Archieven: Verhalen

‘Sinds dat moment heb ik me voorgenomen dat ik moet strijden tegen alle vormen van discriminatie’

Kiki, Mirel, Tiqion en Rihanna van het Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf in Amsterdam-Noord interviewen Mustafa Ayranci. Meneer Ayranci komt uit Turkije uit de provincie Konya, even groot als Nederland. Mirel en Rihanna kennen Turkije goed, omdat hun ouders daar ook vandaan komen. Meneer Ayranci woont nu al vijftig jaar in Amsterdam en ook al een hele poos in Noord. Hij was 20 jaar toen hij hierheen kwam.

Hoe was het om in Turkije op te groeien?
‘Ik ben in Celep geboren, dat is een Koerdisch dorp, 90 kilometer van de hoofdstad Ankara vandaan. Ik sprak geen Turks. Ik sprak Koerdisch, mijn ouders zijn allebei Koerden. Toen ik zeven jaar was ging ik naar een school toe waar iedereen Turks praatte, wat ik op dat moment niet kon. Op de basisschool kon ik mijn meester niet verstaan. Hij werd boos op mij, omdat ik niet wist wat hij bedoelde. Hij pakte mij aan mijn haren, tilde mij op, dit deed mij echt pijn.  Ook had ik geen broek aan, maar een lange jurk, zoals alle Koerden. Dit was niet ‘normaal’ volgens mijn meester. Ik mocht pas weer terugkomen als ik een broek aan deed. Maar in mijn dorp waar ik woonde, verkochten ze geen broeken. Mijn moeder moest naar de markt in de stad, waar ze maar één keer per week heen ging. Ik moest dus een week wachten voordat ik een broek had en naar school kon.  Tot op de dag van vandaag doet het me pijn. Sinds dat moment heb ik me voorgenomen dat ik moet strijden tegen alle vormen van discriminatie. Zo mogen in sommige dorpen in het Oosten van Turkije nog altijd niet alle meisjes naar school. Ik vind dat heel erg.’

Zou u uw naam willen veranderen in uw echte naam?
‘Mijn echte naam is ‘Masto’, een Koerdische naam, maar omdat dit in Turkije verboden is, is mijn naam veranderd in ‘Mustafa’. Ik kan mijn naam veranderen, maar dan moet mijn geboorteakte naar Nederland verstuurd worden. Met een Koerdische naam is dat onmogelijk, omdat het in Turkije verboden is om een Koerdische naam te hebben. In het dorp in Turkije noemt iedereen mij nog Masto, mijn Koerdische naam.’

Wat doet u allemaal in uw vrije tijd?
‘Ik ben nu gepensioneerd en doe daarom vrijwilligerswerk voor mensen in Amsterdam. Zo help ik ze met brieven opstellen, bijvoorbeeld over hun uitkering. Er komen ook mensen naar mij toe die last hebben van discriminatie.  Wij sturen ze dan weer door naar het Anti Discriminatie Meldpunt. Voordat ik met pensioen ging heb ik veel gedaan voor arbeiders uit het buitenland. Samen met andere mensen zorgden we ervoor dat deze mensen evenveel betaald krijgen als de Nederlanders. Ik richtte in 1974 de Turkse Arbeidersvereniging op; de HTIB. Wij streden voor gelijke lonen, goede huisvestiging en de positie van illegale gastarbeiders. Ik ben ook actief geweest voor het opzetten van Anti Discriminatie Meldpunt.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen en waarom Amsterdam?
‘Ik ben naar Nederland gekomen, omdat er voor mij geen toekomst was om door te studeren in Turkije. Hier studeerde ik sociaal-maatschappelijk werk. Ik heb toen in drie maanden Nederlands geleerd. Mijn collega Henk heeft mij daar erg bij geholpen. Overal in ons kantoor legde hij papiertjes neer met Nederlandse woorden erop zoals ‘telefoon’ en ‘tafel’ en hij liet mij het herhalen. De hele dag door. Ik ben erg blij dat ik in Amsterdam ben gekomen, Amsterdam is een vrije stad. Ik kwam een keer om twee uur ’s nachts een vrouw tegen op de fiets, haar jurk waaide als een vogel. De vrouw voelde zich zo vrij en veilig, dat ze aan het fluiten was. In Turkije zou dat niet kunnen. In Amsterdam voelt dat als vrijheid.’

Archieven: Verhalen

‘Jonge kinderen werden overal buiten gehouden’

Jarin, Joep en Roog van de Vosserschool op West-Terschelling gaan op bezoek bij mevrouw Nely Haringa-Kracht. Ze woont vlakbij de school. Toen de oorlog uitbrak was ze 7 jaar oud en woonde ze in Harlingen. Mevrouw Haringa verhuisde op haar 21e naar Terschelling omdat ze trouwde met Cor Haringa. Die werd later kapitein van de Koegelwiek, de eerste snelboot tussen Harlingen en Terschelling.

Wat heeft de meeste indruk op u gemaakt?
‘Dat was het bombardement op Harlingen in het eerste jaar van de oorlog. Het getroffen gebied was niet ver van ons huis. De Hofstraat en Brouwersstraat waren getroffen. Er is een heel gezin bij omgekomen en van een ander gezin hebben slechts twee mensen het overleefd. De vernieling was enorm. De dakpannen vielen op je hoofd. Wij hebben een half jaar bij mijn grootouders gewoond omdat ons huis onbewoonbaar was geworden.’

We hadden nauwelijks school. We konden niet in ons eigen schoolgebouw. Soms hadden we school in een soort verzorgingshuis of bij de schoolmeester thuis. We zijn door de hele stad heen geweest. Een schoolreisje hebben we niet gehad.’

‘Jonge kinderen werden zo veel mogelijk overal buitengehouden. Mensen die onderdoken zag je ineens niet meer. Ik wist wel dat er een vluchtroute door het huis was, voor het geval de NSB aan de deur kwam.’

Hoe ging het met het eten thuis?
Mijn vader werkte in de haven. Daar kon hij soms etenswaren bemachtigen, die iemand achterover gedrukt had. Er was een gaarkeuken waar je eten kon halen. Bijvoorbeeld gort met pruimen. Gort lijkt wel wat op rijst. We gingen voor eten ook wel lopend naar boeren in de omgeving, naar dorpen als Arum en Kimswerd. Het overgebleven eten dat de Duitse soldaten niet meer hoefden, was in principe voor de varkens. Omdat de mensen honger leden, was het de kunst om te zorgen dat het bij de mensen terecht kwam. Dat lukte vaak wel. Bonnen waren waardevol, om voedsel te krijgen.’

Was het verplicht om voor de Duitsers te werken?
Mijn vader werkte in de haven, maar hij moest later ook bunkers bouwen op Terschelling. Eens in de zoveel weken kwam hij dan naar huis. Ook mijn oom moest voor de Duitsers werken. Mijn zus moest werken in Hotel Centraal, waar Duitsers verbleven. Ze kon dan stiekem meeluisteren naar de Engelse radio. Ze werkte ook bij de notaris. Dat was tegenover het hotel.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
Weinig. Ik heb vooral veel slechte ervaringen. We hebben ook wel lol gehad, maar je mocht niet overal komen. We speelden wel buiten en bij luchtalarm moesten we naar binnen. Na acht uur ’s avonds mocht je niet meer buiten. Als je bij luchtalarm moest schuilen, deed je dat in een portiek of bij mensen thuis.’

‘De bombardementen en de begrafenissen waren de ergste dingen. De stad werd niet alleen door de Duitsers, maar ook door de geallieerden gebombardeerd. Vooral de haven was doelwit. Bij de begrafenissen waren de Duitsers ook in het zwart.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik ben blij dat ik gekomen ben en kansen gegrepen heb’

Kwadjo, Shanell en Maysa  van het Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf  in Amsterdam-Noord interviewen Fatima Ouahou. In Marokko heeft mevrouw Ouahou nog steeds een record discuswerpen op haar naam staan.

Kunt u iets vertellen over uw leven in Marokko?
‘Kenitra is een moderne stad waar ik rechten studeerde. Wij woonden daar met mijn ouders en zeven broers en zussen. Grote gezinnen zijn heel normaal in Marokko. Daar kennen we een ‘wij-cultuur’, met grote families waar je voor elkaar zorgt en op elkaar terug kunt vallen. Hoe groter de familie, hoe beter eigenlijk. Dat geeft kracht om je leven verder op te bouwen. Hier zie je meer een ‘ik- cultuur’ en zijn mensen meer op zichzelf aangewezen. Ik vond het leven daar fijn. Mijn hobby en passie was discuswerpen en ik was daar heel goed in. Met collega-topsporters reisden we door heel Marokko voor wedstrijden. Na al die jaren heb ik nog altijd een record op mijn naam staan. Toen ik hier kwam en op mijn achtentwintigste het sporten na een tijdje weer op wilde pakken, vonden ze mij te oud.’

Hoe was de overgang naar Nederland?
‘Mijn man werkte in Nederland en ik ben voor gezinshereniging met onze dochter gekomen. Ik heb mijn man op de universiteit in Marokko leren kennen. De vader van een vriendin zegt altijd grappend: ‘Fatima heeft twee mooie dingen van haar periode aan de universiteit overgehouden: ze heeft een man gevonden én ze heeft een goede studie gevolgd. Twee halen, één betalen’.  Ik vond het heel spannend om hierheen te komen, ik kende niemand en sprak de taal niet. Ook hadden ze hier eetgewoontes die ik niet kende. Het eerste jaar moest ik erg wennen maar daarna heb ik mijn best gedaan om goed in te burgeren en de weg te leren kennen. Toen ik het inburgeringstraject afrondde, kreeg ik een brief van burgemeester Cohen waarin hij mij feliciteerde. Ik was zo trots op mijzelf. De brief is heel bijzonder voor mij en heb ik altijd bewaard.’

Was het moeilijk hier u weg te vinden?
‘Ik ben hier niet geboren en getogen, maar heb toch de taal geleerd op een niveau, dat ik hier verder mijn weg kan vinden en kan communiceren met mensen. Ik ben iemand die van uitdagingen houdt, dus ik ging ervoor. Hier kregen mijn man en ik nog drie kinderen, waarvan één bijzonder dochtertje. Ze heet Malak en heeft het syndroom van Down.  Haar naam Malak betekent in het Arabisch ‘engeltje’. En zij is echt zo! Omdat ik zoveel van haar leerde, heb ik een stichting opgericht die ik naar Malak heb vernoemd.  Bij Stichting Malak helpen we ouders die ook kinderen hebben met een beperking. We beantwoorden vragen en helpen ze op weg. Verder ben ik actief bij verschillende organisaties, help vrouwen verder te komen en geef trainingen. Ik ben blij dat ik gekomen ben en kansen gegrepen heb. Ik heb er iets moois van gemaakt. Voor mijzelf, voor mijn kinderen en voor de samenleving. ‘

Gaat u nog weleens terug?
‘Bijna elk jaar ga ik terug naar Marokko om mijn familie te bezoeken. Ik vind het belangrijk dat mijn kinderen een verbinding hebben met hun moederland, zodat ze zich niet geïsoleerd voelen. Zelf heb ik hier behalve hun, geen familie. Nu voelen ze dat ze niet alleen vrienden hebben, maar ook familie in Marokko waar zij bij horen. Ook vind ik het belangrijk dat ze hun oorspronkelijke omgeving leren kennen.’

Is er nog iets wat u ons wilt meegeven?
‘Vertrouw in jezelf. Iedereen heeft zijn eigen unieke kwaliteiten. Geloof in je eigen kracht. En blijf proberen en doorzetten. En als het niet lukt is het ook niet erg, dan vraag je mensen om je heen of je gaat iets anders proberen.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Er was weinig werk en er was weinig vrijheid in Marokko’

De leerlingen van het Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf  in Amsterdam-Noord Margriet, Tanem, Curtis en Nolan  hebben  Abdou Menebhi geïnterviewd. Ze vonden het heel dapper dat meneer Menebhi in Marokko tegen mensen in durfde te gaan en deelnam aan demonstraties.

Waarom wilde u naar Nederland komen?
‘Ik kwam hier toen ik ongeveer 17 jaar was, heel jong. Ik had in Marokko niet zo’n goede toekomst. Er was weinig werk en er was weinig vrijheid in Marokko. Het was echt een dictatuur. De politie beschermt mensen wel als je demonstreert. Ze treden niet altijd goed op, bijvoorbeeld als er gecontroleerd wordt omdat je een kleur hebt of moslim bent.
Eerst ging ik naar Parijs omdat ik ook Frans spreek, maar in Nederland zaten al vrienden en die vroegen of ik ook naar Amsterdam wilde komen.’

 Was u toen illegaal?
‘Ja ik was illegaal en had dus geen papieren. Met een groep Marokkanen die ook geen papieren hadden zijn we opgevangen in de Mozes en Aäronkerk. Het voelde echt als een familie. Als je illegaal bent mag je helemaal niks. Niet werken en je hebt nergens recht op. Een groep ging zelfs in hongerstaking. We wilden niet uitgezet worden en de solidariteit in Nederland was toen heel groot. Actiegroepen, politieke partijen iedereen was solidair. We kregen eten en spullen en iedereen was met ons begaan. Krakers, studenten, iedereen! We stonden met een foto in de krant en het heeft gewerkt. De hele groep kreeg een verblijfsvergunning. Dat was een bijzondere tijd. Nog steeds heb ik goed contact met deze mensen en ken hun kinderen ook goed.’

Waar is uw thuis?
‘Amsterdam is echt mijn stad geworden. Hier ben ik thuis. Ik ga heel regelmatig naar Marokko om mijn familie en vrienden te bezoeken. Ook daar vind ik het heel fijn. Het is voor mij een lekker, warm vakantieland geworden. Toch wil ik na een tijdje heel graag weer naar huis en dat is dan Amsterdam in Nederland. Economisch gaat het hier misschien wel beter, maar sociaal niet. De mensen zijn harder geworden en er is nog steeds discriminatie.’

We hoorden dat u Wilders heeft aangeklaagd, klopt dat?
‘Ja! Hij heeft uitspraken gedaan in het openbaar die racistisch zijn en dat mag niet. Hij haat moslims en wil het liefst dat Nederland wit is. Hij had al eerder uitspraken gedaan, maar nu ging hij te ver. We hebben een rechtszaak aangespannen. De rechter heeft uiteindelijk pas na vier jaar uitgesproken dat de uitspraak van Wilders racistisch was. Hij hoefde niet naar de gevangenis.’

Archieven: Verhalen

‘Ik help deze vrouwen om hun droom te realiseren’

 

 

Op school in de spreekkamer van Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf  in Amsterdam-Noord wordt Samar Shaalan geïnterviewd door Daisya, Angel, Dienyo  en Adam. Mevrouw Shaalan is geboren en opgegroeid in Libanon, een klein land dat grenst aan Israël en Syrië.

Kunt u iets over uw familie vertellen?
‘Ik ben in 1958 geboren in Beiroet, in Libanon. Ik kom uit een groot gezin van negen kinderen. Ik was de oudste dochter. Toen ik 19 jaar was, overleed mijn vader heel plotseling op jonge leeftijd. Een hele lieve man. Dat was echt een drama en grote paniek voor ons allemaal.’

Hoe was het op school in Beiroet?
‘Mijn school heette El Adab. In het Arabisch betekent dat  ‘goede moraal’. Ik zat op deze school van jongsafaan. Van de voorschool zeg maar, totdat ik naar de universiteit ging. Dus de basisschool en middelbare school, waren één school.’

Wat voor werk deed u in Libanon?
‘Ik had verschillende banen vroeger. Ik was wiskundelerares en ik gaf bijles Engels. Later werd ik secretaresse van de directeur van een heel groot bedrijf. Daar verdiende ik meer geld. Dat was na mijn vader’s overlijden. Ik moest toen helpen het gezin te onderhouden.’

Wanneer kwam u naar Nederland en hoe vond u het hier?
Ik was rond de 32 jaar toen ik op bezoek ging bij mijn vriendin, die in Nederland woonde. Wat me opviel waren de kleine auto’s en ik vroeg me af waarom hier geen grote auto’s zijn. In Libanon heeft iedereen een grote auto. Daar is benzine heel goedkoop en er is geen wegenbelasting. De mensen zijn daar veel bezig met hun uiterlijk en hun bezittingen. Ze willen dat graag aan anderen laten zien. Aan familie, vrienden en buren. Daarom is het belangrijk dat je er goed uitziet. Ook met mooie make-up. Ik had veel mooie kleding in Libanon en heb alles laten opsturen, want hier vond ik niks moois. Hier in Nederland zijn mensen niet zo bezig met hun uiterlijk. Ze doen en dragen hier gewoon wat ze zelf willen en zijn niet zo bezig met wat anderen daarvan vinden.’

 Heeft u zelf een gezin?
‘Bij mijn vriendin ontmoette ik mijn ex-man. Hij kwam uit Irak. Ik was eigenlijk zelf helemaal niet van plan om in Nederland te blijven maar mijn man kon niet in Libanon wonen. Zo zijn we hier terechtgekomen. Mijn ex woonde al een poosje in Nederland maar van veel dingen wist hij niet hoe het werkte. Dat heb ik allemaal zelf uitgevonden. Na de geboorte van mijn tweeling kreeg ik veel last van mijn gezondheid. Ik werd invalide en kon moeilijk lopen. Ik ontdekte dat je als invalide in Nederland bepaalde rechten hebt, bijvoorbeeld het recht op een speciale parkeerplek. Dat was heel fijn, want zo hoefde ik nooit meer zo ver te lopen met de tweeling of met de boodschappen. Mijn ex-man wist niets van dat soort regelingen.

Wat doet u nu in Nederland voor werk?
‘Ik werk hier voor een stichting ‘De Vrouwenbazaar’. Ik help vrouwen met een migratieachtergrond. Of ze net in Nederland zijn aangekomen, of hier al een hele poos wonen, ze krijgen hulp over alle regels en gebruiken. Niet iedereen kent of snapt ze, zoals ik dat ook meemaakte toen ik invalide werd. Daarnaast help ik ook vrouwen die bijvoorbeeld een eigen winkel willen beginnen; een bakkerij of een nagelstudio. Als je hier net bent, dan weet je niet goed hoe je dat moet aanpakken. Bij welke instanties je moet zijn voor hulp. Waar je moet beginnen. Ik help deze vrouwen om hun droom te realiseren.’

Archieven: Verhalen

‘Na twee weken kwamen we uiteindelijk aan op Schiermonnikoog’

Het is buiten warm. Gelukkig heeft Miep Rutger-Visser (89) een verfrissend drankje klaar staan voor Thijmen, Jeffrey en Tobias van de Inspecteur Boelensschool op Schiermonnikoog. Mevrouw Rutger woont een deurtje verder van de boerderij waar zij met haar ouders als jong meisje in januari 1945 naartoe vluchtte. Ze volgt het wereldnieuws nog altijd op de voet en benadrukt dat de vrijheid van nu een groot goed is.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Ik woonde de eerste jaren van de oorlog in Rotterdam, op de Mathenesserdijk vlak bij de Schie. Daar ging ik altijd visjes vangen. Ik zat er op een school met wel 55 andere kinderen in één klas. Aan het begin van de Hongerwinter waren de winkels in Rotterdam leeg. Er was geen eten meer te koop, geen brood, geen aardappels meer. Alles was op. Toen zijn we naar Den Haag gegaan, maar daar was ook alles op en in Amsterdam bij mijn tante ook. Ik had honger en mijn moeder helemaal, die was heel mager. Dus we moesten naar het noorden, naar mijn grootouders. Zij hadden een boerderij en daar was eten. Maar er was geen trein. Dus we gingen met een boot over het IJsselmeer. Dat was gevaarlijk, want we werden beschoten. Gelukkig liep het goed af en kwamen we heelhuids in Lemmer aan. Daar kreeg ik verse melk van de koe. Ik had vreselijke honger, dus dat smaakte heerlijk; net pudding. Via Leeuwarden kwamen we in Anjum aan. Daar stond op een toneel in een dorpshuis een groot bed waar ik met mijn zusje in mocht slapen. Na twee weken kwamen we uiteindelijk aan op Schiermonnikoog, bij mijn grootouders op boerderij Padmos. Daar was eten genoeg. Vanaf toen woonde ik hier op het eiland. Ik vond dat niet gek, want ik kende de omgeving nog van de vakanties bij mijn grootouders.’

Wat heeft u meegemaakt dat u het meeste is bijgebleven?
‘Het bombardement van Rotterdam. Ik kon uit ons raam een groot stuk lucht zien, toen het luchtalarm ging. Ik bleef eerst kijken wat er gebeurde. Mijn moeder gooide de ramen open, want dan was de luchtdruk binnen en buiten gelijk en konden de ramen niet kapot gaan. Ik stond tussen de bloempotten door te koekeloeren. En ik zag daarboven, helemaal daarboven tussen de wolken de vliegtuigen aankomen. Heel in de verte. Ze kwamen dichterbij, je kon ze horen. Steeds harder en steeds dichterbij. Opeens zag ik de bommen vallen. Dus toen ging ik, hup, naar de schuilplek bij mijn moeder. Toen het was afgelopen zag ik een klein rookpluimpje en even later was de hele lucht pikzwart. Dat hele stuk van de stad stond in de fik. Al die mensen waren hun huizen gewoon kwijt.’

Gebeurde er ook dingen die u vreemd vond toen de Duitsers in Nederland kwamen?
‘Ja, je zag ze lopen met van die uniformen en geweren. Dan marcheerden ze in kolonne door de straat. Ik stond met grote ogen naar ze te kijken. Ik vond het spannend, maar ook wel eng. Dus als ik ze zag en ze kwamen dichtbij, dan ging ik gauw naar huis, daar was het veilig. Ze bemoeiden zich verder niet met me, maar er was wel een andere sfeer.

En ik weet nog dat er Duitsers met een handkar voorbij kwamen met lijken erop. Toen het laken dat erover lag, opwaaide dacht ik: wat is dat nou? Dat had ik natuurlijk nog nooit gezien. Maar daar wen je aan, zo goed je kan. Er stonden overal van die grote ronde dingen en daar plakten de Duitsers van die papieren op. En zo vertelden ze het volk wat ze moesten doen. Want niet iedereen had een krant en naar de radio mocht je ook niet luisteren. Toen we een keertje na een vakantie weer thuiskwamen, waren mijn buurjongetjes er niet meer. Dat vond ik wel jammer want ik moest altijd erg om hun lachen omdat ze ondeugend waren. Ze piesten bijvoorbeeld vanaf het balkon in de tuin. Ze waren opeens foetsie. Ik heb ze nooit meer gezien en begreep niet waarom.’

Archieven: Verhalen

‘Wat moesten we hier met zwaarbewapende mensen?’

Theun Talsma is ver in de 80, maar dat houdt hem nergens in tegen. Als Annelie, Macy en Noah aankomen bij zijn huis op het mooie terrein van de Kooiplaats op Schiermonnikoog, komt hij na enkele minuten aan in zijn jeep. Net terug van een weekendje weg met zijn vrouw. Rustig laadt meneer Talsma de spullen uit, zonder enige moeite. Direct daarna worden de leerlingen van de Yn de Mande uitgenodigd in de keuken van de oorspronkelijke boerderijwoning en mogen ze gelijk beginnen aan het interview.

Hoe is het gegaan toen u van de boerderij naar een ander huis werd gestuurd?
‘Ja, toen waren wij nog vrij jong, 9 jaar. Kwamen die mensen uit het Scholtenhuis van Groningen. Dat waren SS’ers en SD’ers, niet van die brave broeders. Zij waren gevlucht toen de Canadezen daar al schietend aan kwamen. In Zoutkamp hadden ze vier boten gecharterd en ze zijn er met 130 man opgesprongen. Auto’s, wapens en munitie en allemaal andere spullen hadden ze bij zich, de zee op. Toen dachten ze misschien nog dat ze naar Borkum konden, maar ze kwamen uiteindelijk hier op Schiermonnikoog aan. De burgemeester en wethouder schrokken zich een hoedje. Wat moesten we hier met zwaarbewapende mensen? De Duitsers die hier zaten, wilden er ook al niks van weten. Er zaten namelijk al zo’n 700 Duitsers in de bunkers. Nou, zeiden de Duitsers uiteindelijk, stuur ze maar naar die verste boerderij daarachter in de polder, dan hebben wij er geen last van… Maar ja, in die boerderij woonden wij. Dus moesten we hals over de kop uit de boerderij: mijn ouders met ons gezin van vijf kinderen. We hebben een paar nachtjes bij de buren in de schuren en in het hooi geslapen en toen kregen we een huisje in het dorp aangeboden. Daar hebben we nog een poos gezeten.’ 

Wat deed u in de oorlog?
‘Het werk hier. We hadden de boerderij en waren altijd met beesten bezig. De Duitsers ja, die waren hier wel en die reden hier ook rond. We gingen op alle dagen naar school, behalve zondags. Dus niet zoals nu, dat is een beetje veranderd. Op de boerderrij deden we wat jullie nu ook doen, spelen. We mochten niet verder dan deze duinen (de boerderij grenst aan de duinen, red.). Daar stond een grote bord sperrgebiet, verboden toegang. Je mocht ook niet naar het strand en dat soort dingen, allemaal verboden.’

Zijn er in de oorlog ook dierbaren van u overleden?
‘Nou, dat wel. Hier zijn een aantal bommen op het dorp gevallen. Bij een jongen van school van twee klassen hoger. Die was nog op school, maar hij is toen snel naar huis gelopen, zo rond 12 uur. En toen viel er precies een bom op zijn huis. Meerdere bommen vielen er, ook vlakbij hotel Van der Werff. Ook vliegtuigen zijn er neergestort. Een is hierachter in het weiland neergekomen. Die vloog ook dwars door de sloten en prikkeldraad. Het vliegtuig vloog in brand en vier man sprongen eruit. Mijn vader is ernaartoe gelopen. En die mensen hebben nog in het keukentje gezeten. Ik zie ze nog, ik stond daar in de hoek. Dat waren Engelsen. Veertig jaar later is hier een van die piloten weer geweest. Hij vertelde hoe hij het beleefd heeft. Ze waren heel goed behandeld, zei hij.’

Hoe heeft u het einde van de oorlog gevierd?
‘Ja, dat was even later dan aan de andere kant van het water, want daar gingen de vlaggen al hoog in top. Hier werd het half juni gevierd, toen waren de laatste Duitsers hier van het eiland. Maar van de Duitsers hebben wij hier praktisch geen last gehad. De eilanders waren aardig content met die Duitsers. Ze bemoeiden zich niet met de boeren en ook niet met de eendenkooi die erbij zit. Die gingen hun eigen gang bij de kust om deze te bewaken.’

Heeft u ook nog grote spullen uit de oorlog?
‘Spullen niet zozeer, maar ik heb nog wel een map met allemaal artikelen. Hier een foto; dit zijn geen Engelsen, maar Duitsers. We staan daar. Toen ze vertrokken, hebben ze ook heel veel rommel in de duinen begraven. Kisten met zilver en goed en van alles, en hier zijn ze bezig om dat er weer uit te halen na de oorlog. Maar die Duitse soldaten waren niet zo slecht, want als hier een Engelsman aanspoelde, werd hij met militaire eer begraven. Engelse vlaggen erop, saluutschoten, alles, die hadden hier alle respect voor.’

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers wilden de hoefijzers hebben, maar mijn vader gaf ze niet’

Tity Blom (89) wacht voor haar huis. Sem, Joshua en Maikel van de Yn de Mande stellen zich keurig voor. Mevrouw Blom raadt met behulp van hun achternaam waar ze wonen en van wie ze familie zijn. De buitenwarmte is binnen nog voelbaar als de kinderen hun vragen beginnen af te vuren. De wandelstok van mevrouw Blom rust tegen haar stoel. Zij verhaalt nauwkeurig puttend uit haar geheugen.

Is er weleens iemand die u kent meegenomen door de Duitsers?
‘Ja mijn vader, die was smid. De hoefijzers van de boeren waren in de oorlog op de bon omdat er te weinig ijzer was. Boven de smederij hingen de hoefijzers met briefjes eraan van wie ze waren, in afwachting van de paarden die de boeren zouden brengen. De Duitsers wilden de hoefijzers hebben, maar mijn vader die gaf ze niet. Hij zei: ‘Ze zijn niet van jullie, maar van de boeren. Ga maar aan de boeren vragen of je ze mag hebben.’ Ook wilde hij niet altijd met de Duitsers mee om hun paarden te beslaan. Toen ik een keer gevallen was in het prikkeldraad en met een zeer been thuis was, zag ik hoe de Duitsers mijn vader toch dwongen om mee te gaan naar het Schlei. Dat vond ik heel griezelig. Maar gelukkig kwam mijn vader tegen de avond weer thuis. Hij hoefde daar niet te blijven slapen. Ik was toen natuurlijk heel erg blij.’

Had u ook iets geheims in huis voor de Duitsers?
‘Ja, wij mochten nooit om één uur naar het toilet. We hadden geen echt toilet maar een tonnetje. Mijn vader ging daar dan zitten luisteren naar Radio Oranje. Dat wist ik als kind niet maar dat heb ik later van hem gehoord. De radio stopte hij na het luisteren in een blikken trommel en die soldeerde hij dicht. Solderen doe je om de naadjes dicht te maken. Daarbij gebruik je een staafje tin en een vlammetje. Want de radio mocht natuurlijk niet nat worden. Mijn vader begroef hem dan in de tuin, want van de Duitsers mocht je geen radio luisteren.’

Wat is het engste dat u heeft meegemaakt?
‘In de oorlog woonde ik hier vlak bij in een eilanderhuisje in de Middenstreek. We stonden op een dag allemaal naar de lucht te kijken. Naar de figuren die de vliegtuigen maakten. Dat was een mooi gezicht, allemaal dropvormen in de lucht. En toen opeens kwamen er gevechten in de lucht. Iedereen riep: ‘Naar binnen, naar binnen…’ We renden naar binnen, maar daar vlogen de ramen eruit, en hier vlogen de ramen eruit. En op de gang kwamen de dakpannen naar binnen. Ik wist niet waar ik heen moest gaan. Ik denk dat we doodsbenauwd waren. Het is net zoals nu in Oekraïne. Alles was stuk gemaakt. Alles lag op straat. Een heleboel huizen hier verderop in de straat waren kapot. Er was een mevrouw die met haar dochter op bed lag en die is dood gebombardeerd. Dat was heel erg. Gelukkig heb ik nooit iemand verloren van mijn familie.’

Archieven: Verhalen

‘Die SD’ers waren eigenlijk nog veel gevaarlijker dan de Duitsers zelf’

Dini, de vrouw van Jan Holwerda, ontvangt Ryan, Isolde en Daniël hartelijk. De leerlingen van Yn de Mande op Schiermonnikoog nemen plaats in de serre. Het is direct al duidelijk waar de interesse ligt van meneer Holwerda. De foto’s van vliegtuigen die in formatie vliegen en een prachtig model van een Duitse bommenwerper, vormen de basis voor de spannende verhalen die hij vertelt. Wat meneer Holwerda als jongen van 7 jaar in de oorlog meemaakte, heeft een onuitwisbare indruk gemaakt.

In de informatie die we vooraf hebben gekregen, stond het woord SD. Waar staat dat voor?
‘SD, nou dat is de Sicherheitsdienst. Dat waren voor een groot deel Nederlanders die vóór de Duitsers waren. Die zaten in een paar boerderijen hier op Schiermonnikoog: in de Kooiboerderij, en daar waar nu de manege is – daar heb ik ook gewoond in de oorlog, en de boerderij daarnaast. Die SD’ers waren eigenlijk nog veel gevaarlijker dan de Duitsers zelf.’

Had u ook Joden in uw huis, die ondergedoken waren?
‘Nee, er waren wel een paar op het eiland. De Duitsers die hier waren, waren tolerant. Ze wisten dat wel, maar hebben er niets mee gedaan.’

Heeft u moeilijke keuzes moeten maken in de oorlog?
‘Ik was een kind in de oorlog en dat klinkt raar maar je went daaraan. Ik was niet altijd bang.           Voor mijn ouders was het anders. Mijn ouders hadden een radio, maar die mocht je niet hebben. Dat kun je je nu niet voorstellen dat ze zeggen: je mag geen radio hebben. Mijn vader had de radio in de grond verborgen en ook wel achter de lambrisering. Er waren ook eilanders die dit doorgaven aan de Duitsers, maar de Duitse commandant wilde geen onrust op het eiland en liet dan via zijn soldaten doorgeven dat er een razzia kwam om de radio’s te zoeken. Dan had mijn vader het toestel alweer op een andere plek verstopt. Zo is die radio nooit gevonden.’

Wat at u in de oorlog?
‘Dat was eigenlijk wat je zelf verbouwde. We hadden een groentetuintje. En we hadden vaak van dat bruine brood en daar moesten we het mee doen. Boter was er niet. Maar wij hadden een boerderij en mijn ouders karnden dan de melk en zo hadden we toch een beetje boter. Voor de rest was er niet zoveel. Wij hadden bijvoorbeeld geen wit brood, jam, zout of stroop.’

Woonde u in de oorlog ook dichtbij een bominslag?
‘Ja, ik woonde in 1943 aan het Melle Grietjes pad en op 100 meter vanaf ons huis is een bom gevallen. Ik heb hier nog een foto van de krater die daardoor ontstond. Dat was de eerste bom die viel, de volgende bommen vielen op een huis verderop in de Middenstreek en op de Willemshof. Daar zijn ook mensen bij omgekomen. Ik stond met Jan Benus in de Voorstreek toen die eerste bom viel en de luchtdruk was enorm. Een grote stofwolk die ons bijna omver blies.’

Archieven: Verhalen

‘Op zaterdagavond werd een van de eilanderhuisjes gebombardeerd’

Aukje Faber-Kooistra (88 jaar) ontvangt Lieke, Rinske, Iara en Yinthe hartelijk en gastvrij in haar huis aan de Middenstreek, dat door haar man en haar is gebouwd en waar hun kinderen opgroeiden. Zelf woonde zij als kind aan de Langestreek tegenover De Stag, waar zij de oorlog heeft meegemaakt. Voordat ze naar binnengaan wijst mevrouw Faber de leerlingen van de Inspecteur Boelensschool op de witte bloesemblaadjes in de vorm van hartjes, die ieder jaar vanuit de tuin van de buren bij haar neerdalen. Ze vertelt hoe blij ze daar altijd van wordt.

Heeft u iets ergs meegemaakt in de oorlog?
‘Ik ben altijd heel bang geweest, want er kon zomaar iets gebeuren: beschietingen door vliegtuigen of een bombardement. Het was vooral voor kinderen heel angstig omdat zij niet altijd wisten of begrepen wat er gebeurde. Mijn moeder waarschuwde mij ook steeds nadrukkelijk, die was denk ik nog banger dan ikzelf. Dan zei ze: ‘Zodra je vliegtuigen hoort, thuiskomen hoor, waar je ook bent!’ Mijn vriendinnetje woonde in het huis van de dominee aan het eind van de Middenstreek. Dat was een heel eind rennen. En als er ‘s nachts onraad was kroop ik gauw bij mijn broer in bed, zo bang was ik.’

Was u bang voor de Duitsers?
‘Niet zo zeer bang voor de Duitsers zelf maar voor de vliegtuigen die overvlogen: die konden bombarderen en luchtgevechten houden. Want dat gebeurde wel. Er kwamen veel Engelse vliegtuigen over, op weg naar Duitsland om daar te bombarderen. Maar als ze onderweg besloten terug te keren, lieten ze hun bommen vallen omdat de vliegtuigen anders te zwaar waren. Daardoor zijn op Schiermonnikoog diverse bommen neergekomen.’

Als de vragen een beetje opraken en er nog ruim tijd over is, stelt mevrouw Faber voor zelf nog iets te vertellen.

Een verdrietig verhaal:
‘Wij hadden in oorlogstijd een herdershond. Dat was een vriendje van ons allemaal. Op een zondag maakten mijn broers een wandeling door de duinen. Achter de twee dennen hadden de Duitsers een groot landmijnenveld aangelegd. De hond wurmde zich los uit het touw waaraan hij vastzat en ging achter de konijnen aan. Toen hoorden ze een harde knal en eigenlijk wisten ze direct al wat er was gebeurd. De hond was dood. De Duitsers vonden het ook heel erg. Ze hebben zich verontschuldigd, maar konden er ook echt niets aan doen. Ze hebben ons een jonge herdershond teruggegeven, maar deze werd al snel ziek en ging ook dood. Er heerste een hondenziekte op het eiland. Nu hadden we weer geen hond. Totdat een van mijn broers een afgekeurde politieherdershond vond. Dat was een grote schat, die we gelukkig heel lang hebben gehad.’

Een stoer verhaal:
‘Mijn oudste broer durfde alles. Hij had bovenop het grote duin, naast het huis waar dokter Floor woonde, een eenmansgat gegraven, dat is een gat waar je precies in kunt staan. Het was aan het einde van de oorlog. In het Strandhotel en in Elim verbleven de Duitsers en hij wilde zien of ze gebombardeerd of beschoten gingen worden. Een beetje wraakzuchtig… maar dat zeg ik zachtjes.’

Een indrukwekkend verhaal:
‘Aan het einde van de Langestreek stonden drie oude eilanderhuisjes. Op een zaterdagavond was er in een van de huisjes verjaardagsvisite toen er een bombardement kwam. Daar zijn heel veel mensen bij omgekomen. Op zondagmorgen zei mijn vader: ik wil wel even gaan kijken hoe erg de schade daar is. Mijn vader was glaszetter en moest overal glas leveren. Ik was een nieuwsgierig kind en zei tegen mijn vader: ik wil wel graag mee. Het zijn misschien dingen die kinderen beter niet kunnen zien, maar mijn vader vond het goed. We hebben er toen samen hand in hand bij staan kijken. Ik ben dat nooit vergeten.’

Eten in de oorlog:
‘Eten was altijd schaars. Iedereen had een tuintje bij huis. En mijn vader ging regelmatig met een koffer naar Dokkum, naar een oude schoolvriend die een boerderij had. Daar vulde hij de koffer met tarwe die natuurlijk vreselijk zwaar was en die hij zelf de dijk niet opgesjouwd kreeg. Hij vroeg eens aan een jonge Duitser hem te helpen. ‘Ik ben een stuk ouder dan jij’, zei hij. En de Duitser hielp hem zonder te controleren wat er in de koffer zat. Anders zou de tarwe waarschijnlijk in beslag zijn genomen. Hij had daar steeds geluk mee. Het tarwe werd op het eiland naar de bakker gebracht waar het gemalen werd. Wij kregen dan geregeld brood en meel waar mijn moeder heerlijke dikke pannenkoeken van bakte die zij in punten sneed, puntpannekoek!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892