Archieven: Verhalen

‘Dit was ook echt onze laatste foto samen’

Mounia en Chloe nemen plaats bij Simon Italiaander aan tafel. Demi komt haar klasgenootjes van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid iets later versterken en schuift aan. Het interview begint niet zo makkelijk, omdat de leerlingen erg benieuwd zijn naar zijn ervaringen van de eerste oorlogsjaren, terwijl meneer Italiaander toen nog een baby was. Maar als ze wat doorvragen, komen ze toch een heel eind.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Ik ben in 1940 geboren, aan het begin van de oorlog. Ik heb daar zelf dus geen herinneringen aan. Mijn ouders leverden groente en fruit aan groentewinkels en daarom mochten zij in eerste instantie in Amsterdam blijven. In 1943 veranderde de situatie. De deportatie van Joden begon meer en meer te worden en mijn ouders, allebei Joods, waren ook aan de beurt. Dat hebben ze niet op tijd doorgehad.

Ik ben wel net op tijd ondergebracht, bij bevriende buren. Vlak daarvoor is nog een foto genomen, van mijn ouders en mij, die heb ik in mijn fotoalbum. Je ziet aan de gezichten van mijn ouders dat ze bezorgd zijn, ook al proberen ze te lachen. Eronder staat geschreven: ‘De laatste foto’, en dat is ook echt de laatste foto van ons samen ooit gemaakt. Niet lang daarna zijn mijn ouders allebei vermoord in Auschwitz. Ik ben dus opgegroeid zonder mijn ouders echt te kennen.’

Hoe was het voor u om ondergedoken te zijn?
‘Ik wist niet beter. Ik wist niet dat ik ondergedoken was. Het was voor mij allemaal heel normaal. Pas veel later besefte ik dat het helemaal niet normaal was wat ik allemaal heb meegemaakt. Ik kon niet met andere kinderen spelen, behalve met de kinderen die ook in het onderduikgezin woonden. Daar woonde een jongetje dat een paar jaar ouder was dan ik. Ik zie hem nog steeds als mijn grote broer, en een meisje dat iets jonger is dan ik. Die kinderen van toen zijn nu net als ik oude mensen en de hechte band is er nog steeds.

Natuurlijk verlangde ik naar familie. Toen ik die eenmaal gevonden had, een nieuwe familie dus, duurde dat helaas niet lang, want de ouders van het gezin gingen scheiden. Later, na de oorlog, zeiden verschillende mensen tegen mij: ‘Jij bent Simon? Ik heb jouw ouders goed gekend!’, en dat was vast niet verkeerd bedoeld, maar ik had er niks aan. Het was vooral heel pijnlijk.’

Wat zijn struikelstenen?
‘Struikelstenen’ heten eigenlijk ‘Stolpersteine’. Het zijn steentjes van tien bij tien centimeter, van messing, dat is een soort koper, en die liggen voor de deur van de laatste zelfgekozen woning van de mensen die later in de oorlog zijn vervolgd en vermoord. Het is bedacht door een Duitse beeldhouwer. Ik was de eerste die ze in Amsterdam liet leggen, in 2009.

In heel Europa zijn er meer dan 100.000 van die steentjes gelegd. Mijn ouders, en ook vele andere mensen die in de oorlog waren vermoord, kregen geen graf, want ze werden op stapels verbrand. Ze gingen letterlijk in rook op. Ik had dus geen plek waar ik naartoe kon gaan voor mijn ouders, zoals je normaal naar een graf zou gaan. Daarom heb ik deze Stolpersteine laten plaatsen. Als je de steentjes oppoetst, gaan ze prachtig glimmen. Dat voelt als een soort eerbetoon, zoals je bij een graf bloemen neer zou leggen.’

 

Archieven: Verhalen

‘We hadden geluk dat we het hadden overleefd maar we waren niet gelukkig’

Benjamin, Nyle, Jaliyah en Lael van de Amsterdamse Rivierenschool schuiven bij Loes van Weezel aan tafel. De ouders van mevrouw Van Weezel waren Joods, maar ze zijn niet in een kamp geweest en hebben de oorlog overleefd. Ze spraken later nooit over deze tijd. Tijdens de oorlog hebben haar ouders ondergedoken gezeten in Arnhem, en zij zelf zat daar in de buurt.

Hoe was het begin van de oorlog?
‘Ik ben geboren op de Vrijheidslaan, in augustus 1940, toen was het al oorlog. Ik heb daar tot ik anderhalf jaar was gewoond. In het begin van de oorlog konden mijn ouders nog wel een beetje een normaal leven leiden. Ze konden uitgaan en met vrienden naar het strand gaan. Maar met de tijd mochten Joodse mensen steeds minder, niet eens op een bankje in het park zitten bijvoorbeeld. Ze werden steeds meer buitengesloten. Maar ze wisten niet precies hoe erg het allemaal was, omdat er geen beelden van waren, zoals nu via tv of internet. Ze moesten ook allemaal een ster dragen.

Ik wil jullie meegeven dat je nooit mensen mag buitensluiten. Dus ook niet pesten op school, als iemand een ander geloof heeft of ergens anders vandaan komt. Daar is geen enkele reden voor. Net als met de Joden. Die hadden helemaal niets gedaan.’

Bij wie zijn jullie ondergedoken?
‘Bij ons in de buurt woonde een vrouw, Mieke, die vanaf haar balkon op het balkon van mijn moeder kon kijken. Ze wist dat mijn ouders Joods waren. Mieke wilde heel graag kinderen, maar haar man niet. Op een dag sprak ze op straat mijn moeder aan. ‘Mevrouw, als ik de kinderen voor u kan nemen dan doe ik dat.’ Mijn moeder schrok heel erg, maar toen het gevaarlijk werd is mijn zus toch bij Mieke gaan wonen.

Mijn ouders gingen onderduiken in de buurt van Arnhem. Ik huilde dag en nacht. Dat was erg gevaarlijk en toen hebben ze mij toch ook naar mama Mieke gebracht. Dit was natuurlijk een heldendaad van Mieke, want zij liep zo ook heel veel gevaar. Het was verboden om Joden in huis te nemen en ook zij kon naar een concentratiekamp worden gestuurd.’

Hoe was het om na de oorlog weer terug te gaan naar uw ouders?
‘Dat was best vreemd want ik had bijna 3,5 jaar bij mama Mieke gewoond. En toen opeens woonden we weer bij onze ouders. En Mieke vond het heel erg moeilijk, ze was dol op ons, wilde ons graag houden. Maar goed, we hoorden natuurlijk toch bij onze ouders. Ons hele gezin heeft de oorlog overleefd.

We hebben geluk gehad maar we waren niet gelukkig. Mijn moeder was erg getraumatiseerd door alles wat er tijdens de oorlog is gebeurd. En ik zelf merk nog altijd dat ik bang ben als iemand weggaat en mij achterlaat. Na de oorlog kregen we gelukkig een huis en is mijn vader zijn eigen herenmodezaak begonnen.’

Archieven: Verhalen

‘Als kind kon ik niet begrijpen waarom mijn ouders me weggaven’

Gürkan, Nadav en Brent van de Amsterdamse Rivierenschool interviewen de 87-jarige Jack Eljon. Hij heeft een goede vriend en naamgenoot meegebracht: Jack. Vijf mannen aan een tafel…, het interview kan beginnen. De ouders van meneer Eljon waren allebei Joods en tijdens de oorlog heeft het gezin moeten onderduiken.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Toen de oorlog begon was ik pas drie jaar. Mijn ouders gaven me weg. Achteraf bleek om me veilig te stellen, maar toen, als klein kind, kon ik niet begrijpen waarom ze me weggaven, een vreselijk gevoel. Ik moest altijd bij vreemde mensen verblijven. Ik wist niet beter, maar ik vond dat helemaal niets. Ik was dan ook hartstikke ongehoorzaam. Een familie waar ik verbleef, dwong mij om pap met vellen te eten. Ik vond dat zo vies, ik wilde echt niet. Dan noemden ze me ondankbaar en sloegen ze me. Geen pretje kan ik je vertellen. Ik heb op veel verschillende onderduikadressen gezeten, ik heb een hele route afgelegd door Nederland.’

Was dat onderduiken gevaarlijk?
‘En of. Ik was ondergedoken en had een nieuwe naam, Henkie Mulder. Een naam die totaal niet bij mij past! Mijn pleegmoeder kreeg te horen dat iemand me had verraden en dat ik opgehaald zou worden. Hoewel ik in dat gezin geen fijne tijd had en haar helemaal niet aardig vond, heeft ze wel mijn leven gered. Want zij twijfelde geen moment en zei tegen de bakkersknecht aan de overkant: ‘Fiets naar school en haal Henkie meteen op’.

Ik moest onmiddellijk bij het hoofd van de school komen, er was geen tijd te verliezen. Snel kroop ik in de bak van de bakkersfiets en de klep ging dicht. Het was pikdonker. Terwijl de knecht met de kar wegfietste, kwam van de andere kant de auto met de nazi’s richting school. De fietstocht duurde heel lang. Ik was bang in het donker dus ik deed voorzichtig de klep open. De bakkersknecht zei: ‘De klep mag pas open als IK het zeg!’ En hij klapte hem weer dicht.

Na een lange tijd fietsen deed hij de klep op een kier zodat ik naar buiten kon kijken. Ik zag de weilanden en wist dat ik ver weg was van de school en mijn oude onderduikadres, waar ik gelukkig nooit meer naar terug hoefde want ik vond het er helemaal niet leuk. En ik was voorlopig weer veilig, maar voor hoe lang? Dat wist ik nooit…’

Hoe was het om uw moeder weer terug te zien na de oorlog?
‘Ik was in Friesland ondergedoken toen Nederland werd bevrijd. Het Rode Kruis probeerde alle ondergedoken kinderen weer bij hun echte ouders te krijgen. Ze vroegen aan mij: ‘Vertel maar je echte naam, dan kunnen we uitzoeken of je ouders nog leven en waar ze zijn’. Maar tante Greet had aan het begin van de oorlog gezegd: ‘Vertel nooit je echte naam!’ Dus dat deed ik dan ook niet.

Ze hebben me gesmeekt en geslagen, ze hebben van alles gedaan om te zorgen dat ik vertelde hoe ik echt heette, maar ik deed het niet. Ik bleef maar zeggen: ‘Ik weet het niet, ik weet het niet.’ Toen is een verpleegster van het Rode Kruis met mij achterop de fiets naar Sneek gereden en daar in een lokaal zaten twintig vrouwen. Die vrouwen waren allemaal op zoek naar hun kinderen. Ze zeiden tegen me: ‘Ga maar naar je moeder toe’. Op stoel nummer 17 zag ik haar zitten en ik wilde meteen naar haar toe rennen. Maar dat mocht niet. Ik moest bij nummer 1 beginnen. Bij nummer 17 aangekomen sprong ik meteen op schoot bij mijn moeder en pakte haar vast. Ik had haar zo gemist…’

Archieven: Verhalen

‘Ik moest naar een Joodse school in de Jekerstraat, waar ik Hebreeuws leerde’

Lucy, Noor, Luca en Soulaiman van de Amsterdamse Rivierenschool bellen aan bij het huis van Harriet Goldwasser-Broekman. De deur gaat open en ze worden verwelkomd door een lachende mevrouw Goldwasser. Vlak daarna komt haar man binnen. Eerst bekijken ze gezamenlijk de fotogalerij in de gang, dan de spullen die overgebleven zijn uit de oorlog. De kinderen krijgen appelsap en echte cheesecake, en dan begint het interview.

Hoe is de oorlog voor u begonnen?
‘Dat was op mijn verjaardag, op 14 mei 1940. Mijn moeder wilde taartjes halen in de Rijnstraat, maar door het luchtalarm kon ze steeds niet naar de winkel. Mijn vader werkte bij het Gemeentearchief. Toen de Jodenwetten werden ingevoerd, in 1941, mocht dat niet meer en werd hij ontslagen. Dat was heel pijnlijk. Mijn ouders waren Joods, maar niet religieus. Ik begreep helemaal niet waarom ik anders was. Dat ben ik natuurlijk ook eigenlijk helemaal niet. Maar ook ik moest op een gegeven moment een Jodenster dragen en naar een Joodse school in de Jekerstraat, waar ik Hebreeuws moest leren. Niet veel later moesten we van de Duitsers naar Amsterdam-Oost verhuizen.’

En toen?
‘Veel Joden moesten daar in een soort getto gaan wonen, waar veel armoede was. Mijn ouders probeerden er nog wel wat leuks van te maken, maar ik vond het niet leuk en begrijpen deed ik het al helemaal niet. Waar we gedwongen werden te wonen, op het Afrikanerplein, was het verschrikkelijk. Het was er heel vies, arm en grauw. Als ik naar opa en oma ging, moest dat lopend. Joden mochten niet met de tram. Nou, ik kan je vertellen wat een pokke-eind dat was.’

Bent u ondergedoken?
‘Op gegeven moment wel. Een week na mijn zevende verjaardag in 1943 kwam oom Cor mij halen. Ik kwam bij een familie in Zeist terecht, die uit maar liefst zeven zonen bestond. Zij moesten eigenlijk werken voor de Duitsers, maar dat wilden zij niet dus zij waren ook ondergedoken. In Zeist kon ik gewoon naar buiten, het bos in. In het bos was ik nooit bang. De vader van de familie was een soort pleegvader voor mij. Hij had onder de vloer allemaal geheime kamers gemaakt, waarin we bij gevaar konden schuilen. Ik heb ontzettend veel geleerd bij die familie. Het was een bijzondere periode. Ze zijn me altijd dierbaar gebleven. Ik heb nog steeds contact met de kleinkinderen van die pleegvader.’

En uw ouders?
‘In Zeist lieten ze mij een brief schrijven aan mijn ouders. Als de mensen van het verzet dan kwamen om voedselbonnen te brengen, namen ze mijn brief mee, eerst naar Amsterdam en toen naar Enkhuizen waar mijn ouders ondergedoken zaten. Mijn vader is geboren in 1897. Hij was leerling van Albert Haan senior. Hij had maar drie leerlingen in totaal, waarvan mijn vader er dus een was. Op gegeven moment zei Albert Haan tegen mijn opa: die jongen, mijn vader dus, is uitgeleerd bij mij, die moet gewoon naar de Rijksacademie. Waar mijn ouders ondergedoken zaten, verveelden ze zich dood. Mijn vader ging weer aan het tekenen en mijn moeder schreef verhaaltjes erbij. De originelen daarvan zijn opgenomen in het Verzetsmuseum, zelf heb ik de kopieën.’

Hoe ging het na de oorlog?
‘Alle ondergedoken mannen kwamen tevoorschijn en iedereen zocht werk. Er was behoorlijke concurrentie. Mijn vader was al eind veertig, en het was dus niet makkelijk voor hem een baan te vinden. Toch is het gelukt. Ik ging naar de montessorischool, dat heeft me erg geholpen want ik had natuurlijk geen onderwijs gehad. Het was na de oorlog een beetje een onvriendelijke tijd.’

Archieven: Verhalen

‘Buiten stond haar opa op haar te wachten, zonder Jodenster’

Leah, Simon en Amin van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid schuiven bij Debby Petter aan tafel. Ze heeft een heel bijzonder boekje, waarin zij het verhaal van haar moeder opgeschreven heeft. Mevrouw Petter heeft de oorlog namelijk zelf niet meegemaakt, maar haar moeder, Helene Egger, wel. Zij was 10 jaar toen de oorlog begon.

Hoe was het in het begin van de oorlog?
‘Mijn moeder zat op de Weteringschans op de Joodse school, daar mochten alleen maar Joodse kinderen naartoe. Iedere dag liep ze naar haar vader toe, want haar vader had een baby’tje, en dat vond ze zo leuk. Ze moesten altijd lopen want Joodse mensen mochten niet met het openbaar vervoer. Bij haar vader at ze even een boterham en liep dan weer terug naar school. Maar eens was er een razzia. Helene, mijn moeder, moest met haar vader en stiefmoeder mee in een vrachtwagen naar een plek, waar ze allemaal bij elkaar gedreven werden, waar geen eten en drinken was en ook geen wc’s. Dat was een verschrikking natuurlijk. De baby hadden ze snel aan de buren gegeven en die is blijven leven.

Toen ze op deze verzamelplek was, werd haar naam omgeroepen en mocht ze naar buiten. Gauw gaf ze haar vader een kus. Buiten stond haar opa op haar te wachten, zonder Jodenster. Opa heeft waarschijnlijk heel veel geld betaald om haar vrij te krijgen. En zo is ze met hem meegegaan terug naar huis. Haar vader heeft ze nooit meer gezien, hij is meegenomen naar de kampen. Haar moeder overleed aan het begin van de oorlog al omdat ze heel ziek werd. Helene ging vanaf toen bij haar opa en oma wonen, samen met haar twee broers.’

En wat gebeurde er toen?
‘Het werd steeds gevaarlijker, maar dat ging geleidelijk, ze had niet meteen door dat de nazi’s zo veel kwaad in de zin hadden. Tijdens de oorlog bestond de Jeugdstorm, dit was de kindervereniging van de NSB, de Nederlandse partij die de nazi’s steunde. Mijn moeder ging een keer buiten rolschaatsen in een pakje dat heel erg op een Jeugdstormpakje leek. Ze was Joods, maar ze vond het pakje zo mooi dat ze het gewoon aandeed.

Toen kwamen er NSB’ers naar haar toe en die vroegen: ‘Hoe heet je?’ Mijn moeder antwoordde: ‘Tineke Bakker!’ Dat was de naam die ze had afgesproken te noemen, mocht ze ooit aangehouden worden, want ze kon natuurlijk niet haar eigen Joodse naam zeggen. ‘Waar woon je?’, vroegen de NSB’ers. Spontaan flapte ze eruit: ‘Van Baerlestraat 180’. Ze lieten haar gaan, maar voor de zekerheid ging mijn moeder eerst naar de Van Baerlestraat – want stel je voor dat ze haar zouden volgen. Wat bleek? Op Van Baerlestraat nummer 180 zat een schoenenzaak, en die heette Bakker! Dat had ze er dus toevallig heel goed uitgeflapt. Eenmaal thuis vertelde ze het verhaal aan haar oma, die viel bijna flauw. Vanaf toen moesten ze onderduiken.’

Waar doken ze onder?
‘Mijn moeder werd naar een familie in Brabant gebracht. Daar kon ze gewoon buitenspelen en kreeg ze genoeg te eten. Ze vond het, toen de oorlog afgelopen was, heel moeilijk dat ze daar niet kon blijven. Ze is daar nog elke vakantie terug naar die familie gegaan omdat ze het er zo leuk vond. Ook had ze daar een vriendje. Toch moest ze terug naar Amsterdam, want haar opa en oma wilden haar natuurlijk ook graag weer bij zich hebben. Toen kwam ook veel verdriet, omdat bleek dat alleen haar opa en oma het hebben overleefd. Haar vader en twee broers, en met hen vele anderen, zijn vermoord. Vreselijk he?’

Archieven: Verhalen

Met de auto rijden we richting Amsterdam, waar Anil, Hacer en Majd van CBS Kleurenpracht in Zaandam worden opgewacht door Marian Schaap. Een gezellig huis met familiefoto’s aan de muur en zelfgebakken brownies op tafel. Mevrouw Schaap is in 1944 geboren en heeft dus geen bewuste herinneringen aan de oorlog. Haar belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog is ontstaan, doordat ze een Joodse pleegzus heeft. Zij kwam als baby van tien maanden bij haar ouders in huis.

Kunt u wat vertellen over de ouders van uw pleegzus?
‘De vader en moeder van mijn pleegzusje woonden in Amsterdam, in een buurt met veel Joodse mensen. Haar vader had een eigen bedrijf en haar moeder was naaister. Toen de oorlog een paar jaar bezig was, mochten Joden steeds minder. Ze mochten niet meer overal komen, alleen nog naar bepaalde winkels en straten. De regels van de Duitsers werden steeds strenger. Haar vader dacht dat hij misschien meer bescherming zou krijgen als hij ging werken voor de Joodse Raad. Dat was een groep Joodse mensen die van de Duitsers moesten doorgeven wat andere Joden niet meer mochten: waar ze wel of niet mochten wonen, wat ze nog mochten doen. Hij hoopte dat hij zo zichzelf en zijn vrouw kon beschermen. Maar dat werkte niet. Ook de mensen die voor de Joodse Raad werkten, moesten zich later melden bij de Joodse Schouwburg. Toen de vrachtwagen van de Duitsers voor de deur stond, bracht de moeder van mijn pleegzus haar snel naar de bovenbuurvrouw, met een koffertje met kleertjes. De Duitsers wisten niet dat er een baby was.’

Hoe kwam uw zus bij jullie gezin terecht?
‘Via die bovenbuurvrouw, die contact had met het verzet, kwam mijn pleegzus uiteindelijk bij mijn ouders in Zaandam terecht. In Zaandam was een sterke verzetsgroep onder leiding van Willem Brinkman, die een boekwinkel had en veel contacten. Mijn ouders hadden bij de kerk aangegeven dat ze wilden helpen. Na tijdje kregen ze bericht dat er een baby ondergebracht moest worden. Mijn ouders hebben een foto van mijn zus laten maken toen ze nog maar net bij ons woonde, omdat ze dachten: ‘stel je voor, haar ouders komen over een paar jaar terug, dan herkennen ze hun eigen kind vast niet meer.’ Mijn zus had pikzwart haar. Gelukkig had mijn vader ook zwart haar, want mijn moeder, mijn broer en ik waren blond. Maar zo leken we één familie.’

Wat is er met haar ouders gebeurd, nadat ze waren opgepakt?
‘Haar vader en moeder zijn eerst naar kamp Westerbork gebracht, met een overvolle trein. Daar zaten ze een paar weken. Daarna werden ze in veewagons vervoerd, zonder stoelen of wc’s, alleen een ton in het midden. Iedereen zat dicht op elkaar. Vreselijk.
Haar moeder gooide vanuit de trein nog een briefje naar buiten. Het werd door het verzet gevonden en kwam uiteindelijk bij ons terecht. Ze schreef dat ze dankbaar was dat ze het liefste wat ze had; haar dochter, mijn pleegzus, niet bij zich had, omdat ze veilig was. Dat briefje betekende later veel voor mijn zus. Haar ouders werden naar Sobibor gebracht, een vernietigingskamp in Polen. Daar moesten ze alles afgeven, zich uitkleden en werden ze met velen tegelijk naar binnen gestuurd. Zogenaamd om te douchen, maar ze werden vergast en gedood.’

Hoe kwam uw zus achter het echte verhaal?
‘Mijn ouders wilden aan mijn pleegzus het echte verhaal vertellen zodra ze groot genoeg was. Alleen wat is oud genoeg? Ze moesten alles op gevoel doen, want ze kregen geen begeleiding van een psycholoog, of iets dergelijks. Toen ze een keer op straat speelde was er een kinderruzie en zei een meisje tegen haar: ‘Jij woont toch niet bij je eigen vader en moeder.’  Ze vroeg thuis aan mijn moeder  hoe het zat. Ze was nog maar 6 jaar oud, maar ze kan het zich nog glashelder voor de geest halen. Het was een verschrikkelijk moment voor haar.
Ikzelf ontdekte het toen ik een jaar of 12 was en er een formulier op tafel lag, waarop haar echte naam stond. Ik heb stukje bij beetje het verhaal van mijn moeder gehoord, daar moest ik echt moeite voor doen, want mijn moeder vond het lastig om erover te praten. Ik heb veel aan mijn zus verteld, zij vond het moeilijk om hierover te praten met mijn moeder.’

Is er wel eens een huiszoeking bij jullie geweest?
‘De Duitsers zijn nooit ons huis binnengevallen, mijn ouders hadden een engeltje op hun schouders. Er woonde een NSB’er bij ons in de straat. Na de oorlog zei hij tegen mijn vader: ‘ik wist heus wel dat jullie een Joods kind als onderduiker in huis hadden’. Maar toch heeft deze buurman zijn mond gehouden. Daarom zeg ik altijd: je moet mensen niet gelijk veroordelen, iemand kan toch een goed hart hebben.’

Heeft nog iemand van de familie van uw zus de oorlog overleefd?
‘Ja, één oom van mijn pleegzus heeft de oorlog overleefd. Hij wilde dat zij na de oorlog bij een Joodse familie zou gaan wonen, maar mijn ouders wilden haar niet wegdoen. Na de oorlog werd er nog een broertje geboren, en we waren een hecht gezin. In 1948 kwam er een rechtszaak over wie voor mijn zus mocht zorgen. Een foto waarop mijn broertje de hand van mijn zus vasthield, was belangrijk. We werden ook bekeken terwijl we samen speelden. Daaruit bleek dat we goed met elkaar omgingen en dat we echt een gezin waren. De rechter besloot toen dat het voor mijn zus het beste was om bij ons te blijven.’

Hoe is het om nu dit verhaal te vertellen?
‘Ik vind het zo belangrijk dat mensen elkaar niet beoordelen op hun geloof of huidskleur, maar dat mensen elkaar beoordelen op hun gedrag. Dat je naar elkaar omkijkt, rekening houdt met elkaar en dat je elkaar niet onnodig pijn doet. De geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog werkt nog steeds door, want mijn zus heeft geestelijke littekens.’

Archieven: Verhalen

‘Ook het schip van mijn vader werd getorpedeerd’

Na een fietstocht van een kwartiertje door het centrum van Zaandam, komen Merve, Selyatin en Heda bij het huis van Martha Fosch aan. Ze woont op de 4e etage met een prachtig uitzicht over Zaandam. Haar gezellige huis hangt vol met foto’s aan de wand en er staan veel boeken. Mevrouw Fosch is in Suriname geboren tijdens de oorlog en was nog een baby toen haar vader overleed.  Haar moeder is hertrouwd en haar stiefvader wordt 103 jaar!

Kunt u iets over uw vader vertellen?
‘Mijn vader en moeder waren buurkinderen. Mijn vader was het enige kind van zijn moeder. Zij had een eigen bedrijf en was een sterke vrouw die haar eigen weg ging, ondanks de regels toen. Ze trouwde niet, maar wilde wel een kind, waardoor mijn vader later ook wel gepest werd.  Mijn vader kreeg een goede opleiding en wilde graag naar Nederland, het land waar hij ook veel boeken over las. Zijn moeder was beschermend omdat hij haar enige kind was, maar hij is toch gegaan. Hij ging varen en werkte in het buitenland. Toen brak de oorlog uit.’

Waarom was Suriname belangrijk voor de Duitsers?
‘Suriname was belangrijk voor de Duitsers omdat er veel bauxiet in Suriname was. Dat is een grondstof waarmee aluminium wordt gemaakt en werd gebruikt om vliegtuigen te bouwen. Vooral de Amerikanen gebruikten die vliegtuigen om in Europa te vechten. Dankzij die vliegtuigen konden ze Duitsland bombarderen en zo hielpen ze de oorlog te winnen. De Duitsers wilden dat tegenhouden. Daarom stuurden ze duikboten vlakbij Suriname. Ze lagen daar te wachten tot de schepen met bauxiet vertrokken, en vielen die dan aan met torpedo’s.’

Wat voor werk deed uw vader?
Tijdens de oorlog moesten veel mannen vechten voor Nederland. Mijn vader werkte als matroos op een vrachtschip van de KNSM, de Koninklijke Nederlandse Scheepvaart Maatschappij. Hij hielp bauxiet van Suriname naar Engeland te vervoeren, want naar Nederland kon dat niet meer. In het begin moesten de matrozen zelf proberen het schip te beschermen, ook al hadden ze daar geen opleiding voor. Het werd steeds gevaarlijker, omdat de schepen vaak werden aangevallen. Later kregen ze hulp van marineschepen uit Europa en Amerika.’

Hoe is uw vader overleden?
‘De Duitsers lagen met duikboten voor de kust van Suriname. Als er schepen met spullen vertrokken, vielen ze aan en lieten ze ze zinken. Ook het schip van mijn vader werd getorpedeerd. Hij is daarbij omgekomen, hij was pas 23 jaar. Ze hebben zijn lichaam nooit gevonden, dus er is geen graf. Bijna niemand overleefde de aanslag. Er was toen nog geen marine om de schepen te beschermen. Later ontdekten de mariniers een geheime code van de Duitsers, de Enigma-code. Zo konden ze precies weten waar de duikboten waren.’

Hadden ze in Suriname ook honger tijdens de oorlog?
‘Ja, ook in Suriname was er honger tijdens de oorlog. Omdat bijna alles uit Nederland moest komen, was er veel tekort aan eten en medicijnen. Rijke mensen konden nog wat kopen of ruilen, maar arme mensen hadden niets. Ze moesten creatief zijn en gebruiken wat het land zelf had, zoals peulvruchten. Vooral baby’s hadden het zwaar, want er was bijna geen melk. Daarom kookten mensen bijvoorbeeld bruine bonen heel lang en zeefden die. De vloeistof gaven ze aan baby’s als vervanging voor melk.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik kwam naar Nederland toen ik 23 was. In Suriname was ik al getrouwd, maar vrouwen hadden daar toen bijna geen rechten. Scheiden mocht bijvoorbeeld niet. Pas in 1981 kwam er een wet waardoor vrouwen zelfstandiger werden. Vrouwen mochten geen bankrekening hebben en het was moeilijk om te werken als je getrouwd was of een baby kreeg. In Nederland zijn mijn man en ik gescheiden, maar ik heb nog steeds goed contact met hem. Ik ben blij dat ik hier ben gekomen, want in Suriname had ik dat niet durven doen.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Je moest slim wezen èn een beetje brutaal’


Na een korte fietstocht van de Klipperstraat naar Oostzaan, ontvangen Leo van Zadel (92 jaar) en zijn vrouw de leerlingen hartelijk in de mooie voortuin van hun woning. Esila, Furkan, Nisa en Tarik, leerlingen uit groep 7 van CBS Kleurenpracht, hebben maar liefst 30 vragen bedacht die ze aan meneer van Zadel over de oorlog willen stellen.

Hoe begon de oorlog?
Mijn vader was modern. Wij hadden een radio. We hoorden vanuit Engeland dat de oorlog was begonnen. Mijn vader heeft toen de radio in de vensterbank gezet, zodat anderen in de straat het ook konden horen.’

Wat was het ergste wat u heeft meegemaakt?
‘Het ergste wat ik heb meegemaakt was de honger. Maar ik vergeet ook niet de keer dat mijn moeder riep: ‘je weet niet waar je vader is!’ Ze wilden hem oppakken, maar hij had zich in de tuin verstopt. Hij had namelijk al een oproep van de Deutsche Sicherheitsdienst ontvangen, om zich te melden voor werk in Duitsland. Mijn vader heeft zich toen verwond en heeft suiker in de wond gedaan, zodat het ging zweren. Daardoor werd hij afgekeurd, maar hij moest zich na14 dagen weer te melden.’

Waarom moest u naar het weeshuis?
Op een gegeven moment moesten we naar een weeshuis, het Burgerweeshuis. Mijn vader kon door zijn werk bij de PTT niet meer voor ons zorgen en mijn moeder lag in het ziekenhuis. ‘Mijn vader was een recalcitrante man tegenover de Duitsers. Hij was niet officieel ondergedoken. Mijn vader bracht pakjes rond, ook na 20.00 uur omdat hij een ‘Ausweis’ had. Er gold toen namelijk een avondklok, opdat iedereen tussen 20.00 en 06.00 uur binnen was. Daarna werden naar een Luthers weeshuis gebracht en uiteindelijk belandden we in Friesland. Je moest slim wezen en een beetje brutaal. Als jongen van 12 paste je je aan, door de omstandigheden. Het was heel leuk, ook wel eens iets anders. We woonden daar in een plaatsje dat Moddergat heette bij twee pleegmoeders. Ondertussen waren er luchtgevechten tussen Duitsland en Engeland. We hebben toen met z’n vieren in een greppel geschuild. Het was spannend, we waren niet bang. Je hoorde niets van thuis.
De baby van het pleeggezin had echter difterie en toen ben ik in een ander gezin geplaatst. Wij woonden dus niet meer samen. We hebben nooit post gehad vanuit thuis.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Alles was op de bon. Bij de bakker betaalden we brood met een bonnetje. We sneden één sneetje brood in kleine blokjes en verdeelden deze onderling. De honger was wel heel erg, Mijn vader kwam weleens thuis met roggebrood. Ook gingen we wel eens suikerbieten pikken in Aalsmeer. Deze aten we rauw.
We hadden in de schuur tien konijnen, om op te eten. Het was overleven. Je moest werken: gras plukken, houtjes sprokkelen, turf halen bij de Kolenkit, plus je had de zorgen van je ouders.’

Hoe was het na de oorlog?
‘De bevrijding maakten we mee in Friesland. Bij terugkomst in Amsterdam waren mijn ouders erg veranderd. Ik was 12 jaar toen de oorlog eindigde. In juli en augustus hebben we de bevrijdingsfeesten in Amsterdam bijgewoond.
In ’52 ging ik in dienst. Ik werd naar Nieuw Guinea gestuurd en ging voor het eerst met een vliegtuig, dat duurde drie dagen. Ik wist niet waar het lag, mijn moeder en ik hebben het nog opgezocht. Indonesië wilde Nieuw Guinea inlijven en dat is ook gebeurd. Ik was daar als matroos. Ik was bij de marine. Ik ben twee jaar bij de marine geweest en heb nooit op een boot van de marine gevaren. Als je een jaar op Biak zat, waar ik werkte, mocht je een weekend naar (Mios) Woendi. Dan ging je met een sleepboot. Maar op de terugweg voeren we op een rif: schipbreuk, we zaten muurvast. De Piet Hein, een torpedobootjager, heeft ons gered.’

‘Ik wil aan jullie meegeven dat ik altijd door ben blijven leren. En ik heb ook altijd gesport en ben blijven sporten. Ik badminton nog steeds!’

 

 

 

Archieven: Verhalen

’Dat vind ik heel bijzonder, dat hij toch weer vrolijk kon zijn en ook weer kon lachen’

Alkan, Ersin, Jaydee en Nuri uit groep 7 van CBS Kleurenpracht in Zaandam interviewen Mevrouw Veffer-Polak op school. Sylvia Polak is de dochter van de Joodse Harrie Polak. Hij is in 1925 geboren en was vijftien jaar toen de oorlog begon. Omdat haar vader al is overleden, vertelt zij zijn verhaal.

Heeft uw vader ondergedoken gezeten?
‘Nee. Zijn familie werd opgeroepen om naar het Muiderpoortstation te komen, net als alle Joodse mensen uit deze buurt. Vanaf daar zijn ze naar kamp Westerbork gebracht en daarna naar andere kampen. Dus ze hebben niet ondergedoken gezeten. Ik weet niet waarom niet, ik heb het hem nooit gevraagd en hij praatte ook nooit over zijn verleden. Niemand van het gezin van mijn vader heeft de oorlog overleefd. Alleen hij en van de rest van de familie één tante en één oom. Zij zijn de enige drie die uit concentratiekampen en van onderduik-adressen zijn teruggekomen.’

Hoe heeft hij de kampen overleefd en hoe waren de omstandigheden?
‘Hij was een jonge, sterke man. Hij heeft ook veel gesport in zijn leven. En hij heeft zich in kampen elke keer aangemeld om te werken. Als je werkte, kreeg je ook vaak iets meer te eten. Mijn vader is in dertien verschillende werkkampen geweest. Hij overleefde dat slim. Hij verzorgde bijvoorbeeld zijn tanden heel goed. Want hij wist dat je ziek kon worden, als je niet genoeg vitamines binnenkreeg. Hij poetste zijn tanden met zand en met takjes en stokjes, want ze hadden geen tandenborstel. Ze hadden helemaal niks. Als ze moesten poepen, moest dat op een plank met een gat in het midden. Dat zat je naast elkaar, want er was geen aparte wc. Papier was er ook niet, dus veegde je het maar af met bladeren. Er was geen water;  je kon niet douchen, dus iedereen had luizen. Je had ook geen kleren, geen schoenen. En iedereen had vreselijke honger, dus je at graag om je maag te vullen.’

Hoe was het toen hij thuiskwam?
‘Dat was heel verdrietig, want er was helemaal niemand meer. Hij kon niet meer in zijn huis. Maar wat was er nou?  Toen het gezin van mijn vader weg moest van huis, mochten ze niets meenemen, alleen een koffertje. Mijn grootvader heeft waardevolle spulletjes – een zilveren beker en sieraden – in een kistje in de tuin begraven.

Na de oorlog heeft mijn vader bij zijn oude huis aangebeld en gevraagd of hij in de tuin dat kistje mocht opgraven. De vrouw die er woonde, zei dat het niet uitkwam en dat hij over een maand maar terug moest komen. Toen hij de volgende maand terugkwam, was het huis helemaal leeg gehaald en was de tuin omgespit. Wat er met het sieradenkistje is gebeurd, zullen we nooit weten. Zijn tante was ondergedoken en toen kon mijn vader gelukkig bij haar wonen.
Mijn vader heeft dit verhaal nooit verteld aan mij. Als klein kind hoorde ik wel dat hij nachtmerries had, dan schreeuwde hij om zijn moeder.  Als ik vroeg wat er was gebeurd met zijn moeder, zei hij: ‘als ik je dat vertel, dan slaap je nooit meer’. Hij heeft zijn ervaringen aan iemand verteld voor een onderzoek en zo heb ik zijn verhaal pas na zijn dood gelezen. Ondanks wat hij heeft meegemaakt, had ik de liefste vader van de hele wereld. Hij is 82 jaar geworden. Dat vind ik heel bijzonder, dat hij toch weer vrolijk kon zijn en ook weer kon lachen.’

Wat zou u ons nog willen zeggen?
‘Je moet veel met elkaar praten, welk geloof je ook hebt, zodat je elkaar leert kennen en elkaar gaat begrijpen. Kom op voor iemand die gepest wordt. Zo word je geen vijanden van elkaar en wordt de wereld beter. En daarom is dit project ook zo belangrijk.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik heb die krijtjes heel lang bewaard’

Iza, Micah, Liyana en Ella uit groep 8B van De Visserschool in Amsterdam-West interviewen meneer Henk Smit op hun eigen school. Toen de oorlog uitbrak woonde hij in Amsterdam-West, vlakbij de plek waar nu De Visserschool staat.

Hoe oud was u toen de oorlog begon en wat merkte u daarvan?
Ik was zes jaar en woonde met mijn ouders op de Van Oldenbarneveltstraat nummer 10. Dit was mijn buurtje. Ik zat op een Franse school, maar de Duitsers vonden dat niks, zo’n Franse school. Dus die school werd opgeheven en toen moest ik ineens naar een andere school. Dat vond ik wel jammer, want ik vond Franse les leuk. Na 1941 mochten Joodse mensen bijna niks meer en ze hebben toen ontzettend veel Joodse mensen opgehaald.  Ik herinner me ook dat we onze ramen moesten afplakken, zodat er geen licht naar buiten kwam. Dan wisten de vliegtuigen niet waar de steden waren. Ze hadden toen nog geen GPS.’

Hadden jullie het zwaar in de oorlog?
Ik was 8 jaar en mijn moeder was veel ziek en mijn vader was veel weg, daarom kookte ik vaak. Dat heeft mijn moeder mij geleerd. Ik was enig kind. Later in de oorlog was er geen gas meer. Toen moest ik een potje met eten op de houtkachel warm maken.  Maar er was geen hout, dus hakte ik de planken van de wandkast in onze kamer in stukjes, om toch vuur te kunnen stoken. We ruilden ook veel met andere mensen, bijvoorbeeld wat groente tegen wat aardappelen. In de zomer kochten we dan groenten, dat was goedkoop en die maakten we in en bewaarden we in speciale kruiken. Ik heb nog zo’n kruik bewaard. Later in de oorlog was er steeds minder eten.’

Zijn er ook erge dingen gebeurd in de oorlog?
‘We hadden een hondje, die moest een keer een behoefte doen en mijn moeder heeft hem toen in de tuin gelaten, want ik was er niet om hem uit te laten. Toen is hij gewoon door iemand meegenomen en opgegeten. Mensen hebben ook bloembollen gegeten. Bij ons thuis was het gelukkig niet zo erg. Maar ik heb soms wel honger gehad. Alles was op rantsoen.  Ik herinner me nog dat als je een klein plakje kaas op je boterham had, dat je dat dan steeds verschoof, zodat je aan het einde nog een beetje kaas op je brood had. Dit noemden we ‘schuifkaas’.’

Hoe heeft u de hongerwinter overleefd?
‘Toen er steeds minder te eten was, ben ik in januari 1945 buiten Amsterdam zonder mijn ouders bij een boer gaan wonen, in de Wieringermeer. Ik werkte mee op het land en dat vond ik fijn. Ik moest mest scheppen. Dat vond ik lekkere ruiken, vreemd genoeg. Maar het was zo koud buiten en de mest dampte flink, dat was lekker warm. Mijn vader is ook nog een keer vanuit Amsterdam langs geweest om eten te halen, tarwe om broden te bakken.’
‘Sommige dingen waren niet fijn: ik moest bijvoorbeeld van de boerin me elke vrijdag in een teil wassen, met ijskoud water, dat vond ik vreselijk. Toen de oorlog bijna was afgelopen hebben de Duitsers de Wieringermeer onder water gezet, dus moest ik nog een paar weken naar een ander gezin.  Ik ging pas eind juni terug naar huis.  Al mijn vrienden waren broodmager na de oorlog. Mijn moeder lag in het ziekenhuis en heeft niet lang meer geleefd. Ik ben op 10 november jarig en kreeg toen krijtjes als cadeau, want ik hield veel van tekenen.  15 november overleed mijn moeder. Ik heb die krijtjes heel lang bewaard.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892