Archieven: Verhalen

‘Hij trok zijn handschoenen uit, pakte ze bij elkaar in één hand en sloeg ons daarmee links en rechts in ons gezicht, mijn broertje en mij’

We zien een sportieve man de Basisschool Tamarinde binnen stappen. Shorts, fietshelm en bidon in de hand. Het is meneer Nieuwenhuijse die eerst door zijn oude buurt in Zaandam is  gefietst. Er worden koekjes neergezet en Marit, Danilo, Levi, en Renate kunnen met het intervinterview beginnen!

Wim  van Nieuwenhuijse werd voor de oorlog geboren in Zaandam, in 1938. Zijn ouders, oma, tantes en oom zaten allemaal bij het (communistisch) verzet. Zijn vader hielp Joodse vluchtelingen uit Duitsland. Later doet hij ook mee met het gewapend verzet in de Zaanstreek. Wim zelf was daar nog te jong voor.

Kunt u iets vertellen over deze buurt?
‘De Jonge Arnoldusstraat was echt een arbeidersbuurt. Hier woonde bijvoorbeeld de familie Kuiper en zij hadden onderduikers in huis en als er alarm was moesten ze via de steeg verdwijnen. Hier woonde ook Frans Oort, hij was een communist die bij de Nationale Brigade ging om tegen Franco (dictator van Spanje) te vechten. Toen die man terugkwam, werd hem zijn Nederlander-schap ontnomen.’

‘Op 11 mei 1940 begon de Duitse aanval op de Grebbeberg, op 14 mei 1940 werd Rotterdam gebombardeerd. Zo’n tachtigduizend vluchtelingen… Zij werden allemaal in de omgeving opgenomen.
Mijn vader was in 1938 al bezig met het onderbrengen van Duitse vluchtelingen die illegaal over de grens kwamen. De communistische partij in Zaandam en die in de Achterhoek organiseerden met elkaar sluipwegen, zodat de mensen wel binnen konden komen.’

Moest u vroeger onderduiken?
‘Ik ben ondergedoken op een boerderij in Haaldersbroek en ook in een molen naast het Kalf. Met mijn broertjes en moeder ben ik daar ondergebracht.’

Zijn er wel eens Duitsers bij jullie thuis geweest?
‘Er zijn twee verhalen binnen mijn familie. Mijn vader, moeder en tante zaten in het verzet en er was huiszoeking op het Vissershop waar mijn oma woonde. Mijn oma was een moedige vrouw. Ze riep tegen de Duitsers; ‘kom niet verder, want ik ben ziek. Anders krijg je dezelfde ziekte.’ Mijn oma lag bovenop de illegale kranten die mijn tante bezorgde; de (illegale) Waarheid. De Duitsers gingen gelijk weg.’

‘Als er een auto van de Duitsers in de straat stond, moesten we altijd door lopen. Bij een huiszoeking was mijn vader snel door het zolderraam gekropen. Daar heeft hij bijna een hele dag op het dak in de goot gelegen om niet ontdekt te worden. Na de oorlog had hij daar een trauma van. Mijn moeder, broertje en ik werden tijdens de huiszoeking door een Duitser met zo’n groene leren jas aan neergezet en toen kregen we van hem chocola. Maar dat wilden we niet aannemen. Je nam van een Duitser niets aan in die tijd, althans bij ons niet. Hij trok zijn handschoenen uit en pakte ze bij elkaar in één hand en sloeg ons daarmee links en rechts in ons gezicht, mijn broertje en mij. Ik heb daar zelfs nog een litteken van.’

Heeft u ook iets positiefs meegemaakt in de oorlog?
‘De saamhorigheid met elkaar, dat je op elkaar aankon. Net als goede vrienden. Je weet dat je altijd een beroep op je vriend of vriendin kan doen. Er zijn veel nare dingen gebeurd in de oorlog, maar wij kregen ondersteuning van het fonds dat gecreëerd werd om verzetsmensen te ondersteunen.’

Kende u ook NSB’ers?
‘Naast ons woonde een verpleegkundige en daarnaast woonde het hoofd van de NSB in Zaandam. Dus wij woonden eigenlijk in de gevarendriehoek. Hij is na de oorlog veroordeeld. Zij hadden wel te eten en ik kreeg ook soms wat. Ze hadden ook een zoon en daar speelde ik mee. In die tijd had je de zogenaamde ‘puttenzuigers.’   Alle ontlasting kwam in een tank terecht die door deze puttenzuiger geleegd werd.
Na de oorlog waren er allemaal feesten bij ons in de straat. Op een dag heb ik de zoon in die put met poep geduwd, maar heb hem er ook weer eruit gehaald, hoor. Mijn eigen frustratie, toen ik erachter kwam wat ze allemaal hadden gedaan in de oorlog. Later bleek dat die jongen totaal niet op zijn vader leek.’

 Bent u bij de Februaristaking geweest
‘Mijn moeder vervoerde voor het verzet allerlei spullen in de kinderwagen, illegale folders en misschien ook wapens. Mijn vader had tussen twee spijlen een plank gemaakt, waar ik op kon zitten. Mijn broertje kon lekker in de wagen slapen. In de luierbak lag altijd een luier met poep en als de Duitsers controles deden, keken ze niet verder als ze die luier zagen.  Zo ben ik met mijn moeder naar de Februaristaking gegaan op de Burcht.’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘In Het Burgerweeshuis in Amsterdam was het heel erg koud en donker, we voelden ons daar niet gelukkig’

Op weg naar Oostzaan nemen Martin, Lois, en Carice (Neeltje was ziek)in de auto de vragen door. Aangekomen schenkt meneer van Zadel een glaasje appelsap in. Daar zijn we wel aan toe, want het is buiten best warm. Enthousiast begint hij zijn verhaal.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘De oorlog brak uit toen ik 7 jaar was. We woonden in Amsterdam-West in de J. Franklinstraat, Je weet dat mensen vechten, maar je weet niet precies wat er gebeurt. Mijn vader was heel modern en wist veel van apparatuur, had ook een radio. We wisten dat Duitsland landen ging binnenvallen, ook Nederland. Je ziet dat er Duitsers zijn, mensen in een militair pak.Toen gebeurden er allerlei dingen. Rotterdam werd gebombardeerd, alles ging op de bon zoals brood, kleding enz. En dat was alleen nog maar het begin.’

Wat deed u als de bonnenkaart op was?
‘Dan moest je wachten tot de volgende maand. In het begin was het niet zo erg, maar in 1943 was er steeds minder te halen. Mijn moeder zei tegen mij en mijn broertje van 8 jaar; ‘gaan jullie maar brood halen.’ In de Jan Evertstraat had je bakker Stolk, waar we probeerden bonnen achter te houden. Als ze om onze bon vroegen, zeiden we dat we die al hadden gegeven. Door de drukte in de winkel vroegen ze er niet meer naar. Mijn moeder durfde dat niet, want dat is eigenlijk stelen. Zo hielden we een bon over en kon je weer een ander bood kopen. In 1944 kwam echt de hongerwinter. Dan moest je een sneetje brood met z’n vieren delen.’

Uw vader werd opgeroepen om voor de Duitsers te werken? Wat deed hij toen?
‘Alle mannen van rond de 40/45 jaar, moesten zich melden. Ze waren te oud om te vechten aan het front, maar de Duitsers vonden dat ze konden werken in hun fabrieken. Daar waren te weinig arbeiders. Mijn vader wilde dat niet, ook omdat mijn moeder veel ziek was. Hij bedacht een list. Hij sneed in zijn arm, bij zijn pols in de buurt, alsof het door een ongeluk was gebeurd. Deed suiker in de wond, dat ging zweren. Zo dachten ze niets aan hem te hebben. Hij  moest wel constant blijven opletten om niet opgepakt te worden.’

U heeft ook in een weeshuis gezeten, waarom was dat?
‘Mijn moeder was ziek, ze lag vaak in het ziekenhuis. Mijn vader kon niet voor ons zorgen, want hij werkte dag en nacht bij de post. Wij moesten toen naar het Burgerweeshuis in Amsterdam. Het was daar heel erg koud, donker en we voelden ons daar niet gelukkig. We gingen kort naar een ander weeshuis, maar daarna mochten we gelukkig weer naar huis.’

U heeft ook nog in Friesland gezeten?
‘Mijn zusje was net geboren in 1945. Een paar dagen daarna heeft mijn vader het voor elkaar gekregen dat wij naar Friesland werden gebracht. Dat ging via de PTT-post waar hij werkte. In een kleine vrachtwagen met een open bak, lagen balken waarop we konden zitten en daaroverheen was een tentdoek gespannen. We werden vanaf de Wiegbrug in Amsterdam met ongeveer drieentwintig kinderen naar het hoofdpostkantoor in Leeuwarden gebracht. In dorpen stonden pleegmoeders klaar om een kind uit te kiezen om voor te zorgen. Maar omdat mijn broer en ik bij elkaar wilde blijven, wilde niemand ons hebben. Pas aan het eind, in Nes stonden nog twee dames. Met z’n vieren moesten vanaf Nes naar het dorp Moddergat lopen.  Boven ons waren luchtgevechten met vliegtuigen aan de gang. Het was spannend om in een greppel te schuilen. We waren inmiddels gewend aan het gebrom van de vliegtuigen.
Ik bleef bij tante Anne, zo noemden we haar. Ik sliep in bedstee, dat is een bed in de muur. Naast mij Berend van 20, hij was een onderduiker. Als de Duitsers zouden komen, kon hij weg via een gat in de muur. Ik heb na de oorlog altijd contact gehouden met tante Anne.
Later herkende ik mijn vader haast niet, we hadden namelijk elkaar negen maanden niet gezien.’

U heeft ook nog in een kolonie gezeten, wat is dat?
‘Tijdens de oorlog waren mijn broer en ik niet gezond. Om aan te sterken gingen we naar een tehuis, een grote villa aan het begin van het bos. Maanden geleden ben ik er geweest om te kijken of ik de boom kon vinden waarin ik elke dag een letter van onze namen heb gekerfd. Tot mijn verbazing stond de boom er nog met de tekst van drieentachtig jaar geleden. (zie foto)

 Wist u al veel van het verzet?
‘Mijn vader heeft ons verteld dat hij met een stel mensen explosieven heeft weggehaald ergens in de ondergrondse gangen van het centraal station. Na de oorlog heeft hij ons de ondergrondse gangen van het postkantoor en het centraal station, dat lag aan elkaar vast, laten zien. Daar kon je je goed verstoppen en ik denk ook dat dat is gebeurd. Dat blijf je altijd onthouden. Mijn vader deed veel dingen en hij kwam niet altijd ’s nachts thuis. Wat hij precies deed weet ik niet.’

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘volwassen mensen discrimineerden en pestten mij, omdat ze dachten dat ik een Duitser was’

Sierra, Meaghan, Marina, Dany en Chelsey interviewen Siem Meijn in de docentenkamer van Basisschool Tamarinde. Met een kopje thee en een koekje stellen ze vragen. Meneer Meijn is pas na de oorlog geboren in september 1946. Hij vertelt zijn verhaal over gediscrimineerd en gepest worden. Het maakt erg veel indruk op de kinderen. Wat ze allemaal niet weten, is dat meneer Meijn al ‘vijf jaar lang Sinterklaas is op school. Als ze dat horen, wordt er veel gelachen.

We hoorden dat uw moeder iets had gehad met een Duitse soldaat?
‘Mijn moeder is geboren in 1926, was 14 jaar toen de oorlog begon. Ze groeide op met nog twee zussen, een broer en ouders.  Mijn moeder was gek op mensen met een uniform. Pas in 1942/1943 kwamen er Duitsers naar Oostzaan en mijn moeder die 17 jaar was,  vond dat wel interessant. Zo kwam het dat ze in oktober 1944 verkering kreeg met een Duitse soldaat. Ze is met hem mee naar Duitsland gegaan, kwam na de oorlog op 7 mei weer terug. Mijn moeder heeft mij hier nooit wat over verteld en als ik ergens naar vroeg werd ze heel boos.
Maar mijn vader is geen Duitser hoor! Toen ik 4 jaar was, is ze getrouwd met een Nederlander uit Amersfoort die bij de marine zat. Ik heb tot mijn 18e gedacht dat hij mijn vader was, mijn biologische vader heb ik nooit gekend.’

Had die relatie met de soldaat nog gevolgen?
‘Op  7 mei 1945 stonden er dik honderd mensen bij hun huis. Ze schreeuwden om mijn moeder. Als je ’t met een Duitser had ‘aangelegd’, dat is gevrijd of gekust, dan werd je opgehaald. Je werd kaalgeschoren en er ging teer over je hoofd en veren. Mijn moeder zat met de familie binnen, want mijn tante was jarig. Mijn opa stormde naar buiten met een geweer en een schietmasker en schreeuwde: ‘de eerste de beste die nog op m’n erf komt die zet ik dit schietmasker op z’n kop.’ Vroeger maakte ze met een schietmasker koeien dood. Twee mensen zijn met hem gingen praten. Ze hebben mijn moeder toen niet meegenomen, maar ze moest zes maanden binnen of op het erf blijven.’

Wat is het ergste wat u ooit heeft meegemaakt?
‘Dat volwassen mensen mij discrimineerden en pestten omdat ze dachten dat ik een Duitser was, terwijl dat helemaal niet zo was. Ik zat op de Noorderschool, was 6 jaar.  In de eerste klas haalde ik alleen maar zevens en achten, heel goed dus. In de tweede klas haalde ik vijven en zessen, ik begreep er helemaal niets van. Ik was bang om mijn rapport thuis te laten zien. Mijn familie was boos. Voor straf moest ik honderd sommen maken, maar ik maakte ze allemaal goed. Mijn moeder ging de volgende dag naar school. Na tien minuten kwam ze terug en zei: ‘je bent nu van school af en gaat naar de Kerkbuurtschool.’ De juffrouw was erachter gekomen wat mijn moeder in de oorlog had gedaan en ik werd gepest. Sindsdien had ik eigenlijk geen zin meer in leren en school.’

Waren er ook kinderen die u anders behandelden omdat ze wisten wat uw moeder had gedaan?
‘Nee alleen maar volwassen mensen. En dan bedoel ik de burgemeester, de politieagent, de voorzitter van de voetbalvereniging, mensen van de gemeente.
Ik heb veel problemen gehad met een buurvouw. Zij schold me altijd uit voor ‘moffenjong, hoerenjong.’ Ik was toen 13 jaar en dat ging door tot ik 19 was. Ik kocht een mes en dacht: ‘ik steek haar dood.’ Ik heb dat mes uiteindelijk aan mijn opa gegeven, maar zo erg vond ik het pesten.’

Kent u nog andere verhalen uit de oorlog?
‘In Oostzaan werd er in de oorlog heel veel illegaal geslacht. Je mocht geen koeien of beesten slachten van de Duitsers. Dat vlees was alleen voor hun bestemd,  dus deed men dat stiekem. Mijn opa deed dat ook, samen met een hoop andere Oostzaners, hoor. Hij had een schuurtje met een gat in de muur, waar dat touw doorheen kwam. Mijn oma was heel erg bang van koeien. Zij hoefde alleen maar aan dat touw te trekken. Hij sloeg dan aan de andere kant van de muur met dat schietmasker.. zo een pin in de kop van die koe. Mijn oma wist dat dan helemaal niet. Ze verdeelden dat vlees onder de hele buurt. Maar mijn opa is een keer opgepakt. Hij had zo naar Kamp Vugt gestuurd kunnen worden, maar hij werd naar burgemeester Sikkema gestuurd. Die heeft hem gelukkig weer vrijgelaten.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Als kind wist ik niet beter dan dat mijn zus gewoon mijn zus was’

Jake, Dean, Alyssa en Vera van Basisschool Tamarinde vinden het huis in Amsterdam- Noord waar Marian Schaap woont, echt een gezellig ‘oma-huis.’ Er hangen allemaal zwart-wit foto’s aan de muur en mevrouw heeft heerlijke brownies gebakken. Mevrouw Schaap is in maart 1944 geboren, dus van de oorlog herinnert ze zich natuurlijk niks. Ze heeft een Joodse pleegzus die vorig jaar 80 jaar geworden is en daar gaat haar verhaal over.

Hoe is uw zus bij uw ouders terechtgekomen?
‘Mijn zus is in een Joodse buurt in Amsterdam geboren. Haar ouders kregen in juni 1943 een oproep dat ze zich moesten klaarmaken omdat ze naar een kamp moesten. Voordat ze werden opgehaald heeft haar moeder mijn zus in een dekentje gewikkeld met het trouwboekje en één foto erbij. Zo hebben ze haar naar de buren gebracht, dat vind ik wel heel dapper. De buren hadden contact met het verzet. Mijn ouders hadden via de kerk laten weten dat ze wel een onderduiker in huis wilden nemen, wat ik ook heel knap van ze vind. Dus zo is mijn zusje als baby’tje van tien maanden als eerste kindje bij mijn ouders in Zaandam terechtgekomen. Mijn moeder was toen net zwanger van mij. We schelen maar anderhalf jaar. Haar ouders zijn via Kamp Westerbork naar Sobibor gestuurd. Daar zijn ze vrijwel direct vermoord in de gaskamers. Haar moeder heeft nog wel een briefje uit de trein gegooid. Dat is via het Rode Kruis bij mij ouders beland. In het briefje stond dat ze ‘het liefste wat ze had.. niet bij zich had’. Daar bedoelde ze natuurlijk mijn zusje mee.’

Wat voor werk deed uw vader?
‘Mijn vader werkte bij de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord. Die was overgenomen door de Duitsers. Er waren wel eens mensen die vroegen: ‘waarom ga je nou daar nog werken voor de Duitsers?’ Maar vader had een kantoorbaan daar en dan zag hij wel eens een lijst voorbijkomen waarop stond welke werknemers naar Duitsland zouden worden gestuurd om als dwangarbeider te gaan werken. Dan lichtte mijn vader die mannen in: ‘denk erom, je staat op die lijst dus als het even kan, duik onder.’ Dat vond ik ook dapper van hem, want hij had ook verraden kunnen worden natuurlijk.’

 Is hij ook verraden?
‘Nee, want anders had ik hier misschien niet gezeten. Mijn ouders dachten daar wel over na. Toen mijn zus een paar maanden bij mijn ouders was, hebben ze een foto van haar laten maken. Want stel dat haar vader en moeder pas over een paar jaar weer terug zouden komen, dan zouden ze haar via die foto kunnen herkennen. Dat vond ik wel slim van ze.’

Hoe bent u er achter gekomen dat uw zus niet uw echte zus was?
Als kind wist ik niet beter dan dat mijn zus gewoon mijn zus was. Toen ik een jaar of twaalf was, zag ik een papier op tafel liggen met de naam van mijn zus erop, maar met een andere achternaam. Ik schrok en ben vragen gaan stellen aan mijn moeder en zij vertelde in stukjes uiteindelijk het hele verhaal. Het was te veel om in één keer te vertellen. Ik vond het onvoorstelbaar dat haar ouders niet meer terug zouden komen om haar weer op te halen. Ik kon het maar niet begrijpen dat mensen zomaar werden weggehaald en vermoord. Dat baby’tjes werden weggeven. Ik bleef maar vragen stellen en wilde alles weten, waarschijnlijk werd mijn moeder daar ook wel een beetje gek van.’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Toen ik voor het eerst sneeuw zag, rende ik op blote voeten naar buiten’

Thijs, Femke en Maria van basisschool Het Mozaïek in Broek op Langedijk gaan op bezoek bij meneer Ed Klein die in School woont. Meneer Klein heeft een licht huis met veel mooi vormgegeven stoelen en prachtige schilderijen aan de muur. De kinderen zijn gefascineerd! Kaarten en boeken over Suriname liggen al klaar op de tafel en we beginnen meteen met het interview!

Waar groeide u op?
Ik groeide op op plantage Waterland aan de Surinamerivier in Suriname. Plantage Waterland was een van de laatste actieve plantages. We hadden een groot huis met een veranda en op de plantage woonden wel tachtig families met kinderen. Ook was er een Chinees winkeltje waar we boodschappen konden doen. Ik speelde altijd met de kinderen en ik mocht bijna alles. Ik was heel vrij op de plantage. Op ons dak was een grote regenton, waar water werd opgevangen. Op zolder kwam het water in een hele grote tank en dat water gebruikten we om te drinken en te douchen.
Op de plantage was ook een ziekenoppasser. Die verzorgde je als je uit een boom was gevallen of een splinter had. Want een echte dokter was best ver bij ons vandaan. Ook was er een buurthuis waar we films keken en we zwommen in de suikerpers!
De families die er woonden waren voornamelijk Javaanse mensen. Zij waren de nakomelingen van de contractarbeiders die na de afschaffing van de slavernij naar de plantages waren gehaald om daar te werken. De tot slaaf gemaakten die eerder de plantages bewerkten, waren zo slecht behandeld dat zij, toen de slavernij werd afgeschaft, daar niet meer wilden werkten. De contractarbeiders, die daarna kwamen, tekenden een contract voor tien jaar en daarna kregen zij een stukje eigen grond op de plantage. Zij waren de voorouders van de families die er woonden toen ik daar opgroeide.’

Hoe zag de omgeving eruit?
Het land was heel groen. Een deel van de plantage was wild met tropisch bos en op het andere deel werden koffiebonen verbouwd en sinaasappelbomen. Het was ook wel gevaarlijk. Je moest oppassen als je ging zwemmen voor de krokodillen en voor de giftige slangen.’

Hoe kregen de koffieplanten en sinaasappelbomen op de plantage genoeg water?
Er was een uitgebreid Irrigatiesysteem. In Suriname is veel water en aan het einde van de watergangen naar de plantage toe stonden allemaal sluizen. De sluisdeuren waren dicht zodat het water binnenbleef. Maar als het regentijd was, gingen de sluisdeuren weer open om het waterpeil op de plantage in balans te houden.  Soms stroomden dan alle vissen naar een punt. dat was een spektakel om te zien.’

Wat was de reden dat u naar Nederland ging?
Mijn vader was de directeur van de plantage en de eigenaar was Belgisch en bezat ook nog veehouderijen in Argentinië en Mexico. Toen het ernaar uitzag dat Suriname onafhankelijk zou worden van Nederland, hebben zij het land in Mexico en onze plantage verkocht en zijn naar Argentinië verhuisd. Dat betekende dat mijn vader ander werk moest zoeken en toen zijn we naar Nederland gegaan.’

Hoe was het voor u om in Nederland te komen?
Ik herinner me dat het in Nederland heel koud was. Toen ik voor het eerst sneeuw zag, rende ik op blote voeten naar buiten, maar dat duurde niet lang. Wat was dat koud! Ik rende snel weer naar binnen. Ik had wel veel heimwee. Het eerste jaar vond ik heel moeilijk. Mijn broers, zusje en ik bleven achter bij familie in Soest en mijn ouders gingen naar de plantage in Suriname om alles te regelen en af te ronden voor de verkoop.’

Archieven: Verhalen

‘Op school noemden ze me pinda en poepchinees’

Maud en Jano van basisschool Het Mozaïek in Broek op Langedijk gaan op bezoek bij meneer Frank Brouwers, die in dezelfde plaats woont. Meneer Brouwers wacht de interviewers al op met een grote lach op zijn gezicht en een bak vol koekjes. Hij vraagt of ze zenuwachtig zijn en zegt dat dat niet nodig is.

Kunt u iets vertellen over de cultuur en tradities uit Indonesië?
Kenmerkend voor de Indonesische cultuur is dat gastvrijheid hoog in het vaandel staat. Traditie is dat er altijd iets op tafel staat en mensen nooit weg gaan met een lege buik. In Nederland, als ik ging spelen bij een vriendje, werd ik naar huis gestuurd als het half zes was, want dan gingen ze eten. Dat kende ik niet, bij ons kon iedereen altijd blijven eten en als er niet zoveel eten was verdeelden we het.’

Waarom kwam u naar Nederland?
Na 1945 begon de strijd voor onafhankelijkheid van Indonesië. Wij woonden toen op Madoera. Een officier van het leger kwam bij ons langs en zei: ‘Jullie moeten de keuze maken tussen in Indonesië blijven of naar Nederland gaan. Maar jullie kunnen beter in Indonesië blijven, want in Nederland is geen werk!’ Mijn vader heeft toen toch de keuze gemaakt om naar Nederland te gaan. Achteraf waren we hier blij om, omdat we er later achter kwamen dat heel veel Indische mensen van Nederlands/Indische afkomst, die achterbleven heel erg achtergesteld werden. Ze zijn allemaal in de armoede terecht gekomen. Wat de legerofficier ons vertelde was dus niet waar!’

Hoe kwam u naar Nederland?
Wij kwamen naar Nederland met de babyboot de Ranchi. Mijn zusje was toen 5 maanden oud en ik was 3 jaar. Alleen Indische mensen die zwanger waren of een baby hadden, mochten mee met de Ranchi.  Alle baby’s die toen aan boord waren zijn laatst geïnterviewde ten behoeve van een televisieserie.  Onze baboe, ons kindermeisje dat altijd voor ons zorgde, mocht niet met ons mee naar Nederland en moest achterblijven. Zij is gestorven van verdriet omdat ze ons zo miste.’

Wat zijn uw eerste herinneringen aan Nederland?
Het eerste wat ik me herinner toen we van boord gingen van de Ranchi is dat we in zogenoemde pensions terechtkwamen in Zandvoort. Daar verbleven we vier maanden. Ook herinner ik mij dat ik met mijn vader aan de hand liep tegen een zware storm in Zandvoort. Dat had ik nog nooit meegemaakt! Het pension waar we verbleven was een soort U-vormig hotel waar we een kamer hadden. Dit soort pensions bevonden zich overal in Nederland en huisvestten vierhonderd militairen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) met hun gezinnen die vanuit Indonesië naar Nederland waren gekomen.  We hadden geen geld voor kleding en het was winter en erg koud. Gelukkig konden we in de protestantse kerk kleding uitzoeken die daar op een hoop lag. Later kregen we een lening om kleding te kopen en waren we verplicht om in bepaalde winkels die kleding te kopen. Die winkels zijn daar denk ik heel rijk van geworden. Toen mijn vader weer werk had moest hij zestig procent van zijn salaris afstaan voor kost en inwoning in het pension waar wij verbleven.
Na vier maanden kregen wij gelukkig een huis in Dordrecht. Een huis zonder badkamer. Dat vonden we wel vreemd! We gingen daarom iedere zaterdag naar het badhuis. We hadden in Dordrecht hele lieve buren. Zij hadden een zoon die twaalf jaar ouder was dan ik. Een hele goede voetballer, die me overal mee naar toe nam.’

Waar komen uw (voor)ouders vandaan?
Indonesië heeft zeven duizend eilanden. Vlakbij Java, twintig minuten varen met de pont, ligt een klein eilandje dat Madoera heet. Mijn vader is daar geboren. Ik heb zelf anderhalf jaar in Surabaya gewoond en daarna anderhalf jaar op Madoera. Op alle eilanden is de bevolking anders en spreken ze een ander dialect. Mijn beide opa’s waren Nederlands. Mijn oma was Chinees en mijn andere oma Indonesisch. In de oorlog zijn mijn opa en een oom beiden vermoord door de Japanners. Mijn vader zat bij de KNIL toen de Japanners voormalig Nederlands-Indië binnenvielen. Hij werd gevangengenomen en in een krijgsgevangenenkamp opgesloten. Na twee weken lukte het hem om te ontsnappen. Daarna heeft hij een poos op Madoera ondergedoken gezeten, waar hij ervoor moest zorgen dat hij uit de handen van de Japanners bleef omdat ze hem, als ze hem vonden, zouden executeren.’

Hoe gingen mensen in Nederland met jullie om?
Mensen vonden ons eten raar! Ze zeiden: ‘Wat stinkt het daar!’ Nederlanders kenden ons eten toen nog niet. Ze hadden ook zelden donkere mensen gezien. Op school noemden ze me pinda en poepchinees. Dan ging ik even matten en daarna waren we weer vrienden.’

 

Archieven: Verhalen

‘Een groot deel van de Antilliaanse bevolking is ontstaan vanuit de slavenhandel’

Interviewers Mijntje, Iris, Lex en Bram van basisschool Het Mozaïek uit Broek op Langedijk hebben zich goed voorbereid en wachten aan een lange tafel in de theaterzaal van hun school op meneer Franklin Pieternella.  Als meneer Pieternella binnenkomt herkent hij de fotografe van het salsadansen en voelt zich meteen op zijn gemak.

Hoe was het om op Curaçao te leven?
Ik woonde in Groot Kwartier, een dorp op Curaçao. Het was heel fijn om daar te wonen. Curaçao is een klein eiland, maar best groot in wat er te doen en te leren is. Bijna alles vanuit heel de wereld komt daar bij elkaar. Ik werd daar klaargemaakt voor de grote wereld. Het klimaat is er warm, maar het kan ook behoorlijk waaien en heel hard regen en stormen. Vanwege de klimaatverandering stijgen de temperaturen en komen er nu steeds meer stormen.
Ik droeg andere kleding daar. Geen winterkleren want het is daar geen winter. Op een keer verging er een schip voor de kust en spoelden er allemaal truien aan. Iedereen liep toen ineens in truien!’

Hoe was het om vanuit Curaçao in Nederland aan te komen?
Mensen mengden op Curaçao heel makkelijk vergeleken met Nederland. Niemand werd gediscrimineerd, Chinezen, Portugezen, Nederlanders, iedereen ging met elkaar om en iedereen was gelijk. Je had ook een enorme diversiteit aan culturen, eten en muziekstijlen. Je had Chinese toko’s, Portugese tuinen, Joodse mensen en iedereen haalde van alles bij elkaar. Dat was allemaal heel normaal. Toen ik in Nederland kwam dacht ik. Wat is dit nou? Ineens was ik ‘anders’.’

Wat heeft u gemerkt van de Koloniale overheersing?
Curaçao had natuurlijk een eigen cultuur, een eigen manier van denken en leven en we leefden in een heel ander gebied dan Nederland. Maar toch werd er vanuit Nederland bepaald wat er ging gebeuren en werd de Nederlandse cultuur aan ons opgelegd. Dat voelde heel dubbel.  En wanneer iemand van buiten komt die zijn cultuur wil opleggen aan jouw volk dan krijgt je botsingen. Op school moesten we Nederlands spreken in plaat van Papiamento. We kregen de lesstof die jullie ook in Nederland kregen. We leerden dus ook bijvoorbeeld Engels vanuit het Nederlands, niet vanuit onze eigen taal Papiamento. Dat is best moeilijk.’

Wat zorgde voor een omkeer in denken op Curaçao?
Op het eiland was een olieraffinaderij van Shell. Shell zorgde voor een sterke ongelijkheid en een ongelijke verdeling. Zij gaven de hoge posities aan Nederlanders en mensen werden ongelijk behandeld. De oorspronkelijk bevolking moest heel hard werken voor weinig geld. Ze werden behandeld als minderwaardig. Op 30 1969 mei gingen de vakbonden en de bevolking staken tegen deze ongelijkheid. Deze staking is helemaal uit de hand gelopen. Er vielen veel doden en veel gewonden. Ze noemen het een zwarte dag uit de geschiedenis van Curaçao maar het was ook de omkeer naar meer vrijheid.
Deze staking zorgde voor een verandering in denken op Curaçao waarbij de bevolking opstond vanuit de onderdrukking en ongelijkheid. De bevolking werd na deze staking (iets) meer gewaardeerd en er veranderden dingen ten goede. Maar voor verandering is tijd nodig. Dat is een proces. Papiamento was bijvoorbeeld verboden op school. Het duurde heel lang voordat Papiamento werd erkend als taal. De staking op 30 mei 1969 was het begin van in een verandering van denken. We kregen meer autonomie en mochten weer dingen zelf bepalen. Dingen werden beter, in gelijkheid en waardering en menswaardig.’

Hoe ervaart u dat hier in Nederland?
Soms word je hier in Nederland als zwarte man of vrouw onderschat. Zoiets van: ‘Die weet het niet. Het zal wel niet lukken.’ Op mijn werk heb ik zelf meegemaakt dat als ik probeerde beter te worden, dat werd tegengehouden omdat er gedacht werd dat het me niet zou lukken. Ik vind het wel moeilijk om er iets over te zeggen.  Toen ik hier kwam, 30 jaar geleden, zeiden mensen gewoon dingen die ze dachten zoals: ‘Die zwarte, die hoef ik niet.’ Dat was eigenlijk beter omdat het direct werd uitgesproken. Nu voel ik vanalles, maar dingen worden niet uitgesproken en dus kan ik er niets mee. Dat maakt het frustrerender dan 30 jaar geleden. Maar als ik zie hoe de jeugd op straat met elkaar omgaat, denk ik dat de acceptatie onder hen veel groter is dan 30 jaar geleden. Er is meer respect. Dat komt denk ik ook omdat er weinig taalbarrières zijn. Kinderen gaan nu anders met elkaar om, ook in grotere steden. Je ziet ook een eigen straattaal ontstaan vanuit de verschillende culturen die elkaar op straat ontmoeten. Zoals bij ons het Papiamento ontstond. Dat een mix is van de talen van alle culturen die op Curaçao samenkwamen. Vanuit het Frans, Portugees, Spaans, Nederlands en Surinaams ontstond de taal Papiamento.’

Wat weet u van uw voorouders?
Mijn familie kwam oorspronkelijk uit Afrika. Een groot deel van de Antilliaanse bevolking is ontstaan vanuit de slavenhandel. Via de slavenhandel zijn veel mensen naar de eilanden gekomen. Curaçao was een distributie-eiland voor de tot slaaf gemaakten en vanuit Curaçao werden de tot slaaf gemaakten verspreid over de verschillende landen. Mijn vader was bouwkundige. Ik vond het prachtig hoe de landhuizen werden gebouwd. Ze hadden veel Nederlandse invloeden. En de huizen waren zo vormgegeven dat de wind bleef circuleren in huis waardoor alle warmte werd weggezogen. Een heel bijzonder ventilatiesysteem dus!’

Waarom kwam u naar Nederland?
Op Curaçao word je, als je 18 jaar bent, opgeroepen om in militaire dienst te gaan. Ik wilde graag bij defensie werken, maar als je echt in dienst wilde, moest je naar Nederland. Daarom besloot ik om naar Nederland te komen en bij de korps mariniers te gaan. Het was voor mij heel spannend om in Nederland aan te komen. Het was mijn eerste keer en ik had een heel duidelijk doel. Dat was waar ik toen mee bezig was. Het was belangrijk voor me dat ik zou worden goedgekeurd en dat ik mijn opleiding zou halen. Dus ik was eigenlijk niet veel bezig met wat mensen van mij vonden.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Plotseling begonnen Duitse soldaten te schieten op de menigte beneden hen”

Melody, Jade en Yulide zijn op weg naar hun interview als ze horen dat geïnterviewde niet thuis lijkt te zijn. Wat nu? Ze besluiten Annie Stoop Yedema (88) te bellen omdat zij er om de hoek woont. En zowaar… mevrouw Stoop Yedema neemt op en zegt toe om in tien minuten klaar te zitten. Even later bellen ze aan en mevrouw Stoop Yedema doet open. Ze ziet er heel mooi uit, en ze nodigt de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar vriendelijk uit verder te komen: het interview kan beginnen.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde in Bergen toen de oorlog uitbrak, maar in 1944 moest iedereen die er woonde vertrekken omdat Bergen vlakbij zee lag en de Duitse soldaten bang waren dat de geallieerden aan de kust aan land zouden komen. De meeste mensen kwamen in schuren terecht in de buurt of er werd ruimte voor hen gemaakt in huizen, iedereen hielp elkaar. Wij zijn in 1944 in Amsterdam beland tijdens de Hongerwinter. Er was helemaal geen eten meer. Ik was toen 16 jaar en erg bezorgd.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de Hongerwinter?
‘We gingen langs bij boeren op het platteland om eten te zoeken. Ik herinner me dat mijn oom met de bakfiets naar Bovenkarspel reed en ik op de fiets meeging om buiten de stad op zoek te gaan naar eten. Geld wilden de mensen niet hebben dus we hadden van alles bij ons om te ruilen; sloten, theedoeken, mooie jurk, een broek. Dat probeerden we te ruilen voor eten. Er waren mensen die heel gul waren, maar er waren er ook die heel gierig waren.

Omdat het voor mij te laat werd bleef ik slapen in Bovenkarspel, maar mijn oom reed terug. Hij werd op de terugweg aangehouden door Duitse soldaten en alles wat hij aan eten verzameld had werd weer afgepakt, heel erg. Hij kwam dus thuis met een lege tas. Ik reed de volgende dag terug en mij hebben ze gelukkig niet aangehouden. Ik herinner me nog dat er op de terugweg een grote kist witlof op de weg stond, dat vond ik zo lekker. Maar de boer wilde geen geld en ik had niets meer om te ruilen. Zo jammer, en ook heel gierig van die meneer. Dat vergeet ik nooit meer.’

Heeft u iets heftigs meegemaakt in de oorlog?
‘Toen Nederland bevrijd was ging ik met vriendinnen naar de Dam voor het bevrijdingsfeest. Heel veel mensen kwamen daar bij elkaar om te vieren dat we vrij waren en om de Canadezen te huldigen. Plotseling begonnen Duitse soldaten vanuit een gebouw te schieten op de menigte beneden hen. Ze waren zo boos dat ze de oorlog verloren hadden. Iedereen vloog alle kanten op. Een jongen naast mij werd in zijn hoofd geschoten, verschrikkelijk, hij overleed ter plekke. Dan ben je vrij, je zit niet in de gevangenis, je hoeft niet meer onder te duiken en dan word je alsnog neergeschoten. Ik ben hard weggelopen, ik weet niet meer hoe maar ik ben veilig thuisgekomen.’

Hoe was het leven na de bevrijding?
Na de oorlog was alles kapotgeschoten en vernield. Er was geen voedsel, er reden geen treinen omdat mensen al het hout tussen de rails vandaan hadden gehaald om het warm te stoken in de hele strenge winter, wegen waren slecht begaanbaar omdat ze niet waren onderhouden.; bruggen waren kapotgeschoten. Nog lang was alles op de bon om dat wat er was eerlijk te verdelen.

Omdat er zo weinig eten was in Amsterdam, stuurden mijn ouders me naar familie in Bolsward waar veel meer eten was. Liftend met een vriendin ging ik daarheen over de Afsluitdijk. We kregen een hele leuke lift van Canadese soldaten die op de fiets waren. Achterop de fiets reden we naar Bolsward en s avonds hebben we daar gezongen en gedanst met de Canadezen.’

Hoe heeft de oorlog doorgewerkt in uw leven?
Hoe ouder ik word hoe meer ik er aan en over nadenk; ik was bang in de oorlog voor de bombardementen, het schieten van de soldaten, het huis naast ons dat vol met munitie lag en de Duitsers die in huizen rondom ons waren gaan wonen, het geheel van oorlog maakte me angstig. Laten we dat nooit meer mee hoeven maken.’

Archieven: Verhalen

‘Hannie was een Joods meisje dat bij ons in huis woonde’

Lars, Dany, Alyssa en Auguste zouden eigenlijk iemand anders interviewen, maar zij belde af omdat ze was gevallen en naar het ziekenhuis moest. Gelukkig heeft Gerrit Sijpheer tijd. Hij ontvangt de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar hartelijk. Ze hebben zijn interview op de valreep toch best goed kunnen voorbereiden.

Kende u Joodse kinderen?
‘Ja, bij ons in huis zaten een Joodse jongen ondergedoken en een Joods meisje, David en Hannie. David was 12 jaar en als een grote broer voor mij. Voordat David bij ons kwam zat hij ergens anders ondergedoken, op een zolder waar hij niet naar buiten kon, bij mensen met een krantenwinkeltje waar ook veel Duitse soldaten kwamen. Dat was heel gevaarlijk voor hem. Hij zat er al 1,5 jaar en werd ook mensenschuw. Mijn vader vond dat zo vervelend voor hem dat hij had gezegd: ‘Kom maar bij ons’.

David goochelde en speelde toneel bij ons in de achterkamer en op een grasveldje in de tuin achter ons huis. Daar ging hij koorddansen op de waslijn. Hij bedacht allerlei acts. Na de oorlog heeft hij hier zijn beroep van gemaakt; hij heeft zijn leven lang rondgetrokken in de wereld en zijn acts opgevoerd in theaters.

Hannie was een meisje van 13 jaar. Zij was de hulp van mijn moeder: mijn moeder had al twee kinderen en was zwanger van de derde dus ze kon alle hulp gebruiken. Hannie was voor de buitenwereld ons ‘nichtje’. Eerst had ze pikzwart haar, maar met waterstofperoxide hebben we haar haar blond gemaakt. Zo kon ze veilig naar buiten. Hannie zorgde voor mij en we sliepen ook samen in één bed; we hebben nog steeds contact.’

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Onze huisarts, dokter Blok, was lid van de landelijke verzetsgroep 2000. Zij zorgden voor mensen die in de knel kwamen, vooral Joodse mensen, en probeerden hen bij andere mensen onder te brengen zodat ze niet opgepakt zouden worden. Dokter Blok vroeg mijn vader of hij ook mensen in huis wilden nemen. Mijn ouders deden dat; als mensen hulp nodig hadden dan gaf je die hulp gewoon. Mensen zijn allemaal gelijk en je helpt elkaar.

Het werd heel vol in huis; er kwamen steeds meer onderduikers die een schuilplaats nodig hadden en we waren ineens met tien mensen en sliepen met z’n tweeën in een eenpersoonsbed. Dat was een heel druk huishouden.

Zoveel mensen bij elkaar in een huis zorgde ook voor spanningen; mijn moeder speelde de scheidsrechter en ook kreeg iedere onderduiker een taak, zoals wol spinnen van schapenvol en tarwe malen in de koffiemachine en aardappels schillen. Mijn moeder had er verder haar handen vol aan om te zorgen dat iedereen te eten kreeg. Via de verzetsorganisatie kreeg ze extra bonnen om eten te halen voor alle onderduikers.

Omdat mijn vader bij de het gemeentelijke elektrabedrijf werkte, kwam hij bij iedereen aan huis, ook bij de boeren, en kon hij voldoende eten meenemen voor iedereen. Wij hadden ook een grote tuin met aardappels en knolrapen, bessenbomen en kersenboom. Mijn moeder maakte alle vruchten in.’

Is er ook iets heel ergs gebeurd in uw omgeving?
‘Op een dag reed er over de Teuglaan van Schoorl naar het kanaal een grote vrachtwagen met grote vaten olie. Deze vrachtwagen verloor twee vaten die de weg oprolde de berm in. De sluiswachters die het zagen gebeuren, hebben de vaten de tuin ingerold en de verzetsgroep gemeld dat ze olie in de tuin hadden liggen. Olie was heel schaars in die tijd en het was heel belangrijk voor de verzetsgroep om een voorraad te hebben. De verzetsgroep haalde de vaten op en begroef ze naast ons huis, waar ze mijn vader bij betrokken.

De volgende dag kwam de Duitse politie. Ze hadden meneer Schalkwijk, een van de sluiswachters, gedwongen om te vertellen waar ze begraven lagen en hij moest komen aanwijzen waar de vaten lagen. Schalkwijk werd daarna hardhandig ondervraagd in Alkmaar om te weten te komen wie er allemaal bij betrokken waren. Maar hij heeft dat stilgehouden. Maar doordat hij hardhandig werd aangepakt, kreeg hij een hartaanval en overleed hij.

Omdat de verzetsgroep dacht dat hij ook alle namen had verraden van mensen die erbij betrokken waren, hebben ze iedereen gewaarschuwd en dook iedereen onder. De Duitse soldaten hebben als reactie hierop tien mensen die er niets mee te maken hadden, uit de gevangenis in Amsterdam gehaald en op de Teugellaan in Schoorl doodgeschoten. Dat was afschuwelijk.’

Hoe was uw contact met de Duitse soldaten?
‘Op een dag kwam er een Duitse soldaat naar mij toe, een man met een heel groot geweer. Ik was heel bang voor hem dus ik racete naar huis. Omdat het huis vol was, waren de deuren altijd op slot, dus ik bonkte met mijn kont tegen de achterdeur aan. Op het moment dat mijn moeder de deur opendeed, kwam de Duitse soldaat de hoek omlopen en vroeg me of ik honger had. Natuurlijk had ik honger! Ik kreeg een dikke boterham met kaas ertussen. Dat was een traktatie. Ik griste de boterham uit zijn handen en zei: ‘Dank je wel, rotmof!’

Op dat moment begon de soldaat heel erg te huilen. ‘Wat is er aan de hand?’, vroeg mijn moeder. De soldaat vertelde dat hij die dag had gehoord dat zijn dorp in Duitsland platgebombardeerd was door de Engelsen en dat hij die dag zijn vrouw en kinderen was verloren. Hij had ook een jongetje gehad zoals ik. Mijn moeder, de verzetsvrouw met Joodse onderduikers achter de deur, troostte de Duitse soldaat. Ik besefte op dat moment de waanzin van oorlog. En ook dat we uiteindelijk allemaal mensen zijn.’

Archieven: Verhalen

‘Op dat moment besefte ik dat Jans vader in het verzet zat’

Aiden, Jazzlynn, Yalissa en Mette zijn op weg naar Jan Boerman. Hij heeft eerder al verteld in de klas en aan de hand van die verhalen gaan de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar vragen stellen. Ze weten nog heel veel van wat hij heeft verteld. Meneer Boerman woont op een mooie plek met uitzicht over het kanaal en de weilanden. Hij heeft veel zin in het interview en vertelt graag zijn verhaal.

Had u schoolvrienden tijdens de oorlog?
‘Ja, Ely en Jan: Ely was Joods en Jans vader had een winkel en zat in het verzet. Ely was lang mijn beste vriend maar omdat hij Joods was werd hij op een dag naar een kamp in Amersfoort gestuurd. Dat was heel raar, een vriendje waar je altijd mee speelde op school was er ineens niet meer, verdwenen. Later hoorde ik dat hij vergast is.

Toen iedereen verdeeld werd over andere scholen omdat de Duitse soldaten onze school bezetten, ontmoette ik Jan. Jans vader gaf mij bijles. Hij had een ruilhandel en sigarenwinkel waar ook veel Duitse soldaten kwamen. Vaak, als hij goede zaken had gedaan stopte hij wat extra eten in mijn tas. Op een dag, toen ik aan tafel zat met mijn huiswerk in hun huis, zag ik door de schuifdeuren Duitse soldaten de winkel binnenkomen met veel geschreeuw. Voordat ik het wist pakte Jans vader mijn huiswerk in, deed een pak in mijn tas, gaf me een klap voor mijn kop, riep: ’Zorg dat je huiswerk af is volgende keer!’ en schopte me de deur uit.

Ik ging naar huis en vertelde het aan mijn moeder die er niets van begreep. Maar toen ik mijn huiswerk uit mijn tas haalde, zat er in plaats van extra eten een groot pak flyers in mijn tas. Op dat moment besefte ik dat Jans vader in het verzet zat. Mijn ouders zouden het te gevaarlijk vinden en de flyers in de vuilnisbak hebben gegooid, daarom vertelde ik het hen niet. Ik wilde Jans ouders helpen omdat ze altijd zo aardig waren voor mij. Daarom verstopte ik de flyers in ons witte hok. De volgende dag na school stond Jans vader me op te wachten en vroeg: ‘ Waar is dat pakje?’ Toen heb ik het weer aan hem gegeven, maar ik mocht er met niemand over praten. Dat was veel te gevaarlijk.’

Was u bang?
‘Als kind kende ik geen angst, het was spannend om avonturen te beleven. We stalen ook van alles om maar aan eten en brandhout te komen voor de strenge winter. Mijn moeder vond het fijn als ik met een gestolen brood thuiskwam.’

Was het moeilijk om aan eten te komen?
‘Heel moeilijk, daarom stalen we broden en melk van de wagens van de Duitsers en vond mijn moeder dat niet erg.

Mijn moeder was in de strenge Hongerwinter van 1944 hoogzwanger en we hadden bijna geen eten en drinken. Mijn moeder deed daarom haar trouwringen af en gaf ze aan mijn broer en mij om te ruilen voor eten, drinken en olie. Toen we bij de boeren kwamen, zeiden de boer en boerin: ‘Waar zijn jullie ouders? En we vertelden dat onze vader was opgepakt en dat mijn moeder hoogzwanger was en eten en warme nodig had. ‘Hebben jullie al gegeten?’, vroegen ze, ‘kom maar binnen.’ We kregen eten, bonen en een flesje dieselolie en we gaven de trouwringen aan de boer en de boerin, maar die wilden ze niet hebben. Thuis vulden we het olielampje met de olie en om 05.00 uur die ochtend werd mijn broertje geboren bij dat olielampje.’

Waarom is uw vader opgepakt?
‘Mijn vader is inderdaad opgepakt. Dat was heel heftig. Hij zou sabotage hebben gepleegd, maar daar wisten wij niets van. Later bleek dat hij en zijn collega s tijdens een autorit zijn aangehouden en dat een van zijn medereizigers een pamflet uit het verzet bij zich had gehad. Daarom werden ze opgepakt. Een paar dagen later stopte er voor ons huis een vrachtwagen waar een pakket uit werd getrapt. We renden naar buiten en daar lag mijn vader in een witte lange onderbroek onder het bloed van de zweepslagen die hij had gehad. We brachten hem naar boven om hem uit kleden en te wassen. Dat was voor mij een hele confrontatie.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892