Archieven: Verhalen

‘Ga maar naar huis, lelijke Duitser, zeiden Nederlanders tegen me’

Het is een eindje rijden voor Jaydee, Sem en Waes van basisschool Rapenland in Eindhoven naar de boerderij van dagbesteding De Vrijheid. In de landerijen rondom De Vrijheid zijn ooit 6800 parachutisten geland, en Jaydee, Sem en Waes voelen dat het bijzonder is dat juist zij hier vandaag Elze de Ruijter mogen interviewen. Ze zit al klaar. Mevrouw De Ruijter was één jaar oud toen de oorlog begon en maakte deze mee aan Duitse zijde, op een boerderij.

Wat kunt u zich nog herinneren?
‘Ik was een opgroeiend meisje in het Ruhrgebied, in een klein dorpje: Bruchhausen. De steden om ons heen lagen in puin door de bombardementen. Als de sirenes loeiden, vooral in de steden, pakten mensen snel hun waardevolle spullen en vertrokken. Stedelingen, zoals uit Essen, kwamen bij ons op de boerderij om eten vragen. Ik herinner me dat ik een mandje aardappelen had en het keukenraam op een kier stond – met één aardappel die ik hen gaf, waren ze al blij.

We luisterden naar hoorspelen op de radio, al had lang niet iedereen er een. In Duitsland moest je dat in het geheim doen. Soms klonk de harde stem van Hitler uit de radio. ‘Doe dat weg, zet die radio uit’, zei mijn moeder dan. Maar mijn vader wilde weten waar ze aan toe waren. Dat gaf vaak spanning; mijn moeder werd daar altijd boos over.’ 

Was er genoeg te eten?
‘We hadden groente op het land en daardoor altijd wat te eten. We hielden koeien, dus er was ook melk. Die werd met de hand gemolken, ik zie mijn moeder nog zitten, het was een taak voor de vrouwen. In onze diepe kelder van dertien treden lagen aardappelen opgeslagen, en groente en fruit bewaarden we in weckflessen. Alles was heerlijk op de boterham.

De meeste vaders kwamen niet terug uit de oorlog. Hun gezinnen waren arm; er was geen weduwepensioen, dus ze moesten maar zien hoe ze rondkwamen. Als er kinderen bij ons kwamen spelen, hadden we vaak iets lekkers op tafel staan. Die kinderen waren vaak versteend van alles wat ze hadden meegemaakt. Dan gaven we ze een lekkere boterham.’

Hoe voelde u zich toen de oorlog voorbij was?
‘We waren blij, dat snap je wel. We woonden in een kleine gemeente en pas later hoorden we wat er met de Joden was gebeurd. We waren er kapot van dat mensen zijn vermoord – we wisten dat niet, in ons geval écht niet. Iedereen was achteraf boos op Hitler.

Na de oorlog wist ik niet dat Duitsers zo gehaat werden. In Nederland werd ik aangesproken: ‘Ga maar naar huis, lelijke Duitser’. Ik was helemaal van slag, waarom? Ik was een klein meisje tijdens de oorlog. Mijn Nederlandse schoonouders voelden veel haat tegen de Duitsers, mijn schoonmoeder was niet aardig voor me. Dat was niet altijd even makkelijk voor me.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder zag rook in de kamer waar ook het wiegje stond’

Abdelrahman, Thijs en Antonina van basisschool Rapenland mogen met de auto op bezoek bij de boerderij van Wan van Overveld in Son. Hij werd geboren in 1939, in hetzelfde huis waar hij nu, zoveel jaren later, nog altijd woont: de Paulushoeve. Precies hier begon voor hem de bevrijding. Op deze plek landden de parachutisten, recht boven de boerderij. Na afloop van het interview neemt meneer Van Overveld de kinderen mee naar zijn eigen museum, vol met voorwerpen die de Amerikanen hebben achtergelaten: munitie, parachutes, helmen en uniformen. Elk object vertelt een verhaal, en de kinderen mogen alles van dichtbij bekijken.

Hoe was de bevrijding?
‘Ik was nog maar een menneke van vijf jaar, maar ik kan me nog goed herinneren dat er zo’n 6800 Amerikaanse parachutisten in het land bij ons terechtkwamen. De lucht was vol met honderden vliegtuigen, het was heel spannend. Het was een zondag en het weer was net zo mooi als vandaag. De vliegtuigen cirkelden rond de boerderij en ineens kwamen er allemaal poppetjes uit de lucht. Ik dacht: wat is dat nou?

Al snel had ik mijn zakken vol met chocola en snoep. Het was een bijzondere dag. Niemand had verwacht dat we juist die dag bevrijd zouden worden. De Amerikanen hadden vreselijke dorst. Ze hebben onze hele waterput leeggedronken. Een week lang bleven ze hier. Er werd zelfs een tijdelijk vliegveld aangelegd, zeker 500 à 600 meter lang en 300 meter breed. Ze spanden gaas over het veld. Dat stuk gaas heb ik trouwens nog steeds.’

Wat gebeurde er met jullie buurjongen?
‘Mijn broer Paul had een vriend, Kees, zijn buurjongen. Ze gingen samen kijken bij de koeien van de buurman, de helft van de koeien was door bommen geraakt en dood. Toen ze daar waren, kwam er ineens een vliegtuig over. Paul liet zich meteen plat op de grond vallen, maar Kees liep nog een paar meter door, op weg naar de greppel. Hij werd geraakt en was op slag dood.

Mijn broer kwam totaal overstuur thuis. Vader geloofde het eerst niet, pakte meteen de verbandtrommel en rende knoerthard richting de bossen. Maar hij kon niets meer doen. Kees was dus overleden.’

Is er iemand van de familie gestorven?
‘We zaten in de kelder te wachten, het was te gevaarlijk buiten. De buurjongen was al omgekomen en een buurmeisje gewond geraakt… Mijn moeder ging even boven kijken bij de baby van acht maanden en zag rook uit de kast komen in de kamer waar ook het wiegje stond. Door het raam was een bomscherf naar binnen gevlogen en beland op de roede van de kast. Die was al helemaal verkoold. Als mijn moeder niet was gaan kijken bij baby Lia, dan was het huis waarschijnlijk afgebrand, en Lia dus ook…’

 

Archieven: Verhalen

‘Mensen zeggen wel dat alle Duitsers slecht waren, maar dat is niet zo’

Nehir, Leroy en Meyra van basisschool Rapenland in Eindhoven fietsen door de zon naar Tinie Tax. Hij zal ze vertellen over zijn leven als zesjarig kind in de oorlog. De kinderen worden ontvangen door hem en Will, zijn partner. Meneer Tax vertelt zijn verhaal met behulp van foto’s en zelfgemaakte schetsen.

Ging u ook naar school tijdens de oorlog?
‘Het leven ging gewoon door, dus gingen we ook naar school. Maar onze school was ingenomen door de Duitsers en daarom kregen wij les in een café. Later hebben we ook les gehad in een kippenkooi die was schoongemaakt. Er waren ook bankjes in gezet. Pas toen de oorlog voorbij was, gingen we weer terug naar onze oude gebouw. Die hadden de Duitsers gelukkig in een goede staat achtergelaten.’

Waren er ook aardige Duitse soldaten?
‘Mijn moeder stond met een broertje van mij op de bus te wachten. Toen de bus aankwam liepen alle mensen mijn moeder en mijn broertje zomaar voorbij en gingen de bus in. Daar stond toen een Duitse soldaat, hij zei: ‘Raus, raus, lasst zuerst die Frau mit dem Kind gehen’. Alle mensen moesten uit de bus en toen mochten mijn moeder en mijn broertje eerst in stappen, daarna mocht de rest er pas weer in. Mensen zeggen wel dat alle Duitsers slecht waren, maar dat is niet zo.’

Wat is er gebeurd met uw broertje?
‘Mijn broertje was ziek geworden. De huisarts had geconstateerd dat hij een hersenvliesontsteking had. Hij werd naar het ziekenhuis gebracht, maar daar is hij gestorven. We hadden een kist geregeld om mijn broertje in te begraven, maar we mochten hem niet begraven. Ik weet niet waarom dat was. Dus de kist van mijn broertje stond, op twee balkjes, in het zicht. Mijn vader was bang dat er iets met het kind zou gebeuren, door een hond of iets anders. Toen heeft hij midden in de nacht stiekem het kistje gepakt en in een grot gezet. Naderhand is hij toch begraven. Het graf van mijn broertje is er nog.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heette daar Wimpie want mijn echte naam, Rolf, klonk te Duits’

Cayden, Savi en Vince van basisschool Rapenland in Eindhoven gaan op bezoek bij Rolf Loewenstein om hem te interviewen over zijn herinneringen aan de oorlog. Meneer Loewenstein is Joods en was één jaar toen de oorlog begon. Aan het einde van het interview zegt hij: ‘Mensen zeggen vaak: Het mag nooit meer gebeuren. Daar word ik zo boos van want het gebeurt nog steeds overal!’

Waarom is uw familie naar Nederland gevlucht?
‘Mijn ouders hadden in Duitsland een schoenenwinkel. Toen Hitler aan de macht kwam, had hij een groep mensen om zich heen. Zij droegen allemaal bruine kleren, ‘Bruinhemden’ heetten zij. Hitler had ze opgeroepen om bij de Joden alle ruiten in te gooien en de kerken in brand te steken. De ‘Kristallnacht’ noemden ze dat. Ook bij mijn ouders werden de ruiten ingegooid. Mijn vader ging aangifte doen, maar hij werd het politiebureau uitgezet. Toen mijn ouders nieuwe ruiten erin hadden gezet, werd op hun ramen geschreven: Niet kopen bij Joden. Er zijn zelfs Bruinhemden voor de winkel gaan staan om andere mensen tegen te houden die iets wilden kopen bij mijn ouders. Toen mijn vader weer aangifte probeerde te doen, zei de agent: ‘D’r uit vuile rotjood, wat kom je hier doen?’ Dat was het sein voor mijn ouders om te vluchten naar Nederland. Ik ben er nooit achtergekomen hoe mijn ouders hebben kunnen vluchten.’

Hoe moeilijk was het leven in de oorlog?
‘Mijn ouders zijn naar Nederland gevlucht en hebben een schoenenwinkel geopend op de Demer. Ik was nog heel jong. Toen de Demer werd gebombardeerd, zijn ze, met opa en oma, opnieuw gevlucht, nu naar Maarheeze. Dat deden ze via het illegale werk. Zij hebben zomer en winter moeten slapen in een hooiberg. Jarenlang. Ik denk dat het leven heel moeilijk was. Er was ook weinig eten, weinig aardappels, fruit was er ook niet veel.

Hoe was het toen uw moeder u kwam ophalen na de oorlog?
‘Ik had ondergedoken gezeten in Apeldoorn. Ik heette daar Wimpie om me te beschermen, want Rolf, mijn echte naam, klinkt te Duits en dat zou verdacht zijn. De mensen die mij geholpen hebben, hadden twee jongens en een dochter. Zij was veel ouder en bracht mij altijd naar bed. Dan mocht ik op haar rug zitten. Dat vond ik fijn.

Ik kende mijn moeder niet. We zaten op een vrachtwagen, mijn moeder en ik, ze had lang zwart haar. Ik was bang van haar. Dat moet heel erg geweest zijn voor mijn moeder, maar ik heb de hele weg gehuild.

Mijn vader was vermoord in de oorlog en mijn broertje ook. Ik heb aan mijn moeder gevraagd hoe het allemaal gegaan was, maar ze heeft nooit iets verteld. Geen enkel woord. Als ik iets vroeg, zei ze: ‘Dat weet ik niet!’ Daar moest ik het mee doen. Ik wilde weten hoe mijn vader was en dat wist ze ook niet.’

Archieven: Verhalen

‘De bommen vielen niet op de Philipsfabrieken, maar op de Demer’

Sanne, Furkan, Poorvi en Vince van basisschool Rapenland in Eindhoven zijn op bezoek bij Piet Hoppenbrouwers. Zijn huis hangt vol met schilderijen, gemaakt door zijn vader. Hij woont hier inmiddels 38 jaar. Meneer Hoppenbrouwers woonde vroeger met zijn zes broers en zussen op het Stratumseind, waar ze een drogisterij en een schilderswinkel hadden. Hij was bijna 6 jaar oud toen de oorlog begon en kan ontzettend veel vertellen over deze tijd.

Wat weet u nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Op zondag 6 december 1942 kwamen er Engelse vliegtuigen om de Philipsfabrieken op de Emmasingel te bombarderen. Die fabrieken maakten onderdelen voor de Duitsers die ze konden gebruiken in de oorlog. Het bombardement deden de Engelsen op zondag omdat er dan geen onschuldige mensen bij betrokken zouden raken. De bommen vielen niet op de fabrieken, maar op de Demer, midden in de stad. Van de straat was niks meer over. Er zijn toen meer dan tweehonderd doden gevallen. Ook een klasgenootje van mij kwam om, hij heette Pierre.

Mijn oom had een kledingzaak op de Demer. Het enige wat hij nog over had, was zijn geldkistje. Daarin zaten verkoolde biljetten, maar heeft hij ze toch nog kunnen omwisselen bij de bank. Een andere oom van ons was op die dag ook alles kwijtgeraakt. Wij hadden een dienstmeisje uit Heeze, die meteen contact met ons zocht nadat ze hoorde van het bombardement. Mijn oom en zijn kinderen konden toen tijdelijk logeren bij de ouders van ons dienstmeisje.’

Kunt u iets vertellen over de Duitse soldaten die naar jullie winkel kwamen?
‘Er kwam eens een Duitse soldaat die graag 24 pastelkrijtjes wilde. Mijn vader vertelde hem dat hij maar 12 pastelkrijtjes mocht uitzoeken omdat hij wilde dat er nog iets overbleef voor de andere klanten. Mijn moeder stond, uit het zicht, achter in de winkel het bijna in haar broek te doen van angst. Ze was bang dat mijn vader meegenomen zou worden omdat de Duitse soldaat geen 24 krijtjes mocht. Mijn vader heeft de 12 mooiste kleuren voor de soldaat uitgezocht en hij verliet de winkel. De volgende dag kwam hij terug voor nog eens 12 pastelkrijtjes.’

Hoe was het bombardement na de bevrijding?
‘De bevrijding was op maandag. Op dinsdag reed er een colonne van Engelse militairen door de straat waar wij woonden. Toen wij stonden te kijken, riep er iemand naar mijn vader: ‘He, Hoppenbrouwers!’ Mijn vader kende hem, hij zat bij de Prinses Irene Brigade. Deze man vertelde hem dat er iets op komst was… Plotseling stopte de colonne van vrachtwagens en tanks, en het onderste stel van het kanon draaiden ze naar het Hikspoorbruggetje. Wat bleek? De Duitsers wilden na de bevrijding Eindhoven weer in, maar zijn uiteindelijk door toedoen van een boer niet verder gegaan. Gelukkig maar, want anders waren wij er allemaal niet meer geweest.

In de avond riep mijn broer naar mijn vader dat hij allemaal vuurwerk zag. Het bleek geen vuurwerk te zijn, maar lichtkogels. Die waren van de Duitsers, zo konden ze goed zien waar ze konden bombarderen. Mijn broer moest snel naar de gang van mijn vader. Net toen hij weg was, vloog al het glas uit de keukenramen. Vervolgens hebben we met het hele gezin in de gang gewacht totdat het bombardement voorbij was. Die nacht is boekhandel Van Piere in Eindhoven door een bom geraakt. Ik mocht in de nacht buiten gaan kijken. Het was zo’n mooi gezicht om die boeken te zien branden, net als bij een kampvuur. Als ik mijn ogen dicht doe, zie ik het nog precies voor me.’

Hoe ging het verhaal van oom Sjef?
‘Ome Sjef was de broer van mijn vader. Hij was getrouwd met de zus van moeder… Hoe krijg je het verzonnen? In de oorlog kregen de mensen bonnen waarmee ze bijvoorbeeld schoenen en kousen konden kopen. Die bonnen moest worden opgehaald in een gebouw en ome Sjef had de sleutel ervan. De Duitsers wilde dat gebouw opeisen, maar ome Sjef ging daar niet mee akkoord. Hij werd opgepakt en kwam in een kamp in Duitsland terecht. Twee jaar zat hij in het kamp, intussen dacht iedereen dat hij dood was. Pas na de bevrijding kwam hij terug.

Zijn vrouw was inmiddels getrouwd met een andere man. Hij was hier erg verdrietig over en verhuisde daarom. Later is hij ook hertrouwd. Het gekke was dat de nieuwe man van mijn tante wel welkom was bij de familie, maar de nieuwe vrouw van Ome Sjef niet. Ik ben zijn vrouw nog wel eens tegengekomen en zei toen tegen haar: ‘Loop maar even om en kom dan bij mij naar binnen’. Mijn deur staat nog steeds voor iedereen open.’

Archieven: Verhalen

‘Een soldaat gaf me roomboter, dat moest ik op mijn huid smeren’

Jaylinn, Kelsey en Emre van basisschool het Rapenland in Eindhoven gaan op bezoek bij de 91-jarige Adrie Geukes. Zij woonde met haar drie broers en haar ouders in de oorlog aan het Snelliushof. Mevrouw Geukes heeft al lekkere pakjes drinken op tafel gezet voor de kinderen.

Is het waar dat uw moeder soms helemaal naar Son moest om brood te halen?
‘De oorlog was toen al bijna voorbij. In Son waren enkele boeren waar mijn moeder langsging, en dan nam ze witte lakens mee om te ruilen. Vroeger sliepen we altijd onder lakens. Toen mijn moeder thuiskwam, had ze de lakens geruild voor een heel lekker brood. Zo konden we heerlijk eten. Mijn vader was niet zo’n held, die durfde niet te gaan ruilen, maar mijn moeder heeft voor ons gevochten! We gingen bij de boer ook wel eens wat schooien, en dan kregen we wel eens wat lekkers.’

Vond u het niet eng als uw moeder weg was om brood te halen?
‘Er is wel eens wat engs gebeurd. Als mijn moeder weg was, paste ik op onze Bram, mijn broertje, want hij was nog maar een baby. Op een keer liep iemand ons huis binnen en zei tegen mij: het ruikt hier naar gas! Het bleek dat de gasleiding kapot was, maar dat wisten wij niet. Bram lag er al slapjes bij. We moesten heel vlug naar de dokter toe. Daarna moest hij bij de buren buiten liggen, omdat we bang waren dat er bij ons nog gas was. Dat was erg hoor en eng, maar het is gelukkig goed gekomen met Bram.’

Klopt het dat u na de bevrijding een ongeluk heeft gehad?

‘Dat klopt. Ik moest de kachel stoken en dat ging mis, de vlam sloeg in mijn gezicht. Heel mijn gezicht was verbrand, verschrikkelijk! Ik gilde alles bij elkaar. Van de dokter kreeg ik zalf. Eindhoven was toen al bevrijd.

In de dagen erna gingen we wandelen in het park waar ook soldaten waren. ‘Wat heb je gedaan? Wat heb je gedaan?’, vroegen de soldaten toen ze me zagen lopen met mijn verbrande gezicht. Een van hen gaf me roomboter, dat moest ik van hem op mijn huid smeren. Zo kwam ik iedere dag thuis met roomboter. Maar die smeerde ik niet op mijn gezicht, die deden we lekker op brood!’

Archieven: Verhalen

‘Door die bommen vlogen onze ramen er weer uit’

Teun, Adam, Sophie en Jiya fietsen van hun school, het Rapenland in Eindhoven, naar het huis van Lou Jansen. Dat is best een heel eind! Gelukkig ontvangt meneer Jansen hen vriendelijk. Hij gaat de kinderen vertellen over zijn leven in de oorlog, hij was toen 6 jaar. Als ze een plekje hebben gevonden om te zitten, beginnen de verhalen direct te stromen.

Waarom moest u verhuizen in de oorlog?
‘Bij ons waren de ramen eruit gevlogen door de luchtdruk van de bommen die waren gevallen. In maart 1943 kwam er ‘s avonds weer een bombardement. Ik ging net naar bed en zag ze langs vliegen. Door die bommen vlogen onze ramen er weer uit. Onze dokter zei daarna: ‘Het lijkt me verstandig dat jullie gaan verhuizen, want dit is voor jullie gezondheid niet goed’. Toen zijn we verhuisd naar Stratum en hebben we bij mijn tante ingewoond, totdat we in mei 1945 een eigen huis kregen.

Wat is het mooiste wat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Dat Phillips 50 jaar bestond. Het personeel van het kantoor en van de fabriek ging de straat op met een oranje bloemetje, een Afrikaantje of een Goudsbloemetje, ik weet het niet precies. Duitse schildwachten kregen ook een bloemetje in de loop hun geweer. Zij dachten dat de oorlog voorbij was, dus zij gingen mee feesten, voor zover als zij dat mochten. ‘s Avonds was het feest wel over toen de Duitse politie orde op zaken kwam stellen, want je mocht natuurlijk geen feest vieren tijdens hun bezetting.’

Waarom speelde u stiekem op het autokerkhof?
Tot begin 1945 hebben wij bij mijn tante gewoond, daarna kregen we een huis aan de Floralaan in Stratum. Tussen mijn huis en onze school in hadden de Engelsen een autokerkhof ingericht. Het werd bewaakt, maar wij gingen toch wel eens stiekem op het terrein kijken wat er allemaal te doen was. Ik ben ook een keer in het prikkeldraad komen te hangen toen we achterna werden gezeten door de wachten. Later hadden we het geluk dat ze een extra kerkhofje maakten aan de Leenderweg. Van sommige voertuigen die daar stonden waren de accu’s nog goed en na de oorlog hebben we die gebruikt om mee te rijden.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader kon niet meevechten vanwege zijn stijve elleboog’

Na een stukje fietsen in de zonneschijn, komen de leerlingen van Rapenland in Eindhoven aan bij de woning van Jan van Heur. Hij vertelt de kinderen over wat hij in de oorlog heeft meegemaakt, hij was destijds 6 jaar en woonde in het Limburgse Roggel. Charlotte, Merry, Mayson en Aayush luisteren nieuwsgierig naar zijn verhaal.

Wat was uw eerste herinnering van de oorlog?
‘Ik was net jarig toen de oorlog uitbrak, 10 mei 1940. Ze begonnen al snel te schieten en van al die geluiden werd ik erg bang. Ik begreep niet waarom ze bleven schieten want ik had niets gedaan. Alle mannen moesten naar Duitsland om soldaat te worden, ook mijn vader. Maar hij kon niet meevechten vanwege zijn stijve elleboog. Die had hij gebroken tijdens het eekhoorntjes vangen, wat vroeger een sport was. Hierdoor kon hij niet werken en bleef hij in het dorp.’

Wilt u zelf nog wat vertellen?
Toen mijn vader weer kon werken, deed hij klusjes bij mensen en boerderijen. Hiervoor moest ik vaak mee, omdat er in deze tijd geen liften waren. Alles moest met de ladder, dus mijn vader had hulp nodig. Op een keer toen ik mee was naar een boerderij en even niks te doen had, ging ik met wat andere kinderen uit de buurt tikkertje spelen. Ik struikelde, waardoor ik hard op de stoep terechtkwam. En daar lag ik dan, met een hersenschudding. Ik mocht niet vervoerd worden, dus ik moest wekenlang bij die mensen van de boerderij slapen.’

Hoe voelde u zich tijdens de oorlog?
Er was bijna geen oorlog waar ik woonde. Er waren soms wel schoten, maar dat bleef niet doorgaan. Als niemand terugschoot, gingen de Duitsers weer door. Ik woonde in Limburg, maar de Duitsers moesten al snel weer verder naar Zeeland.’

Moest u ooit schuilen of vluchten voor de Duitsers?
‘Ja, we moesten zeker schuilen. Toen het wel even erg was in Roermond, moesten de mensen die daar woonden evacueren. Er kwam een heel gezin van acht mensen een tijdje bij ons wonen. In totaal waren we dus met dertien personen in één huis. In onze kelder hadden we gelukkig eten opgeslagen, dus we hadden genoeg. Er waren veel boeren in ons dorp. Het eten dat deze boeren produceerden, werd vaak naar andere gebieden gebracht waar het veel erger was. Zij hadden al helemaal niets. Het was dus wel fijn dat we boeren in ons dorp hadden.

 

Archieven: Verhalen

‘Dat ik nog gezond ben geworden, is bijna een wonder’

Lola, Nina, Giselle en Aylin uit groep 7 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West hebben erg hun best gedaan om de vragen, die ze aan meneer Frank van den Berg willen stellen, goed voor te bereiden. Meneer Van den Berg is naar hun school toe gekomen om hen te vertellen over zijn leven.

Hoe was het leven op Java?
Voor ons gezin was het leven goed. Ik ben geboren op Oost-Java, in een mooie stad, Malang. Malang was een deftige stad met grote gebouwen. De straten kennen niet het nummer 13, omdat dat een ongeluksgetal is. In plaats daarvan hebben ze het nummer 12a.’
‘Mijn vader was zendingspredikant. Hij vond dat hij andere mensen gelukkig moest maken door ze met het christendom in contact te brengen. In Indonesië zijn de meeste mensen moslim. Mijn vader was erg geïnteresseerd in de islam. Hij dronk ook geen alcohol, hij leefde zoals de meeste mensen daar leefden.’

Wat betekent zendeling?
Dat betekent dat je dominee bent. Net zoals de imam bij de moslims. Als zendeling vertel je niet in je eigen land over je geloof, maar in een ander land, aan andere mensen. Nu is dat een beetje raar, dat je vindt dat je eigen geloof beter is dan dat van de Indonesiërs. Dat het beter was voor hen om christen te worden, beter dan moslim. Ik vroeg me weleens af waarom mijn vader dat deed. Die mensen daar waren ook heel gelukkig zonder het christendom. Ze zijn overigens nog steeds moslim.’

Hoe lang zat u in het Japanse kamp?
‘Drie jaar in totaal. Ik was 9 maanden oud toen ik erin kwam en ik zat er tot ik bijna vier jaar was. Ik weet daar niets meer van. Toen ik met een grote boot in 1946 in Nederland aankwam, wist ik niks meer van het kamp. Mijn broers, die veel ouder waren, weten het nog wel. Mijn leven is begonnen op zee, met uitzicht op de golven. Mijn broers hebben het jongenskamp meegemaakt. Omdat ze tien jaar en ouder waren, moesten ze weg bij onze ouders en moesten ze werken in de hitte. Zij hebben daar veel last van gehad, maar ze hebben er nooit over gepraat. In Nederland had men totaal geen interesse in wat er in Indonesië was gebeurd.’

Werd u gediscrimineerd?
‘Ja, Ik was toch een Indische jongen en op school in Nederland werd ik katjang genoemd, wat pinda betekent. Je was anders. Als je in een kamp zit, leer je overleven en een beetje handig en sterk te zijn. Het feit dat ik katjang werd genoemd, betekende op de lagere school dat de leerlingen dachten dat ik vast goed kon vechten. Ik deed ook net of dat waar was. Ik ben een keer in aanvaring gekomen met de sterkste jongen van de school. Ik was klein en mager. Driemaal raden wie won. Ik! Waarom? Niet omdat ik sterker was, maar hij was banger voor mij, dan ik voor hem. Ik was gewoon niet bang, ik dacht: ‘Het zal wel. Moet ik vechten? Nou dan ga ik vechten.’ Maar hij dacht natuurlijk, dat een Indische jongen sterk zou zijn. Daarna heb ik nooit meer hoeven vechten, want ik had de grootste jongen verslagen.’
Als ik terugdenk aan de oorlog, heb ik waarschijnlijk door de goede zorgen van mijn moeder de oorlog overleefd. Er was natuurlijk veel te weinig eten. Ik was altijd ziek. Dat ik nog relatief gezond ben geworden is bijna een wonder.’

Archieven: Verhalen

‘Denk aan het stoplicht bij het bepalen van je levenskoers’

Naoh, Abel, Martino en Enea uit groep 7 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West hebben zich goed voorbereid op het interview met meneer Irving Gill en hebben veel zin om hun vragen te stellen. De sfeer is gezellig, er wordt veel gelachen, en aan het einde van het interview heeft meneer Gill nog een mooie wijsheid voor de leerlingen, die ze beloven te onthouden.

Hoe was uw leven in Suriname, Paramaribo?
‘Heel leuk, fijn, we hadden veel vrijheid. Het was een kolonie, maar het was wel een heel fijne tijd. Het was er altijd warm en we leefden in het oerwoud. En er was veel saamhorigheid. In Suriname is iedereen in het dorp, waar je woont, je familie. Iedereen bemoeit zich met elkaar, dat was soms vervelend, want je kon geen kattenkwaad uithalen. We hadden niet veel geld, we waren niet rijk, maar we waren vrij. We hadden geen koelkasten of mobieltjes. We wisten niet beter. Daar moest je alles zelf doen en zelf regelen, maar dat geeft dus ook vrijheid. Hier in Nederland is alles voor je geregeld. Nu is het daar niet meer zo, het is daar veranderd. Het is daar nu een beetje hetzelfde als hier.’

Hoe ziet uw familie eruit en hoe was het?
‘Ik kom uit een gezin met 15 kinderen. Het was druk als we bij elkaar kwamen om te gaan eten, maar voor de rest leefden we alleen maar buiten. Iedereen had z’n eigen vriendjes en z’n eigen hobbies. Bij het eten kwamen we thuis allemaal bij elkaar.’
‘De opvoeding in Suriname, was anders dan hier. Je moest respect voor elkaar hebben. Mijn moeder en vader wilden geen ruzie, we moesten netjes met elkaar omgaan. Nu zijn er nog zes kinderen over. Zij, die nog leven, spreek ik nog iedere dag.’

Hoe bent u hierheen gekomen en waarom?
Ik ben hier met het vliegtuig heengekomen. Collega’s bij de marine, zeiden dat ik naar Nederland moest gaan. Dat hier een wereld voor mij open zou gaan. Ik kwam hier in mei 1968. Het was een heel andere wereld voor mij. De zon scheen in mei maar het was koud. Die combinatie was voor mij heel vreemd; zon én kou.’
‘Op school in Suriname leerde je ook dat je Nederland gezien moest hebben voor je sterft. Dat zou het beste zijn wat er is! Dus daar had ik eigenlijk al mijn hele leven naartoe gewerkt. Ik had in Guyana, het buurland van Suriname, gezien wat de onafhankelijkheid met het land deed. Wat daar gebeurde, dreigde ook in Suriname te gebeuren en toen wilde ik zo snel mogelijk weg. Toen ik gelegenheid kreeg om weg te gaan, heb ik die kans gepakt. Ik vind Nederland en Paramaribo even leuk. Ik ga met heel mijn hart lichaam en ziel ergens heen, ik kies niet, ik wil niet tegenover mensen staan, dan maak ik anderen tot mijn vijand.’

Wilt u ons nog iets meegeven?
‘Voor mij is het stoplicht een metgezel in het leven, het is een voorbeeld van hoe ik moet leven. Een stoplicht zegt niets, die geeft alleen informatie, jij moet weten hoe je ermee omgaat. Bij rood denk jij: ‘Ik moet stoppen.’ Maar het stoplicht zegt dat niet tegen je. Dat weet jij gewoon. Bij groen moet je doorrijden, maar je moet ook voorzichtig zijn. En bij oranje krijg je alleen maar het seintje: ‘Altijd nadenken, uitkijken.’ Zo is het leven ook. Ik kies er dus ook voor om dingen, die me pijn doen, van me af te laten vallen. Bij het bepalen van je levenskoers kun je altijd aan het stoplicht denken. ‘

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892