Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder zei me dat ik nooit mocht vertellen dat ik Joods was’

Victor, Suus en Luke zijn wel een beetje zenuwachtig omdat ze Jeroen Krabbé zo gaan ontmoeten in een klaslokaal op de Dongeschool in Amsterdam-Zuid. Jeroen Krabbé is toch wel beroemd en ze willen hem ook wel vragen welke rol hij nou ook alweer had in James Bond… Maar zodra ze hem de hand schudden valt de spanning weg. Mijnheer Krabbé is heel aardig en heeft veel spullen uit de oorlog meegenomen. ‘Wie durft er te beginnen?’, vraagt hij.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren aan de Amstelkade, op 5 december 1944. Maar er was geen sprake van Sinterklaas want het was Hongerwinter. Niemand dacht zelfs aan Sinterklaas omdat er niks te eten was. Mijn tante woonde in Zaandam en had een bakkerij. Ze is toen met een gebakje, een soort tompouce, op de fiets gekomen om mijn geboorte te vieren. De tompouce hebben ze in zes stukjes opgedeeld, ieder kreeg een klein stukje. Met een van de mensen die destijds een stukje tompouce had gegeten, heb ik nog altijd contact.

Mijn moeder was Joods, dus dat was best wel gevaarlijk. Ze was getrouwd met mijn vader, die was niet Joods. Maar op een gegeven moment waren ook Joden die gemengd gehuwd waren niet meer veilig, behalve als je een kind had. In 1943 kreeg ze een oproep om naar Westerbork te gaan. Maar ze was net aan het bevallen van mijn oudere broer. Eigenlijk heeft mijn broer haar dus gered, want toen hij er was hoefde ze niet meer naar Westerbork.’

Hebben uw ouders verhalen verteld na de oorlog over de oorlog?
‘In Joodse gezinnen werd er net na de oorlog niet gesproken over de oorlog. Het was te pijnlijk, te zwaar. Er zijn 81 mensen vermoord uit de familie van mijn moeder, dat is heel veel. Je voelde dat je er niet naar moest vragen. Er waren wel veel foto’s van de familieleden die ik niet gekend heb. Na de oorlog was men ook nog best wel antisemitisch in Nederland. Lange tijd was er zo slecht over Joden gesproken. Joden die de kampen wel overleefd hadden, wilden terug naar hun huis, ook hier in de buurt. Maar er woonden andere mensen in hun huis. Als ze aanbelden zagen ze soms hun eigen kast of tafel nog staan, maar ze mochten niet naar binnen van de nieuwe bewoners. Dus je begrijpt wel dat Joden maar liever hun mond hielden net na de oorlog.

Pas na de jaren zestig begon men er een beetje over te praten, na het Eichmann-proces dat wereldwijd werd uitgezonden op televisie. Mijn tante heeft toen een boek geschreven over de gruwelijke dingen die zij meemaakte in de vier concentratiekampen die ze heeft overleefd. Ik kon dat pas lezen toen ik zestien was, telkens maar een paar bladzijden, zo verschrikkelijk was het.’

Wat voor een invloed heeft de oorlog op uw leven gehad?
‘Een enorm grote invloed. Ik heb er een film over gemaakt, er schilderijen over geschilderd en het toneelstuk Anne Frank opgevoerd. En het is ook de reden dat ik hier zit met jullie. Het is zo belangrijk dat jullie je realiseren dat de vrijheid zomaar voorbij kan zijn. Kijk maar naar Oekraïne.

Mijn Joodse opa dacht ook dat hij veilig was. Hij zat in de diamantenhandel en had voor heel veel geld een sperre, dat was een vrijstelling, gekocht. Daar stond op dat hij in Amsterdam mocht blijven wonen. Maar op 20 juni 1943 werd heel Amsterdam-Zuid omsingeld. Op die dag zijn de laatste Joden opgepakt. Ook mijn opa, die in de Jekerstraat woonde, hier om de hoek. Een drama waarvan niemand zich had voorgesteld dat het zou gebeuren. Kijk maar eens naar deze krant, die uitkwam net na die razzia. Er staat heel groot: ‘Amsterdam Jodenvrij’. Voor het huis waar hij woonde, liggen nu struikelsteentjes.’

Wat vindt u ervan om Joods te zijn?
‘Dit is de ster van mijn moeder, die zij op haar kleren moest dragen. Joden moesten op alle laagjes van hun kleding zo een ster dragen. Doe hem maar eens op, daar aan de linkerkant. Stel je voor, je zit als enige in de klas met zo’n ster op. Hoe voelt dat? Gek hè? Als ik jou nu zo zie zitten met die ster op je trui, vind ik dat echt shocking. Het is toch verschrikkelijk? Je moest ze zelf nog betalen ook, met bonnen. En als je hem niet opdeed kreeg je een heel hoge boete of moest je naar de gevangenis. Ik kan nog steeds niet geloven en begrijpen hoe dit allemaal heeft kunnen gebeuren.

Ik werd na de toneelschool meteen beroemd met films, televisie en toneelstukken en daarom vaak geïnterviewd. Mijn moeder heeft me toen gezegd dat ik nooit mocht vertellen dat ik Joods was. Zo gewond was ze geraakt door de oorlog. Ik heb me er heel lang aan gehouden en dacht er eigenlijk niet zoveel over na. Het betekende voor haar gevaar en daar wilde ze mij voor beschermen. Maar het is natuurlijk een heel rare mededeling. Ik begrijp het volkomen, maar het is wel heel erg vreemd. Op een gegeven moment heb ik het toch wel verteld. Men reageerde een beetje lacherig. Omdat het geen punt meer is. Nu ben ik er eigenlijk gewoon best trots op.’

Wat vond u het ergste aan de oorlog?
‘Dat medeburgers opeens niet meer mochten bestaan en vermoord moesten worden, dat vond ik het ergste aan de oorlog. Ik ben nu heel oud maar ik begrijp het nog niet. Ik kan het beredeneren, maar ik begrijp het niet. Net zoals ik niet begrijp dat je de beslissing neemt dat elk Marokkaans meisje of elk Marokkaans jongetje weg moet. Sommige politieke partijen durven dat te roepen. Dat vind ik schandelijk. Dat je jezelf beter vindt dan een ander. Of dat de ander dood moet. Ik geloof dat ik dat het ergste vind. Ik begrijp het niet.’

Archieven: Verhalen

‘Op de Kennedylaan zijn twee vliegtuigjes geland’

Liv, Andrew en Alec van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid gaven al aan geïnteresseerd te zijn in de Tweede Oorlog. Nu gaan ze langs bij de 96-jarige Rinus de Bruijn in het Menno Simonshuis, een huis waar ouderen wonen. Meneer De Bruijn vindt het belangrijk zijn verhaal te vertellen. Bij aankomst staan de appel-perensap en koekjes klaar.

Hoe u voelde u zich toen de oorlog begon?
‘Verschrikkelijk. Ik was 14 jaar en ik lag in mijn bed en hoorde ‘boem, boem, boem, boem’. Ik zei: ‘Mama, ik hoor schieten’. Dat had ik nog nooit in het echt meegemaakt. En toen werd Schiphol gebombardeerd. Je zag donkere wolken, de vliegtuigen werden kapot geschoten. Alle mensen kwamen uit hun huizen en liepen naar het eind van de Kennedylaan. Daar had je nog geen huizen, dat was allemaal land, boerderijen met schapen. Vandaar keken we naar Schiphol. Ik was ontzettend bang. Er zijn op de Kennedylaan ook twee vliegtuigjes geland, een Duitse en een Italiaan. Die dachten dat het Schiphol was.’

Hoe zag de kruipruimte eruit waar u ondergedoken zat?
‘Wij woonden op de tweede etage. Boven de zolder zat het dak. Onder het dak zat niets, daar zaten alleen balken. Alle mannen tussen 18 en 40 jaar moesten naar Duitsland, dat heette Arbeitseinsatz, en betekende dat je moest werken in Duitsland. Dat wilden ze niet en je wist ook niet of je terug zou komen. Dus doken ze onder – verstopten zich – onder de daken of onder de grond. En ook wel op boerderijen, tussen het hooi. Toen ik 18 werd, ben ik ondergedoken in de kruipruimte onder ons dak. De kruipruimte was heel koud, ijskoud. Het was winter en daar lagen we dan in dekens. En ik verveelde me te pletter. Tussen de daken van de verschillende huizenblokken zaten gaten en zo kon je tussen de huizenblokken kruipen. Dat deed ik dan. Onder andere daken zaten ook mannen ondergedoken. Die schrokken zich rot toen ze mij zagen. Ze dachten dat ze waren ontdekt.’

Zijn er onderduikers verraden?
‘Ja, natuurlijk. Bij ons waarschuwde mevrouw Mossel ons. Als zij hoestte, dan moesten we stil zijn, dan kwamen de Duitsers controleren. Maar mensen werden ook verraden. Als je een onderduiker doorgaf, kreeg je van de Duitse politie en de SS 7,50 gulden. Ik ben ook twee keer verraden. Toen ben ik ondergedoken in de Jordaan.

Niet alle Duitsers waren slecht, maar de SS wel, die waren heel wreed. Die schoten mensen dood. Ik vind het heel moeilijk om daarover te praten. Bij het Weteringplantsoen is mijn vriend Henk Verwoerd doodgeschoten. Hij had zijn geboortejaar op zijn Persoonsbewijs veranderd, zodat het leek of hij 16 was. Een politieagent kwam erachter en heeft hem naar het Huis van Bewaring gebracht. Als wraak op een actie van het verzet, zijn bij het Weteringsplantsoen toen dertig mensen doodgeschoten en daar zaten mijn vriend en zijn vader ook bij. Mensen werden gedwongen ernaar te kijken. Afschuwelijk. Een vroegere minister van ons, Els Borst, heeft het als klein meisje gezien. Ik vind het nog moeilijk om erover te praten, maar het moet. Jullie moeten het weten.’

Archieven: Verhalen

‘Dat autootje brengt al die herinneringen terug’

Het is een koude maar zonnige dag als Awané, Thierry en Fenna met de metro, de tram en de benenwagen naar Amstelveen reizen. De leerlingen van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid arriveren bij Ruud Jansen, geboren in 1933, dus nu bijna 90 jaar oud. Ze gaan met hem praten over hoe het was in de oorlog en wat hij heeft meegemaakt.

Hoe wist u dat het oorlog was en hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Het was 10 mei 1940, ’s morgens om vier uur. Er kwamen vliegtuigen over en er werd geschoten. Ik werd vroeg wakker door al dat gedreun. Mijn familie zat in de kamer naar de radio te luisteren. De oorlog was in Nederland begonnen.

Mijn vader zat vanaf het begin in het verzet. Hij was het er niet mee eens dat de Duitsers ons land waren binnengevallen. Zijn verzet had voor de hele familie gevolgen. We moesten onderduiken, en ik heb op verschillende adressen gewoond, van Friesland naar Apeldoorn, naar Deventer, naar Eerbeek; steeds een ander adres. Ik ging niet naar school, maar gelukkig had ik nog net lezen geleerd. Maar ik mocht niet met vriendjes spelen. Bang dat ik me zou verspreken.Tot we werden verraden en werden opgepakt. Dat ging zo: op 6 april 1943 kwamen de Duitsers ’s nachts om ongeveer 12 uur. Ze bonkten heel hard op de deur en riepen: Aufmachen, aufmachen, schnell! We schrokken verschrikkelijk.

Mijn vader probeerde nog te vluchten, maar dat lukte niet meer. We werden meegenomen naar het Huis van Bewaring, ik zie het nog scherp voor me. We woonden toen in Eerbeek. Daar was het fijn. Ik werd met mijn broer samen naar een weeshuis in de buurt gebracht, mijn vader kwam in de gevangenis en werd daarna veroordeeld voor alle verzetsdaden die hij had gepleegd. Mijn moeder kwam na drie maanden vrij en heeft ons uit het weeshuis gehaald. We zijn toen naar de Scheldestraat in Amsterdam verhuisd. Hier werd het leven een beetje anders en wat normaler. Hier ging ik ook weer naar school.

Mijn vader is na zijn veroordeling doodgeschoten op de Waalsdorpervlakte bij Wassenaar. Mijn moeder kreeg zijn afscheidsbrief. Die brief is nu bij het Instituut voor Sociale Geschiedenis. Na de oorlog gaf koningin Wilhelmina een verzetskruis aan mensen die in het Verzet hadden gezeten. Eén daarvan was voor mijn vader.’

Hoe was het in de Hongerwinter?
‘Dat was een hele slecht tijd. De Hongerwinter begon in november 1944. Er was steeds minder eten, de rantsoenen die we kregen werden steeds kleiner. Maar er was ook geen gas en elektriciteit meer. Alles was afgesloten. Dus we verbrandden van alles om het maar een beetje warm te krijgen. Er waren mensen die de bielsen tussen de treinsporen weghaalden om te verbranden in een noodkacheltje. We gingen naar de gaarkeuken voor eten, maar op het laatst hadden ze daar ook alleen nog maar een waterige soep. We hadden honger!

Toen we nog in Eerbeek woonden, mochten we aren lezen: achter de landbouwmachines op het land mochten we de tarwearen oppakken die werden achtergelaten. Die tarwe had mijn moeder meegenomen naar Amsterdam. We konden dat malen in een koffiemolen; mijn moeder heeft het voor ons klaargemaakt. Er zijn veel mensen van de honger gestorven. In april 1945 kwamen er voedseldroppingen vanuit Zweden. Oh, dat Zweedse witbrood smaakte zo lekker als gebak.

Mijn moeder ging ook op de fiets naar de boeren in Noord-Holland om eten te halen. Ze kreeg bloembollen en suikerbieten mee. Niet lekker! Van mijn moeder op de fiets is een foto verschenen in een boek dat ik later bij De Slegte heb kunnen kopen.’


Herinnert u zich ook leuke dingen uit de oorlog?

‘Nou ja… eens even denken, het was natuurlijk een moeilijke tijd. Maar in Eerbeek kon ik eindeloos wandelen in de bossen en over de heide. Ik speelde in beken, maakte dammetjes. Dàt vond ik leuk. Toen we in Amsterdam kwamen wonen moest ik erg wennen en zat vaak met mijn hoofd ergens anders. De meester zei dan: ‘Ruud ziet de vogeltjes weer vliegen’. Ik vond tekenen en geschiedenis fijn op school.

Ik heb niet veel spullen uit de oorlog over. Het zijn vooral papieren herinneringen: sigarettenpakjes, verpakking van surrogaatkoffie, dat soort dingen. En foto’s, zoals van de Hollandsche Schouwburg, waar Joden werden verzameld en van de crèche op de Plantage Middenlaan. Daar werden veel kinderen gered. Maar ook een blikken autootje. Mijn moeder had dat bewaard. Dat autootje brengt al die herinneringen terug.

Laatst ben ik bij een ROC op bezoek geweest en heb daar mijn verhaal verteld. Ze gaan er een voorstelling van maken. Dat vind ik mooi.’

Archieven: Verhalen

‘In de barre Hongerwinter gebeurde er een wonder’

Dankzij moedig handelen van het hoofd van de lagere school, werden de drie kinderen Brom in de Hongerwinter gered en kwamen ze in het Overijsselse Ommen bij gastgezinnen terecht. Deen, Zazie, Enna en Vinn van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid spraken met Wim Brom (87) over dit hachelijke avontuur. Ester, de vrouw van Wim, verwende iedereen ondertussen met fruit, sapjes, croissants en puntzakjes popcorn voor de terugreis.

Hoe was de sfeer in huis tijdens de oorlog?
‘Ik was 4 jaar toen de oorlog begon, van de begintijd herinner ik me niet zoveel, van de tweede helft wel. We woonden in de Govert Flinckstraat en we waren altijd bezig met eten: lukt het mijn moeder om wat te regelen? Van de voedselbonnen haalde ze een brood, sneed het in hele dunne plakken en legde het achter slot en grendel in de kast. Omdat we ook geen kolen voor de kachel meer hadden, was het ijskoud in huis en bleven we vaak met z’n vieren – mijn twee oudere zusjes Marian, Kitty en ik – bij mijn moeder in bed liggen. ’s Middags om 12 uur mocht een van ons voor ieder één sneetje brood halen. Van mijn moeder moest je dan vanaf dat je het bed uitstapte tot je weer terugkwam met de boterhammen, blijven zingen. Weet je waarom? Zo wist ze zeker dat we niet stiekem een extra boterham opaten. Er heerste altijd een sfeer van ’we redden het niet meer’. We waren bang, omdat veel mensen in die laatste winter letterlijk doodgingen van de honger.’

Waar was uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader was weg, die heb ik niet gekend, mijn moeder stond er alleen voor. Mijn moeder was Joods, mijn vader katholiek. De Duitsers lieten gemengde huwelijken een beetje met rust, maar mijn moeder moest wel een ster dragen en leefde daardoor altijd in angst. Om ons te onderhouden, maakte ze huizen schoon. We waren straatarm. Ik voelde me op school, de 6e Montessorischool in de Niersstraat waar Anne Frank ook op heeft gezeten, helemaal niet thuis, tussen de kinderen van rijke ouders. Ik sprak plat Amsterdams, zag er niet uit, zat altijd in een hoekje en heb er niet zoveel geleerd.’

Wie heeft u geholpen om op de boot te komen?
‘In de barre Hongerwinter, toen onze moeder radeloos was hoe het verder moest, gebeurde er een wonder. Op een avond werd er aangebeld, en dan raakte mijn moeder altijd in paniek. Het was mevrouw Kuperus, het hoofd van onze school. ‘Luister mevrouw Brom, morgenochtend liggen er achter het Centraal Station rijnaken die kinderen naar gastgezinnen in Overijssel brengen. Zorg dat uw kinderen ongezien in zo’n boot komen.’ De volgende ochtend heeft mijn moeder ons naar de vrachtboten gebracht en zijn we er stiekem ingeklommen. In Ommen stonden gastgezinnen klaar, maar natuurlijk niet voor ons! Voor mijn zusjes werd snel een oplossing gevonden, ik bleef als enige over. Mijn oudste zus is heel hard gaan gillen, toen heeft een echtpaar mij toch meegenomen. ’s Avonds hoorde ik ze zeggen dat ze helemaal geen zin hadden in dat kind. Daarom deed ik extra mijn best. Mijn moeder wist al die tijd niet waar wij waren, na de oorlog vond ze ons via het Rode Kruis terug en heeft ze ons opgehaald.’

Wat was het leukste moment in de oorlog?
‘De bevrijding door de Canadezen! Ze reden Ommen binnen in een jeep, die kenden we natuurlijk nog helemaal niet. Op de jeep zat een witte vlag, dat betekende dat ze wilden onderhandelen, maar dat wilden de Duitsers niet, en toen vloog er een vuurflits door het dak van de buren. Ik werd snel van zolder gehaald en moest net als de anderen met een omgekeerde pan op mijn hoofd onder tafel gaan zitten. Dat was heel spannend. Toen de Duitsers weg waren, hebben we gevist met de Canadezen, en kregen we lekkere dingetjes. Terug in Amsterdam kreeg ik van een vriendje iets dat ik nog nooit had gezien: een pinda. Die heb ik dagenlang vastgehouden en aan al mijn vriendjes laten zien. Na een paar dagen heb ik ‘m opengemaakt en voor het eerst een pinda geproefd!’

Archieven: Verhalen

‘Het verzet vroeg mijn vader of hij wapens in zijn artsenauto wilde vervoeren’

Een beetje te laat omdat ze de weg niet konden vinden, komen David, Duco en Luna van de Dongeschool rennend aan bij Ingeborg Oderwald in Amstelveen. Ze kijken vol bewondering naar de prachtige tekeningen en schetsen die in de centrale hal en in haar woning hangen. Mevrouw Oderwald heeft ze zelf gemaakt. Jassen uit, schoenen uit en lekker op de bank met drinken en een koekje steken ze van wal met de eerste vraag.

Wat merkte u als kind van de Jodenvervolging?
‘Joodse kinderen in mijn klas moesten in de loop van de oorlog onderduiken en verdwenen. Een vriendinnetje uit mijn klas zei op een dag: ‘Ik moet je een geheim vertellen, je zult me nooit meer zien’. Ik wilde niet geloven dat ze zomaar wegging. De volgende dag was ze niet meer in de klas. Ik denk dat ze is gaan onderduiken. Eén keer nog zag ik haar lopen met een vrouw. Ik wilde blij roepen: hee, ik zie je wel, maar we voelden ons allebei ongemakkelijk. Ze zag me wel, maar durfde me niet te groeten. Ze liep met die vrouw het hoekje om en ik bleef haar nakijken en toen zwaaide ze even.

Een ander vriendinnetje vroeg ik eens of ze mee ging zwemmen, maar ze antwoordde: ‘Ik ga niet mee zwemmen, ga jij maar naar je rotzwembad’. Ik snapte niet waarom ze dat zei maar toen ik bij het zwembad kwam, zag ik een groot bord: voor Joden verboden. En toen begreep ik het.’

Merkte u iets van het verzet?
‘Mijn vader was arts en moest in de oorlog van de Duitsers met alle artsen in een ‘ärtzekammer’. Een groot aantal artsen heeft gezamenlijk heel succesvol verzet gevoerd. Ze weigerden en besloten dan maar geen dokter meer te zijn, en haalden van het bordje voor de deur het woord ‘Arts’ weg. Dus dan stond er ‘Dr Jansen, oog’, met het woord arts afgeplakt. Mijn broertje en ik vonden dat heel grappig en gingen de hele stad door om naar de bordjes op de deuren van artsen te kijken. Onze vader had ook zijn bordje afgeplakt, maar hij kon wel blijven werken. De Duitsers waren heel bang voor ziektes, dus dokters waren nodig. Mijn vader is ook geregeld door het verzet gevraagd of hij wapens in zijn artsenauto wilde vervoeren. Ze vroegen hem bijvoorbeeld als ze met wapens de pont over moesten, want mijn vader werd in zijn artsenauto van de GG&GD niet gecontroleerd. Mijn vader was ook weleens een paar dagen weg. Maar ik wist toen niet waarom want ik was nog een kind, dus ik had het niet echt door dat mijn vader meewerkte aan het verzet.’

Merkte u iets van de Hongerwinter?
‘Later in de oorlog hadden heel weinig te eten en iedereen was broodmager. Ik weet nog dat ik in een veld met madeliefjes zat en daar alle gele hartjes van de madeliefjes ging eten. Die zagen er zo lekker uit, het leek op de binnenkant van een lekker eitje. Ook probeerde ik bladeren van een struik maar die waren zo scherp dat ik moest overgeven. Bij ons thuis kwamen ook kinderen die aanbelden en bedelden voor eten. Hun moeder stond dan een stukje verderop te wachten. In de Hongerwinter hadden wij thuis ook niet genoeg en mijn vader en moeder hebben toen hun twee middelste kinderen, mijn broer en mij, naar Schagen meegestuurd met mensen die op hongertocht gingen. We gingen er op de fiets heen, om de beurt een uur, op een fiets met loodzware banden zonder lucht. Daar konden we blijven, mijn broer op een boerderij en ik bij de dorpsdokter. In het dorp en in de buurt waren nog veel meer Amsterdamse hongerlijertjes zoals wij, die opgevangen werden.’

Kunt u zich de bevrijding herinneren?
‘Ik weet nog hoe blij ik was en dacht: ik ben vrij, ik ben vrij, ik mag weer naar huis naar Amsterdam. Ik mag weer naar school en ik ga mijn vader en moeder en andere broertjes weer zien. In Schagen speelde een fanfare en wij liepen erachteraan met vlaggetjes. Ik was toen dagenlang zo opgewonden dat ik niet meer kon slapen. Tot ik dacht: ik ga niet meer achter de fanfare aan, ik ga tekenen. Ik tekende en tekende… een tekening met alles van de Bevrijding er op: een mof, een Canadees in een auto, vlaggetjes, collecterende dames, een ondergrondse met blauw overall. Ik werd na al die opwinding als het ware afgewonden. Vanaf toen wist ik: dit wil ik, en ben ik altijd blijven tekenen. Later heb ik van een klassenfoto van kort voor de oorlog een ets gemaakt. En toen nog een met van de Joodse kinderen die er op een dag niet meer waren, alleen de silhouetten. Die ets is in het Rijksmuseum. Mijn vader vond het in het begin niet zo’n goed idee dat ik kunstenaar wilde worden. Hij vond dat als je kon leren je ook moest leren, dus ging ik studeren. Maar later begreep hij: een kunstenaar word je niet, een kunstenaar ben je.’

Archieven: Verhalen

‘Gelukkig werd mijn vader vrijgepleit door een Duitse buurman’

Dick Neijssel vertelt het verhaal over zijn vader Dirk Neijssel die in de oorlog in het verzet zat. Aike, Ayman en Shaylynn van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid luisteren aandachtig.

Hoe was het voor Dirk, uw vader, om zonder vader op te groeien?
‘Mijn opa, de vader van mijn vader, was voor de oorlog stoker op een schip. Hij was maandenlang niet thuis. Er werd niet veel verdiend en dat zorgde ervoor dat het gezin armoede kende. Dirk kreeg van de bedeling kleren, met daarop het wapen van Amsterdam. Drie kruisjes. Iedereen wist dan dat je arm was. Hij kreeg vaak eten uit de gaarkeukens. Dat eten zorgde voor een bepaalde geur. Dirk voelde zich hierdoor nogal minderwaardig, hij werd buitengesloten.’

Wat dacht uw vader toen de oorlog begon?
‘Mijn vader Dirk was vooral in verwarring. Hij dacht: wat gebeurt er?, en vooral: hoe moet ik me nu gaan gedragen? Moet en kan ik wat doen? Omdat Dirk zo arm was, werd hij aangetrokken door het communisme. Eerlijk delen en de maatschappij veranderen. De CPN (Communistische Partij Nederland) had veel informatie uit Duitsland en zo wist Dirk al voor de oorlog dat er communisten en socialisten in concentratiekampen verdwenen. De CPN was erg tegen het fascisme. Ook de oudere broer van Dirk was communistisch. Hij had meegevochten in de Spaanse burgeroorlog. Dirk had dat ook graag gedaan, maar was veel te jong daarvoor.

Nu wilde Dirk zich wel verzetten, maar zijn broer vond dat eigenlijk niet zo’n goed plan. Te jong en te gevaarlijk. Maar Dirk herkende de discriminatie van Joden, voelde mee en sloot zich aan bij het gewapend verzet.’

Hoe kwamen ze aan wapens?
‘In de oorlog waren er veel militaire transporten. De mannen van het verzet zorgden dat ze die overvielen en zo kwamen ze aan wapens. Er waren bijeenkomsten bij de kapper, want dat viel niet erg op. Daar werden aan de verzetsstrijders opdrachten gegeven. Dirk wist niet wie wat deed en wanneer. Je kon worden opgepakt en worden gemarteld, en dan was het beter als je weinig wist. Zo wist hij niet wie er verder bij de organisatie betrokken waren. Pas na de oorlog werd dat duidelijk. Wel is Dirk een keer opgepakt en verhoord. Gelukkig voor hem werd hij vrijgepleit door een Duitse buurman.’

Had uw vader een radio?
‘Nee, maar er werd wel naar Radio Oranje geluisterd. Op de Joodse markt aan de Gaaspstraat was een gebouwtje met een kelder. Daar stond een radio en er was een stencilmachine. Op zo’n machine kon je pamfletten en kleine krantjes maken. Het was een goede plek, want er was veel politie op de Joodse markt en er mochten eigenlijk alleen Joden komen.’

Archieven: Verhalen

‘Een Duitser rukte ons uit elkaar en gaf mij een schop onder mijn kont’

Benjamin, Leah en Sascha stellen zich voor aan Carel Wiemers. De leerlingen van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid hebben uitgekeken naar het interview met hem. Na het voorstelrondje en een kop koffie komen de vragen en de verhalen los.

Hoe was het leven voor de oorlog en waar woonde u?
‘Eigenlijk was alles vrij normaal. Ik woonde met mijn ouders in de Vechtstraat hier in Amsterdam. Toen de oorlog begon was ik 5 jaar. We waren niet Joods, maar in de buurt woonden wel veel Joodse mensen. Een van hen was mijn vriendje Hans.

Door de oorlog veranderde er veel. Zeker voor Joodse mensen. Op een dag in 1943 speelde ik bij Hans, toen er werd aangebeld. Het waren Duitsers en de hele familie moest mee. Ik ook. De vrachtwagens stonden buiten al klaar en we waren al de trap af toen de moeder van Hans zei dat ik alleen op bezoek was. De Duisters hadden daar niet veel oren naar. Maar gelukkig mocht ze toch aantonen dat ik niet tot het gezin behoorde. Met een pistool in de rug ging de moeder van Hans haar trouwboekje pakken. Op straat was het een drukte van belang, er werden op dat moment veel Joodse mensen uit hun huis gehaald. Hans en ik hielden elkaar stevig vast. ‘We blijven bij elkaar en laten niet los.’ We wilden samen best vluchten. Maar een Duitser rukte ons uit elkaar en gaf mij een schop onder mijn kont. Ik mocht zeker niet achteromkijken, want anders zou hij schieten. Toch deed ik dat bij de hoek van de straat. Hans zat op de schoot van zijn moeder toen de vrachtwagen wegreed. Dat was de laatste keer dat ik hen zag.’

Hoe was het leven op de Veluwe?
‘We hadden het niet breed en er was minder brandstof en eten. Ik ging daarom met een groep naar de Veluwe, naar een boerderij. Best een lange reis met de stoomtrein naar Apeldoorn en daarna 16 kilometer lopen. Het was anders dan Amsterdam en ik verstond lang niet alles wat er werd gezegd, maar het was een hele aardige familie. Aan het einde van de oorlog lagen we in het schootsveld en moesten we een tijdje in een silo zitten. Ook waren er Duitsers in de buurt. Er was een soort hospitaal. Daar was voedsel voor nodig. Maar wij stonden vroeger op dan zij, zodat we als eersten de eieren uit de nesten haalden.

Op een keer zagen we dat er een Nederlands meisje aan het zoenen was met een Duitser. Ik zei vrij hard: ‘Rotmof’. Dat had het meisje gehoord en ze vertaalde dat. We waren bijna de klos, maar gelukkig konden we over een sloot springen en zigzaggend een korenveld doorkruisen. Er werd op ons geschoten, maar gelukkig niet raak…’

Hoe was het weer terug in Amsterdam?
‘Natuurlijk was het niet echt leuk om geen contact met je ouders te hebben, maar zo nu en dan ging ik terug naar Amsterdam. Op een keer had ik enorme buikpijn. Het bleek een blindedarmontsteking. Met paard en wagen moest ik naar het ziekenhuis. Ook daar was weinig eten. Twee kale boterhammen per dag. Ik mocht dat niet aan mijn moeder schrijven, anders zou ze zich maar ongerust maken. Ik heb het haar wel verteld.

Ik maakte nog meer dingen mee. Zo zag ik met mijn broer dat er tegenover ons huis mensen van hun bed werden gelicht. Ze werden meegenomen. Dat was om angst aan te jagen.

Nou, ik ben nog een keer heel bang geweest. Op het Victoriaplein was een bunker van de Duitsers. Deze was versterkt met palen. Wij op school vonden het een plan om dat te laten instorten. Dat lukte. De Duitsers waren kwaad en iedereen zette het op een lopen. Maar ik was klein en werd ingehaald. Net op het moment dat de Duitser schoot, struikelde ik en de kogel raakte me niet. Toen hij zich omdraaide, lukte het me om er als een haas vandoor te gaan. Ik nam de lange gang die uitkwam bij winkels en verschuilde me in de slagerij. De klanten gingen voor me staan zodat niemand mij zag.’

Archieven: Verhalen

‘Door alle briefjes heb ik mijn vader toch een beetje leren kennen.’

Rayan, Lina en Oumnia van de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West lopen van school naar tram 19. Ze gaan op bezoek te gaan bij mevrouw Tiny IJsberg.  Bij haar aangekomen worden ze met een warm welkom ontvangen en staat er een gedekte tafel vol lekkers en pakjes drinken klaar.

Heeft u nog herinneringen aan de oorlog?
‘Een paar. Ik herinner me vooral de voedselpakketten, die net voor de bevrijding gedropt werden. Ons huis stond aan de rand van de stad, vlakbij waar jullie school nu ligt. Naast onze straat lagen allemaal weilanden en daar dropten de Engelse, Canadese en Amerikaanse vliegtuigen de pakketten vol voedsel. Wij, kinderen, gingen op zoek naar die pakketten. Dat vond ik heel leuk. Er was aan het einde van de oorlog bijna geen eten meer in Amsterdam en we hadden allemaal honger. We gingen die pakketten uit de weilanden halen en leverden ze ergens in waar alles verdeeld werd. Een paar dagen later werd heel Nederland bevrijd.’

Heeft uw familie de oorlog overleefd?
‘Behalve mijn vader heeft iedereen van mijn familie de oorlog overleefd. Mijn vader is gefusilleerd, dat betekent dat hij doodgeschoten is. Hij had samen met anderen de Februaristaking georganiseerd. Mijn ouders waren er zo boos over dat de Duitsers de Joden naar kampen brachten. Daar wilden ze tegen in protest gaan. Mijn vader zei tegen iedereen dat ze mee moesten staken en de staking was een groot succes. Veel mensen deden mee. De Duitsers waren daar ontzettend boos over.  Eerst wisten de Duitsers niet dat mijn vader de staking had georganiseerd en mijn vader leek veilig. Maar iemand heeft toen verteld dat mijn vader meegeholpen had om de staking te organiseren. Is dat verraad? Ik vind dat je het geen verraad kan noemen als iemand iets verteld omdat hij gemarteld wordt. Want dat gebeurde in de gevangenissen: je werd heel vaak ondervraagd en ook gemarteld, totdat je alle informatie vertelde.’
‘Een half jaar na de staking kwamen de Duitsers ’s nachts met geweren mijn vader halen. Mijn vader is rustig met ze meegegaan, terwijl ik lag te slapen. Hij heeft een half jaar in het huis van bewaring in Amsterdam gezeten, als politiek gevangene. Daarna is hij naar een andere gevangenis gegaan en daarna heeft hij twee dagen een proces gekregen, maar iedereen wist al dat hij de doodstraf zou krijgen. Hij is op 19 november 1942 doodgeschoten, maar wij hoorden dat pas veel later. ‘

Was u wel eens bang?
‘Nadat mijn vader gevangen was genomen, kwamen de Duitsers in ons huis zoeken naar verboden spullen. Naar pamfletten tegen de Nazi’s bijvoorbeeld. Later was ik heel erg bang voor mensen met uniformen en voor mensen met hoge laarzen. Dat ben ik eigenlijk nog steeds, maar het helpt dat ik nu begrijp waar mijn angst vandaan komt: ik moet als kind ontzettend bang zijn geweest toen de Duitse soldaten met hun uniformen en laarzen ons huis in kwamen.’

Kunt u ons wat meer vertellen over de afscheidsbrief van uw vader?
‘Ja, daar zal ik zo meteen iets over vertellen. Maar wij hebben niet alleen een afscheidsbrief van mijn vader; mijn vader heeft meer dan vijfhonderd briefjes uit de gevangenis weten te smokkelen, die gaf hij mee aan een goede bewaarder of hij verstopte ze in het vuile wasgoed wat mijn moeder elke week bij de gevangenis mocht ophalen. Hij schreef elke dag meerdere briefjes, hij schreef over van alles wat hij meemaakte in de gevangenis. Zes maanden lang. Maar hij schreef nooit vervelende dingen. Hij schrijft vaak dat hij elke avond naar een foto van mij keek. Mijn moeder vond de briefjes trouwens niet altijd direct want mijn vader verstopte ze goed. Soms waren ze mee gewassen en een beetje verbrand doordat ze na het strijken pas werden gevonden.Deze briefjes zijn heel waardevol voor me want ik kende mijn vader natuurlijk helemaal niet echt. Door deze briefjes heb ik mijn vader toch een beetje leren kennen.’
‘Nu liggen al deze briefjes in het verzetsmuseum, daar heb ik voor gezorgd, zodat meer mensen over deze tijd kunnen leren. De afscheidsbrief die hij aan ons heeft geschreven ligt ook in het Verzetsmuseum. Hij heeft zo’n lieve brief aan ons geschreven. Het enige jammere is dat ik de brief nooit samen met mijn moeder heb kunnen lezen. Mijn moeder dacht: ‘Als ik niets zeg, hebben zij geen pijn, geen verdriet.’ Maar dat is niet waar. Als er iets is wat heel naar is, praat er alsjeblieft over met elkaar. Als je praat over wat naar is, wordt het toch minder erg, omdat je de pijn kan delen. Maar mijn moeder kon dat niet. Ik kreeg de afscheidsbrief en de briefjes pas toen ik 15 was.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik heb altijd poets bij me om de Stolpersteine van mijn ouders op te poetsen.’

Meneer Simon Italiaander komt naar de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West waar Mohammed Ali, Nizar, Oumnia en Rouaida al met hun vragenlijsten op hem wachten. Eigenlijk zouden ze nog naar de Stolpersteine van zijn ouders gaan kijken, maar helaas is dat toch te ver lopen voor meneer Italiaander. Gelukkig kunnen ze er een goede foto van vinden op het internet.

Kunt u zich herinneren hoe de buurt eruit zag?
‘Deze wijk, waar jullie school nu ligt, daar waren vooral veel koeien, misschien wat kippen. Hier stonden wat boerderijen, maar verder was er nog niet veel. Het lag voor mij net naast mijn wijk. Maar op de Admiraal de Ruiterweg reed een tram waarmee je helemaal naar Haarlem en naar Zandvoort kon reizen. Mijn ouders zijn met deze tram op huwelijksreis gegaan, toen ze net getrouwd waren.  Mijn ouders leverden groente en fruit aan de groentemannen. Elke dag kwamen er schepen vol groente en fruit vanuit het boerenland naar Amsterdam toe. Mijn vader kocht groente en fruit van de boeren en verkocht het aan de groetenmannen die groentewinkeltjes hadden. Er waren heel veel kleine winkeltjes in de straten. Je had nog geen grote supermarkten, zoals we dat nu hebben. En dat kun je je nu misschien niet meer voorstellen, maar Nederland was verdeeld tussen de katholieken en protestanten. Alles was verdeeld, overal was een katholieke en een protestante versie van. Dus er waren katholieke winkeltjes en protestante winkeltjes. Een katholiek kocht ook niets van een protestant. Mijn ouders waren Joods en vielen daarbuiten, want zij verkochten aan de winkels en iedereen kocht van mijn ouders. Ik kon met iedereen omgaan, totdat er in de oorlog allemaal aparte regels voor Joden kwamen.’

Heeft u herinneringen van de oorlog?
‘Ja, ik kan me herinneren dat ik in Haarlem, waar ik was ondergedoken, de straat overstak om naar een vriendinnetje te lopen. Maar daar stond net een Duitse soldaat. Gelukkig letten Duitse soldaten ook niet de hele dag op of ze Joodse kindjes zagen, want ik zag er echt wel uit als een Joods jongetje. Verder kan ik me de luchtalarmen wel herinneren, die gingen af als er Engelse vliegtuigen overkwamen. De Duitsers probeerden die neer te schieten en dat is heel vaak gelukt: ons land lag vol met vliegtuigwrakken. In de Zuiderzee vonden ze veel wrakken met lijken er nog in. Ik kan me ook de zoeklichten herinneren van de Engelse vliegtuigen die over ons land vlogen omdat ze Duitse steden platbombardeerden.’
‘Van de voedseldroppings kan ik me vooral herinneren dat ik het brood wat we met dat meel en die suiker maakten, het lekkerste brood vond dat ik ooit had gegeten. Over de bevrijding herinner ik me dat de Nederlandse vlaggen overal werden opgehangen. Verder herinner ik me daar niet zo veel van: ik was nog maar klein en de meeste troepen gingen naar de grote steden, waar mensen hen omhelsden. Ik was daar niet bij.’

 Hoe vond u het om onder te duiken?
‘Ik wist niet beter. Ik wist niet dat ik ondergedoken was. Het was voor mij allemaal heel normaal. Pas veel later besefte ik dat het helemaal niet normaal was wat ik allemaal heb meegemaakt. Ik kon niet met andere kinderen spelen, behalve met de kinderen die ook in dat gezin woonden. Daar woonden een jongetje die een paar jaar ouder was dan ik, ik zie hem nog steeds als mijn grote broer, en een meisje die iets jonger is dan ik. Die kinderen van toen zijn nu 81 en 86 jaar oud en zij zijn nog steeds mijn beste vrienden! Onze kinderen en kleinkinderen zijn ook bevriend.’
‘Dat was in Alkmaar, maar ik heb op meerdere adressen ondergedoken gezeten. Mijn ouders wisten tot 1943 veilig te blijven en heel plotseling kregen zij een oproep dat zij zich moesten melden. Toen beseften ze, dat wij ook niet meer veilig waren en dat we moesten onderduiken.  Ze hebben mij, met een foto en een briefje, aan de buren gegeven. De buren hebben mij zes weken in huis gehad, maar dat was niet veilig, want er woonden ook NSB’ers bij hen in het gebouw. Ze vonden een adres voor mij in Haarlem. Op een gegeven moment kregen ze te horen dat het niet goed ging met mij op dat adres. Toen heeft mijn oude buurvrouw een nieuw onderduikadres voor mij gezocht. Dat vond ze in Alkmaar. Samen met die vrouw uit Alkmaar zijn ze naar mij in Haarlem gefietst en hebben ze mij ‘ontvoerd’, want de mensen daar wilden geld krijgen en dat konden ze niet betalen. Ze vroegen of ze even met mij mochten gaan wandelen, maar ze hebben mij achterop de fiets gezet en zijn met mij naar Alkmaar gefietst!’

Hoe zien de monumentjes eruit die u voor uw ouders heeft geplaatst?
‘Die monumentjes heten Stolpersteine. Het zijn steentjes van tien bij tien centimeter en ze liggen voor de deur van de laatste zelfgekozen woning van de mensen die later in de oorlog zijn vervolgd. Ik was de eerste die ze in Amsterdam liet leggen, in 2009. In heel Europa zijn er meer dan 100.000 gelegd. Omdat ik geen plek had waar ik naartoe kon gaan voor mijn ouders, zoals een graf, heb ik deze laten plaatsen. Ik heb altijd poets bij me om de steentjes op te poetsen en ga er vaak even langs.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik heb nooit durven vragen waarom mijn vader niet gingen onderduiken’

Elke, Evi, Dominique en Stella vinden het superspannend en kijken nieuwsgierig naar Sylvia Veffer-Polak en haar man. De leerlingen van de Pinksterbloemschool in Amsterdam-Oost stellen zich netjes voor en dan spieken ze even op hun blaadje; wie ging ook alweer de eerste vraag stellen?

Waarom ging uw familie naar het Muiderpoortstation en waarom gingen ze niet onderduiken?
‘Ze gingen per trein naar Westerbork. Op het Muiderpoortstation stonden de Duitsers klaar om de mensen in de treinen te duwen en te slaan. Ik weet dat mijn vader foto’s mee heeft kunnen nemen. Die heeft hij in het kamp altijd bij zich gehouden. Het ene gezin durfde wel onderduiken en het andere niet. Waarom zij niet gingen onderduiken, weet ik niet. Die vraag heb ik nooit durven stellen. Ik vind het een hele goeie vraag, nog nooit heeft iemand mij deze vraag gesteld. Ik ben opgegroeid met ouders met een kamptrauma en je leert al heel jong dat je sommige vragen niet kunt stellen. En het is heel jammer dat ik dit niet weet.’

Hoe heeft hij het kunnen overleven in het kamp?
‘Geluk is een heel groot aspect. En doorzettingsvermogen; hij was jong, hij was 17, en sterk: hij had altijd gevoetbald en hij had het geluk dat hij heel brutaal was. Al die dingen bij elkaar hebben ervoor gezorgd dat hij het heeft gered. Sommige mensen die aankwamen in de kampen gingen meteen de gaskamers in en werden vermoord. De jonge jongens werden naar werkkampen gestuurd en daar kon je wel eens een extra stukje brood krijgen. Mijn vader heeft heel veel in de regen en in de kou moeten werken. Ze hadden geen goeie kleren, mijn vader had een rugzakje bij zich, hij was stoffeerder voor de oorlog dus hij kon naaien. Hij heeft van dat rugzakje een poncho gemaakt. Dus toen hij in de regen moest werken, bleef hij droog.’

In welke kampen is hij allemaal geweest?
‘Hij is wel in zestien verschillende kampen geweest, ik denk niet dat jullie de namen kennen van die plekken. Ze werkten bijvoorbeeld met wel honderd man de ene dag in het ene kamp en dan weer door naar het volgende kamp. Ze moesten echt rare dingen doen, bijvoorbeeld zware stenen van de ene kant naar de andere kant rollen en weer terug. Ze lieten ze echt onzinnige dingen doen. Of met een pikhouweel stukken van rotsen afslaan of ook in een fabriek schroefjes van de grond rapen. Er was veel haat. Mensen werden soms zomaar doodgeschoten. Soms werkten er ook wel mensen op het land, die moesten dan bij voorbeeld groenten telen of andere dingen doen.’

Wat is er met de rest van de familie van uw vader gebeurd?
‘Zijn jongere broertje was 11 toen de oorlog uitbrak. Mijn vader was 17 toen hij in Westerbork aankwam. Daar kreeg hij de keuze dat als hij vrijwillig naar een werkkamp zou gaan, dan mochten zijn ouders en zijn broertje weer naar huis. Dat was hartstikke gelogen maar dat wist hij toen natuurlijk niet, dus hij heeft dat gedaan.

Hij heeft afscheid van ze genomen en dezelfde dag is hij doorgegaan naar een werkkamp. Mijn oma en haar jongste zoon zijn binnen twee dagen vermoord en mijn opa heeft nog een jaar geleefd en is uiteindelijk ook vermoord.’

Wat is het verhaal van het sieradenkistje?
‘Mijn familie had gezien dat er Joodse mensen werden opgehaald en dat niemand ze meer had teruggezien. Ze hadden wat sieraden en ze dachten: laten we dat beetje wat we hebben aan sieraden in een kistje doen en dat begraven we in de tuin. En als we dan over een tijdje weer terug mogen komen, dan graven we dat op en dan hebben we in ieder geval nog iets. Zo gezegd, zo gedaan. We woonden in de Retiefstraat en daar hebben ze het kistje begraven in de tuin. Na de oorlog ging mijn vader terug naar de Retiefstraat, hij belde aan en er deed een mevrouw open. Er woonden nu andere mensen in het huis van mijn familie. Mijn vader vroeg aan de mevrouw: ‘Mijn vader en ik heb een sieradenkistje in de tuin begraven, mag ik dat even komen opgraven?’ De vrouw zei: ‘Het komt nu niet uit, komt u over een maand maar terug dan is mijn man ook thuis’. Mijn vader is na een maand teruggegaan. Hij belde aan, maar er werd niet opengedaan. Toen is hij naar de politie gegaan. De politie is met hem meegegaan en samen met mijn vader zijn ze naar binnengegaan. Er woonde niemand meer en de tuin was helemaal omgespit. Dus die mensen hebben het sieradenkistje meegenomen. Ik ben zelf nog naar die mensen op zoek gegaan. Ze zijn naar Curaçao gegaan en ze zijn nooit meer naar Nederland teruggeweest.’

Hoe kent u alle verhalen van je vader?
‘Mijn vader heeft het nooit aan mij verteld. In 2002 heeft iemand van de universiteit contact met hem opgenomen en gevraagd of hij zijn oorlogsverhaal wilde delen. Dat heeft mijn vader toen gedaan. Er is toen van alles op papier gezet en opgenomen op cassettebandjes. Ook is er een video van gemaakt. Ik durfde het eerst niet te lezen. Pas toen mijn kleinzoon in 2008 was geboren, dacht ik: kom op, je hebt een kleinkind nu moet je het gaan lezen. Dus ik heb het nooit van mijn vader gehoord. Hij heeft wel eens kleine dingen verteld maar dan positieve dingen; hij wilde de ergste verhalen gewoon niet vertellen. Hij vertelde bijvoorbeeld dat hij een keer een boterham had gekregen en deze in 7 stukjes had gesneden en dat ie elke dag dan een klein stukje kon eten. Of dat hij bij mensen ging zitten als ze doodgingen, dan hield hij hun hand vast.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892