‘In de kampen werden we gepest’


Luan, Raahim en Josephine vertellen het verhaal van Deborah Maarsen
Amsterdam-ZuidDe Rivierenbuurt

Op een mooie zonnige dag lopen Luan, Raahim en Josephine door Buitenveldert op weg naar het interview met Deborah Maarsen. Ze zijn enthousiast over de mooie huizen en ook het huis van mevrouw Maarsen is prachtig: de woonkamer staat vol met oude Joodse boeken en foto’s van de (orthodox) Joodse familie en in de keuken staat een tafel klaar vol met lekkernijen. De kinderen zijn meteen onder de indruk. Mevrouw Maarsen: ‘We gaan over een heel moeilijk onderwerp praten maar we gaan het wel gezellig hebben, we vieren het leven. Neem vooral maar wat lekkers, hoor!’

Heeft u in een concentratiekamp gezeten?
‘We hebben allemaal in verschillende concentratiekampen gezeten, niet bij elkaar. Dat kwam zo: mijn vader kwam uit Hongarije en stond niet ingeschreven in Nederland dus hij kreeg geen oproep om zich te melden, maar mijn moeder en twee zusjes wel. Die moesten naar Westerbork. Mijn vader vroeg aan een bevriende arts, of hij zich mocht verstoppen in het ziekenhuis waar die vriend werkte. ‘Dat mag’, zei die vriend, ‘maar ik weet niet wie ik kan vertrouwen. Drink een glas bloed, daar word je heel ziek van, dan neem ik je op als maagpatiënt.’ De buurvrouw heeft mij naar mijn vader in het ziekenhuis gebracht. Ze vertelde dat ik een besmettelijke ziekte had, toen mocht het en bleef iedereen uit onze buurt. Mijn vader is later naar het hoofdkwartier van de Duitsers gegaan en heeft daar geëist dat hij zijn vrouw en twee dochters terugkreeg uit Westerbork. Hij zei dat hij een Hongaar was en dat ze dus dat ze geen recht hadden om hen gevangen te nemen. De volgende dag kwamen zij terug! De ondergrondse bood mijn ouders aan dat ze konden onderduiken, maar niet samen met de kinderen. Dat weigerde mijn moeder, ze wilde samenblijven. Toen zijn we weer naar Westerbork gebracht. Mijn vader is naar Buchenwald gebracht. We hebben ook nog in Ravensbrück en Bergen-Belsen gezeten. We wisten niet wie er nog leefde. Na de oorlog hebben we elkaar met behulp van het Rode Kruis weer gevonden. “

Werd u ook gepest?
In de kampen werden we gepest. Weet je dat alle Joden gewoon omdat ze Joods waren, geslagen en zelfs vermoord werden? Toen we na de oorlog terugkwamen in Rotterdam moest ik daar naar het ziekenhuis. Ik was zo zwak dat ik wel negen maanden in het ziekenhuis gelegen heb. Toen ging ik naar school en daar was ik het enige Joodse kindje en werd ik nog gepest. Toen ik 6 was, zei een meisje tegen mij: ‘Wat jammer dat jij niet vergast bent’. Ik heb dat aan niemand verteld, ik was te erg in shock. Er is nog steeds haat tegen Joden, mijn kleinzonen worden bijvoorbeeld uitgescholden voor ‘vuile rotjood’ als ze hun keppeltje dragen bij de voetbalclub.’

Hoe heeft uw familie het concentratiekamp overleefd?
‘Dankzij steeds weer een wonder. Toen de Duitsers doorhadden dat ze de oorlog zouden verliezen, werden ze steeds geloviger. Eind 1944 waren de Duitsers in het kamp kerstmis aan het vieren met veel lekker eten. De kinderen van het kamp moesten kerstliedjes voor hen zingen. Mijn moeder heeft mijn zusje en mij verstopt want ze wilde niet dat wij als Joden christelijke kerstliedjes zouden zingen. Na het zingen hebben de Duitsers alle kinderen levend verbrand. Onze moeder heeft ons leven dus gered.

En mijn zusje heeft ons ook gered. Na de oorlog kregen wij wittebrood maar mijn zusje vertrouwde dat niet, omdat ze dat nog nooit had gezien. Ze pakte het van me af want ze dacht dat het vergiftigd was. Veel kinderen werd inderdaad erg ziek en stierven omdat ze veel te veel in één keer aten.

En ikzelf stal suikerklontjes in het kamp, ik was pas 2 en zag geen gevaar, voor mij was het een spelletje. Die klontjes deelde ik met mijn moeder en zusje. Er was een kapo, zo’n enge Duitse bewaakster, die mij schattig vond en net deed alsof ze het niet zag. Dat was mijn geluk. Die suikerklontjes hebben ons ook gered, daar kregen we in elk geval wat energie van. Er was namelijk verder niets te eten, alleen wat waterige vieze soep.’

Wat was de dodenmars?
‘Mijn vader zat in Buchenwald en bijna aan het einde van de oorlog moest hij lopen van Buchenwald naar Theresienstadt. Hij was zo afgezwakt, hij woog nog maar 33 kg. En als je niet meer kon, dan werd je gewoon doodgeschoten, aan de kant van de weg. Op een gegeven moment kon hij niet meer verder en begon een gebed te prevelen wat Joden zeggen als ze doodgaan. Maar hij had een vriend, meneer Moskowicz, die heeft hem opgepakt, over zijn schouders gelegd en hem de laatste meters meegesleept. Die heeft mijn vader gered. Hij heeft zo’n geluk gehad. En mijn moeder is gered door mevrouw Moscowicz. Ze was in het concentratiekamp een keer in coma geraakt en toen heeft deze vrouw mijn moeder tussen de lijkenstapel uit gehaald. Het is een wonder dat ik het kan navertellen. We hebben het allemaal overleefd, vader, moeder en drie dochters. Ik heb van mijn ouders geleerd: hoe moeilijk het ook is in het leven, er is altijd licht aan het einde van de tunnel.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892