‘Op zaterdagavond werd een van de eilanderhuisjes gebombardeerd’


Lieke, Rinske, Iara en Yinthe vertellen het verhaal van Aukje Faber-Kooistra
Langestreek, Schiermonnikoog

Aukje Faber-Kooistra (88 jaar) ontvangt Lieke, Rinske, Iara en Yinthe hartelijk en gastvrij in haar huis aan de Middenstreek, dat door haar man en haar is gebouwd en waar hun kinderen opgroeiden. Zelf woonde zij als kind aan de Langestreek tegenover De Stag, waar zij de oorlog heeft meegemaakt. Voordat ze naar binnengaan wijst mevrouw Faber de leerlingen van de Inspecteur Boelensschool op de witte bloesemblaadjes in de vorm van hartjes, die ieder jaar vanuit de tuin van de buren bij haar neerdalen. Ze vertelt hoe blij ze daar altijd van wordt.

Heeft u iets ergs meegemaakt in de oorlog?
‘Ik ben altijd heel bang geweest, want er kon zomaar iets gebeuren: beschietingen door vliegtuigen of een bombardement. Het was vooral voor kinderen heel angstig omdat zij niet altijd wisten of begrepen wat er gebeurde. Mijn moeder waarschuwde mij ook steeds nadrukkelijk, die was denk ik nog banger dan ikzelf. Dan zei ze: ‘Zodra je vliegtuigen hoort, thuiskomen hoor, waar je ook bent!’ Mijn vriendinnetje woonde in het huis van de dominee aan het eind van de Middenstreek. Dat was een heel eind rennen. En als er ‘s nachts onraad was kroop ik gauw bij mijn broer in bed, zo bang was ik.’

Was u bang voor de Duitsers?
‘Niet zo zeer bang voor de Duitsers zelf maar voor de vliegtuigen die overvlogen: die konden bombarderen en luchtgevechten houden. Want dat gebeurde wel. Er kwamen veel Engelse vliegtuigen over, op weg naar Duitsland om daar te bombarderen. Maar als ze onderweg besloten terug te keren, lieten ze hun bommen vallen omdat de vliegtuigen anders te zwaar waren. Daardoor zijn op Schiermonnikoog diverse bommen neergekomen.’

Als de vragen een beetje opraken en er nog ruim tijd over is, stelt mevrouw Faber voor zelf nog iets te vertellen.

Een verdrietig verhaal:
‘Wij hadden in oorlogstijd een herdershond. Dat was een vriendje van ons allemaal. Op een zondag maakten mijn broers een wandeling door de duinen. Achter de twee dennen hadden de Duitsers een groot landmijnenveld aangelegd. De hond wurmde zich los uit het touw waaraan hij vastzat en ging achter de konijnen aan. Toen hoorden ze een harde knal en eigenlijk wisten ze direct al wat er was gebeurd. De hond was dood. De Duitsers vonden het ook heel erg. Ze hebben zich verontschuldigd, maar konden er ook echt niets aan doen. Ze hebben ons een jonge herdershond teruggegeven, maar deze werd al snel ziek en ging ook dood. Er heerste een hondenziekte op het eiland. Nu hadden we weer geen hond. Totdat een van mijn broers een afgekeurde politieherdershond vond. Dat was een grote schat, die we gelukkig heel lang hebben gehad.’

Een stoer verhaal:
‘Mijn oudste broer durfde alles. Hij had bovenop het grote duin, naast het huis waar dokter Floor woonde, een eenmansgat gegraven, dat is een gat waar je precies in kunt staan. Het was aan het einde van de oorlog. In het Strandhotel en in Elim verbleven de Duitsers en hij wilde zien of ze gebombardeerd of beschoten gingen worden. Een beetje wraakzuchtig… maar dat zeg ik zachtjes.’

Een indrukwekkend verhaal:
‘Aan het einde van de Langestreek stonden drie oude eilanderhuisjes. Op een zaterdagavond was er in een van de huisjes verjaardagsvisite toen er een bombardement kwam. Daar zijn heel veel mensen bij omgekomen. Op zondagmorgen zei mijn vader: ik wil wel even gaan kijken hoe erg de schade daar is. Mijn vader was glaszetter en moest overal glas leveren. Ik was een nieuwsgierig kind en zei tegen mijn vader: ik wil wel graag mee. Het zijn misschien dingen die kinderen beter niet kunnen zien, maar mijn vader vond het goed. We hebben er toen samen hand in hand bij staan kijken. Ik ben dat nooit vergeten.’

Eten in de oorlog:
‘Eten was altijd schaars. Iedereen had een tuintje bij huis. En mijn vader ging regelmatig met een koffer naar Dokkum, naar een oude schoolvriend die een boerderij had. Daar vulde hij de koffer met tarwe die natuurlijk vreselijk zwaar was en die hij zelf de dijk niet opgesjouwd kreeg. Hij vroeg eens aan een jonge Duitser hem te helpen. ‘Ik ben een stuk ouder dan jij’, zei hij. En de Duitser hielp hem zonder te controleren wat er in de koffer zat. Anders zou de tarwe waarschijnlijk in beslag zijn genomen. Hij had daar steeds geluk mee. Het tarwe werd op het eiland naar de bakker gebracht waar het gemalen werd. Wij kregen dan geregeld brood en meel waar mijn moeder heerlijke dikke pannenkoeken van bakte die zij in punten sneed, puntpannekoek!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892