Archieven: Verhalen

‘We vonden het prachtig dat deze Amerikaanse soldaat bij ons thuis was’

Els Peeters vertelt aan Olivier, Tomasso, Veerle en Sara van basisschool de Hasselbraam over de oorlog. Zij was als jong meisje (5) bang voor de harde geluiden die deze tijd met zich meebracht, zoals de talloze vliegtuigen die laag overkwamen, de laarzen van de Duitsers en de bommen. De angst die ze in de oorlog heeft ervaren, is in haar latere leven vaker naar boven gekomen.

Wat was het moeilijkste dat u meemaakte in de oorlog?
‘Het was erg moeilijk toen mijn vader door de NSB’ ers was opgepakt en hij een periode in de gevangenis en in kamp Vught zat. Ik was een keer met mijn broer, die een jaar ouder is dan ik, buiten toen er een Duitse soldaat aankwam op een grote motor. Hij vroeg aan ons de weg en zonder dat ik en mijn broer iets tegen elkaar zeiden, wezen we hem tegelijkertijd de verkeerde weg. We hebben toen tegen elkaar gezegd: nu moeten we maken dat we wegkomen, anders zijn we de pineut. Zulke dingen deden we, omdat het voor ons een heel akelige tijd was.’

Heeft u ook eens iets anders brutaals gedaan?
‘In de oorlog moest iedereen zijn radio inleveren, ook mijn familie. We hadden twee radio’s, een grote en een kleine. De kleine verstopten mijn ouders achter de muur op zolder, zodat zij konden blijven luisteren naar Radio Oranje. Ik wist daar als kind niks van, dan kon ik me niet verspreken tegen vriendinnetjes.

De grote radio ging achterop de fiets, die ging ik met mijn broer inleveren. Ik moest hem vasthouden. Toen we aankwamen bij het politiebureau, pakte mijn broer de radio en liet hem op de grond kapot vallen. Hij zei naderhand tegen mij dat als wij de radio niet mochten hebben, hij hem ook niet aan de Duitsers wilde geven. Dat begreep ik wel, maar ik vond het nog steeds ontzettend dapper.’

Wat heeft u geholpen om de moeilijke gebeurtenissen te verwerken?
‘Later kreeg ik tijdens mijn werk als onderwijzeres last van psychische klachten, ik moest mijn werk toen neerleggen. Ik ging in therapie en daarbij was dansen erg belangrijk en helend voor mij. Door de bewegingen tijdens het dansen kwamen herinneringen aan de oorlog naar boven. Daardoor werd mij duidelijk hoe bang ik was geweest. Het dansen hielp erg met de verwerking, ik ben het nog lang blijven doen.’

Wat herinnert u zich van de bevrijding?
‘Over de bevrijding van de stad weet ik niet veel meer. Wat me nog wel goed bijstaat is dat een van mijn broers erg geïnteresseerd was in de gedetailleerde landkaarten die de Duitsers hadden. Hij zag eens in een garage een Duitse jeep staan en ging kijken of daar kaarten lagen. Toen is er iemand langsgelopen en is er brand ontstaan. Mijn broer liep daarbij brandwonden op aan zijn benen en lag wekenlang in bed. Dagelijks kwam er een verpleegster om hem te verzorgen. Hij lag ook nog in bed toen het bevrijdingsdag was. De dag daarna nam mijn oudste broer een Amerikaanse soldaat mee naar huis en bracht hem naar de zieke broer. Ons hele gezin vond het prachtig dat deze soldaat bij ons thuis was en ons snoepjes gaf. Voor mij was dit hét moment van bevrijding.’

Archieven: Verhalen

‘Niemand wist wat de soldaten kwamen doen en hoe lang ze zouden blijven’

Robin, Julièn en Veerle van basischool de Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij Betty van Galen om haar over haar oorlogstijd te interviewen. Zij was nog een meisje toen de oorlog begon, 5 jaar oud. De kinderen gaan wat onwennig bij haar op de bank zitten en beginnen met hun vragenvuur.

Hoe beleefde u het begin van de bezetting?
‘Toen de oorlog begon woonde ik in Lemmer, in Friesland, ik was toen 5 jaar. Ik zag de Duitsers het dorp binnenkomen, over de dijk met paarden en wagens vol spullen. MIjn tante rende de straat in om te kijken, want iedereen wilde zien wat er gebeurde. Niemand wist wat de soldaten kwamen doen en hoe lang ze zouden blijven.

In die tijd stonden er nog bijna geen auto’s in de straat, slechts twee mensen in het dorp hadden er een, dus het was altijd heel stil. Alle huizen in onze straat werden bezet door Duitse soldaten. Alleen mijn huis niet. Mijn vader zorgde namelijk voor de verdeling van de kolen in Friesland. Dat was een belangrijke baan dus wij mochten in ons huis blijven. Ik vond de Duitsers in de straat niet eng. Vaak waren ze aardig en ze lieten zelfs foto’s zien van hun eigen kinderen. Soms gaven ze ons een soort donker zuurdesembrood wat Kuch heette.’

Hoe beleefde u de oorlogsjaren?
‘In Friesland was er geen echte honger. Er woonde veel boeren, dus daar kon altijd wel iets geregeld worden. Mensen uit Amsterdam kwamen vaak met de boot naar Lemmer om eten te zoeken. Soms bleven ze ook bij ons thuis logeren. Er was wel schaarste. Als je bijvoorbeeld koekjes wilde, dan moest je zelf suiker en boter naar de bakker brengen, dan bakte die koekjes voor je. Je kon verder alleen nog iets kopen met bonnen.

Tijdens de bombardementen moesten we schuilen in de kelder, soms zelfs de hele nacht. Ik en mijn zusje vonden dat wel spannend. Onze school werd door de Duitsers gebruik. Daarom kregen we weinig les, op een enkele keer na als we in het parochiehuis mochten.

Het verdrietigste wat tijdens de oorlog is gebeurd, is dat er een klein meisje uit ons dorp is gestorven bij een bombardement. Ze hebben haar toen een mooie witte jurk aangetrokken en opgebaard in de kerk. Dat was de eerste keer dat ik een dode zag.’

Wat vond u van de bevrijding?
‘Toen ik 10 jaar was, kwam de bevrijding. Ik zag eerst de Duitsers vluchten en daarna kwamen de Engelsen en Canadezen. Overal hingen vlaggen. We kregen chocolade en kauwgom van de soldaten, dat had ik nog nooit gehad. Het was een groot feest.

Maar er was ook verdriet. Mijn oom, de broer van mijn moeder, woonde in Eindhoven aan de Biesterweg. Daar waren de mensen al in september 1944 bevrijd. Maar de dag na de bevrijding was er nog een bombardement. Mijn oom schuilde in een schuurtje, dat geraakt werd. Hij is toen overleden, samen met de anderen die ook in dat schuurtje zaten. Het wrange was dat hun huizen onbeschadigd bleven. Pas een half jaar later, bij de bevrijding van Friesland, hoorden we dat hij was overleden.’

Archieven: Verhalen

‘Wij waren niet voorbereid voor de winter, omdat we nog in zomerkleding liepen’

George Whortington (1953) wordt geïnterviewd door Jouke, Mark en David van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord. Samen hebben ze zijn verhaal over de geschiedenis in het voormalige Indië vastgelegd.

Kunt u iets over uw achtergrond vertellen?
‘Ik ben geboren in Bandung in1953, dat ligt in midden-Java. Ik heb een oudere zus, een oudere broer en een jongere broer. Ik heb weinig herinneringen aan Indonesië, omdat ik uit Indonesië vluchtte met mijn familie toen ik 2,5 jaar oud was. Ik heb onderzoek gedaan door fotoboeken te bekijken en vragen te stellen aan mijn oudere broer om te weten wat er in mijn koloniale geschiedenis gebeurde. Mijn vader was een militair, hij zat in het koninklijks Nederlands-Indisch leger. Mijn moeder was een coupeuse, ze maakte kleding. Mijn moeder was een ‘buitenkamper’ tijdens de Tweede Wereldoorlog, zij moest uniforms maken voor de Japanse soldaten. Mijn vader vocht tegen de Japanners; hij was krijgsgevangene en werkte vier jaar aan de de Birma-spoorlijn. Veel mensen stierven daar, maar mijn vader bleef sterk en overleefde de oorlog. Na de oorlog ontstond er een revolutie, de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog.  Veel jongeren gingen de  straat op met zelfgemaakte wapens,  scherpe bamboestokken om mensen te spiesen. We gingen vaak onder bedden schuilen, omdat er kogels door de ramen vlogen. Na de revolutie met een Indonesische overwinning hadden wij een keuze om in Indonesië te blijven of terug naar Nederland gaan. Wij besloten om met de boot een overtocht te nemen naar Nederland.’

Hoe was die reis naar Nederland?
‘Met mijn familie vertrokken we uit Indonesië met de boot. De tickets voor de tocht waren heel duur. Wij moesten voor zes tickets betalen en dat kostte 15.000 gulden, dat is ongeveer 6800 euro. Omdat het zo duur was moesten wij spullen verkopen om genoeg geld te hebben. Het was heel druk op het schip, wij sliepen in hutten, maar het was redelijk comfortabel. De reis duurde drie maanden, bij de Middellandse Zee was het heel heftig omdat er veel storm viel. Wij kwamen aan in onze bestemming, Rotterdam. Het was heel koud, heel anders dan Indonesië. Wij waren niet voorbereid voor de winter omdat we nog in zomerkleding liepen. Wij werden naar een heel groot pension in Dordrecht  gebracht, met een ander familie. Het was een heel groot pension en de mensen daar waren heel lief. Wij hoefden niet te betalen omdat de regering de pensionhouders betaalde.’

Hoe was het voor u na aankomst in Nederland?
‘Na een tijd kregen wij een keuze waar we zouden wonen. Zuid-Holland of Limburg. Wij kozen een woning in Zuid-Holland, Papendrecht. Wij waren de eerste donkere mensen daar, wij werden raar aangekeken en ze gaven ons namen; zoals ‘poepchinees’. Er werden ook rare vragen gesteld, bijvoorbeeld of wij in bomen woonden. Ik zat eerst op een katholieke school, daar kreeg ik van veel dingen de schuld, omdat ik donker was. Er werd een keer een houten bordenwisser op mijn hoofd gegooid door de leerkracht, waarna mijn vader  ontzettend boos werd en besloot dat het beter was als ik naar een openbare school zou gaan. Bij de openbare school had ik het al meer naar mijn zin en was het in het algemeen veel beter. Zo deed ik aan veel toneelstukken mee en voelde me daar mezelf.’

Doet u nog iets met uw Indische verleden?
‘Tegenwoordig ga ik één keer in de maand naar een Indische bijeenkomst bij een verpleeghuis. Daar ontmoet ik andere mensen die hetzelfde als mijn familie hebben meegemaakt. Ik leer heel veel over hun geschiedenis in de koloniale tijd en daar ben ik heel geïnteresseerd in. Ik ben heel dankbaar dat ik onderzoek gedaan heb en veel vragen beantwoord zijn.’

Archieven: Verhalen

‘Iedereen was als het ware een ouder, een begeleider, een leraar’

Irving Gill (84 jaar) wordt door enkele leerlingen van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord geïnterviewd. Kayra, Chahid, Imrane, Abel en Ahmed leggen zij zijn verhaal vast.

Hoe zag uw jeugd eruit in Paramaribo?
‘Mijn eerste bewuste herinneringen stammen van rond mijn vierde jaar. Ik begon me toen pas echt bewust te worden van mijn omgeving: mijn broer, mijn zusje, de buren, de geur van de straat, de geluiden van spelende kinderen. Wat me bijblijft is hoe betrokken iedereen was bij je opvoeding. Als je als kind iets deed dat niet mocht, werd je daar op aangesproken – niet alleen door je ouders, maar ook door de buren. Iedereen was als het ware een ouder, een begeleider, een leraar.
De discipline die we kregen was soms streng, maar altijd bedoeld om ons iets te leren. Mijn vader was een harde werker en ook streng als opvoeder. Als ik mijn taak niet uitvoerde, kreeg ik geen koekje. Dat lijkt klein, maar voor een kind is het een levensles. Je leert verantwoordelijkheid, en je leert dat acties gevolgen hebben. Die lessen draag ik tot op de dag van vandaag met me mee.

Ik ben geboren in Paramaribo, Suriname. Nu zit ik hier als een man van bijna 84 jaar. Hoe komt het dat ik hier nog ben? Dat is een vraag die velen mij stellen. Het antwoord is misschien eenvoudiger dan je denkt: medemenselijkheid. Het zit in hoe je leeft met anderen. Ik heb altijd gezegd dat er geen wezenlijk verschil is tussen mensen. Ja, we verschillen in kleur, cultuur of geloof, maar uiteindelijk zijn we allemaal hetzelfde. Die gedachte heeft me door het leven gedragen, in goede en slechte tijden.’
Wat leerde u over ongelijkheid?

‘In mijn jeugd wist ik niet wat ‘rijk’ of ‘arm’ betekende. We waren allemaal hetzelfde, tenminste, zo voelde het. Sommige mensen woonden in een groter huis, maar dat maakte niemand beter of slechter. Pas op mijn 26e, toen ik in Nederland kwam, begon ik het verschil te zien. Hier spraken mensen over rijkdom, bezit, status. Dat had ik nooit zo geleerd.
Ook het idee van taakverdeling tussen man en vrouw leerde ik pas in Nederland. In Suriname ging dat vanzelf. Mijn vader werkte buitenshuis, mijn moeder zorgde voor het gezin. Daar werd niet over gepraat, het was gewoon zo. In Nederland merkte ik dat hierover discussies gevoerd werden, dat er een maatschappelijk debat was over rollen en gelijkheid. Dat zette me aan het denken: hoe vanzelfsprekend is wat je als kind meekrijgt?
Mijn vader had tien vingers en tien ambachten, zoals we dat zeiden. Hij kon alles: timmeren, repareren, bouwen. Hij werkte hard om het gezin draaiende te houden. Mijn moeder, even belangrijk, zorgde voor ons thuis. Samen vormden ze een sterk geheel. En zonder dat ik het wist, leerde ik daar wat het betekent om samen verantwoordelijkheid te dragen.’

Waarom kwam u naar Nederland?
Mijn sprong naar Nederland was geen toeval. Suriname was een Nederlandse kolonie, en alles wat ik leerde op school ging over Nederland. We lazen Nederlandse boeken, leerden de Nederlandse geschiedenis – soms beter dan onze eigen Surinaamse geschiedenis. Op foto’s zag ik huizen met rode dakpannen, brede straten, auto’s. Het zag eruit als een wereld van mogelijkheden. In Suriname zag ik die mogelijkheden niet. Dus besloot ik te gaan. Ik wilde ook iets opbouwen, groeien, vooruitkomen. Hoewel ik me voorbereidde op de reis, wist ik niet wat het echt betekende om ergens ‘nieuw’ te zijn. Je merkt ineens dat je anders bent. Je huid, je accent, je gewoontes. Maar ook daar hielp medemenselijkheid mij weer verder: door begrip te tonen, maar ook door begrip te vragen. Mijn verhaal is misschien persoonlijk, maar het draagt universele thema’s in zich: wie zijn we, waar komen we vandaan, en hoe gaan we met elkaar om? De antwoorden liggen niet in diploma’s of rijkdom, maar in hoe we met anderen omgaan. Ik ben oud geworden, ja, maar niet verbitterd. Want ik heb gezien dat vriendelijkheid sterker is dan onbegrip, en dat een open hart meer deuren opent dan welk paspoort dan ook.’

Archieven: Verhalen

‘In Suriname mochten we alleen maar Nederlands praten’

Noah, Jonathan, Sulayman en Jayden interviewen het Metropolis lyceum in Amsterdam-Noord. Henk Bharos, Hij is geboren in 1950 in Paramaribo dichtbij het centrum. Meneer Bharos was 21 jaar toen hij naar Nederland kwam, in Nijmegen. De leerlingen hebben zelf een verslag gemaakt van zijn verhaal.

Hoe was het om op te groeien in Suriname?
Ik ben opgegroeid in het centrum van Paramaribo. Als je naar buiten keek was er eerst een stuk bos en daarachter lag de oceaan. Ik ben naar een Hindoe-school gegaan en heb daar de MAVO gedaan. Daarna ben ik naar een handelsschool gegaan. Mijn vader had een eigen pindakaas-bedrijf en daar werkte in soms ook.’

Wat was uw eerste indruk van Nederland?
Ik vond het erg spannend om naar een ver land te reizen. We gingen met het vliegtuig, dus dat was wel fijn. Toen ik hier aankwam was het winter. Wij waren het tropische weer gewend, maar hier was het ijskoud. Ik vond dat wel jammer. Ik vond het raar dat er zoveel flats waren, want in Suriname waren alle flats ziekenhuizen. Na een tijdje kwam ik erachter dat het geen ziekenhuizen waren, maar gewone huizen. Ik was al 21 toen ik in Nederland kwam dus ik ging gelijk aan een studie beginnen. Ik vond de mensen aardig en ik werd goed verwelkomd. In Suriname mochten we alleen maar Nederlands praten, op school en ook thuis. Dat was wel fijn, na aankomst hier, dat we gewoon de taal spraken. Ik miste het eten van Suriname wel in Nederland.’

Wilde u ooit terug naar Suriname?
Ik was eigenlijk van plan om terug naar Suriname te gaan, maar een paar vrienden hadden me overgehaald te blijven, want er waren daar ook veel militairen en dat was niet heel leuk, vooral omdat ik brutaal kan zijn.  Het grootste verschil was dat je daar buiten leefde. Normaal was je van ‘s ochtends tot ‘s avonds buiten en dan kwam je snel thuis voor het eten, maar in Nederland was dat anders. In Suriname studeerde ik ook soms buiten, maar hier kan dat niet. Het eten was ook een heel groot verschil.
Toen ik hoorde dat Suriname onafhankelijk was verklaard, was ik erg blij. Ik voelde me toch een soort van vrij.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘In 1955 vertrokken met we met De Oranje’

Kerolas, Steef, Yumi en Yassine van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord interviewen Jeanette van der Stelt bij haar thuis. Het gesprek ging heel erg goed en de leerlingen hebben antwoord gekregen op alle vragen en nog meer geleerd. Ze hebben zelf een verslag geschreven. ‘Super om al deze mooie verhalen te horen en om alle dingen te zien die in het huis stonden.’

Was er is echt in Indië spraken van segregatie of integratie?
‘Oh ja, absoluut. Ik denk dat er nog steeds enorme verschillen zijn tussen mensen, maar ze leefden wel bij elkaar. Op Java heb je dus veel verschillende mensen: in West-Java had je de Soenanese bevolking, je had in Oost-Java de Madurese, dat is weer een ander eiland. Het is een enorm eilandenrijk met allemaal kleine rijkjes.’

Hoe was de bootreis?
‘Ik heb vier keer de reis gemaakt. Geweldig was dat, maar als je vijf bent niet hoor, dan word je gewoon in die crèche gestopt. Het was echt een passagiersschip, geen cruise schip. Maar mijn ouders gingen uitgebreid tafelen. Glaasjes wijn en voorafjes, mooi opgemaakt. En dan was het de kunst om een keer bij de kapitein aan tafel te komen.’

Wat vond u ervan om naar Nederlands-Indië te verhuizen?
‘Ik heb nooit het idee gehad dat dat überhaupt aan ons gevraagd is. Ik denk dat mijn ouders gewoon gedacht hebben van oké we gaan dat doen. We zijn in 1955 weer met de boot vertrokken met de Oranje. Daar weet ik dus wel veel meer van en heb ik ook wel een foto van. Dat we het afscheid hebben. Kijk, hier is de hele familie opgetrommeld om afscheid te nemen als wij aan boord van ‘de Oranje’ gaan. Dus dit is mijn tante waar we lang in huis hebben gezeten.’

Had u nog dingen uit de Nederlandse cultuur toen u daar woonde?
‘Ja weet ik niet, kaas of zo of hagelslag? Dat waren wel de dingen die je miste. Dan werd er weer een pakje uit Nederland gestuurd en daar zat dan kaas in blik in.’

Hoe was het om terug te gaan met uw eigen familie?
‘We zijn dus ons oude huis in Bandung gaan bekijken. We zijn de helling opgelopen, naar die tuin gelopen en ik zie deze enorme galerij van palmbomen die je hier op de foto ziet.  En dat was alsof ik terugkwam in de straat waar we in Malang gewoond hadden. De eerste keer woonde ons gezin aan de straat. We hadden dus vier van die rijen palmbomen met wandelpaden en fietspaden. Mijn vader heeft dat dus nagebouwd in de tuin in Bandung. Na veertig jaar zag ik gewoon wat hij daar heeft getekend. Mooi ja.’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Een kind noemde mijn vader ‘Zwarte Piet’ vanwege zijn donkere huidskleur’

Kayo, D’fymian en Preston van het Metropolis College in Amsterdam-Noord interviewen Lucia de Bouva bij de bibliotheek in de Banne.  Mevrouw de Bouva is afkomstig  uit  Suriname en kwam op 16-jarige leeftijd naar Nederland. De leerlingen maken samen een verslag van het gesprek.

Kon u zich goed aanpassen aan Nederland?
‘Toen ik eenmaal in Nederland aankwam, vond ik het niet moeilijk om me aan te passen. Ik genoot van de nieuwe omgeving en maakte al snel vrienden, vooral door buiten te spelen met andere kinderen uit de buurt. Ik vond  het lastig om een tijdje zonder mijn familieleden te zijn, omdat we niet tegelijk naar Nederland kwamen.’

Vind u dat kinderen veel moeten leren over het koloniale verleden?
‘Ik maak me zorgen over het gebrek aan interesse van de jongere generatie in het koloniale verleden van Suriname. Ik vind het belangrijk dat kinderen leren over hun erfgoed en over de geschiedenis van de slavernij. Gelukkig merk ik dat scholen in Nederland deze onderwerpen tegenwoordig wat serieuzer en grondiger behandelen.’

Op wat voor manieren bent u gediscrimineerd?
‘Ik heb een keer een vervelende ervaring gehad met discriminatie, tijdens de Sinterklaasperiode. Een kind noemde mijn vader ‘Zwarte Piet’ vanwege zijn donkere huidskleur. Ik geloof dat dit soort gedrag vaak voortkomt uit wat kinderen thuis horen van hun ouders. Ik vind dat sommige discussies over racisme, zoals het Zwarte Pieten-debat, soms overdreven worden. Persoonlijk heb ik niet veel ervaringen met discriminatie of racisme in Nederland gehad.’

Wat vind u van de Invloed die Nederland op Suriname heeft?
‘Ik zie dat Nederland nog steeds invloed heeft op Suriname, zowel op positieve als op negatieve manieren. Sommige elementen van de Nederlandse cultuur hebben voordelen gebracht, maar er zijn ook negatieve erfenissen die blijven voortbestaan.’

‘Wij vinden dit verhaal heel inspirerend en zullen de ervaringen van mevrouw de Bouva niet snel vergeten’

Archieven: Verhalen

‘In de vakantie zat ik op de plantage’

Ghazal, Yasmine, Jah-leeya, Maia en Jennate van het Amsterdamse Metropolis Lyceum in gaan in gesprek met Orelia Blinker in het Museum Noord. Toen ze 24 jaar oud was vertrok ze van Suriname naar Nederland. ‘We vonden het leuk om met mevrouw Blinker te praten; ze was heel duidelijk en ze bracht ons ook aan het lachen.  Het was interessant en heel erg leerzaam.’

Kunt u iets vertellen over uw leven in Suriname?
‘Ik ben op het platteland geboren, een plantage, en daar heb ik gewoond tot mijn 7e jaar, ik ging naar school. Ik kwam meteen in de 1e klas zonder naar de voorschool te gaan.’

Heeft u nog herinneringen aan de plantages?
‘Ja ik had een grote familie met heel veel kleinkinderen dus in de vakantie kwamen alle kinderen vooral met hun vrienden ook. Het was heel gezellig; we waren zeker met twintig man en vaak meer en iedereen was welkom! We waren niet rijk, maar we kenden geen honger want we verbouwden ons voedsel zelf, omdat we rijstbouwers zijn geweest. De rijstplanten stonden op een enorm groot veld. Zoveel dat we dat niet allemaal met een zeis konden snijden, dus er waren mensen uit de buurt die ons kwamen helpen. Ook maakten ze eten en aten met ons mee. Ze kregen een huisje, een soort hut, ze gingen ze rijst oogsten voor ons maar tegelijkertijd betaalden we ze ook in rijst omdat wij geen geld hadden. Nadat de rijst geoogst is kan je het verkopen en dan pas krijg je geld. Zo hielp je elkaar en zo was ons leven op de plantage. De mensen die kwamen helpen kregen ook rijst voor het hele jaar, ze kregen een derde deel van wat wij hadden, dus veel.’

Wat was het grootste verschil van het leven op de plantages en in de stad?
‘De plantage was natuurlijk beter, elke jaar ging ik terug want in de stad woonde ik om naar school te gaan, maar in de vakantie zat ik op de plantage. Als kind is het veel leuker met je nichten en neven en je vriendinnen die je meeneemt; dat maakte het gezelliger. Ik had een vis als huisdier. We visten en we verkochten ze ook, dus dan hadden we ook geld. Op een gegeven moment ging ik altijd vissen schoonmaken in het water en op een dag zag ik een leuke, grote vis.  Iedere keer als ik daar was, voerde ik hem en ging ik kloppen op een boomstam. Als hij dat hoorde kwam hij en dat ging zo al maandenlang. Ik vertelde ik het aan iemand en je snapt al wat er is gebeurd: vis is voedsel. Iemand heeft die vis op een dag gedood en toen opgegeten.. ik vond dat niet zo leuk.’

 

Archieven: Verhalen

‘Pas bij aankomst in Nederland werd duidelijk hoe anders het leven en de gewoonten daar waren’

Mohamed, Karim, Siraj, Jorell en Jules van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord interviewen Ruud Mauer (88 jaar). Op zijn 14e vertrok hij met zijn familie uit Nederlands-Indië naar Nederland. Hij legt uit hoe het voor hem was als kind in een samenleving met een duidelijke hierarchie.

 Hoe was het leven in Indië?
‘In de samenleving hadden in Indië mensen met de Nederlandse nationaliteit een hogere positie dan de lokale bevolking. De samenleving was hiërarchisch opgebouwd, met witte Nederlanders bovenaan en de lokale bevolking daaronder. De term ‘inlanders’ werd gebruikt voor de oorspronkelijke bewoners, wat een lagere status impliceerde. Veel Nederlanders in de kolonie hadden bedienden, die meestal Indonesisch/Maleis spraken. Hoewel sommigen probeerden met hen te communiceren, werd de omgang vaak beperkt en vonden ouders het ongepast om als kind met bedienden om te gaan. Er was een duidelijke sociale afstand.’

Merkte u veel van die verschillen in achtergrond?
‘De taken van de bedienden varieerden: sommigen kookten, verzorgden kleding of werkten in de tuin. Hierdoor deden moeders in Nederlandse gezinnen zelden huishoudelijk werk. Ik herinner me een bediende die bijna kruipend door een kamer ging uit respect; dat vonden we vroeger heel normaal. Als kind groeide je op in een beschermde omgeving en was je je niet bewust van de ongelijkheid. Pas bij aankomst in Nederland werd duidelijk hoe anders het leven en de gewoonten daar waren. De ervaringen uit Indië waren dus vormend, maar ook vervreemdend in vergelijking met het leven in Holland.’

Hoe vermaakte  u zich als kind vroeger?
Als kind in Nederlands-Indië bracht ik mijn tijd vooral door in en rond ons huis. Anders dan hier in Nederland speelde ik niet echt met buurkinderen. Ik hield ervan om in de achtertuin in bomen te klimmen. Vanuit de boom kon ik over de muur kijken naar de kampong, de wijk waar de lokale bevolking woonde. Soms gooide ik voor de grap een harde vrucht, een dong, op de zinken daken daar. Het lawaai en de geschrokken reacties vond ik als kind erg grappig. Af en toe vroeg een jongen uit de kampong om wat vruchten, en dan gooide ik die naar hem terug. Dat voelde als een soort spel tussen ons.
Vliegeren was ook een favoriete bezigheid. We gebruikten touw dat met glas was bewerkt, zodat je tijdens het vliegen het touw van een andere vlieger kon doorsnijden. Dat vereiste veel behendigheid. Ik vond het geweldig om zo’n gevecht in de lucht te winnen.’

Wat herinnert u zich van de oorlog?
‘Eén herinnering uit de oorlog is me altijd bijgebleven: ik zag een luchtgevecht tussen twee vliegtuigen. Eén werd geraakt en stortte brandend neer. Als kind besefte ik toen nog niet wat dat betekende; ik zag het meer als iets spannends dan als iets ernstigs. Pas later drong het tot me door wat er eigenlijk gebeurde.’

Hoe was de bootreis?
‘Het was een lange tocht met een grote boot, een tocht die bijna een maand duurde en plaatsvond rond november. Het schip was groot, met zo’n 800 à 900 passagiers en bood allerlei faciliteiten, waaronder een zwembad. Aan boord werd het eten verzorgd door bedienden, vergelijkbaar met kelners, en het menu paste zich geleidelijk aan de Nederlandse keuken. Zo kregen we bijvoorbeeld voor het eerst een appel als toetje, iets wat in Indië onbekend was.
Tijdens de reis werd ook geoefend met noodprocedures zoals alarmsituaties. De kapitein at af en toe met passagiers, wat als bijzonder werd ervaren. Mijn ouders vonden het belangrijk dat wij kinderen, ons netjes gedroegen tijdens die momenten, vooral aan tafel. Ze hadden ons van tevoren zelfs geleerd hoe je met mes en vork moest eten, zodat we in Nederland goed voorbereid zouden zijn.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Het koloniale systeem was onrechtvaardig, maar als kind besef je dat niet’

Sofian, Giuseppe en Kevin van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord interviewen Henk Heikoop  (1933) bij hem thuis in Amsterdam-Noord. Hij is op Java geboren en na enkele jaren vertrok het gezin naar Curaçao. Over zijn ervaringen hebben de leerlingen een verslag gemaakt  hoe meneer Heikoop terugkijkt op zijn jeugd en de jaren erna.

Wat kunt u over uw jeugd vertellen?
‘Ik werd geboren in 1933 op Java, in het toenmalige Nederlands-Indië. Mijn vader werkte voor Shell, en we woonden in een grote tropische villa op betonnen palen. Daar mocht je nooit onder lopen, want daar huisden de slangen. We hadden vier bedienden die op blote voeten door het huis ‘slopen’, altijd in de weer. Als kind vond ik dat heel gewoon, maar nu besef ik pas hoe ongelijk die koloniale samenleving was. Wij, de blanken, leefden in onze eigen bubbel. De Indonesiërs kenden we alleen als bedienden; verder hadden we geen contact met de lokale bevolking.’

 Hoe was het toen er oorlog uitbrak en wanneer verlieten jullie Indië?
‘In 1940 gingen we met Europees verlof naar Nederland, een gebruikelijke vakantie voor koloniale families. Maar toen brak de oorlog uit, en we konden niet terug. In 1942 veroverden de Japanners Nederlands-Indië, en veel Nederlanders belandden in kampen. Wij bleven in Europa, waar we het moesten rooien met bijna niets. Mijn moeder naaide kleding van oude gordijnen, en we droegen jarenlang dezelfde zomerkleren, terwijl we er steeds verder uitgroeiden.’

Na de oorlog, in 1946, vertrok mijn vader alvast naar Curaçao voor Shell en wij volgden later. De overtocht per boot was een avontuur het rook er naar zout en vrijheid. Toen we aankwamen, voelde het meteen vertrouwd: de warmte, de geuren, de tropische sfeer. We kregen een huis in een Shell-woonwijk, en mijn vader kocht een rode Chevrolet. Het was een zorgeloze tijd: zwemmen in verlaten baaien, altijd zon, en de passaatwind die door de open ramen waaide.

Hoe heeft u de tijd in Curaçao ervaren?
‘Toch was ook Curaçao een gespleten samenleving. De Nederlanders hadden de beste banen, de mooiste huizen, en de lokale bevolking werkte vaak voor ons. Pas op de middelbare school leerde ik andere culturen kennen joodse klasgenoten, Antillianen, mensen met heel andere achtergronden. Dat was een eyeopener. Nu, jaren later, kijk ik met gemengde gevoelens terug. Het koloniale systeem was onrechtvaardig, maar als kind besef je dat niet. Pas later drong het tot me door hoe anders mijn leven was dan dat van de mensen die voor ons werkten.’

Wat bent u uiteindelijk gaan doen na uw opleiding?
‘Later studeerde ik binnenhuisarchitectuur, een praktische keuze, mijn ouders vonden kunst maar niks. Ik ontwierp interieurs, werkte met vormen en materialen, en probeerde altijd een balans te vinden tussen schoonheid en functionaliteit. Mijn jeugd in de tropen had me geleerd hoe ruimte en licht kunnen samenspelen, en dat gebruikte ik in mijn werk.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892