Archieven: Verhalen

‘Op de bovenste verdieping woonden soldaten, geen Duitsers maar Polen’

Truus van Bokhoven woont vlakbij basisschool De Handreiking in Eindhoven. Melek, Mason, Finn en Quinn zijn daarom in een paar minuten lopen bij haar huis. Ze wacht ze op en heeft al sap voor ze klaargezet op het aanrecht. Op tafel liggen rantsoenbonnen uit de oorlog. Ze zien er nog heel netjes uit, en lijken helemaal niet oud. Mevrouw Van Bokhoven komt uit een gezin van twaalf kinderen, volgende week wordt ze 88 jaar.

Hoe was de oorlog voor u?
‘We zijn in de oorlog van Amsterdam naar Zeeland verhuisd en woonden in het buitenhuis van een deftige dame, zij woonde toen in Brussel. Op de bovenste verdieping verbleven soldaten, maar het waren geen Duitsers, het waren jonge Poolse mannen. De Duitsers hadden ze krijgsgevangen gemaakt toen ze Polen als eerste land binnenvielen. Ze kregen de keuze: krijgsgevangenschap of vechten voor Duitsland. We hadden geen last van ze.

Echt gevochten werd er bij ons niet. We hoorden regelmatig de vliegtuigen en bommen overkomen. Dat was een zwaar en beangstigend gebrom. De V1 was een rare bom, een soort raket die op een doel werd afgeschoten, die bestuurden ze dus op afstand. 
Aan het einde van de oorlog had je nog de V2-raketten. Ze werden ‘vliegende bommen’ genoemd en waren bestemd voor Engeland.’

Hoe was het leven daar?
‘Het leven op het platteland was heel vrij. Ik hielp graag mee bij de boeren in de buurt, vooral met de koeien. Ik mocht met een stok op de billen slaan om ze de weg te wijzen. Ook blies ik wel eens kikkers op met een rietje.

De Duitsers pikten van alles in, zoals fietsen en karren. Het mooie huis waar we woonden, lag aan een oprijlaan en had een grote blinde muur. Op een dag sloeg een boerenkar met twee paarden op hol. Een Duitse soldaat probeerde de kar tegen te houden, maar werd tegen die blinde muur geslingerd. De paal zat tussen zijn benen en hij had vreselijke pijn. Zoiets vergeet je als kind niet meer.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘De dag voor de bevrijding zaten we met de hele familie te schuilen onder de trap, terwijl buiten het schieten maar doorging. De Canadese soldaten waren in de buurt. Twee Duitse soldaten hadden aan mijn vader gevraagd of ze in het schuurtje mochten slapen en drie Canadese soldaten kwamen ze de volgende morgen halen. Maar ze verstonden elkaar niet.
 De Duitsers snapten niet dat ze hun helm af moesten doen. De Canadezen schoten toen vlak bij hen op de grond om ze dat duidelijk te maken. Als klein kindje is dat best spannend.
’

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers waren de baas, wij hadden niets te vertellen’

Het is maar een klein stukje lopen naar de woning van Jan van Heur, na een paar minuten staan Suze, Amina, Tobias en Jeevan al voor zijn deur. De leerlingen van basisschool De Handreiking in Eindhoven zijn bepakt en bezakt met interviewvragen, werkboekje en een lekkere verassing voor meneer Van Heur. Die is voor naderhand natuurlijk, wanneer ze al hun vragen hebben mogen stellen. Tijdens zijn verhaal laat hij een oude lamp zien, een kast en een echte Weckketel.

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘In mei toen ik jarig was, kwamen de Duitsers binnen. Op mijn verjaardag! Dat vond ik helemaal niet leuk en toen begonnen ze ook nog te schieten. Niet op mij, maar in de lucht. Wij wisten van toeten noch blazen toen de Duitsers binnenkwamen. Ze kwamen gewoon. Leuk was het niet, maar ze deden mij geen kwaad en mijn ouders ook niet. Op dat moment.’

Kwamen er ook Duitsers in uw huis?
‘Wij hadden ook inkwartiering van Duitsers. Ze hadden allemaal zo’n groen pak. Mijn ouders moesten hun kamer afstaan, zodat de soldaten in hun bed konden slapen. Zij moesten maar de zolder op, waar ik en mijn zusjes ook sliepen. De Duitsers waren de baas. Wij hadden niets te vertellen.

De Engelsen waren niet anders hoor! Toen ze met de bevrijders kwamen, stonden ze met honderd man in de werkplaats van mijn vader. Hij had er allemaal triplexplaten staan, en daar gingen ze op liggen. Mijn vader had allemaal planken om huizen mee te bouwen en die hebben ze allemaal opgestookt.’

Had u een schuilkelder?
‘Wij hadden een kelder, ja. Mijn vader heeft hem gebouwd. In de kelder stonden glazen flessen met een deksel erop. Daar weckten we allerlei eten in om het te bewaren. Dat was van belang, want in de winkels was niet alles te krijgen. Van boeren moest je het hebben. In een boerendorp heb je niet snel honger.

Ik heb gelukkig niet één bom zien vallen tijdens de oorlog. Zo rustig was het in mijn dorp. Ik heb wel eens een knal gehoord als we in de schuilkelder lagen. Je hoorde eerst ‘boem’ en dan ‘ieeeeeuw’. Er is een granaatstukje door ons dak gedaan, dat is het enige wat er aan ons huis beschadigd was. We hadden geluk dat we daar woonden.’

Wat was uw eerste reactie toen de oorlog voorbij was?
‘We waren heel blij. We hoorden de geallieerden al aankomen door het geluid van de motoren waarmee ze kwamen. Bij de overbuurman waren ze vergeten een Duitse soldaat wakker te maken. Die vroeg waar zijn kameraden waren. Die zijn allemaal die kant opgelopen, zeiden wij. Hij moest hard lopen om de geallieerden te vermijden. Als die hem zouden vinden, zou hij worden doodgeschoten of hij moest de gevangenis in.

Mijn vader was timmerman en aannemer. Na de oorlog ging hij huizen die schade hadden opgelopen in de oorlog, herstellen. En als het een pannendak was, dan ging ik mee om de pannen aan te geven. Er waren geen liften. Op een dag was ik met een vriend op de hooizolder gaan spelen, terwijl mijn vader aan het werk was. Het stro hing ver over de ladder dus ik ging te ver… en daar lag ik, op de vloer. Ik had een hersenschudding en heb een week lang bij die mensen in bed moeten blijven liggen. Vroeger mocht je niet getransporteerd worden als je een zware hersenschudding had. De huisarts heeft me uiteindelijk met een autootje naar mijn eigen huis gebracht.’

Archieven: Verhalen

‘We zagen Engelse voertuigen over de Stratumsedijk Eindhoven inrijden’

Joos, Laris, Sarah en Noëmi van De Handreiking in Eindhoven interviewen de 91-jarigige Lou Jansen. Het zonnetje schijnt lekker naar binnen en meneer Jansen heeft genoeg te vertellen. Ze vragen van alles over wat hij als jongetje heeft meegemaakt in de oorlog.

Vond u het een spannende tijd?

‘Als kind kreeg je weinig mee van de oorlog. Wij konden nog gewoon buitenspelen maar we moesten wel improviseren. Van natte proppen papier en dikke elastieken maakten wij zelf een voetbal. We deden landje pik en knikkerden. Maar we hadden geen glazen knikkers, die waren er bijna niet meer. We maakten zelf knikkers van klei en die schilderden we. En hoepelen met een velg van de fiets zonder spaken erin. We deden het met wat er was. Wij speelden op straat en hebben ons best wel vermaakt.’

U vertelde dat de ramen eruit gingen door de bombardementen.

‘We zijn in 1943 verhuisd op doktersadvies omdat bij ons steeds de ramen eruit vlogen. We hebben geen bommen op het huis gehad, maar door de luchtdruk van de bommen dichtbij vlogen de ramen eruit. Wij woonden vlakbij de Philipsfabrieken die het doelwit waren van de bommenwerpers. We zijn toen naar Stratum verhuisd en bij een tante gaan wonen, totdat we in mei 1945 een eigen huis kregen.’

Heeft u het 50-jarig jubileum van Philips gevierd?

‘Ja, dat was in 1941 en dat was prachtig. Om 12.00 uur ging de hele fabriek uit. Iedereen droeg een oranje bloemetje. De Duitse schildwachten kregen een bloemetje in de loop van het geweer en die dachten dat de oorlog voorbij is en gingen mee. Maar ’s avonds kregen we de Duitse politie op onze nek want het kon niet dat er feest gevierd werd in Eindhoven. Ze reden met overvalwagens in colonne door de stad en keken of er nog onruststokers op straat waren.’

Hoe was de bevrijding?

‘Vanuit het zuiden kwamen de Engelsen, vanuit het noorden de Amerikanen. We zagen de Engelse voertuigen over de Stratumsedijk Eindhoven in komen en zagen mensen juichen. Ik was 10 dus ik had het nog niet meteen in de gaten. ’s Avonds werden vanuit vliegtuigen lichtkogels afgevuurd. Mijn vader had zes weken in Berlijn gewerkt voor Philips en wist daardoor wat lichtkogels waren. Iedereen dacht dat het vuurwerk was voor de bevrijding, maar mijn vader stuurde ons zo snel mogelijk naar binnen. Wij waren net binnen en toen viel de eerste bom al. Lichtkogels zorgden ervoor dat de stad werd verlicht en de bommenwerpers hun doelen konden zien.’

Archieven: Verhalen

‘Pas na de oorlog ontdekten we dat in ons huis geweren lagen verborgen’

De conciërge van hun school, de Handreiking in Eindhoven, brengt Samuel, Djuun, Eduan en Noah met de auto naar het huis Herbert Rutgers. Meneer Rutgers was twee jaar oud toen de oorlog begon en woonde destijds in een bovenwoning aan de Witte de Withstraat in Amsterdam. Hij staat al voor de deur om de kinderen te begroeten. Ze krijgen allemaal een glaasje fris in de moderne lichte woonkamer. De jongens hebben zich goed voorbereid en hebben er zin in.

Heeft u Joden gekend?
‘Wij woonden in een bovenwoning en hebben daar een Joods echtpaar, de familie Zurel, in onderduik gehad. Zij zaten eerst bij een boer, maar hun kleine kindje huilde te veel, waardoor ze daar niet langer konden blijven. Een koerierster heeft hun zoontje Robby meegenomen en ergens ondergebracht. Ze is later opgepakt en waarschijnlijk geëxecuteerd, waardoor alle contact met Robby verloren ging.

Mijn moeder ging samen met een vriendin op de fiets op etensjacht. Een neef van mijn vader had een boerderij in Varsseveld, in het oosten van het land, en daar konden we soms eten krijgen. Mijn opa was hoofd van een school en woonde in Vroomshoop. In zijn onderwijzerswoning waren Duitse soldaten ingekwartierd. Toen mijn moeder bij opa langsging, zag ze een jongetje met zwarte haren bij oma staan. Omdat oma ook donker was, leek het net haar kleinzoon uit Amsterdam, maar het was een Joods jongetje dat ze in huis hadden genomen.

Alles wat hij nog had van voor de onderduik was een klein zakje met zijn tandenborstel erin. Mijn moeder herinnerde zich het verhaal over Robby en nam het zakje mee naar huis. Wat bleek? Het jongetje was inderdaad Robby, de zoon van het echtpaar Zurel.Robby leeft nog, hij woont in Thailand, en we hebben nog steeds contact.’

Kende u iemand in het verzet?
‘De halfbroers van mijn vader zaten allemaal in het verzet. Ze hielpen gestrande geallieerde vliegeniers die terug moesten naar Engeland. Die zaten onder de grond in een bunker, vlak bij een Duitse kazerne – zo viel het minder op.

Mijn vader was ondergedoken omdat hij niet tewerkgesteld wilde worden, maar hij was wel vaak in Amsterdam. Hij zat in een knokploegje en stal bonkaarten, met een geweer onder zijn arm. Mijn moeder verspreidde de bonkaarten; ze werden in de voering van haar jas genaaid. Ze was een kleine, stevige vrouw, en Duitse officieren lonkten naar haar, daardoor kwam ze er steeds mee weg.

In huis hadden we een afgesloten plek met een gordijn ervoor. We wisten niet precies wat daarachter lag. Pas na de oorlog ontdekten we dat er een heleboel geweren verborgen lagen…’

Hoe was het in de Hongerwinter voor u?
‘Het ergste van de hongerwinter vond ik de kou. Soms waren mijn handen zo blauw van de kou dat ik ze onder de oksels van mijn vader moest opwarmen. We sliepen met de hele familie in één bed om warm te blijven.

Boven hadden we een klein potkacheltje. Daar poften we soms bruine bonen in de as, als een soort tussendoortje. Ook stukjes tulpenbol legden we op de rand van het kacheltje om te roosteren. Er was bijna niets om mee te stoken. Het ijs stond aan de binnenkant op de ramen. Sindsdien kan ik er niet tegen als het ergens binnen koud is.’

Heeft u angst gehad?
‘Soms werd ik wakkergemaakt door een verzetsjongen die bij ons in huis verbleef. Hij vroeg dan: ‘Wo ist dein Vater? (Waar is je vader). ‘In Duitsland’, antwoordde ik. Ze trainden me zo, zodat ik bij een Duitse inval hetzelfde zou zeggen als de soldaten het mij zouden vragen.

Op een dag stond mijn zus voor het raam en riep: ‘Mam, Duitsers!’ Mijn vader was thuis en kon niet meer weg, het was te laat. Het Joodse echtpaar was gelukkig al vertrokken. We moesten wel open doen. Ik was bruine bonen aan het poffen in de kachel toen de Duitsers binnenkwamen. ‘Wo ist Herr Rutgers?’, vroegen ze. Ze waren via opa gekomen en hadden een zak aardappels voor ons meegenomen. Het was heel griezelig, maar het liep goed af.’

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers marcheerden door de straten en zongen heel hard liedjes’

Nikki, Ralf, Sophie en Mirac van basisschool De Handreiking in Eindhoven mogen met de auto naar Aky Kruis. Ze woont op de negende verdieping en staat al klaar in de deuropening. Achter haar hangt een oude schoolplaat met een tafereel uit oud Amsterdam. Mevrouw Kruis begint meteen enthousiast: ‘Wat zijn jullie vragen?’ Het drankje is ze even vergeten, maar dat krijgen de kinderen aan het eind alsnog. Aky Kruis was 4 jaar toen de oorlog begon.

Was u bang voor de Duitsers?
‘Ze marcheerden door de straten; vijf naast elkaar en acht achterelkaar en zongen heel hard liedjes. ‘Wij gaan naar Engeland.’ 
Ik vond het heel eng als dat voorbijkwam. Maar ik was niet echt bang voor de Duitsers. Soms kreeg ik zelfs snoep van hen.

Mijn broertje was eens vreselijk gevallen op zijn hoofd. Mijn vader bracht hem naar het Duitse ziekenhuis aan het einde van de straat. Daar werd hij heel goed geholpen. Ze kregen van alles mee. Maar hoe behulpzaam ze ook waren, het bleven toch de vijanden.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Er was weinig te eten, mijn moeder kreeg elke 14 dagen bonkaarten, voor brood, boter, suiker, noem maar op. Mijn vader werkte als broodbezorger bij de Etos, een onderneming van Philips. Als de bakfiets leeg was, veegde hij de kruimels bij elkaar en mijn moeder maakte dan broodpap en zo hadden we weer te eten. Ook kregen we via moeders familie ingemaakt voedsel, en omdat haar vader van een boerderij kwam, hadden ze boter en karnemelk. Maar daarover mochten ze tegen niemand iets zeggen.

Verder hadden we klein tuintje met tabaksplanten want mijn vader rookte. Hij plukte de bladeren, maakte ze klein en droogde ze in een blikje op de kachel. En zomers liet hij ze gewoon in de zon drogen.’

Hoe was de bevrijding?
‘Op 18 september zag ik voor het eerst van mijn leven een muziekkorps door de straat trekken, en ik mocht van mijn moeder meelopen. Maar toen kwamen de Duitsers terug en begonnen te bombarderen. Ik belandde in een schuilkelder bij een familie thuis. De vader en moeder van dat gezin hadden niet eens door dat ik daar was.

Later kwam er een vader binnen die vroeg of zijn kinderen hier waren. Ik was zó opgelucht toen hij me meenam en naar huis bracht. Ik was pas zes jaar oud.’

Archieven: Verhalen

‘Tijdens de bevrijding hebben twee Engelse soldaten bij ons gewoond’

Nino, Thomas en Feline van basisschool De Handreiking in Eindhoven wonen in hetzelfde stadsdeel als waar het ouderlijk huis van Paul Weijts (87) vroeger stond. Tegenwoordig woont meneer Weijts vlakbij hun basisschool. Zijn Engelse vrouw Ann, dochter van een Engelse bevrijder, serveert een glaasje prik en koekjes. De kinderen stellen meteen allerlei vragen over de oorlog, die Paul als kleuter meemaakte. Hij heeft nog spullen en foto’s van destijds.

Wat gebeurde er tijdens het Sinterklaasbombardement?
‘In 1942 gingen we met het gezin naar de Sinterklaasviering in het Rembrandt Theater in het centrum van Eindhoven. Net toen we wilden vertrekken, schoten alle knopen van de jas van mijn zus Annelies eraf. Mijn moeder vond dat die er eerst weer aangezet moesten worden.

Ik liep alvast met mijn vader en broer naar de stad. Vlakbij het centrum ging ineens het luchtalarm af. We moesten snel schuilen. We renden een tuin in en doken achter de bosjes. We hoorden explosies en zagen even later dat de Philipsfabrieken in brand stonden. Mijn vader, broer en ik renden terug naar huis. Onderweg kwamen we mijn moeder en zus tegen. Door het aanzetten van de knopen, waren we vertraagd en nog niet in het theater aangekomen. Daardoor hebben we het overleefd. Bij dat Sinterklaasbombardement zijn 140 burgers omgekomen.’

Wat weet u nog van de Tommies die bij jullie woonden?
Tijdens de bevrijding hebben twee Engelse soldaten, Tommies, een tijdje bij ons ingewoond. Ze waren aardig en rustig. Maar op een keer begon onze hond te blaffen omdat hij iets hoorde. De Tommies schrokken en doken meteen onder de tafel om te schuilen, gewend als ze waren aan luchtalarmen. Even later klonk een luide, doffe knal. Later bleek dat er een Duitse V1-bom in de Kruisstraat in het centrum was gevallen.

Ik vond het prachtig om Engels te horen en probeerde een beetje met ze te praten. Op een dag zat ik stoer op onze schutting en vroeg of ik een Engelse boterham van ze mocht. Ik had een zilveren dubbeltje, en misschien wilde ik daarmee betalen. De Tommies lachten en smeerden een hele grote boterham met dikke roomboter en zoete jam. Het was het lekkerste wat ik ooit had geproefd. En tot op de dag van vandaag kan ik me nog precies voor de geest halen hoe het smaakte: heerlijk!

Bent u ooit geraakt tijdens de oorlog?
‘Ik zat eerst op de kleuterschool, of bewaarschool zoals ze dat toen noemden. Dat was een school voor jonge kinderen, waar een non als juf ons bezighield met tekenen of kleien. Maar tijdens het begin van de oorlog werden er Duitse soldaten in mijn kleuterschool ondergebracht. Daarom moest ik naar een nieuwe school op de Barrierweg.

Ik herinner me dat die Duitse soldaten jonge mannen waren, Hitler Jugend, van een jaar of 16, 17. Ze marcheerden vaak door de straat, soms wel met 200 man tegelijk. Gekleed in grauwe uniformen. Ze keken heel streng. En ze stonken naar zuur zweet en het leer van hun laarzen. Die geur kan ik me nog steeds goed herinneren. Best eng vond ik dat, en zeker niet leuk.

Een non liep altijd met ons mee naar school. Tijdens een van die ochtenden, ik was toen vier jaar oud, hoorden we een luchtgevecht boven het centrum van Eindhoven. De non riep dat we snel moesten schuilen in de sloot langs de weg. Iedereen kon gelukkig op tijd dekking zoeken. Maar ik bleek al geraakt te zijn door een granaatscherf, recht in mijn been. Het bloedde hevig, maar deed niet veel pijn. Last heb ik er gelukkig nooit van gehad, en het litteken is maar heel klein. Willen jullie het zien? Ja? Nou, ik was toen de held van de dag!

We hadden thuis geen schuilkelder. Wel een kast onder de trap, waar we in kropen en hoopten dat er geen bom vlakbij zou vallen. Ik heb zelfs munitie gevonden. Panzerfausten, die waren bedoeld om tanks uit te schakelen. We vonden ze in het bos in Best, waar we speelden. Bommen heb ik nooit zien vallen. Maar ’s nachts kon je de lichtsporen van het afweergeschut in de lucht zien. Dat was indrukwekkend.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik ben naar de toespraak van veldmaarschalk Montgomery geweest’

Dex, Mats en Vince van De Handreiking in Eindhoven interviewen de 89-jarige Elly van Wijk over haar herinneringen aan de oorlog. Als ze haar huis binnenkomen, liggen er al allerlei spullen klaar uit de oorlog, zoals een echte Duitse helm. Maar ook een blik met marsen, dat ze heeft gekregen bij de viering van de 50-jarige bevrijding van Eindhoven.

Heeft u iets bijzonders meegemaakt in de familie?
‘Mijn vader zat bij de luchtbescherming, bood eerste hulp en hielp bij het blussen. We hadden ook een radio in huis. De kast werd opzijgeschoven, want daar zat de radio verstopt, en dan luisterde hij berichten af. Wij mochten niets weten, zodat we niets verkeerds konden doorgeven. Hij zei alleen maar dat hij even weg was. Mijn oudste broer deed hier ook aan mee. Na de oorlog hebben we er nooit meer naar gevraagd.

Mijn vader werkte voor Philips, net als velen in Eindhoven. Tijdens de oorlog is hij in de liftkoker gevallen bij Philips. Hij lag daarna in het oude Binnenziekenhuis op de Vestdijk, met zijn been in een schraag. Er lag een schaar naast hem, zodat hij het verband kon doorknippen en kon vluchten. Hij is altijd mank blijven lopen.

Mijn oom was fout in de oorlog. Toen mijn vader dat te weten kwam, hebben ze elkaar nooit meer aangekeken. Dat kan gebeuren.’

Zat u wel eens in een schuilkelder?
‘Aan de overkant was een groot veld, en de mannen uit de buurt hebben daar een schuilkelder gegraven. Het was helemaal van zand, en als er veel mensen in zaten, werd het benauwd en begon het te ruiken. Op een gegeven moment moesten we eruit, want het stond op instorten. Dus gingen we bij een volgende bommelding maar naar de Stratumse Heide en zochten droge sloten. Daar lagen we en wachtten tot het over was. Soms sliepen we ‘s nachts in de bossen… dat was niet leuk.

Ik moest ook wel mee met mijn moeder naar Lieshout, waar mijn tante woonde die ons eten gaf. Daarom hebben we geen honger geleden. We namen de bus tot Gerwen en moesten vanaf daar lopen. Als er weer iets gebeurde, moesten we in de sloot gaan liggen.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Het was geweldig! Ik ben naar de toespraak van veldmaarschalk Montgomery geweest, met de school ernaartoe. Dat was echt een feest. Op de markt, in de stad, op het podium… Mijn vader had van witte parachutestof een plooirokje voor mij gemaakt en in elke plooi een lint van rood en blauw genaaid.

We hadden twee Engelse koks op de binnenplaats, zij kookten voor de andere soldaten en wij kregen ook eten. Dat was geweldig, vooral de biscuits waren een traktatie. Ze woonden ook bij ons in huis, er werd een kamer voor ze vrijgemaakt. Mijn vader vond dat maar niets omdat ik een meisje was en nog heel klein was.’

Archieven: Verhalen

‘Ik mocht mensen uit het Ruhrgebied wat aardappelen geven’

Joël, Quinty en Ezekiel van basisschool De Handreiking in Eindhoven komen met de auto naar Son, waar ze Elze de Ruijter interviewen. Mevrouw De Ruijter, die 1 jaar was toen de oorlog begon, is geboren in Duitsland en woonde met haar ouders op een boerderij in de omgeving van Keulen. Ze wordt naar het interview gebracht door Marga, de eigenaresse van het dagverblijf voor ouderen. Mevrouw de Ruijter en de kinderen ontmoeten elkaar op een bijzondere plek, op de boerderij waar Marga’s vader als kind in de oorlog de landing van wel achtduizend parachutisten zag. Na het interview mogen de kinderen met Marga’s vader mee naar zijn eigen museum met allemaal oorlogsspullen die op het land werden gevonden. De kinderen zijn helemaal opgetogen.

Had u genoeg te eten in de oorlog?
‘We waren thuis met vader en moeder, en ik had nog een jonger broertje. Wij waren boeren, daarom hoefde mijn vader niet in de oorlog te gaan werken. Mijn ouders werden geacht eten te geven, en we hadden het goed; we hadden koeien en verbouwden gewassen, zoals bieten en aardappels.

Maar de plaatselijke bevolking had het zwaar. Ik herinner me dat mijn ouders vaak op het land waren. Dan deed mijn moeder alles op slot, maar zette een bak aardappels bij het raam op een kier. Ik mocht dan mensen uit het Ruhrgebied die honger hadden, wat aardappelen geven. Inwoners uit de stad liepen soms wel 50 kilometer om bij ons op de boerderij eten te halen. Ook waren er wel eens vriendjes uit het dorp bij ons thuis en die keken hun ogen uit wat er allemaal op onze keukentafel voor hen klaarlag, zoals boterhammen met kwark en jam. Ze waren al blij met een snee brood.’

Hoe was de oorlog voor uw familie?
‘Wij hadden een radio, en dat was bijzonder, want niet iedereen had er een. Er werden hoorspelen uitgezonden, en soms zaten we gekluisterd aan de radio. Hitler had een vreselijke stem en schreeuwde altijd. Mijn ouders waren niet onder de indruk van hem. Ze stonden niet achter Hitler, maar moesten wel meedoen.

Ik weet nog dat als hij weer begon te brullen, mijn moeder zei: ‘Zet maar uit, dat wil ik niet horen’. Mijn vader daarentegen wilde wel weten hoe het eraan toe ging.

We hebben Hitler verfoeid. De verhalen over de concentratiekampen werden verborgen gehouden. Mijn moeder had het daar moeilijk mee; zij kende lieve Joodse mensen. Veel van hen kwamen niet meer terug. Wij als kinderen wisten daar toen helemaal niets van.’

Kan u nog iets vertellen over het einde van de oorlog?
‘Wij hadden een kelder onder de boerderij, dertien treden diep. Omdat er weinig grondwater was, bewaarden we daar de aardappels van het land. Wanneer er bombardementen dreigden en we moesten schuilen, legden we matrassen op de aardappels en gingen we erbovenop liggen. Het was er kil en koud, en elke keer als het zover was, waren we bang. Op een keer zag ik allemaal Amerikaanse soldaten door het kelderspleetjes buiten, de oorlog was voorbij.

Na de oorlog werd ik verliefd op een Nederlandse man en trok ik bij zijn ouders in omdat er nauwelijks woningen beschikbaar waren. Die periode was niet gemakkelijk voor mij. Mijn schoonmoeder vond mij niet aardig. Vlak na de oorlog was er veel vijandigheid tegenover Duitsers, en ik werd niet altijd even vriendelijk behandeld.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader ging in de sloot liggen zodat de Duitsers het varkentje niet zagen’

Reza, Sara en Milan van basisschool De Handreiking in Eindhoven zijn op bezoek bij Francien Bassant-Thomassen. Ze gaan haar interviewen over haar oorlogstijd in de wijk Woensel. Mevrouw Bassant-Thomassen was pas 4 jaar toen de oorlog in Nederland kwam en zij herinnert zich alles vanuit het perspectief van een jong kind.

Hoe vierden jullie in de oorlog verjaardagen en andere feesten, zoals Sinterklaas?
‘Verjaardagen weet ik niet meer zo goed. Maar nu hangt op mijn verjaardag de vlag halfstok, want ik ben op 4 mei jarig. Dan is het Dodenherdenking en komen er bij mij allerlei nare herinneringen naar boven. Met Sinterklaas knapte mijn vader oude spullen op, die hij overschilderde en dan kregen wij ze. Of wij kregen poppenkleertjes voor onze poppen. Ook kwamen er wel eens Engelse soldaten bij ons op bezoek. Die zaten ingekwartierd op de Nutsschool. Zo waren ze ook een keer bij ons met Sinterklaas, dat vonden ze heel gezellig, maar tegelijkertijd misten ze hun eigen kinderen in Engeland…

Sinterklaas, Kerstmis en Pasen werden in de oorlog wel gevierd, maar niet zo als tegenwoordig, omdat er maar heel weinig te krijgen was. We moesten bijvoorbeeld met zijn drieën met één haring doen. Alles was op de bon en mensen gingen naar de boeren in de omgeving om eten te kopen.

Zo ging mijn vader met zijn vriend naar een boer. Daar hadden ze een varkentje kunnen kopen. Het varkentje was al dood, want het mocht geen herrie maken. Toen kwamen ze Duitse soldaten tegen en zijn ze met fiets en al in de sloot gaan liggen zodat de Duitse soldaten het varkentje niet zouden ontdekken. Gelukkig werden ze niet ontdekt en het varkentje werd thuis geslacht en dat stonk heel erg!’

Was u erg bang in de oorlog?
‘We waren vaak bang, vooral als het luchtalarm was afgegaan en we zaten met elkaar in de schuilkelder van mijn opa en oma of in de kelder onder ons eigen huis. Dan hoorden we de vliegtuigen al van verre aankomen, want ze vlogen heel laag. Iedereen in de schuilkelder was bang. Maar de angst van kinderen is natuurlijk anders dan de angst van hun ouders. Vaak merkte ik dat mijn ouders heel zenuwachtig waren, omdat zij de gevaren beter zagen aankomen.

Het was allemaal heel erg en daarom vind ik wat er nu gebeurt in Oekraïne en Gaza ook heel erg. Om iets voor die oorlogskinderen te doen, brei ik warme mutsjes en slofjes voor de kinderen in oorlogsgebieden. Alleen voor de kinderen, want die hebben het het moeilijkst in de oorlog. Eén ding vond ik wel mooi van de oorlog en dat was dat de mensen één waren met elkaar. Er was veel meer verbinding. Je kon bij iedereen terecht als je hulp nodig had.’

Kende u mensen die bij de NSB zaten en wat gebeurde met hen na de oorlog?
‘Ik kende twee gezinnen bij ons in de buurt die bij de NSB zaten. Je moest wel oppassen dat er niets werd verraden, maar ik had niet veel contact met ze. Na de oorlog werden deze gezinnen uit hun huizen gehaald en naar de Nutsschool gebracht. Daar werd hun hoofd kaal geschoren, waar iedereen bij was. Dat was een straf omdat ze met de Duitsers hadden geheuld. Er was ook een jonge vrouw die verkering had gehad met een Duitse soldaat. Zij werd ook kaal geschoren, maar zij zat niet bij de NSB, ze had alleen maar verkering met een Duitse soldaat.’

Archieven: Verhalen

‘Moeder kwam met een revolver in de rug mijn slaapkamer binnen’

Thomas, Roos en Isa van basisschool De Handreiking wonen alle drie in Eindhoven, in stadsdeel Woensel, waar ook Wil Docters (1937) verbleef tijdens de oorlog. Hij was 3 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Frankrijkstraat op nummer 59. Tegenwoordig woont deze piekfijn geklede man met zijn charmante vrouw in Sint-Oedenrode, waar de kinderen gastvrij worden ontvangen met een kopje thee en een koekje.

Waarom is uw vader wel ondergedoken en de rest van uw gezin niet?
‘Ik ben zelf niet Joods, omdat mijn moeder niet Joods was. Je krijgt het Jodendom door van je moeder. Mijn vader was wel Joods en heeft zo’n 15 maanden ondergedoken gezeten. Mijn moeder bleef achter met zeven kinderen. Ze is heel erg ziek geweest in die tijd.

Ik en mijn broers en zussen zijn later ondergebracht bij verschillende familieleden en kennissen in de buurt en zagen elkaar niet meer. In het gezin waar ik zat, was ook een zoon. Hij was één jaar ouder dan ik en had veel speelgoed, dat weet ik nog goed. Pas toen mijn vader alweer thuis was, kwamen we erachter dat hij bij de slager had gezeten, zo’n 500 meter verderop.’

Wat herinnert u zich van de avond dat de NSB’ers binnenkwamen?
‘Ik lag in mijn bed en hoorde een grote auto stoppen. Er werd aangebeld, lawaai klonk. De mannen die binnenkwamen, gaven zich uit voor Duitsers. Ze zochten mijn vader, maar vader was toen al ondergedoken en moeder was alleen met alle kinderen. Ze wilden alles meenemen wat van waarde was.

De brandkast stond in mijn kamer. Moeder kwam met een revolver in de rug mijn slaapkamer binnen, ik weet het nog als de dag van gisteren. Die mannen hielden de revolver tegen mijn neus en riepen: ‘Slapen!’ Ik was zo bang, ik was pas 7 jaar. Ze namen alles mee: geld, twee bontjassen, Perzische tapijten en alle zilverwerk.’

Uw broertje is doodgereden na de bevrijding. Hoe is dat gebeurd?
‘Eindhoven was al bevrijd, het noorden nog niet. Militaire tanks met Amerikanen en Engelsen reden dag en nacht door de straten. Iedereen was blij. Mijn vader was ook alweer thuis. De tanks reden niet hard en tussen de wagens zat best wat ruimte. Als je naar de overkant van de straat wilde, kon je er vlug tussendoor. Langs de kolonne reed een Amerikaanse jeep met hoge snelheid om de straten af te sluiten, zodat de tanks door konden rijden.

Ik stond voor het raam, mijn twee jaar jongere broertje buiten op de stoep. Ik zie hem nog staan op het trottoir… hij steekt over en wordt geschept door de jeep. Hij heeft nog een paar uur geleefd, hij was pas 5. Later kwam de Amerikaan nog om zijn excuses aan te bieden maar dat hielp natuurlijk niets.’

Wat gebeurde er nog na de oorlog?
‘Het was 16 december 1944 en de oorlog was al bijna drie maanden voorbij. Mijn zusje en ik liepen via een zandpad naar de kiosk op de Woenselse markt. Daar speelden we met veel andere kinderen. We hoorden een vliegtuig aankomen, deze draaide om de Petruskerk en maakte een raar geluid. Alle kinderen werden bang en gingen naar huis.

Mijn zusje en ik liepen langs een boerderij en op dat moment viel de bom op de Gildelaan, heel dichtbij. De klap was zo hard dat we door de luchtdruk tegen de grond gingen. Er viel een dakpan op de schouder van mijn zusje, daar heeft ze nog lang last van gehad.’

Wat herinnert u zich van uw neefjes Edo en Lexje?
‘Voor de oorlog kwamen mijn vaders zus, tante Bets, haar man Flip en neefjes Edo en Lexje elke zondag bij ons op bezoek. Zij woonden in Gestel. We speelden mens-erger-je-niet en het vlooienspel. Zij waren wel Joods en werden uit hun prachtige huis aan de Staringstraat 29 gezet. Ze moesten in een veel kleiner huisje gaan wonen op Gagelstraat 47, tegenover het PSV-stadion.

Oom Flip werkte als ingenieur bij Philips en werd naar Vught gestuurd om daar bij Philips te gaan werken. Hij dacht dat hij daar beschermd zou worden en een goede baan zou krijgen. Tante Bets heeft wel even ondergedoken gezeten, maar heeft zich toch met de kinderen bij haar man gevoegd. Later zijn ze via Westerbork naar een concentratiekamp in Duitsland gedeporteerd. Ze zijn nooit meer teruggekomen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892