Archieven: Verhalen

‘Als je Papiaments sprak, kreeg je straf en werd je de klas uit gestuurd’

Helen Wijngaarde ontvangt Lina, Mariot, Bruno en Jannat van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid in haar eigen woning. Het is echt een huis vol herinneringen, met overal foto’s en allerlei beeldjes. Mevrouw Wijngaarde is geboren op Curaçao, verhuisde later naar Suriname en kwam uiteindelijk naar Nederland.

Hoe was het om op te groeien op Curaçao?
‘Op Curaçao was het geweldig. We spraken thuis Nederlands, want mijn vader was een Surinamer. De familie van mijn moeder sprak Papiaments, dat is een hele andere taal, maar dat mocht je op school niet praten. Als je dat sprak, kreeg je straf en werd je de klas uit gestuurd en moest je naar het hoofd van de school. En als je terugkwam, vroegen de vriendinnetjes: ‘Heb je een cocktail gehad?’ Dat betekende dat ze je door elkaar schudde, want je mocht niet je eigen taal praten. Maar we deden het toch hoor.

Op Curaçao had je de Wilhelminaschool voor de meisjes, en de Hendrikschool was voor de jongens. In het midden was er een hele hoge muur, want men vond dat meisjes en jongens apart moesten zijn.’

Waarom ging u naar Suriname?
‘Daar kwam mijn vader vandaan en hij wilde terug naar zijn eigen land. In Suriname kwam ik in een klas met jongens en meisjes samen. In het begin dacht ik: oh, wat erg, maar later vond ik het erg leuk om samen met jongens in de klas te zitten.

Het was heel leuk op school, we leerden allemaal Hollandse liedjes, en leerden ook over de winter, ijs en sneeuw. Als je het vriesvak van de koelkast opendeed, dan haalden we daar ijs uit en zeiden we: ‘Dit is sneeuw’. En dan deden we het op onze wangen en die rood werden van de kou. ‘Kijk, we lijken op een Hollander’, zeiden we dan. Het was wel gek dat we veel over Nederland leerden terwijl we over ons eigen land bijna niets wisten.

Ik kreeg meteen hele leuke vriendinnen in Suriname, en dat zijn nog steeds mijn vriendinnen. We zijn nu allemaal over de 80 jaar oud.’

Hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Toen ik 18 was, ben ik weer teruggegaan naar Curaçao, maar ik vond het toch niet meer zo leuk daar. Mijn moeder was al met mijn zusje en broer naar Nederland verhuisd, dus toen dacht ik: ik ga ook naar Nederland. Hier ben ik gaan werken als juf.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ging in Nederland naar een kostschool met alleen maar meisjes’

Noraly Beyer (1946) is geboren op Curaçao, waar haar ouders – beide van Surinaamse afkomst – elkaar hadden ontmoet. Haar moeder komt uit een onderwijsfamilie, haar vader was politieagent. Mevrouw Beyer groeide op met vijf broers. Op haar elfde kwam ze naar Nederland. Ze ontmoet Amy, Lisse, Tomas en Joud op hun school, de Rivieren, in Amsterdam-Zuid en vertelt de leerlingen over haar leven.

Kunt u iets vertellen over uw jeugd?
‘Mijn ouders vertrokken in de jaren veertig van Suriname naar Curaçao. Ze gingen naar Curaçao omdat daar betere banen beschikbaar waren. Daar hebben zij elkaar leren kennen. Mijn vader is jong overleden, waardoor mijn moeder er ineens alleen voorstond met vijf jonge kinderen. Zij moest het zware besluit moeten nemen om mij en mijn broer naar Nederland te sturen. Mijn oudste broer was al eerder naar Nederland gestuurd om te studeren. Op Curaçao waren geen goede middelbare scholen. Als je het je kon permitteren dan was het gebruikelijk om in Nederland je schoolopleiding te volgen.

Ik kwam in Nederland op een kostschool met alleen maar meisjes. Dat was wel een fijne afwisseling; ik werd nu niet meer lastiggevallen door mijn broers, alhoewel ik door hen wel goed heb geleerd om van me af te bijten. Het was op school best eenzaam. In de vakanties bleef ik bij vreemde mensen. Ze hadden vaak zelf geen kinderen, dus dat was voor mij nogal saai. Na mijn opleiding ontmoette ik mijn man en kreeg een dochter. We zijn toen met z’n drieën naar Suriname vertrokken.

Ik wilde altijd al naar Suriname. Mijn ouders komen uit Suriname en ik hoorde van hen altijd mooie verhalen over het land. We kregen ook geregeld brieven van familieleden die daar nog woonden. Ik had het verlangen om naar een tropenland te verhuizen en ik wilde ruimte, vooral voor mijn kind. In Nederland woonden we in een flatje en ik zag mijn baby in een kleine ruimte van de ene muur naar de andere kruipen. Mijn man kon werk vinden in Suriname, dus toen zijn we gegaan. Ik heb daar als journalist voor de televisie, kranten en de radio gewerkt. Uiteindelijk zijn we na een jaar of dertien weer naar Nederland gegaan.’

Waarom kwam u toch weer naar Nederland?
‘In 1980 werd in Suriname door militairen een staatsgreep gepleegd, onder leiding van Desi Bouterse. Toen kwam er een dictatuur. Na twee jaar hebben ze een groep tegenstanders vermoord. Dit noemen we de Decembermoorden. De televisiezender waar ik werkte, was in handen van die militairen. Door mijn werk als journalist maakte ik het allemaal van heel dichtbij mee. Dat was ontzettend heftig. Ik moest weg en ging naar Nederland om even uit te blazen en op adem te komen van al die ellende. Nu zit ik nog steeds hier; ik ben dus gebleven.

Een paar jaar na die moorden is hier in Nederland een theaterstuk over deze gebeurtenissen geschreven, waar ik aan heb meegewerkt. Dat stuk hebben we vele jaren later ook naar Suriname gebracht, maar wel pas toen de militairen daar niet meer regeerden. Dat was heel erg emotioneel, want de mensen daar hadden tot dan nooit in het openbaar gesproken over die moorden. Dat was taboe, omdat de verantwoordelijken nog regeerden. Niemand durfde iets te zeggen; er heerste enorm veel angst.’

Wat weet u over uw familiegeschiedenis?
‘Voor een tv-programma mocht ik onderzoek doen naar mijn familie. Ze hebben toen ontdekt dat mijn overgrootmoeder de min was van Evert van Emden, nadat zijn moeder Grace stierf op het kraambed. Zij was een huisslavin, genaamd Sofietje. Ze had waarschijnlijk zelf een kind gekregen waardoor ze Evert kon ‘voeden met haar bobbie’, zo noemen wij borstvoeding. De vader van Evert hertrouwde met een nicht van zijn overleden vrouw en kreeg met haar maar liefst zestien kinderen. Die werden allemaal verzorgd door de tot slaaf gemaakte vrouwen.

Evert ging naar Nederland voor het voortgezet onderwijs, net als ik. De broers en zussen bleven in contact door met elkaar te schrijven. En op één van de brieven stond: ‘U heeft de groeten van uw min Sofietje’. Doordat deze brieven bewaard zijn gebleven wisten we dat Sofietje zijn min is geweest. En uit onderzoek bleek ook dat het kindje van Sofietje Adriana heette. Zij is vrij gekocht, (de vader van Evert) heeft Adriana vrijgekocht, zodat ze geen slavin meer was. Hij gaf haar ook een naam. Namen werden gegeven door de slavenhouders. Dat waren bijvoorbeeld plaatsnamen, maar ook willekeurige woorden, soms zelfs achterstevoren. Waarom hij haar heeft vrijgekocht is niet duidelijk. Het zou kunnen dat Adriana zijn kind was, zij kreeg de naam Oostvriesland. Dat is dus de meisjesnaam van mijn moeder!’

Archieven: Verhalen

‘De krokodillen konden ruiken wie je bent, Papoease mensen deden ze niets’

Thomas Kho is kind van een Chinese vader en Papoease moeder en komt uit Nieuw-Guinea. Als jongste van het gezin en geboren in 1944 hoorde hij van zijn oudere broers en zussen en van zijn ouders over de jaren veertig. In de jaren vijftig maakte hij zelf een moeilijke tijd mee door de oorlog in Indonesië. Uiteindelijk besloot hij in 1962 naar Nederland te gaan. Aan Adnan, Amina, Ella en Raahim van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid vertelt hij over zijn leven.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren op het eiland Biak, dat vroeger bij Nieuw-Guinea hoorde en nu bij Indonesië. Een rotseiland, dat in de Tweede Wereldoorlog door de Japanners was bezet. In 1944, het jaar dat ik geboren werd, werden we bevrijd door de Amerikanen. Daarna volgden weer andere oorlogen. Oorlog is vreselijk. Mijn familie heeft het zwaar gehad. Tijdens bombardementen verstopten ze zich in een grot. Mijn vader bleef met mij, ik was nog een baby, achter in ons huis. Dat huis was omringd door krokodillen. Die deden ons niets. Die konden ruiken wie je bent en Papoease mensen deden ze niets. Japanners waren niet veilig voor deze dieren.’

Wat gebeurde er toen de Japanners weg waren?
‘Toen kwamen de Nederlanders in Indonesië vechten. Indonesië was al lange tijd een kolonie van Nederland, de Indonesiërs hadden er niks te zeggen. Het land wilde na de oorlog onafhankelijk worden, loskomen van Nederland. Halfbloed bewoners, van Nederlandse en Indische ouders, moesten het land verlaten en mochten kiezen of ze naar Nederland of naar Nieuw-Guinea zouden gaan.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Het ging steeds meer rommelen tussen Nederland en Indonesië. Vanuit Indonesië werden soldaten naar Nieuw-Guinea, dat bij Indonesië hoorde, gestuurd. Er volgden bombardementen. Chinezen werden bedreigd; we waren voorbereid te vluchten. Weet je, als je vlucht, ben je in één klap arm. Alles moet je achterlaten. In 1962 ging ik naar Nederland; andere familieleden gingen naar Australië. Mijn moeder bleef alleen achter, omdat ze niet weg wilde.’

Waar bent u hier gaan wonen?
‘We hebben een tijd in het Beethovenhotel in Amsterdam gewoond. Elke dag gingen we de stad in om Chinees te eten. Uiteindelijk hebben we een huis gekocht, in Slotermeer. Ik heb een gelukkig leven. Ik ben getrouwd met een vrouw die uit Zuid-Korea komt. We hebben samen twee zoons. Het geloof is ook heel belangrijk voor me. En het idee dat we allemaal hetzelfde zijn als mens. Het zijn de dictators die oorlog maken.’

Archieven: Verhalen

‘Het was te gevaarlijk om in Suriname te blijven’

Christian, Eva, Lovely en Naeem spreken met Romeo Hoost over zijn leven in Suriname en Curaçao. Aan de leerlingen van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid vertelt meneer Hoost hoe hij op latere leeftijd nog tijdelijk terugkeerde naar Suriname. ‘Ik vond het een prachtig land.’

Hoe was uw kindertijd?
‘Ik ben opgegroeid op Curaçao. Het was een prachtige, eenvoudige jeugd met vriendjes en vriendinnetjes en om de vier jaar een vakantie van twee maanden naar Suriname. Ik ben heel toevallig geboren in Suriname, maar we woonden op Curaçao. Mijn vader en veel Surinamers werkte bij de Shell op Curaçao omdat er goed geld in was te verdienen. Om de paar jaar reisden we op kosten van het bedrijf met het hele gezin naar Suriname voor twee maanden. Mijn moeder was negen maanden zwanger van mij en mocht eigenlijk niet mee. Maar ze zei tegen KLM dat ze zeven maanden zwanger was om toch mee te kunnen. We kwamen om 8 uur in de avond aan en om 12 uur werd ik geboren. Dus geboren in Suriname en opgegroeid op Curaçao.

Ik heb op Curaçao op de lagere school gezeten. Daar mocht je geen Papiaments praten in de klas, dan kreeg je straf. Zelfs in de pauze. Mijn middelbare school, ook op Curaçao, was een jongensschool, daar waren geen meisjes. Pas later kwam er een meisjesklas. Op Curaçao heb ik echt apartheid leren kennen. Julianadorp was speciaal voor Nederlands employees. Het lag op een omheind terrein met beveiliging en ze hadden aparte klinieken.’

Waarom bent u op latere leeftijd teruggekeerd naar Suriname?
‘Toen ik ouder was ben ik weer naar Suriname gegaan. Ik vond het een prachtig land. Iedereen verklaarde me voor gek toen ik zei dat ik daar wilde wonen en werken. Want in Suriname verdiende je veel minder dan op Curaçao. Ik was toen dertig jaar en ben daar tot 1982 gebleven. In 1982 is er heel iets ergs gebeurd in Suriname: de Decembermoorden. Op 8 en 9 december dat jaar zijn vijftien mensen door dictator Desi Bouterse opgepakt. Wij organiseerden acties tegen zijn regime. Onze vakbondsleider en mijn neef Eddy Hoost zijn in de nacht van 7 december vermoord. Na de Decembermoorden ben ik naar Nederland vertrokken. Het was te gevaarlijk om daar te blijven, omdat ik tegen president Bouterse was.’

Denkt u hier nog vaak aan terug?
‘Bij de jaarlijkse herdenking word ik nog elke keer weer verdrietig. Pas wanneer Bouterse achter slot en grendel zit, ga ik weer terug naar Suriname. Ik zou wel willen terugkeren, het is een prachtig land. Bouterse is in 2015 opnieuw gekozen omdat hij geld uit de staatskist haalt om mensen over te halen op hem te stemmen. Surinamers stemmen zo massaal op hem, omdat hij veel sociale voorzieningen belooft. Het volk ziet nu gelukkig in dat hij ze voor de gek heeft gehouden.’

Archieven: Verhalen

‘Toen ik klein was zag ik Nederland als een soort paradijs’

Sonny Caster (1948) is geboren op Aruba, en vertrok toen hij 16 jaar oud was in zijn eentje naar Nederland. Hij is gevormd door drie culturen: de Surinaamse cultuur omdat zijn ouders Surinaams zijn, de Arubaanse cultuur omdat hij jarenlang op Aruba heeft gewoond, en de Nederlandse cultuur omdat hij hier alweer zestig jaar woont. Aan Liyana, Felix, Gilaysa en Arjuna vertelt hij zijn verhaal.

Kunt u iets vertellen over uw familiegeschiedenis?
‘Mijn beide ouders zijn in Suriname opgegroeid. Toen ze begin 20 waren, zijn ze naar Aruba verhuisd omdat daar meer werk was. Op Aruba ben ik geboren en ik heb daar tot mijn 16e gewoond. Thuis spraken we Nederlands en Surinaams, op school Nederlands en buiten met mijn vrienden sprak ik Papiamento. Ik ben met drie talen opgegroeid en uiteindelijk ook gevormd door deze culturen. Ik haal datgene uit de cultuur wat het beste bij mij past. Zo heb ik zelf een beetje mijn eigen ‘roots’ gemaakt. Ik denkt nog wel altijd in het Papiaments. Die taal bindt nog steeds.

Ik heb een paar jaar geleden onderzoek naar mijn herkomst gedaan. Ik heb veel informatie kunnen vinden en een stamboom gemaakt die teruggaat tot 1803. Er waren twee zussen die uit Afrika waren gehaald. Van een van de zussen stam ik af. Ik ben de zesde generatie.’

Hoe was uw komst naar Nederland?
‘In Nederland ging ik naar de Zeevaartschool in Rotterdam om verder te leren, zonder mijn familie. Ik woonde bij een Nederlands gezin en heb zo heel snel kennisgemaakt met hoe alles hier werkt. Veel was anders dan bij ons. Er waren in die tijd weinig donkere mensen in Nederland. De kinderen in mijn straat vonden het heel interessant dat ik donker was, ze vroegen me van alles: hoe het kwam dat ik zo’n donkere huid had en zulke haren had… Ik liep vaak mijn huis voorbij want al die huizen leken hier op elkaar.’

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben met veel geweld om mij heen opgegroeid. Als er een conflict was dan ging je vechten, zowel de kinderen als volwassenen. Als je als kind iets deed wat niet mocht, dan kreeg je er goed van langs. Niet alleen van je ouders maar ook van de buren. Je leefde als het ware als één grote familie en iedereen hield alles in de gaten. Moeder dreigde altijd: wacht maar tot je vader thuiskomt, dan word je gerammeld. Dat was gebruikelijk. Dan liep ik snel weg en kreeg ik alsnog een pak slaag.’

Wat vindt u van uw leven in Nederland?
‘Toen ik klein was zag ik Nederland als een soort paradijs. Als iemand een beetje gestudeerd had, sprak hij Nederlands. Onder Surinamers werd Surinaams gezien als de taal voor het lagere volk. We leerden erover op school en de Nederlanders die op Aruba waren, hadden allemaal goede banen. Ik had net als iedereen de wens om naar Nederland te gaan om te studeren. Na mijn studie ben ik in Nederland gebleven en heb verschillende banen gehad. Na mijn pensioen ben ik gaan doen wat ik altijd al leuk vond: ik ben rijinstructeur geworden en doe dat elke dag met veel plezier. Ik vind mijn leven heel leuk en voel mij heel rijk.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ging naar het kampschooltje en speelde in het bos van Well’

Coby Tanasele (70) is geboren in een kamp voor Molukkers, in het bos van Well in Limburg. Ze woonden destijds in een soort caravans met andere families. Sinds haar dertigste woont zij in Amsterdam. Sheyfayra, Noor en Josephine van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid vragen haar alles over haar leven.

Kunt u iets meer vertellen over uw Molukse achtergrond?
‘Toen na de oorlog de Indonesiërs onafhankelijk wilden worden, had Nederland beloofd dat de Molukken een aparte republiek zou worden. Maar dat lukte niet. Het was gevaarlijk was voor de Molukkers die in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger hadden gediend, zoals mijn vader. Zij hadden Nederland altijd gesteund. Daarom moest mijn vader in de oorlog, net als de Hollanders, naar een jappenkamp.

De Nederlanders dachten dat het wel zou lukken met de republiek en dat de Molukse mensen dan weer terug konden. Maar dat is nooit gebeurd. Nu vieren we elk jaar op 25 april de onafhankelijkheid van de Zuid-Molukken. We hopen dat ze in Nederland dan denken: die mensen hebben zich voor ons ingezet, misschien kunnen wij ook iets voor hen doen.’

Hoe was uw leven in Limburg?
‘Mijn ouders waren met mijn broers en zussen naar Nederland gekomen en we woonden in een kamp voor Molukkers in Well, een klein plaatsje in Limburg. Ik ging naar het kampschooltje en speelde in het bos. Mijn broers, zussen en mijn ouders zijn altijd een gesloten boek gebleven. Ze hebben nooit over het leven op de Molukken en Indonesië willen vertellen. Ik denk dat ze ons beschermen wilden. Ik ben over de geschiedenis te weten gekomen door er zelf achteraan te gaan voor een werkstuk op de middelbare school.’

Denkt u nog wel eens aan uw familieverleden?
‘We hebben in Well een monument onthuld waar we de geschiedenis van ons Molukkers in Well herdenken. Op 8 juni organiseren we een herdenking. Ik dacht dat er heel weinig mensen zouden komen, maar er komen er meer dan honderd. Veel van de ouders zijn inmiddels overleden, net als mijn ouders, maar er komen wel veel kinderen en kinderen van kinderen. Het is belangrijk dat je je geschiedenis kent.’

Archieven: Verhalen

‘Onderweg zijn is soms het leukst’

Lucas, Amin, Gerencio en Chris uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West interviewen op hun eigen school mevrouw Simten Kalayci. Voordat de jongens vragen stellen, vraagt mevouw Kalayci of de kinderen weten hoe we mensen noemen, die vanuit een ander land naar Nederland zijn verhuisd. De jongens knikken enthousiast en noemen verschillende termen als gastarbeiders en vluchtelingen tot ze op het begrip immigranten komen.

Hoe was uw jeugd in Istanbul?
Ik ben nu vijfendertig jaar in Nederland en woon hier langer dan dat ik in Istanbul heb gewoond. Ik kom oorspronkelijk uit een stad vlakbij de grens van Iran. Tot mijn twaalfde woonde ik daar met mijn ouders, zusje en broertje. Ik ben de oudste. We gingen naar de basisschool en hadden schooluniformen. Verder speelde we veel buiten. We waren een echt middenklas gezin. Niet rijk en niet arm. Toen ik twaalf was kreeg mijn vader een nieuwe baan in Istanbul en zijn we met zijn alle verhuisd van de ene op de andere dag.’

Vond u het leuk in Istanbul?
Ik zat in het eerste jaar van de middelbare school en had natuurlijk een klas en vriendinnen die ik ineens achter moest laten. Als je van het platteland naar de stad komt, vinden mensen je natuurlijk een beetje apart. Het eerste wat ons opviel in de stad was het gebrek aan kinderen op straat. Nergens speelde kinderen totdat we een speeltuin vonden, waar ik mijn broertje en zusje vaak heb heengebracht.’
Ook lieten we onze familie achter. We zijn alleen met ons gezin verhuisd en ik ben ook nooit meer teruggegaan. Uiteindelijk wen je aan de nieuwe situatie en maak je weer nieuwe vrienden.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
Voor de liefde. Ik heb mij middelbare school afgemaakt en heb toen de opleiding dierengeneeskunde gestudeerd. Tijdens een lezing ontmoete ik mijn partner en ben ik met hem mee naar Nederland gegaan. Ik vond het heel lastig om de taal te leren. Dat vind ik nog steeds lastig. Het is een moeilijke taal. Ik heb anderhalf jaar een cursus gevolgd en wou daarna verder met mijn diploma als dierenarts. Alleen was mijn diploma niet relevant in Nederland en moest ik de opleiding opnieuw doen. Daar had ik niet zo’n zin in en ben ik iets anders gaan studeren. Toen ben ik opvoedkunde gaan studeren, een beroep waarbij ik ouders help met het opvoeden van hun kinderen.’

Wat vond uw familie ervan dat u wegging?
Mijn zus had al een eigen gezin met kinderen, dus die had het niet meer zo door. Ik denk dat mijn moeder en broertje het meest moeite hadden met mijn vertrek. Nog steeds. Mijn moeder noemde het een amputatie van haar eigen lichaam dat ik zomaar weggegaan ben. Ik ga nog vaak genoeg terug. Wat dat betreft ben ik heel slecht voor het milieu, want ik vlieg wel meer dan twee of drie keer per jaar terug naar Istanbul.’

Archieven: Verhalen

‘Wat je geeft, krijg je terug’

Lexie, Eli, Lisa en Mo uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West interviewen Samar Shaalan. Die is iets verlaat, dus ze hebben tijd om al hun vragen nog een keer goed voor te bereiden. Mevrouw Shaalan is dan wel een beetje later, maar ze heeft veel interessante spullen meegebracht.

Hoe was uw leven in Libanon?
Het was oorlog! Er was een burgeroorlog aan de gang. Iedereen tegen elkaar en ook oorlog met Israël. Libanon maakt deel uit van Klein-Azië en dat heet ook wel het Midden-Oosten. Ik woonde in Beiroet. Mijn moeder was thuis en mijn vader werkte als regeringsambtenaar. Hij overleed al jong. Op 42-jarige leeftijd. Wij waren met negen kinderen, de jongste was pas 2 jaar oud. Ik had als oudste dochter een mooi leven. Het leven in een groot gezin vond ik erg prettig. Wij vormden een warm, liefdevol gezin. Mijn vader en moeder waren als Romeo en Juliet, ze hielden veel van elkaar. Er was ook wel gekissebis als mijn zus kleren van mij aantrok. We leefden niet groots. Niet iedereen had een aparte kamer. Ik ging naar het gymnasium en daarna naar de universiteit. Ik was heel goed in wiskunde en heb daarin ook lesgegeven. Na de universiteit ging ik aan de slag als leerkracht op een basisschool.’

Waarom wilde u naar Nederland verhuizen?
‘Dat was eigenlijk nooit mijn plan. Als toerist bezocht ik Frankrijk met enige regelmaat, omdat mijn broer in Parijs woont. Ik kwam er bijna elk jaar. Vrienden van mij woonden in Nederland. Toen ik hen bezocht, leerde ik mijn inmiddels ex-man kennen. We trouwden in Nederland. En vanaf dat moment woonde ik in Nederland. Ik heb altijd veel van reizen gehouden. Nieuwe landen bezoeken, heerlijk! Ik hoorde al vroeg over Nederland, of Holland zoals wij het noemen. Wij Libanezen houden veel van Frankrijk. We noemen haar onze moeder. Vroeger was Libanon een kolonie van Frankrijk. Andere landen haatten de bezetter omdat ze vrijheid wilden. Frankrijk heeft heel veel goeds voor Libanon gedaan, de Fransen bouwden scholen, een universiteit en bruggen. Ook was de Franse cultuur alomtegenwoordig in Libanon. Ik heb wel heimwee naar Libanon. Libanezen zijn een trots volk.’

Heeft u ooit te maken gehad met discriminatie?
Ik ben erg actief op maatschappelijk gebied en ik heb zelf nooit gevoeld dat ik gediscrimineerd werd. Ik sprak heel goed Engels, waardoor mensen dachten dat ik uit Engeland kwam. Weinigen weten dat ik Islamitisch ben en uit Libanon kom. Ik kan het beter vinden met mijn Nederlandse vriendinnen dan met mijn buitenlandse vriendinnen. Mijn kinderen hebben helaas wel met discriminatie te maken gehad. Mijn zoon vanwege zijn zwarte haar. Hij zat op tennisles. Daar waren veel kinderen met blond haar. Hij wilde stoppen met tennissen. Toen deed ik hem op voetballen. Hij vond het eerst heel gek, veel Marokkaanse kinderen die eruitzien zoals hij. Later vond hij dat geweldig. Mijn dochter wil uniek zijn, dat zit in haar karakter. Ze is doktersassistent geworden, ze verdient goed. Ze heeft een huis in Dubai gekocht. Toen ze klein was, was ze heel goed met geld. Mijn zoon is afgestudeerd aan de universiteit van Cambridge in Engeland. Hij heeft een goede positie bij een bedrijf in Amstelveen. Ik geloof dat wat staat geschreven, dat gaat gebeuren. Geloof is voor mij gevoel. Het leven is karma, wat je geeft, dat krijg je. Als je goed doet, heb je daar ook weer veel plezier van.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ben de rijkste man van de wereld’

Meneer Mustafa Ayranci komt op de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West praten met Donovan, Adam, Quinten en Iwa uit groep 8. Meneer Ayranci is geboren in het Koerdische dorp Celep in Turkije en woont sinds zijn 18e in Amsterdam. Dat vindt hij inmiddels de mooiste stad van de wereld. Sinds hij in Nederland woont, heeft hij zich ingezet tegen alle vormen van discriminatie en ongelijkheid.

Hoe was het in Turkije?
‘Ik ben in 1953 geboren in Celep, een dorp. Mijn ouders, mijn hele familie en het hele dorp waren onderdeel van de Koerdische gemeenschap. Tot mijn 17e jaar sprak ik geen Turks, alleen Koerdisch. Op school sprak de docent alleen Turks, maar ik niet. Ik begreep geen woord van wat hij zei. Hij werd boos, pakte mij bij mijn haren en tilde mij op. Ik was bang, maar wilde niet huilen. Ik moest van de docent aan mijn vader vragen of hij een broek voor mij wilde kopen. Ik droeg namelijk een lange jurk. Ik wil voor geen enkel kind dat hij door het spreken of niet spreken van een taal gediscrimineerd wordt. Mijn ouders waren arm en konden mij niet verder helpen met studeren. Ik had vrienden in Nederland, maar er was toen geen fax, geen telefoons, helemaal niks. Via via ben ik in contact gekomen met vrienden in Nederland en toen ben ik vanuit Turkije vertrokken naar Nederland. Met de trein ben ik eerst naar Belgrado in Joegoslavië gereisd en de tweede dag ben ik naar Nederland gegaan. Het enige wat ik wist over Nederland toen was Johan Cruijff en Ajax. Meer wist ik niet.’

Wat betekent de HTIB en wat deden jullie daar precies?
‘HTIB betekent de Turkse arbeidersvereniging in Nederland. H betekent Holland, T betekent Turk, I betekent arbeiders, B betekent vereniging. Die hebben wij opgericht op 7 juli 1974, dit jaar bestaat de vereniging 50 jaar. Wij hebben de HTIB opgericht toen de eerste Turkse migranten naar Nederland kwamen. Nederland had arbeiders nodig en Turkije had werkloosheid. Toen heeft Nederland arbeiders uit Turkije hiernaartoe gebracht. Na de Tweede Wereldoorlog moest Nederland opnieuw opgebouwd worden, maar er was niet genoeg mankracht. Daarom waren de arbeiders nodig uit Turkije. Ik werkte toen met een Nederlandse collega in een fabriek. Elke week kregen wij toen ons salaris in een envelop. Toen vroeg hij aan mij wat ik verdiende per week. Dat was honderdachtenzestig gulden. Mijn Nederlandse college verdiende tweehonderdtachtig gulden. Dat was ongelijkheid. Vanaf toen hebben wij een vereniging opgericht met het idee om op te komen voor de belangen van de gastarbeiders. Sinds die tijd strijden wij voor alle vormen van ongelijkheid, positie van de vrouw, positie van de jongeren, noem maar op.’

Vindt u Nederland of Turkije leuker?
‘Als je het hebt over het klimaat, de zon, het strand. Tuurlijk, dan is Turkije mooi. Maar als je vraagt: ‘Waar wil je leven?’ Dan zeg ik Amsterdam, Nederland. Mijn wortels zijn in Turkije. Ik ben daar geboren en al mijn vrienden heb ik achtergelaten. Nu is het leuk voor mij als vakantieland. En bepaalde dingen, over de mensenrechten, over Koerdische problemen, Armeense problemen, Christen-Turken… Dat zijn gigantische minderhedenproblemen. Dat vind ik jammer aan Turkije. Iedereen heeft recht op zelfbeschikking. Je moet zelf kunnen bepalen wie je bent. Dat moet niet van bovenaf opgelegd worden.’
‘Ik was 18 jaar toen ik vertrok. Ik woon nu al vijftig jaar in Amsterdam. Nu mis ik Amsterdam als ik naar het buitenland toe ga. De oude burgemeester van Amsterdam, Eberhard van der Laan, was een keer bij een vergadering van de HTIB. Hij zei: ‘Ik ben de rijkste man van de wereld!’ Iedereen keek verbaasd naar hem. Hij zei: ‘In mijn stad wonen honderdtachtig nationaliteiten. Als ik over straat loop, ruik ik alle keukens van de wereld, alle muziek van de wereld, alle talen van de wereld. Wat wil je nog meer?’ Daarom leef ik graag in Amsterdam. Jullie, onze toekomst, moeten proberen de stad nog verder te brengen. Mooier te maken. Dat is jullie taak.’

Als je terug zou gaan naar uw dorp in Turkije, zou u dan het leven daar beter maken?
‘Natuurlijk wil ik dat doen. Maar of ik die mogelijkheid krijg, weet ik niet. Dat kan je niet zelfstandig bepalen om scholen op te richten bijvoorbeeld. Daar heb ik toestemming voor nodig van de overheid. Als ik elke ochtend uit mijn bed stap en naar mijn werk toe ga, vraag ik me af wie ik vandaag zal ontmoeten, wat ga ik leren, wat kan ik voor anderen betekenen? Dat is mijn motivatie geweest, altijd al. Ik leer nog steeds elke dag.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘In Amsterdam waren nog maar tien of twintig Marokkanen’

Manar uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West is een beetje zenuwachtig. Vandaag interviewt ze samen met haar klasgenoten Abbey, Julan en Elfia haar eigen opa. Als meneer Mohammed Chegary binnenkomt, zijn de zenuwen meteen weg.

Hoe was uw jeugd in Marokko?
‘Mijn jeugd in Marokko was hartstikke goed. Ik ben geboren op de golfbaan, mijn vader was een golfleraar. Ik was veel buiten en ben opgegroeid in de zon. Ik ging naar een Amerikaanse school tot mijn 11de en daarna naar een Franse school. Op mijn 18de ging ik werken als receptionist. Vervolgens werkte ik in een uitzendbureau met twee Nederlandse gisten die elke week ongeveer tachtig tot honderd mensen naar het hotel brachten. Na een half jaar zeiden ze: ‘Jij gaat met ons mee naar Nederland.’

Hoe was de reis naar Nederland?
We gingen met de auto naar Nederland. Een Volkwagen Transporter, tegenwoordig een hippe auto. Samen met een vriend, twee andere Marokkanen en twee Nederlanders, gingen we onderweg. Ergens bij de grens tussen Frankrijk en Spanje ging de motor stuk. Toen hebben we drie dagen in een hotel gezeten en is van een van de jongens zijn vrouw bevallen. Hij moest met het vliegtuig terug. Twee anderen wilden weer terug naar Marokko en toen de bus klaar was, vroegen ze of ik kon rijden, want van de laatste jongen was zijn bril stuk en hij kon niet meer zo goed zien. Ik kon wel een beetje rijden, maar had geen rijbewijs. Uiteindelijk hebben we de trein gepakt naar Amsterdam.’
‘I
k sliep bij kennissen van mijn vader en een achterneef ,die op de Overtoom woonde. Ik heb in twee weken tijd Amsterdam verkend en ben toen gaan werken in Amstelveen, waar ik lampen ging monteren. Ik heb daar denk ik een half jaar gewerkt tot ik mijn vrouw ontmoette.’

Werd u gediscrimineerd?
In heel Amsterdam waren nog maar tien of  twintig Marokkanen. Iedereen in Nederland was heel aardig en ik heb mij nooit gediscrimineerd gevoelt. Ik ben de eerste generatie Marokkanen die is gekomen.’

Wat voor werk heeft u allemaal gedaan?
Ik begon als monteur. Dat heb ik zes maanden gedaan. Toen ben ik bij het Hilton gaan werken, maar na twee weken vond ik dat niet meer leuk. Ik moest op zaterdag en zondag werken terwijl mijn vrienden gingen stappen.’
In 1965 ben ik getrouwd en zijn we naar Kampen verhuisd. In de polder was ik de eerste Marokkaan en ging ik in een meubelbedrijf werken, waar ik verschillende technieken leerde en cursussen kon volgen. Op mijn 21ste ging ik solliciteren bij de gemeente en bij de vrijwillige brandweer.’
Op mijn 60ste ging ik met pensioen en ben ik golfleraar geworden op de golfbaan, maar tegenwoordig kan ik niet meer zo lang staan. Op de golfbaan heb ik ook veel lesgegeven. Nu golf ik vooral zelf en op zaterdag sta ik nog achter de bar.’

Voelt u zich meer Marokkaans of Nederlands?
Ik voel mij een Marokkaanse Nederlander, maar eigenlijk ben ik meer een Nederlandse Marokkaan. We gaan nog vaak terug naar Marokko, we hebben met de familie een huis bij de golfbaan.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892