Archieven: Verhalen

‘Vlak voor het einde van de mis vielen er ineens twee bommen de kerk binnen’

Met de auto gaan Kai,  Angelo en Christoffer van Basisschool Het Zaanplein naar Purmerend. Daar woont Jan Bosman in een seniorenflat. Hij is in 1934 geboren en bijna 89, maar voelt zich nog jong. Meneer Bosman groeide op tijdens de Tweede Wereldoorlog met zijn ouders, twee oudere zussen en oudere broer in Amsterdam Noord. Hij was de jongste. Van zijn familie is nu niemand meer over.

Moest u ook onderduiken?
‘Ik hoefde ik onder te duiken want ik was nog jong. De Duitse bezetter wilde op een gegeven moment dat alle mannen boven de 16 jaar en ouder gingen werken in Duitsland. Maar zo oud was ik nog niet. We hadden ook geen onderduikers in huis, dat durfden mijn ouders niet want dat was veel te gevaarlijk. Mijn ouders zaten ook niet in het verzet. Om in verzet te gaan moet je toch ook een beetje een held zijn en dat waren heel veel mensen, waaronder mijn ouders niet. Als held kon je natuurlijk ook neergeschoten of opgepakt worden.’

Had u ook Joodse vriendjes?
‘In onze straat woonde drie Joodse gezinnen. Toen de Duitse bezetters nog niet zo streng waren speelden wij gewoon als jongens en meisjes allemaal door elkaar, Joods of niet Joods. Maar na 1942 mocht dat niet meer. Er woonde ook ene NSB-gezin met kinderen. Daar speelden we ook mee. Als kind dachten we; wat maakt het allemaal uit. Maar van de grote mensen mochten we niet meer met hun spelen.’

Heeft u de hongerwinter meegemaakt en hoe was dat?
‘Ik heb heel erg de hongerwinter meegemaakt. Het is een heel apart hoofdstuk en het was heel erg. We hadden niet te eten en aten toen bloembollen en suikerbieten. Gelukkig waren er wel aardige boeren vlakbij, in de Beemster. Zij gaven gelukkig wel eten aan degenen die dat kwamen vragen. Maar sommige boeren gaven alleen eten als ze wat konden ruilen; dat was wel jammer, want de echt arme mensen hadden niks om te ruilen.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Dat is het bombardement op de Ritakerk geweest, dat was vreselijk. Op zondag 17 juli 1943 werd gevierd dat de Ritakerk 25 jaar bestond. Toen hadden ze bedacht dat alle schoolkinderen naar die kerk moesten. Er werd gezongen en gedaan. Ik was negen jaar en zat ook in die kerk. Ineens ging het luchtalarm. Iedereen moest binnen blijven, we mochten het gebouw niet uit. Ik zat in het voorste gedeelte van de kerk. Vlak voor het einde van de mis vielen er ineens twee bommen de kerk binnen. Mijn vriend Anton zong in het koor. Het hele koor sprong in paniek van 8 meter naar beneden. Voor velen ging dat goed, maar Anton’s knie werd verbrijzeld. Nog altijd loopt hij met een stijf been. Twee misdienaars beiden 13 jaar werden gedood, net als negen andere mensen die in de kerk zaten.
Een ander erg verhaal gaat over de Hollandia Kattenburgfabriek. Daar maakten ze regenjassen en die fabriek stond vlak bij ons huis. Er werkte daar voornamelijk Joodse mensen. De Duitsers hadden die fabriek overgenomen, dat is een lange poos goed gegaan voor die Joodse werknemers, maar op 11  november 1942 ging het mis. Ik was daar in de buurt aan het spelen op straat, toen er ineens  allemaal Duitse overvalwagens aan kwamen rijden. De hele fabriek werd afgezet.  We zagen dat alle Joodse mensen het gebouw uitgeslagen werden en in de auto’s werden gegooid. Ze zijn weggevoerd. Ik stond erbij en keek ernaar. Dat was heel erg. Ook hun familieleden werden uit hun huizen gehaald. In totaal zijn meer dan achthonderd mannen, vrouwen en kinderen weggevoerd naar Duitse concentratiekampen. Maar acht mannen zijn er levend teruggekomen.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Mensen gingen gekke dingen doen, puur uit blijdschap’

Azra, Hafsa, Mees en Sophie rennen door de gang en treffen plotseling Marius Romijn aan, die op zijn rollator in de gang op hen wacht. Met een kopje koffie, wat koekjes, een stapel kranten en foto’s duiken de leerlingen het interview in. Met name de oude foto’s maken indruk…

Waar woonde u in de oorlog?
‘Voorheen woonde ik in de Parkstraat. Bij de Bullekerk, met een houten toren. Daar woonde ik in de oorlog, als kind. Ik was aan het begin van de oorlog 1 1/2 jaar. Aan het eind was ik 6 1/2 jaar. Van het begin heb ik geen herinneringen, ik was dus nog heel klein.

Hadden jullie onderduikers in huis gehad?
‘Zeker, mijn vader zat in het verzet. We hadden wel twintig onderduikers. Dat was heel spannend, want wij hadden een buurman die NSB’er. Was. Hij heet Ragut en hij was heel erg gevaarlijk. Hij heeft veel Joden doodgemaakt en ook verzetsstrijders. Hij is uiteindelijk zelf doodgeschoten.

Wat is er precies gebeurd?
‘Hannie Schaft en Jan Bonekamp hebben hem op de Westzijde doodgeschoten. Daar woonde ik heel dichtbij. Zij schoten die politieagent dood, maar hij schoot ook nog vanaf de grond op Jan Bonekamp. Gelukkig kon meneer Bonekamp toch nog vluchten, op de fiets. Ragut overleed. Mijn vader hoorde dit, wilde onmiddellijk onderduiken, maar toen hoorde hij wat mensen praten op straat. ‘De dader is gepakt’ zeiden ze. Toen kon hij toch thuisblijven. Er is een Hannie Schaft -monument in Zaandam, aan de Westzijde.

Wat aten jullie tijdens de oorlog?
‘In de oorlog kregen we eten uit een gaarkeuken. Dat is een grote keuken, in de Parkstraat. In de hongerwinter was er weinig eten, dus ik  was niet gegroeid. Het eten kwam in melkbussen, op een lange slee met een paard. Met mijn zus en ik gingen het eten halen een emmertje. We betaalden dat met een bonnetje. Na de oorlog kwam er voedindingsmiddelen uit Polen en Engeland. Stukjes bacon en spek  waren echt het allerlekkerste dat ik ooit in mijn hele leven gegeten heb!

Hoe voelde het toen de oorlog was beëindigd?
‘Mensen gingen gekke dingen doen, puur uit blijdschap. Iedereen stond op straat met elkaar te praten. Er werd door een man die ook Marius heette, dwarsfluit  gespeeld op het plein. Er werd gedanst en we speelden tot ’s avonds laat buiten. Dat was ongeveer het fijnste wat er was. Die vrolijkheid en liedjes.  Een mooie herinnering.’

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog was er een rechtszaak, of ze wel bij ons mocht blijven’

Sami, Asya, Sophie en Samira  van Basisschool Het Zaanplein gaan op weg naar Mevrouw Schaap.(1944). In het gezellige huis van Marian Schaap kijken ze hun ogen uit. Knutselwerkjes van haar kleinkinderen aan de muur en foto’s van haar kinderen. Zelfs een fotowand van ‘haar hele leven’ zoals zij het zelf noemt. Het ruikt heerlijk naar versgebakken cake. ‘Vanochtend gebakken,’ zegt mevrouw. Brownies; de dag kan niet meer stuk.

Wat deden uw ouders voor werk tijdens de oorlog?
‘Moeders waren gewoon thuis, die mochten niet eens werken als ze getrouwd waren. Pas jaren na de oorlog. Mijn vader werkte bij de Fokkerfabriek die in Duitse handen was. Er waren mensen uit het verzet die verwierpen dat hij ‘voor de Duitsers werkte’, maar hij had een administratieve baan. Soms zag hij lijsten van wie ze gingen oppakken om naar Duitsland te sturen, om daar te gaan werken. Dus als hij die namen tegenkwam, gaf mijn vader dat gauw door aan die mensen; ‘Je moet hier wegwezen, want ze gaan je oppakken.’ Zo kon hij voorkomen dat er mensen naar Duitsland gestuurd werden. Want niemand wilde dat natuurlijk, omdat het in Duitsland ook één en al ellende was.’

Wat is er met de ouders van uw pleegzus gebeurd?
In de omgeving van Artis en de schouwburg was een Joodse wijk, daar zat een soort hek omheen. Joodse mensen uit het hele land werden daar naartoe gebracht. De Duitsers wilden dat er een Joodse raad kwam voor de wijk, die berichten van de Duitsers moesten doorgeven aan de Joodse medebewoners. Toen haar vader zijn werk als marktkoopman niet meer mocht doen, omdat hij Joods was, is hij voor de Joodse raad gaan werken. Hij hoopte daarmee niet weggehaald te worden door de Duitsers. Over de Joodse-raad is een heleboel negatiefs gezegd, maar je zal maar in de schoenen hebben gestaan van die mensen.’

‘Rond juni 1943 kregen bericht dat ze moesten klaarstaan met hun koffer en dat ze zouden worden opgehaald. Op het allerlaatste moment, toen de overvalwagen al beneden stond, heeft de moeder van mijn pleegzus haar naar de bovenbuurvrouw gebracht. De Duitsers wisten niet dat er een baby in huis was. En dat is de redding geweest van mijn zus. Haar ouders zijn naar de schouwburg gebracht, toen de Joodse Schouwburg genoemd. Daar moesten alle Joden wachten tot ze weggevoerd zouden worden. Ze werden eerst naar Westerbork gebracht en na een paar weken op transport gestuurd naar Polen. In veewagons, dus niet in een gewone wagon met bankjes, maar op elkaar gepropt. Er werd een ton met water neergezet en een ton om je behoefte op te doen. En dat was het. Achteraf bleek dat de moeder van mijn zus nog een briefje uit de trein had gegooid. Met de tekst dat ze heel blij was dat ze hun kindje niet hadden meegenomen. Dat briefje is waarschijnlijk gevonden door het Rode Kruis en dat is na de oorlog bij mijn ouders terecht gekomen. Na een reis van een aantal dagen zijn ze naar Sobibór gebracht. Een vernietigingskamp.’

Hoe kwam u erachter dat uw zus, uw zus niet was?
‘Daar ben ik pas op mijn twaalfde achter gekomen. Mijn zus had zwart haar en mijn broer en ik blond. Maar mijn vader had ook zwart haar en mijn moeder was blond. Op een gegeven moment zag ik een officieel papier liggen en daar stond de naam van mijn zus met een andere achternaam op. ‘Wat is dit?’ Ze was gewoon mijn zus en op school gebruikten we ook dezelfde achternaam. Mijn ouders praatten er niet zo makkelijk over en mijn zus ook niet. Die wil het liefst alles wegstoppen, dan hoef je er ook geen verdriet over te hebben. Maar ik ben steeds door blijven vragen. Zodoende wist ik veel meer over haar komst bij ons, dan zij zelf. Na de oorlog was er een rechtszaak, of ze wel bij ons mocht blijven. Ik herinner me een grote zaal waar we mochten we spelen met een poppenhuis. Zo konden de psychologen zien hoe wij met elkaar omgingen. Dat was voor de rechter belangrijk om te weten. Hoe functioneert ze binnen het gezin en dat zie het beste aan kinderen.’

Had u huisdieren?
‘Nee. De huisdieren die er waren werden soms opgegeten door de hongersnood. Dat kun je je nu niet voorstellen.
Mensen die in deze tijd moeten vluchten uit oorlogsgebieden hebben soms weken op zee gezeten. Die hebben ongetwijfeld honger gehad, écht honger en dorst. Daarom vind ik het erg dat er mensen zijn die zo lelijk praten over vluchtelingen, want waar beoordeel je mensen op? Iemand die een crimineel is moet gestraft worden. Maar mensen die vluchten voor hun veiligheid om wat voor reden dan ook, vanwege hun godsdienst, kleur of afkomst, zij moeten een plek krijgen. Dan schuiven we allemaal maar wat op. Beoordeel mensen op hun daden, maar niet op kleur of afkomst. Dat is iets wat ik jullie wil meegeven.’

Archieven: Verhalen

‘Hij dacht; nou word ik doodgeschoten, maar ze lieten hem gaan’

Op school hebben we met z’n vieren een mooie plek gevonden waar we Corrie van Druenen (1935) kunnen interviewen. De thee wordt ingeschonken en de limonade wordt geregeld ‘Jullie mogen gewoon ‘je’ tegen mij zeggen hoor.’

Voelde je je veilig tijdens de oorlog?
‘Eigenlijk heeft de oorlog vijf dagen geduurd. Daarna was Nederland bezet door de Duitsers, er waren toen geen bombardementen meer. Wel af en toe een luchtalarm. Ik ben eigenlijk nooit bang geweest. Dankzij mijn moeder die zei dat alles wel weer goed zou komen.’ Toen mijn vader in kamp Amersfoort zat zei ze: die komt wel weer terug.’ Zelf was ze natuurlijk best wel bang, maar dat liet zij niet merken aan ons.
Wij woonden in een vrij klein huis. Mijn zus van vijf jaar ouder, mijn moeder en ik. Er waren twee slaapkamers, een woonkamer en keuken, meer niet. Een badkamer hadden wij niet eens. Mijn vader zat in een strafkamp in Amersfoort. Op een dag zei mijn moeder tegen mijn zus: ‘zullen we gezellig met z’n drieën in de slaapkamer gaan slapen?’ Later heeft ze ons verteld, dat ze bang was dat als er iets zou gebeuren, dat zij niet bij ons kon komen. Als je moeder je niet bang maakt, ben je dat zelf ook niet.’

Had je vriendinnen die Joods waren?
‘Ik had Joodse vriendinnetjes. Wij woonden in een benedenhuis in Amsterdam.  Boven ons woonden twee Joodse gezinnen met kinderen. Mijn buurmeisje van vijftien was veel ouder dan ik, maar zij speelde vaak met ons, dus haar kende ik goed. Zij zijn weggegaan en nooit meer teruggekomen. En dat is eigenlijk iets wat ik nog steeds niet goed kan begrijpen.’
Begin van de oorlog mochten we niet na twaalf uur op straat. Er was spertijd, dat noemen we ook wel de avondklok. Voor de Joden was dat acht uur. Mijn buurmeisjes en ik speelde slagbal op straat, er waren toen geen auto’s. Aan de overkant woonde een NSB’er. Hij heeft na de oorlog twintig jaar gevangenisstraf gekregen. Dat wil heel wat zeggen. Precies om acht uur was stuurde hij de meisjes altijd naar boven. Dat zijn herinneringen die ik niet meer vergeet.’

Waarom was uw vader in een strafkamp?
‘Alle Duitse mannen moesten vechten in de oorlog. Dus de Duitsers hadden ook mannen nodig in Duitsland voor het werk in fabrieken of op het land bij boeren. Daar hadden ze Nederlanders voor nodig. Dus mijn vader werd ook opgepakt. Zijn houtzagerij was niets meer, aangezien er geen hout meer was, maar dat wisten de Duitsers niet. Hij kreeg hij drie dagen verlof om zijn zaken te regelen, maar hij ging niet terug. Helaas is mijn vader toen toch weer ergens opgepakt. Hij had geen persoonsbewijs bij zich, want die hadden de Duitsers bij de vorige arrestatie afgepakt. Hij zat in een strafkamp in Amersfoort tot het einde van de oorlog.’

Hoe is je vader gevlucht uit de trein?
‘Alle gevangenen werden op een dag in de trein gezet. De trein bleef een paar kilometer buiten Amersfoort stilstaan. Wel zo’n anderhalve dag. Ze hadden geen eten en drinken, ze hadden niets. Een mevrouw van het Rode Kruis bracht hun pannen met pap. Alle gevangenen mochten de trein uit. Het Rode Kruis is internationaal, dus de Duitsers moesten het toestaan. Op een gegeven moment is mijn vader onder de trein doorgekropen en is weggelopen. Aan het einde  was een compartiment met officieren, die hem een sigaret vroegen. Dat was een heel eng moment. Hij dacht nou word ik doodgeschoten, maar ze lieten hem gaan. Mijn vader stopte bij het eerste huis dat hij tegenkwam en vroeg om een hoofddeksel, omdat zijn kale hoofd opviel. Hij heeft een pet gekregen en zo is hij naar huis gevlucht.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn pleegouders hadden zelf geen kinderen en ze hebben mijn leven gered’

Jinane en Bochra van Basisschool Het Zaanplein vinden het best spannend. Ze zouden met z’n vieren Samuel de Leeuw interviewen, maar helaas zijn er twee leerlingen ziek. Zodra meneer de Leeuw binnenkomt, stelt hij met zijn enthousiasme de meiden gerust. Er wordt gelachen en al snel gaat het gesprek over broertjes en zusjes, huisdieren noem maar op. En de zenuwen? Die zijn de meiden al snel vergeten.

Moest u onderduiken?
‘Ja. Mijn moeder was alleen met mij nadat mijn vader in november 1942 was opgepakt door de Duitsers bij een razzia in de fabriek waar hij werkte. Haar broer vond dat het tijd werd om een onderduikadres voor mij te zoeken omdat het gevaarlijker werd. Later ook voor haarzelf. Mijn moeder heeft contact gezocht met iemand die ervaring had met onderduikers en nog diezelfde avond werd ik meegenomen door twee mannen die mij naar Limburg brachten. Zo ben ik bij een familie in Heerlen gekomen. Ik werd het ‘neefje’ van het stel en kreeg de naam Baukje Feenstra. Ik kon daar de hele tijd blijven, wat mijn geluk was. Want sommige onderduikers hadden wel vier, zes, tien of soms wel achttien adressen gehad. Voor veel gezinnen was het zwaar om onderduikers in huis te nemen. De Duitsers beschouwden dat als een misdaad. Je kon doodgeschoten worden of ze stuurden je naar een concentratiekamp. Mensen waren bang.’

Waar zat uw moeder ondergedoken?
‘Mijn moeder heeft een paar onderduikadressen gehad en uiteindelijk kwam ze terecht in Heiloo. Bij een echtpaar waarvan de man Joods was en de vrouw katholiek. De man en vrouw hadden iets slims gedaan, ze waren gaan scheiden. Als ze dan zei dat hij wel ‘bij een andere vrouw zou zitten’, gingen de Duitsers weer weg zonder hem zoeken. Hij zat ondergedoken in de kelder van zijn eigen huis. Na de oorlog zijn ze weer getrouwd en kregen ze nog een baby. Ze hadden drie zoontjes, die overigens niet wisten dat hun vader in de kelder zat. Mijn moeder werkte daar in huis en ze hielp met de opvoeding. Tot de bevrijding.’

Hoe kwam u weer bij uw moeder?
‘Mijn pleegvader had ontdekt hoe ik echt heette en heeft  mijn moeder een brief geschreven die hij meegaf aan iemand van het verzet. Kort daarna is zij mij komen halen. Dat ging niet zo makkelijk. Nu stap je op de bus, maar door de bombardementen waren de wegen stuk en er was weinig vervoer. Dus ze kwam liftend met vrachtwagens mee naar Heerlen toe.
Ik herkende mijn eigen moeder niet meer en dacht dat mijn pleegmoeder mijn echte moeder was. Ze bleef een paar dagen in Heerlen en toen ging ik met haar mee naar Amsterdam. Daar bleef ik een paar weken en ging weer terug naar Heerlen, zodat ik kon wennen. Ik kwam uit een rustig gezin, woonde in een huisje dat grensde aan de hei. In Amsterdam kwam ik in een verwoeste stad, met een gebroken familie. Mijn vader was vermoord, mijn opa, oma, mijn ooms en tantes waren dood. Langzaam raakte ik daar gewend en op een gegeven moment ben ik in Amsterdam naar school gegaan. Na de oorlog heb ik altijd contact met mijn pleegouders gehouden tot hun dood. Ze hadden zelf geen kinderen en ze hadden mijn leven gered. Voor mijn kinderen waren ze een opa en oma.’

‘Haat leidt tot niets. Waarom moet je iemand haten omdat ze Joods zijn, zwarte, witte mensen, rood haar heeft, homoseksuelen, moslims, vrouwen ..noem maar op. Dat is de les die ik jullie wil meegeven. Vrijheid is kostbaar. Daarom is het goed dat we hierover praten, en dat jullie dit project op school doen. Dat je beseft wat oorlog doet. Je ziet het nog overal in Syrië,  Iran en Jemen. Wat mensen elkaar aandoen met het bombarderen van dorpen, waardoor ook baby’s doodgaan. Het lijkt wel of de mensen niets leren. Wanneer ben je een held? Dat weet je nooit, pas op het moment zelf moet je daarover beslissen.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Hoe je eruit uitziet, waar je ook vandaan komt, niemand mag gepest worden.’

Het is een warme zomerdag wanneer de vijf jongens Joseph, Ahmad, Jamie, Erick en Mohamed van Basisschool Het Zaanplein te voet richting Siem Meijn gaan. (1946).  Meneer  woont op slechts vijf minuten lopen van school.  Zijn huis hangt vol met leuke details en de jongens voelen zich onmiddellijk thuis. Met een mooie vragenlijst gaan ze van start. Het wordt een bijzondere en indrukwekkende ontmoeting.

Wat is het verhaal van uw moeder?
‘Mijn moeder was gek van Duitse soldaten en had zelfs een Duitse soldaat als vriendje. Na de oorlog kwamen er honderdtwintig mensen aan de deur om haar daarvoor te straffen. Dat was verschrikkelijk. Ze wilden haar kaalscheren en teer en veren op haar hoofd gooien. Mijn opa liep met een jachtgeweer naar buiten. Hij jaagde ze weg en beschermde mijn moeder. Toen ik groter was werd ik als kind gepest. Niet door kinderen, maar door volwassenen. Dit was omdat men dacht dat ik een Duitse soldaat als vader had, maar dat was niet zo. Het enige wat ik van mijn vader weet, is dat hij in Tuindorp-Oostzaan woonde en in 1994 is overleden. Meer weet ik niet. Mijn stiefvader is voor mij mijn vader geweest. Mijn moeder wilde mij niet; ze hield niet echt van mij. Twee keer viel ik in het water en mijn moeder deed niks. Mijn tante heeft mij toen gered.’

Hoe was de band met uw opa?
‘Heel goed. Hij beschermde mij. Hij was dapper. Mijn opa wilde niet praten over de oorlog, omdat hij zich schaamde voor mijn moeder. Zij was met de ‘vijand’ omgegaan. Gelukkig behandelde mijn opa mij wel goed. 

Hoe was het op school?
‘Slecht. Ik was een slimme jongen. Ik kon goed leren. Alleen waren mijn cijfers opeens heel laag. Mijn juf gaf mij stiekem lage cijfers. Eerst haalde ik vaak zevens en achten later werden dat  vijven en zessen. Of nog lager. Ik moest altijd hard werken en sommen leren. Toen mijn moeder ging praten met de juf, kwam de aap uit de mouw. Ik moest naar een andere school. Het was erg ver lopen. In de winter was dat erg koud, maar gelukkig woonde mijn opa halverwege. Maar ik had geen zin meer om te leren. Een hele tijd later ben ik uiteindelijk  meester geworden in Den Helder.’

Hoe werd u gepest?
‘Ik werd niet gepest door kinderen, maar door volwassenen. Twee vrouwen op straat riepen elke dag: ‘Doe je groetjes aan je echte vader.’ Ik begreep het niet, maar het was niet leuk. Mijn opa nam het voor me op. Laat ze maar, zei hij dan. Maar ze stopten niet. Toen ging mijn opa met die vrouwen praten. Heel eventjes was het voorbij, maar na twee maanden begonnen ze weer opnieuw. Mensen vertrouwen was lastig tijdens de oorlog. Zo werkten politieagenten plotseling samen met de Duitsers, met de ‘vijand.’  Kon je ze nog wel vertrouwen?
Ik strijd altijd tegen pesten en zeg: ‘wees altijd eerlijk. De waarheid komt altijd boven water.

 

Archieven: Verhalen

‘Ik weet zelfs welke Duitse duikboot zijn schip heeft getorpedeerd’

Gelukkig zijn Yusra, Dewi, Jany en Noor een soort van vriendinnen en mogen zij samen Martha Fosch interviewen in een spreekkamer op Basisschool Het Zaanplein. Dewi is wel een beetje zenuwachtig,  want ze kan haar vragenlijstje nergens meer vinden. Voor mevrouw Fosch is het ook de eerste keer dat ze geïnterviewd wordt. Ze vinden haar een superlieve vrouw en alles komt snel goed.

Hoe oud was u tijdens de oorlog?
‘Ik ben in 1942 geboren dus ik weet er zelf niet zoveel van. In Suriname werd zelf niet gevochten hoor, maar Suriname was natuurlijk een kolonie van Nederland. Dus toen de Duitsers Nederland bezetten merkten we dat wel in Suriname. Ikzelf niet want ik was nog maar een baby’tje, maar mijn moeder wel. Er was een schaarste aan alles, er kwamen geen producten en goederen meer uit Nederland. Die werden altijd met schepen vervoerd van Nederland naar Suriname, maar die schepen werden tijdens de oorlog steeds gebombardeerd, dus dat stopte. Er was daardoor veel armoede in Suriname. Veel kleine kindjes die toen geboren werden stierven, maar mijn moeder en de familie heeft goed voor mij gezorgd, dus ik had geluk.’

Wat weet u over uw vader?
‘Ik heb dus de verhalen gehoord via mijn moeder en mijn oma, omdat ik nog te klein was. Suriname heeft veel bauxiet, dat is een grondstof waarmee je aluminium kan maken. En van aluminium kan je weer vliegtuigen maken, omdat het zo’n licht metaal is. Die bauxiet werd vervoerd met schepen naar Engeland of Amerika en mijn vader werkte op één van die vrachtschepen. De Duitse bezetters wilden dat transport verhinderen en torpedeerden de schepen. Met duikboten wachtten ze hen op. Na gebombardeerd te worden zonk zo’n schip met de hele bemanning erop en al zijn lading. Dat is wat er is gebeurd met mijn vader. Hij heeft me wel twee keer gezien. Vaak kwam hij even aan land en ging dan weer weg. Ik ben in 1942 in mei geboren en het schip waarop mijn vader de laatste keer werkte, is in juli 1942 getorpedeerd. Ik was toen zes weken oud.
De mensen praatten er vroeger niet over. Het was een nare tijd. Matrozen moesten zichzelf verdedigen terwijl ze daar helemaal niet voor opgeleid waren. Ze maakten vreselijke dingen mee. Mijn vader is heel jong gestorven hij was nog maar 23 jaar. Maar andere mannen die het wel overleefd hadden en terug waren gekomen, die spraken er niet over. Pas de laatste jaren beginnen ze er over te vertellen.’

Was het moeilijk voor u toen u hoorde dat u vader was overleden?
‘Ja, ik zag het verdriet om me heen bij mijn oma. Hij was haar enige zoon. Hij was alles voor haar. En voor mijn moeder was het haar eerste liefde. Ze woonde tegenover elkaar en werden verliefd. Ze zijn nooit getrouwd ze kreeg tijdens de oorlog een baby. En waarom ik het zo naar vond is omdat hij nooit is gevonden, er was geen graf.. Mijn moeder is een jaar na het overlijden van mijn vader getrouwd met een andere man. Daarom heb ik nog twee stiefzusjes en een stiefbroer. Maar zij hadden een vader en dat had ik niet, dat vond ik altijd heel naar. Ik had altijd een stiefvader. Ik noemde hem wel gewoon ‘papa ‘hoor. Hij heeft goed voor mij gezorgd. Hij leeft trouwens nog steeds en hij is nu 101!
Ik ben later toen ik ouder was, alles zelf gaan uitzoeken over mijn vader. Op welk schip zat hij precies, wanneer was dat dan, ik weet zelfs welke Duitse duikboot zijn schip heeft getorpedeerd. Toen ik in Nederland kwam, kreeg ik te horen dat er een monument was in Amsterdam. Dat hangt in de Kompaszaal, in Loods 6 aan de KNSM-laan. Op dat scheepvaartmonument staan veel namen van Surinaamse zeelieden die op koopvaardijschepen tijdens de Tweede wereldoorlog zijn omgekomen. Mijn vader’s naam staat daar ook bij. Mijn grootmoeder heeft ook een koninklijke onderscheiding gekregen na zijn dood; dat is wel heel bijzonder.

Ikzelf heb twee dochters en één zoon gekregen. Hij is een nakomertje en ik heb hem vernoemd naar mijn biologische vader. Ieder jaar gaan we naar de herdenking op 4 mei voor de Kroonvaarders in de Kompaszaal.’

Heeft u nog een wijze les?
‘Ten eerste; accepteer jezelf zoals je bent, je mag er zijn. Je bent heel veel waard zoals je bent!Ten tweede; grijp vooral de kans om te leren, je hoeft niet een hele hoge functie te krijgen maar blijf lezen en jezelf ontwikkelen en schroom niet om te vragen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb als baby in een kinderwagen bovenop wapens gelegen’

Het is maar zes minuten fietsen vanaf Basisschool Het Zaanplein naar het huis van Pim Blank (1943) Bisas, Rayan, Yigit en Ilias zijn nog nooit eerder op het eiland geweest waar meneer Blank woont. Het was vroeger een houteiland legt hij de kinderen uit. Hier legden de mensen het hout te drogen. Hij vertelt met enige trots het verhaal van zijn vader Wim die in het Zaanse verzet zat en van zijn Joodse moeder Miep. Hij heeft die verhalen allemaal pas gehoord toen hij volwassen was. Vroeger toen meneer Blank opgroeide, hadden zijn ouders het nooit over de oorlog.

Hoe was het voor uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader is begonnen als militair toen de oorlog begon. Hij was toen 20 jaar en werd opgeroepen om in Schoorl te vechten tegen het Duitse leger. Dit duurde niet zo lang, want de Duitsers waren veel sterker. Toen is hij krijgsgevangen gemaakt en mocht niks meer doen. Maar hij is gevlucht, hij heeft met een vriend een fiets gepakt en is naar Wormerveer gegaan, waar hij woonde. Toen is hij gevraagd door een overbuurman of hij bij het verzet wilde. Dat is hij gaan doen. Dat was heel spannend. Hij was nog jong en heeft veel dingen gedaan en moeten doen. Omdat hij met mijn Joodse moeder getrouwd was, was hij niet verdacht. Hij moest bijvoorbeeld mensen, waarvan ze dachten dat die voor de Duitse bezetters werkten, achtervolgen. Soms moest hij die dan ook uitschakelen. Hij zat bij de knokploeg. Hij is daar later ook commandant geworden en heette dus Wim Blank, maar zijn verzetsnaam was Wim Donkers.’

Hoe heeft uw vader de oorlog overleefd?
‘Mijn vader zei zelf altijd dat hij heel veel geluk gehad heeft. Hij was een keer met zijn maat in Den helder om wapens te smokkelen. Plots werden ze aangehouden door een stel Duitsers bij Krommenie. Ze zeiden nog tegen elkaar; ‘als jij gepakt wordt schiet ik ze dood en als ik gepakt word schiet jij ze dood.’ Maar ineens kwamen er een stel jonge jongens aangefietst die die Duitsers zagen en toen snel weer omkeerden en wegfietsten. De Duisters lieten snel mijn vader en zijn vriend los en gingen achter die jongens aan, die gedroegen zich verdacht natuurlijk. Zo kon mijn vader gewoon door. Mijn vader heeft altijd geroepen; ‘ik heb al het geluk van de wereld gehad.’ Dat had ‘ie ook, want hij is 101 jaar oud geworden! Hij is twee jaar geleden overleden.’

Heeft uw moeder ooit ondergedoken?
‘Nou het verhaal van mijn moeder is heel bijzonder. Op een gegeven moment in de oorlog wist iedereen wel, dat als je Joods was, dat je werd opgepakt en afgevoerd. Als je als Jood getrouwd was met een christen dan werd je gespaard. Dus gingen mijn vader en moeder snel trouwen. Daarna ging het verhaal de ronde dat als je een Arisch uitziend kind had, je minder kans had om opgepakt te worden. Dus toen werd ik geboren. Ik heb eigenlijk het leven van mijn moeder gered.
Mijn moeder is dus Joods, maar ze heeft ook in het verzet gezeten. Ze droeg een Jodenster en heeft met mij in de kinderwagen de verzetskrant Trouw rondgebracht. Ze smokkelde ook wapens. Ik heb als baby in een kinderwagen bovenop wapens gelegen. We hadden twee onderduikers in huis. Dat waren twee Amsterdamse jongens uit het verzet, die verraden waren en op de vlucht waren. Jammer genoeg zijn ze bij ons ook weer verraden en opgepakt. Mijn vader had weer geluk, ze hebben hem laten liggen, hij lag met hoofdpijn in bed.’

Wat kunt u over uw opa vertellen?
‘Mijn Joodse opa is wel opgepakt. Hij woonde in Zaandam en had drie verschillende banen; onder andere als reserve-marktmeester en als sigarenmaker. Hij is bij alle drie ontslagen omdat hij Joods was. Ik heb daar nog de officiële ontslagpapieren van, dat vind ik wel heel naar. Daarna moesten ook alle Joden van Zaandam naar Amsterdam verhuizen en ook hij werd opgepakt en is naar Westerbork gebracht. Hij heeft in Westerbork nog een brief geschreven aan mijn vader en ook aan zijn andere kinderen. Die brief die heb ik nog. Die is geschreven op 17 februari 1943. Ik was toen net 6 weken oud. Hij vroeg ook of mijn vader eten en een broek wilde brengen. Vier dagen later is hij vermoord in Auschwitz.’

 

Archieven: Verhalen

‘Zowel mijn vader als mijn moeder hebben een Verzetsherdenkingskruis gekregen’

Het is zulk prachtig weer dat Kessidy, Dana, Hristiyana en Desley van basisschool Tamarinde Pim Blank op zijn terras in de tuin kunnen gaan interviewen, lekker aan het water. Na de limonade en koek kunnen ze beginnen. Meneer Blank heeft zelf nauwelijks herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog, want hij is in 1943 geboren. Pas toen hij volwassen was, hoorde hij de bijzondere verhalen van zijn vader en zijn moeder die beiden in het verzet zaten. Ze waren 23 en 24 jaar oud.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
Mijn moeder was Joods en woonde in Zaandam. Mijn vader woonde in Wormerveer. In Zaandam werden de Joodse mensen als één van de eersten in Nederland afgevoerd naar kampen en dan vermoord. Omdat dus alle Joodse mensen zich moesten melden, is mijn vader toen de oorlog al begonnen was, nog snel met mijn moeder getrouwd. Dat was eigenlijk verboden toen. De trouwambtenaar heeft de data op de trouwacte vervalst. Mijn moeder is toen bij mijn vader in Wormerveer gaan wonen en hoefde dus niet weg. Zo is zij gered. Kort daarna ben ik geboren. Hoewel ik voor de Joodse gemeenschap een Jood ben, vond Hitler dat baby’tjes zoals ik, met een vader die niet Joods is, een halve Ariër zijn. Zij hoeven niet vermoord te worden. Zo heb ik ook nog eens mijn moeder’s leven gered.’

Zijn er ook familieleden vergast?
Ja mijn opa is vergast en nog veel meer neefjes en nichtjes van mijn moeder.Op 23 februari is hij op transport gezet naar Auschwitz en daar is hij bij aankomst gelijk vergast.  Hij heeft toen hij in Westerbork zat, nog een brief geschreven aan mijn vader op 17 februari 1943.

Hij schrijft; ‘Lieve kinderen, ik hoop dat jullie allen deze brief in beste welstand ontvangen hetgeen bij ons niet minder is. Het is vandaag schrijfdag en over veertien dagen weer. Jullie kunnen wel begrijpen dat het een hele overgang is voor ons. Maar jullie weten wel dat ik me erdoorheen sla, en met tante valt het ook best wel mee. Kees (dat was zijn zoon) als je soms een broek voor mij kan kopen of dat je er een hebt, want ik heb er geen meer, die is stuk en kan niet meer gemaakt worden. Kees of Wim (dat was dus mijn vader) als jullie bij To komen dan ligt er onder het werkbankje, daar waar de flesjes bier staan, een paar zakken met wat ik zo graag lust. Stuur ze per brief aangetekend dan komt het wel bij mij terecht. Ik vraag ook nog worst, die kan tante To wel meenemen’.

.’Wat hebben uw ouders gedaan in de oorlog?
‘Mijn moeder is dus Joods, maar ze heeft ook in het verzet gezeten. Ze droeg een Jodenster en heeft met mij in de kinderwagen de verzetskrant Trouw rondgebracht. Ze smokkelde ook wapens. Ik heb als baby in een kinderwagen bovenop wapens gelegen. We hadden ook twee onderduikers in huis. Dat waren twee Amsterdamse jongens uit het verzet die verraden waren en op de vlucht waren. Jammer genoeg zijn ze bij ons ook weer verraden en opgepakt.’

‘Mijn vader smokkelde ook wapens. Dat deden ze toen op de fiets, de wapens zaten in de fietstassen. Op een gegeven moment werden mijn vader en zijn vriend  aangehouden door een stel Duitsers. Ze zeiden nog tegen elkaar: ‘als jij gepakt word schiet ik die Duitsers dood en als ik gepakt word schiet jij ze dood.’ Maar ineens kwamen er een stel jonge jongens aangefietst, snel weer omkeerden en wegfietsten. De mannen lieten mijn vader en zijn vriend snel los en gingen achter die jongens aan, die zich verdacht gedroegen natuurlijk. Ze kon mijn vader gewoon door. In het verzet heette hij Wim Donker in plaats van Wim Blank. Zowel mijn vader als mijn moeder hebben een Verzetsherdenkingskruis gekregen, dat is een Nederlandse onderscheiding, die bestemd is voor deelnemers aan het verzet tegen de bezetters van Nederlands grondgebied in de Tweede Wereldoorlog.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ze hebben mijn vader nooit gevonden, dus er is geen graf’

Aniek, Douwe, Thijmen en Joella van Basischool Tamarinde gaan Martha Fosch interviewen. Op de galerij bij mevrouw staan allemaal planten en het uitzicht over Zaandam is fantastisch. Mevrouw Fosch laat ons haar gezellige huis zien met veel boeken, foto’s en planten. De kinderen voelen zich er gelijk thuis.

Was er in Suriname ook oorlog zoals in Nederland?
‘Ja, maar er werd daar niet gevochten zoals hier.  Alles wat ik weet van die tijd heb ik later van mijn familie gehoord op school geleerd. Tijdens de oorlog was ik nog een baby.
Suriname was een Nederlandse kolonie tijdens de Tweede Wereldoorlog en werd niet aangevallen door de Duitse bezetters, maar raakt er wel bij betrokken. Er werd niet veel over de oorlog gesproken, want de mensen moesten hun leven weer opbouwen. Omdat Suriname een kolonie was van Nederland werd voorheen alles ingevoerd. Meel, suiker, melk, stoffen enz. Door de hongerwinter stopte dat en tijdens de hele oorlogstijd had Suriname daar last van, maar ook de Nederlanders die daar woonden.
Er was een bedeling, een soort voedselbank. Uit andere landen werd er van alles gestuurd. Vooral veel bonensoorten. Er is een Surinaams lied BB met R. Bruine bonen met rijst. (Mevrouw laat het horen) Kinderen die ondervoed waren, waren heel erg ziek, maar mensen leerden ook om eigen groenten en vruchten te verbouwen en te gebruiken. Als alles maar gebracht wordt, wordt je lui van en je waardeert niet wat er om je heen is.’

Had Suriname geen eigen producten?
‘We hadden Nederlandse bedrijven die in Suriname gevestigd waren. Voor houtbewerking was dat Bruynzeel. De grondstof bauxiet werd uit de mijnen gehaald. Suriname had echter zoveel bauxiet; dat lag gewoon voor het opscheppen. Bij dagbouw werkten ze boven de grond, dus niet in de kolenmijnen.

Waarom wilde de Duitsers bauxiet hebben?
‘In de oorlog moesten de mannen gaan vechten voor Nederland en kwamen op zee terecht. Mijn vader kwam voor de KNSM (Koninkelijke Nederlandse Scheepvaart Maatschappij) te werken, op een vrachtschip dat bauxiet vervoerde. De Duitsers wisten dat je van bauxiet aluminium kon maken, waar vliegtuigen van gebouwd werden. Met vliegtuigen werden veel bombardementen op Duitsland uitgevoerd. De aanvoer van bauxiet wilden zij dus verhinderen. De Duitsers vielen de schepen aan door ze te torpederen met diepzeebommen. Dankzij die vliegtuigen konden de geallieerden, dus Amerika en de Europese landen, de strijd winnen.’

Wat is er met uw vader gebeurd?
‘De matrozen kregen pas later bescherming van de mariniers die wisten waar de duikboten waren. Vrachtschepen konden toen zo door naar Engeland en Amerika, maar tijdens een van die eerdere routes, voordat de marine er was, is het schip waar mijn vader op voer getorpedeerd. Weinig mannen hebben het overleefd. Ze waren heel jong, mijn vader was 23 jaar toen hij verdronk. Ze hebben hem nooit gevonden, dus er is geen graf. En dat vind ik heel jammer.’

Uw vader heeft geen graf, is er een plek waar u uw vader kunt herdenken?
‘Toen ik in Nederland kwam ontdekte ik dat er een monument was in het Scheepvaartmuseum. En daar konden we ieder jaar mijn vader herdenken. Daar kwamen we samen met de mariniers en de marinierskapel. Dit jaar is het voor het laatst in de Kompaszaal de herdenking gehouden. Dat vind ik verdrietig omdat er geen graf is. We weten nu niet wat er gaat gebeuren, want dat is voor ons de plek om op 4 mei te herdenken. Dus dat vind ik wel jammer.’

‘Ik wil jullie iets meegeven: we zijn allemaal gelijk. Gelijke behandeling voor jongens en meisjes. Blijven leren. Jullie hebben de kans. Laat je niet ergens in een hoek drukken. Jezelf zijn zoals je bent.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892