feest. Iedereen vierde feest. Wij kregen een Engelsman ingekwartierd in huis, hij heette Eddy Murphy. Hij was een Engelse ‘ouderlans’ en reed op een hele grote motor. De officieren hadden aan moeder gevraagd of ze onze keuken mochten gebruiken om eten te koken. Verder leefden ze gewoon op straat met hun tanks, auto’s en vrachtwagens. Wij waren bevrijd, maar de rest van Nederland nog niet.

Eddy had als taak alles door te vertellen wat er gebeurde aan het front rond Nijmegen en Arnhem. Dus reed hij op zijn motor naar die omgeving en ging dan weer terug naar de officieren om te melden hoever het daar stond. Hij kwam vaak in de nacht helemaal onder de modder terug. Van moeder mocht hij niet naar de badkamer, hij had een klein kamertje met een opklapbed en daar sliep hij dan. Eddy was een hele aardige jongeman die het heeft overleefd. Toen Nederland bevrijd was, is hij naar Engeland teruggegaan en getrouwd. Jaren later kwam hij bij moeder op vakantie.’

Archieven: Verhalen

‘Wij zagen hoe parachutisten in Son uit vliegtuigen sprongen’

Tijn, Yassin, Fajah en Yara interviewen Dinie van Oudenhoven (1933) over haar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Ze was 6 jaar oud toen de oorlog begon en woonde met haar ouders, zeven zussen en een pasgeboren broertje aan de Woenselsestraat in Eindhoven. Haar vader werkte als glasblazer bij Philips. Het was een tijd vol angst, onzekerheid en moeilijke keuzes, zegt ze, maar ook van moed en menselijkheid. Aan de leerlingen van basisschool De Handreiking in Eindhoven vertelt ze haar verhaal.

Hadden jullie een schuilkelder?
‘We woonden met vier families van ons op een rij. Mijn vader had zelf een schuilkelder gebouwd in de tuin, waar we met de vier gezinnen schuilden zodra het luchtalarm afging. Voor de kelder hing een gordijn. Ik vond het heel erg eng. Het harde geluid van het alarm, dat op de nabijgelegen school stond, galmde door de straten. In diezelfde school waren Duitse soldaten gelegerd, waardoor ik en andere kinderen lange tijd niet naar school konden. Hoewel de oorlog dreigend en beangstigend was, bleven wij toch spelen en proberen een zo normaal mogelijk leven te leiden.’

Waren jullie bang voor Duitse soldaten?
‘Ondanks de dreiging van de Duitse bezetting, waren niet alle soldaten vijandig. Mijn moeder riep, ondanks waarschuwingen van buren, soms Duitse soldaten binnen om hen eten te geven. ‘Die soldaten hebben ook honger’, zei ze dan. Dit gebaar van medeleven was niet zonder risico, maar toonde hoe mensen zoals mijn moeder ondanks alles hun menselijkheid behielden.’

Waren er ook aardige soldaten?
‘Tijdens een bombardement moesten we op een dag halsoverkop naar de schuilkelder vluchten. Mijn moeder, die net een flesje pap voor mijn pasgeboren broertje had klaargemaakt, moest het flesje achterlaten. Terwijl de baby ontroostbaar huilde, kwam plotseling een Duitse soldaat binnen. Hij had het gehuil gehoord, was teruggelopen naar de keuken en bracht de fles naar de schuilkelder. Later hoorden we dat deze soldaat was doodgeschoten, misschien wel omdat hij hulp had geboden aan een Nederlands gezin. We zullen het nooit weten.’

Wat was het angstigste moment voor u tijdens de oorlog?
‘Het was vlak voor de bevrijding. In een smal gangetje naast ons huis werd een groot Duits kanon geplaatst. Wij vonden dit doodeng. Op een dag, terwijl we in de schuilkelder zaten, klonk er plotseling een oorverdovende knal. Toen ze na afloop naar buiten kwamen, zagen we dat een granaat een enorm gat in de zijmuur van hun huis had geslagen. Dit maakte duidelijk hoe dichtbij de oorlog soms kwam.’

Hoe beleefde u de bevrijding?
‘De bevrijding was een moment van vreugde, maar ook van gevaar. Wij keken vanuit het raam toe hoe parachutisten in Son uit vliegtuigen sprongen. We wisten dat het einde van de oorlog dichtbij was, maar dat betekende niet dat het gevaar voorbij was. Tijdens de gevechten tussen de Amerikanen en Duitsers moesten we opnieuw de schuilkelder in.

Op een gegeven moment deed ome Kees het gordijn voor de schuilkelder open om te kijken wat er gebeurde. Meteen werd er een granaat naar binnen gegooid. De rook vulde de ruimte en de paniek was enorm. Mijn babybroertje huilde, mensen gilden, en de paniek was groot. Uiteindelijk bleef iedereen ongedeerd.

Later besloot de familie te vluchten. Opa woonde vlakbij en had een paard en wagen, en met vier gezinnen vertrokken we richting Strijp, naar Opoe. Daar verbleven we tot in de nacht, daarna zijn we te voet over de velden naar huis gegaan wegens gebrek aan ruimte bij Opoe.

Toen de oorlog echt voorbij was, vierden we feest op straat. Mensen zwaaiden met vlaggen en er reden bussen en auto’s door de stad. Mijn moeder maakte een pan erwtensoep en deelde die uit. Hoewel er vreugde was, bleef de angst nog lang hangen. Ik bleef na de oorlog nog lang bang voor onverwachte geluiden en sirenes.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ben naar Australië gevlucht’

Nimra, Ilham en Yussef van het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West intervieuwen meneer Thomas Kho. Meneer Kho is voor het interview naar het Mundus College gekomen. Hij heeft een bijzonder verhaal, want hij is in Papoea-Nieuw-Guinea geboren en zijn vader is Chinees.

Waar komt u vandaan?
‘Ik kom van Papoea-Nieuw-Guinea, dat is een deel van Indonesië. Mijn moeder was Papuaans, mijn vader was Chinees. Ik ben geboren op een paradijselijk eiland met palmbomen. er waren boerderijen, daar verbouwden we zoete aardappelen en maakten we Sago. Sago is een soort meel. Als je het mengt met heet water, wordt het een dikke substantie, die je kunt eten. Papoeas eten dat met vis of vlees. Het is heerlijk!’
‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten we naar een ander eiland vertrekken. We reisden van eiland naar eiland in een prauw, een houten boot met een roeispaan. De boot had geen motor. Alles moest met roeispanen, op de golven. Het was een gevaarlijke reis. We gingen met de hele familie aan boord. Ik had drie broers en drie zussen, met mij erbij zeven kinderen. Ik ben de jongste van het gezin. Toen we aankwamen op Biak, was ik nog maar een kleine jongen.’

Waarom was uw Chinese vader in Indonesië?
‘Chinezen zijn handelaren en handelden met de Nederlanders, maar de Indonesiërs hielden niet van Chinezen. Dus de Chinezen werden vervolgd en ze vluchtten van Batavia naar Ambon en daarvandaan verspreidden ze zich verder. Mijn vader ging naar Nieuw-Guinea en de anderen gingen naar andere eilanden. Want als ze bij elkaar bleven, zouden ze vermoord worden. Mijn vader ging naar het eiland, waar ik vandaan kom. Als je daar wilt wonen, in het dorpje, moet je trouwen met een Papoea vrouw. Je moet trouwen en dan ben je welkom. Dan ben je als een koning daar om te gaan wonen. En daar is hij met mijn moeder getrouwd en ben ik geboren.’

Waarom bent u naar Nederland gegaan?
‘Nieuw-Guinea was van Nederland, net als de rest van Indonesië, maar sinds 1945 is Soekarno bezig met om Nederlanders weg te jagen. Toen kwam er oorlog en moesten jonge Indonesische mannen vechten. Ik was toen 18 en ben naar Australië gevlucht. Want ja, als ik in de oorlog zou gaan vechten, zou ik dat niet overleven. Ja, veel vrienden die ik had, zijn gedood. Al die vrienden van mij.’
Mijn familie had geld en ze konden voor me betalen. Ze gaven me een paspoort en ik kon mezelf ontwikkelen. Ik heb dus een tijdje in Australië gewoond, maar uiteindelijk koos ik ervoor om naar Nederland te verhuizen. Ik had al een beetje Nederlands geleerd. Ik sprak het niet goed, maar ik kon het wel begrijpen. Mijn andere broers leerden vooral Chinees, dus zij konden geen Nederlands spreken.’

Had u last van discriminatie?
’In Australië heb ik geen last gehad van discriminatie. Het is een multicultureel land, waar mensen van alle rassen samenwonen. Maar toen ik naar Nederland kwam, voelde ik veel discriminatie, vooral in het begin. Mensen zeiden bijvoorbeeld: ”Ga terug naar je land.” Maar ik sprak de taal ook niet goed. En ik had mijn familie niet hier. Ik ging mensen zoeken, die mij konden helpen. En die waren er ook, ik heb heel veel Nederlandse mensen gekend, die mij hebben geholpen. Ze waren altijd lief.’

Wat voor baan vond u, nadat u had gestudeerd?
Het eerste wat ik deed, was in militaire dienst gaan. Daarna kwam mijn broer naar Nederland, die zei tegen me “Wat wil je?”. Hij vroeg me of ik een huis wilde kopen. Dat wilde ik natuurlijk wel, maar ik had geen geld. Hij zei: “Wij gaan nu een restaurant openen en we willen dat je erbij komt, dan krijg je salaris.” Dat heb ik gedaan en ik heb zo hard gewerkt. Soms 12, 13 uur per dag en zo is het gelukt.’
‘Mijn oudste dochter is nu 50. Zij heeft haar eigen restaurant in Rotterdam, junk vegan food restaurant. Als je vegan wil eten, dan mag je bij haar komen. Het is een modern restaurant. Ik ben daar pas geweest met mijn kleindochter. Heel lekker!’

Archieven: Verhalen

‘De buurman mocht je ook een pak slaag geven’

Ayam, Mandy, Mustafa en Sinem van het Mundus college in Amsterdam Nieuw-West interviewen meneer Sonny Caster. Meneer Caster kwam alleen met het vliegtuig van Aruba naar Nederland. De leerlingen vinden dat heel knap. Hij heeft veel foto’s bij zich en ook een stamboom van zijn familie.

Waar zijn uw ouders geboren?
Mijn ouders zijn in Suriname geboren, maar mijn vader is naar Aruba gegaan, omdat er in Suriname geen werk was. Toen hij een keer op vakantie ging naar Suriname heeft hij mijn moeder ontmoet. Later zijn ze samen op Aruba gaan wonen, getrouwd en hebben vijf kinderen gekregen. Een van die kinderen ben ik.’

Hoe was uw jeugd op Aruba?
‘Toen ik klein was op Aruba, spraken we heel vaak met onze ouders over Suriname. En we werden ook vaak naar een tante of een oom gestuurd, meestal om wat eten te brengen, en dan bleef je daar weer zitten en dan gingen ze met je praten. Ze namen altijd veel tijd om met kinderen te praten en hen uit te leggen hoe de familie in elkaar zit. Ik vond het altijd heel leuk om al die oude verhalen te horen van iedereen. En dan kreeg ik natuurlijk snoep mee als ik weer terug naar huis ging.’

Wat heeft u overgenomen van de Surinaamse cultuur?
‘Het eten en drinken vind ik lekker uit de Surinaamse cultuur, wij werken veel met kip en rijst. Je kunt het vergelijken met de Turkse en Marokkaanse cultuur.’
‘Toen ik naar Nederland kwam, kon ik kiezen: ik kon naar een internaat, een soort studentenhotel of ik kon naar een Nederlands gezin. Ik dacht: ‘Als ik in Nederlands gezin kom, dan leer ik de cultuur veel sneller en veel beter, omdat je gewoon het dagelijks leven van Nederlanders meemaakt.’ Dus ik koos voor een Nederlands gezin en zo ben ik ook in aanraking gekomen met de Nederlands keuken. Veel aardappelen en groenten en niet zoveel vlees in die tijd, maar het was goed. Ik vind het Nederlands eten best lekker.’

Wat zijn de verschillen tussen Surinaamse, de Arubaanse en de Nederlands cultuur?
‘Surinamers en ook Arubanen zijn enorm op familie gericht en Surinaamse kinderen worden zeer beleefd en respectvol opgevoed. In Nederland, toen ik hier kwam, vond ik dat het minder was. Wat me echt opviel was dat kinderen hier ‘jij’ zeggen tegen hun ouders, dat is bij ons absoluut niet. Bij ons zeg je ‘U’. Ook in Suriname, in de buurt waar je woont, noem je iedereen oom en tante. De hele buurt is familie. En toen ik klein was en ik iets verkeerd had gedaan, dan kreeg ik een pak slaag. Ik werd met de riem, hand of met een mattenklopper geslagen. Ook als de buurman zag dat je iets verkeerd had gedaan, dan mocht die je ook een pak slaag geven. Als je vader hoort dat dat is gebeurd, dan heb je de familie te schande gezet. Dus dan moest je je echt schamen. In Nederland is dat allemaal heel anders.’

Heeft uw familie een slavernij-verleden?
‘Ja, van mijn moeders kant heb ik een stamboom gemaakt. In Den Haag heb je een archief, waar je alles kunt opzoeken. Mijn zoektocht gaat terug naar 1803. Ik heb een voormoeder die uit Senegal komt en haar zus ook. Zij waren tot slaaf gemaakten en later hun kinderen waren ook.’

 

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Als baby ging ik mee naar Curaçao’

Milkias, Vadym en Imran van het Munduscollege in Amsterdam Nieuw-West interviewen meneer Romeo Hoost. Romeo komt naar school en heeft veel boeken bij zich om te laten zien. Een boek over Bouterse, maar ook ‘Wij slaven van Suriname’ van Anton de Kom. Meneer Hoost heeft veel meegemaakt, de leerlingen zijn onder de indruk van zijn verhaal.

Wanneer en waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren op 16 september 1946. Dus ik ben nu 78 jaar. Ik ben in Suriname geboren. Het was de tijd dat vele Surinamers naar Curaçao trokken. Daar was Shell gevestigd, de oliemaatschappij. Dat bedrijf betaalde goed. Mijn vader was elektricien en verhuisde vanuit Suriname naar Curaçao om bij de Shell te werken. Surinamers kregen van de Shell om de vier jaar betaalde vakantie naar Suriname. Mijn moeder mocht eigenlijk niet reizen, want ze was negen maanden zwanger van mij, maar ze heeft de KLM voorgelogen dat ze pas zeven maanden zwanger was. Ik heb begrepen dat ze om acht uur ’s avonds aankwamen in Paramaribo en ik werd om middennacht geboren. Ik ben dus in Suriname geboren. Na twee maanden ging ik als baby mee terug naar Curaçao.’

Hoe was Curaçao?
‘Het was en het is een mooi eiland. Op Curaçao heb ik wel apartheid leren kennen. Want de Nederlanders, die er voor de Shell werkten, hadden aparte compounds. Dat waren dorpen, die helemaal omgeven waren met muren, en je kwam er niet zomaar binnen als lokale bewoner. Dus daar heb ik apartheid leren kennen, daar woonden Nederlanders van dekoloniale heerser in aparte dorpen.’

Wanneer ging u weg uit Curacao?
‘In 1975 was de onafhankelijkheid van Suriname en toen ging ik daar weer op vakantie. Ik zei toen: “Als ik binnen twee weken een baan vindt, dan blijf ik in Suriname.” Iedereen lachte me uit, want Suriname betaalde slecht en Curaçao betaalde goed. Met mijn eerste baan in Suriname verdiende ik ook niet zoveel, zelfs de eigenaar van het bedrijf lachte me uit. Maar ik zei: ‘Ik ben een nationalist, en ik vind dat je het nationalisme niet praktiseert met woorden, maar met daden.’
‘Eind november 1982 kwam ik naar Brussel voor een congres, ik was voorzitter van de vakbond. Na twee weken zou ik weer teruggaan, maar toen vonden er een moordpartij plaats, door deze man Delano Boutersen, waarbij 15 mensen werden gedood. Toen werd mij geadviseerd om niet terug te gaan naar Suriname. Het was hartje winter, december en er werd mij geadviseerd om een winterjas te kopen, maar ik vond dat ik die niet hoefde, want ik zou toch binnenkort weer teruggaan. Dat is nu 42 jaar geworden. Voilà. Vanaf dat moment ben ik hier in Nederland blijven wonen en heb uiteindelijk toch een winterjas gekocht. Toen ik definitief moest blijven, heb ik mijn vrouw en haar moeder laten halen.’

Kent u iemand in uw familie, die vroeger slaaf was?
’Ja, mijn directe grootmoeder, de moeder van mijn moeder, was een rechtstreekse afstammeling van een slavin en een slaaf. En ze was echt zwart, maar ik vond haar altijd mooi. Als we op vakantie kwamen in Suriname, gingen we een week bij haar logeren. En dan vertelde ze ons verhalen uit haar jeugd, die ze heeft meegemaakt als een slavenkind.’

Gaat u nog wel eens naar Suriname of Curaçao nu
‘Ik heb gezworen dat zolang Bouterse niet achter slot en grendel zit, ga ik niet naar Suriname. Niet dat ik bang was van hem, maar ik vind iemand die crimineel is, die mensen heeft vermoord, achter slot de grendel hoort. Hij is wel veroordeeld, is daarna ondergedoken en is vorig jaar december overleden in zijn schuilplaats. Ik ben een grote tegenstander van Bouterse. Ik heb het principe gesteld. Ik ga niet naar Suriname, zolang hij niet achter de gesloten grenzen zit. Hij is nu overleden. Ik had overwogen om te gaan, maar ik word bedreigd en dus heb ik besloten er niet meer heen te gaan.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Je vader heeft veel voor mijn betekend’

Seif, Rana, Dina en Kallista van het Mundus college in Amsterdam Nieuw-West interviewen mevrouw Josine Taus. Mevrouw Taus is opgegroeid in Suriname en ze vertelt hoe het daar was en hoe het voor haar was om naar Nederland te komen. Na het gesprek zegt ze dat ze aan de leerlingen nu al meer heeft verteld, dan ze ooit aan haar eigen kinderen heeft verteld.

Wat herinnert u zich van Suriname?
‘Mijn vader was directeur op een schooltje in een klein dorp. In dat dorp, kwamen kinderen zonder ontbijt op school, dus uit zijn eigen zak betaalde hij brood voor de kinderen. Daarom heeft de school de naam van mijn vader gekregen, de Tausschool, omdat hij zoveel heeft betekend voor die kinderen.’
‘Toen er een keer een feest was op de school, kwam er een dame met een eend onder haar arm op me af, ze zei: ‘Ik heb geen cadeautje kunnen kopen, maar ik heb wel een eend’. Ik kreeg gewoon tranen in mijn ogen. Ik zei: ‘Ah, dat hoeft niet’, maar ze zei: ‘Nee, je vader heeft veel voor mij betekend, neem het mee, ik geef het!’. Dus ik ging met een eend naar huis, ik vond het zo leuk.’

Merkte u dat Suriname een kolonie van Nederland was?
‘Op school hesen we elke dag de Nederlandse vlag en we moesten ook het Nederlandse volkslied zingen. Daar snapten we geen ene hol van. Maar mijn vader was directeur van die school en op zijn school hesen ze twee vlaggen; de Nederlandse en de Surinaamse vlag. En omdat ik zijn dochter was, mocht ik hem vaak helpen met het hijsen, dat vond ik leuk. Ik was nog jong en vond het gezellig. Eigenlijk pas toen ik in Nederland kwam en naar school ging, dacht ik pas ‘Shit, de Nederlandse vlag werd daar gehesen’ en toen pas werd ik bewust ervan dat dat vreemd was.’
‘In 1975 werd Suriname onafhankelijk en toen vroeg mijn vader of we Nederlander wilde worden of Surinamers blijven. We mochten kiezen van hem. Wij kozen ervoor om Surinamer te blijven. En die mensen die Nederland kozen, die vertrokken. Er was een soort leegloop uit Suriname. Mijn vader is altijd in Suriname gebleven, hij hield van zijn land. Ik ben toen ook gebleven, ik kwam wel later gegaan om te studeren.’

Waar kwamen uw grootouders vandaan?
‘Mijn overgrootouders kwamen uit India en Afghanistan, zij waren contractarbeiders. Mensen uit India werden na de afschaffing van de slavernij naar Suriname gebracht en werden geplaatst voor het werk dat de slaven deden. Ze kregen een contract en mochten na afloop van het contract terug naar India, maar mijn familie is in Suriname gebleven.’
‘In India werden ze geronseld. Er werd tegen hun gezegd: “Ga mee naar het land van paradijs, daar is alles geweldig en goed”. Mijn overgrootmoeder was gewoon met haar kind aan het winkelen en toen ze zo’n ronselaar tegenkwam had ze dat kind gewoon daar achtergelaten en  ging ze op de boot naar Suriname. Mijn overgrootvader was gevlucht voor de oorlog in Afghanistan en kwam in India aan. Hij zag een boot em daar is hij gewoon op gestapt. Hij wist niet wat voor boot het was, maar zo kwam hij in Suriname, daar komt mijn naam Taus vandaan. Ik heb dus ook Afganistaanse roots’
‘Mijn vader is grootgebracht door zijn grootmoeder, die uit India kwam. Wanneer die boot uit India aankwam, stonden er aan de kade allemaal mannen de boot op te wachten, die een vrouw uitzochten. Zo is mijn overgrootmoeder ook door een man uitgezocht en die man was rijk, hij had een hele boerderij waar ze gingen wonen. Mijn grootmoeder was kastelein, dus ze schonk drankjes in. Nadat de mannen hadden gewerkt, kwamen ze ‘s avonds bij haar een drankje doen. Het was niet echt een café, maar gewoon een balkonnetje van het huis met wat stoeltjes en krukjes.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik ben op mijn 18de naar Nederland gekomen om te studeren. De eerste dag in Nederland heb ik veel gehuild, ik dacht: ‘Waar ben ik terecht gekomen?’ In Suriname hadden we een heel groot huis en toen kwam ik hier aanrijden en toen zag ik het appartement, waar ik zou gaan wonen en dacht; ‘Wauw, dit hele pand is voor mij’, maar toen bleek het dat maar twee venstertjes voor mij waren. Toen was ik echt in shock en heb gehuild, maar gaandeweg ben ik er wel aan gewend.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892