Archieven: Verhalen

‘’Joodse vriendinnetjes met wie mijn moeder altijd speelde, waren plotseling verdwenen’’

Hans Notmeijer komt de school binnen met een oude kist. Wat zou daar in zitten? De kinderen mogen eerst hun eigen vragen stellen en dan vertelt Hans Notmeijer over de kist. Op de dag dat hij zijn diploma had gehaald als leraar, fietste hij naar zijn oma om het haar te vertellen. Ze haalde een grote kist te voorschijn en zei: ‘Deze heb ik altijd voor je bewaard. Zodat je aan de kinderen in je klas kan vertellen over de oorlog.’ Later laat hij zien wat er In de doos zit: een dagboek van zijn oma, etensbonnen, een krant uit juni 1943 toen de Ritakerk in Noord werd gebombardeerd, persoonsbewijzen van zijn opa en oma… en nog veel meer.


Hebben uw ouders vrienden of familie verloren in de oorlog?

“Nee, dat niet. Maar mijn oom vocht aan de kant van de geallieerden in de Javazee, en toen de boot waarop hij voer, de Karel Doorman, werd gebombardeerd, heeft hij vijf dagen in zee gedreven voor hij werd gered. Broers van mijn vader hebben ondergedoken gezeten in Friesland en Drenthe omdat ze niet wilden gaan werken in Duitsland, in de fabrieken waar oorlogsmateriaal werd gemaakt. Met de gezinnen waar ze ondergedoken zaten, hebben ze nog lang contact gehouden omdat ze zo dankbaar waren dat ze zich daar mochten verstoppen. Een broer heeft wel in Duitsland moeten werken.”

Wat vonden uw ouders het allerergste aan de oorlog?

“Mijn moeder vond het vreselijk dat er bijna geen eten meer was. Er was altijd honger. Ze moest als klein meisje langs het Noordhollandsch Kanaal lopen met een kinderwagen om eten te vinden. Ze stopte het eten in die wandelwagen, dan viel het niet op en werd het niet afgepakt. Mijn moeder zat vaak binnen omdat het te gevaarlijk was om buiten te spelen. Ook was de school geregeld dicht omdat (Joodse) leraren gevangen werden genomen of omdat de Duitsers lokalen in beslag hadden genomen. Wat ze ook heel erg vond was dat de Joodse vriendinnetjes met wie ze altijd speelde, plotseling waren verdwenen. Ze kwamen nooit meer terug. En ze vertelde dat ze altijd bang was. Als het alarm afging, holde haar moeder met haar broer en zus naar waar nu het Noorderpark is. En dan ging ze op de grond liggen wachten tot de vliegtuigen weg waren. Mijn moeder heeft ook gezien dat mensen werden doodgeschoten. Dat maakte veel indruk, maar ze praatte er liever niet over.”

Hoe was de bevrijding?
“In Amsterdam-Noord was op het Mosveld een bioscoop. Boven de supermarkt, waar nu Genko zit, zat toen Astoria. Daar werd na de oorlog in Noord het bevrijdingsfeest gevierd. Mijn moeder geloofde niet dat Amsterdam bevrijd was. Ze kon zich niet herinneren hoe het voelde om vrij te zijn. In de eerste dagen na de oorlog werd er gefeest, maar er deden zich ook nare dingen voor. Mensen werden gevangengenomen omdat ze aan de kant van de Duitsers hadden gestaan. Buurmeisjes van mijn moeder werden kaal geschoren omdat ze teveel hadden geflirt met Duitse soldaten. Het duurde nog wel een tijdje voordat ze zich weer veilig voelde.”

Archieven: Verhalen

‘’Ik hoorde een verschrikkelijk gierend gefluit, het geluid van een vallende bom’’

Bente, Otto, Rhona en Tess van basisschool Het Wespennest in Noord hebben zich goed voorbereid op hun interview met Harry Sablerolle. Ook meneer Sablerolle heeft dat gedaan, hij heeft een flink pak met foto’s en documenten bij zich zodat hij straks niet alleen kan vertellen over zijn oorlogservaringen in Amsterdam-Noord, maar ook iets kan laten zien. Deze periode heeft veel indruk op hem gemaakt, vooral het bombardement op de Ritakerk waar hij als jong jochie bij was.

 

U zat in de Ritakerk toen die werd gebombardeerd. Hoe was dat?
“Het was zaterdag 17 juli 1943, een mooie zomerdag. In de Ritakerk werd een lange mis gehouden vanwege het 25-jarig jubileum van de kerk. Als lid van een katholiek gezin was ik er ook bij, in mijn deftige plusfour, een broek waarvan de pijpen net boven de schoenen met een pof-effect in de sokken staken. De kerk was vol; er waren wel vijfhonderd kinderen aanwezig, en ook nog oudere mensen. De jongens en meisjes waren keurig van elkaar gescheiden. De misdienaars en het zangkoor bevonden zich achter de ouderen, in het achterste gedeelte van de kerk; en de kinderen meer voorin. Toen de mis net was afgelopen, klonk het luchtalarm. De pater verbood de mensen de kerk te verlaten. We moesten met ons hoofd onder de bank gaan zitten. Ik hoorde een verschrikkelijk gierend gefluit, het geluid van een vallende bom. Daarna vielen alle gebrandschilderde koorramen uit de sponningen, maar een knal heb ik niet gehoord… Er was een bom door het dak en door de vloer van de kerk gevallen en ín de grond ontploft. Door een grote stofwolk was het ineens pikkedonker in de kerk. Iedereen schreeuwde. Ik haastte me over banken, stenen en ander puin heen en zag achterin een groot wit gat. Dat bleek gelukkig een uitgang te zijn, waar ik door sterke armen naar buiten werd getild. Hard huilend holde ik over de Wagenaarsbrug naar mijn huis op de Meeuwenlaan. Mijn blauwe pak zat dik onder het stof, maar behalve een schrammetje op mijn hoofd was ik ongedeerd!”


Werkten uw ouders voor het verzet?

“We hadden in de oorlog een onderduiker, Gerard genaamd, in huis. Gerard was een jonge Brabander, een boerenjongen uit de buurt van Eindhoven, met veel bravoure. Hij was eerder door de Duitsers te werk gesteld geweest. Hij kon tegen het einde van de oorlog vanwege een spoorwegstaking niet meer naar huis en bleef dus bij ons in huis. Vaak ging Gerard als het donker was met mijn oudste broer stiekem de straat op om honden en katten te vangen. Eigenlijk mocht niemand ’s avonds de straat op van de Duitsers vanwege een zogeheten ‘avondklok’. De honden en katten werden op de zolder van ons huis op de Meeuwenlaan geslacht. Als je daar nu gaat kijken, zou je zien dat de vloer nóg bruin is van het bloed.”

Heeft u in de oorlog veel honger gehad?

“Ik kan me niet herinneren dat ik echt honger heb geleden, maar best was het toch niet. Tijdens de hongerwinter heb ik vijf maanden in Lutjebroek gezeten. Lutjebroek was een katholiek bolwerkje, waar ik ook al naartoe was gegaan na het bombardement op de Ritakerk om rustig bij te komen van deze gebeurtenis. Dit keer ging ik er naartoe met Gerard, onze onderduiker. Het was een tocht van 50 kilometer die ik lopend en met een slee heb afgelegd. De polders ten noorden van Amsterdam waren onder water gezet. Dat hadden de Duitsers gedaan, als verdediging tegen mogelijke invallen van de geallieerden. We liepen over het ijs. Ik herinner me nog de aanblik van boerderijen die met hun daken boven de ijsvlakten uitstaken.”

Archieven: Verhalen

‘’Je kon de bommen zien hangen, zo laag kwamen de vliegtuigen soms over’’

Arie Stokvis weet nog goed dat haar moeder aan het begin van de oorlog riep dat de Duitsers vanaf nu de baas zouden zijn. En ook al was ze nog jong, ze herinnert zich ook nog hoe in die begindagen Duitse militairen door de straat kwamen marcheren. Aan Jesper, Lindsey, Silver en Milan van basisschool Het Wespennest in Noord vertelt ze uitgebreid over haar herinneringen aan de oorlog in Nieuwendam…

 

Wat zag u van de oorlog in Nieuwendam?
“Ik woonde in de Avenhornstraat, bij de Watergangseweg, dichtbij het afweergeschut. Bij de Beemsterstraat waren loopgraven en bunkers van beton waar Duitse soldaten zich konden verschuilen. Daar was ook het luchtafweergeschut. De Duitsers schoten eerst een lichtkogel en in dat spoor schoten ze op de vliegtuigen die overkwamen. In die vliegtuigen zaten Engelsen. Je kon de bommen zien hangen, zo laag kwamen ze soms over. Als de sirenes afgingen, wisten we dat we gauw naar binnen moesten gaan. De volgende dag gingen we altijd op straat kijken of we granaatscherven konden vinden. Ik heb ook wel gezien dat er een vliegtuig brandend naar beneden kwam.”

Had u veel last van de hongerwinter
“Ik heb heel erg veel honger gehad. Mijn vader ging op een oude fiets naar de Beemster en dan nam hij lakens en slopen mee om te ruilen voor aardappelen en wortelen. Waren we blij dat we weer wat te eten hadden. Op het eind was er alleen nog maar veevoer (suikerbieten) en bloembollen. Bloembollen werd je ziek van, dat aten we niet, maar van de suikerbieten maakte mijn moeder wat pap, zodat we in ieder geval wat eten naar binnen kregen. We kregen overal bonnen voor. Bij het Mosveld woonde de enige bakker. Dan stond je uren in de rij voor een brood. Regelmatig viel er iemand flauw. Ook voor de gaarkeuken moesten we een heel eind lopen over een kale vlakte. Op een gegeven moment hadden we geen brandstof meer. Weet je wat de mensen toen deden? Ze sloopten de deuren uit hun huis, ze sloopten de trap uit huis, overal waar hout aan zat. Het hele Vliegenbos stond vol met bomen. Allemaal afgehakt! Wij gingen takjes zoeken en mijn vader had een klein kacheltje en dan maakten we een vuurtje zodat we toch nog iets konden koken. En koud dat we het hadden… We hadden altijd onze jassen aan. Er was ook geen elektriciteit. Dus we hadden fietsen in onze kamer staan, en dan gingen we om de beurt trappen zodat we met de dynamo wat licht konden maken.”

Kende u iemand die is opgepakt?
“In onze buurt zijn veel jonge mannen meegenomen. Als ze dachten dat je een verzetsstrijder was, werd je ook opgepakt en dan ging je naar de Weteringschans. Een oom van me en nog een andere oom ook moesten mee, maar kwamen wel weer terug. Die ene oom was altijd een leuke, vlotte vent maar toen hij terugkwam was hij ineens een oude kerel. Hij is er nooit bovenop gekomen en heeft nooit verteld wat er gebeurd is. Bij de Nieuwedammer Breek, bij de Wognemerstraat, zaten soldaten en dat waren rotzakken. Bij een razzia sloegen en schopten ze je en trapten de deur open. De soldaten in de Purmerschool waren aardiger. Die zeiden bij een razzia tegen mijn vader: ‘Komt u mee?’ Waarop mijn vader antwoordde dat hij zich aan het scheren was en dat eerst moet afmaken. ‘Je komt maar als je klaar bent’, riepen ze. Maar mijn vader ging nooit natuurlijk. Want dan moest je naar het Purmerplein en werd je naar Duitsland afgevoerd.”

Archieven: Verhalen

‘‘De oorlog schepte ook een band’’

Wies Abels kan zich alle ellende uit de oorlog nog goed herinneren. Zo waren er zo weinig spullen dat ze van oude gordijnen zelf haar kleren maakte. ‘Toch was iedereen wel gelijk’, zegt ze nu, ‘want niemand had iets. Dat schepte ook een band’. Hidde, Lua en Ludovica kunnen zich de ellende van de oorlog voorstellen, maar moeten soms ook lachen om de absurde verhalen van mevrouw Abels.

 

Wat at u in de oorlog?
“Suikerbieten. En.. moet ik het echt zeggen? Hond en kat! Of ik het nu lekker vind weet ik niet, maar toen wel. We hadden heel weinig te eten en als je echt honger hebt eet je alles. Mijn vader was altijd op zoek naar eten. Soms ging hij naar de boer, maar hij nam ook wel eens ‘s nachts een hond mee. De hond werd dan in de schuur geslacht en gebraden. Toen hij het een keer overdag deed, ging het bijna mis. Ik zie het nog voor me: het was een Lassie hond met lang haar van een mevrouw die verderop woonde. Wij riepen: ‘Dat mag niet! De hond is van die mevrouw’. ‘Hebben jullie honger of niet?’, antwoordde mijn vader terwijl hij het beest slachtte. Toen kwam de mevrouw van de hond aan de deur, want ze had gehoord dat mijn vader hem had. ‘Kom maar binnen en roep hem maar’, hadden we snel gezegd. Het beestje kwam natuurlijk niet, want die stond te sudderen op de kachel. Dat is wel heel erg eigenlijk. Maar je had nog geen boterham en ging echt met honger naar bed, dus dan doe je dat soort dingen.”

Woonden er NSB’ers in uw straat?
“Ja zeker. En als we ruzie hadden met de kinderen van het NSB gezin, dan kwam de vader even de deur uit met een revolver om ons te bedreigen. ‘Als jullie ruzie maken, krijgen jullie met mij te maken’, riep ie dan. Het was een hele enge man. Het mooiste vond ik nog wel dat toen we bevrijd werden, alle NSB’ers de straat op moesten. En dan wou ik hem uitlachen, maar dan zei mijn moeder: ‘Pas op, straks schiet hij zijn geweer nog leeg.’ Op dat moment was hij erg laf, terwijl hij daarvoor altijd het mannetje was.”

Hoe vond u de bevrijding?
“De bevrijding was heerlijk, maar in het begin ook angstig. Er kwamen denk ik wel duizend vliegtuigen over. Ik was alleen thuis met mijn jongere broertjes en wij doken in de kast. Omdat ik niet wist wat er aan de hand was, durfden we er niet meer uit en bleven wel uren in de kast zitten. Toen besefte ik niet dat het de geallieerden waren die in de vliegtuigen zaten en we dus eigenlijk bevrijd waren. Ik was toen pas vijftien en zag het verschil tussen de vliegtuigen niet. Zo snel als de vliegtuigen overkwamen, zo snel waren ze ook weer verdwenen. Er werden zakken met boter en blikken met koek gedropt. Ook na de bevrijding waren er nog veel voedseldroppingen. Mijn broertjes gingen vechten om de pakjes boter. Het was alleen wel de bedoeling dat de pakketten naar de apotheek werden gebracht, maar als je niks hebt dan is dat erg lastig. Mijn vader maakte van de blikken fluitketels. Die ruilde hij voor voedsel bij de boer, want ook na de oorlog was er nog heel lang weinig te eten.”

Archieven: Verhalen

‘‘De vliegtuiggevechten waren voor een jongen van 5 jaar grandioos!’’

Eva, Maas en Eva van basisschool het Wespennest in Noord zijn benieuwd naar de oorlogsverhalen van Hans van ’t Veer. Zou hij er nu nog verdrietig van worden om over deze periode te praten? Meteen bij binnenkomst wordt de toon gezet… ‘Heb maar geen medelijden met mij’, zegt Hans van ‘t Veer, ‘want wij hebben het -voor die tijd dan- best leuk gehad. Als klein jongetje kan de oorlog ook heel spannend zijn.’


Waren er bombardementen in uw buurt?

“Ik heb een keer een bombardement meegemaakt. Halverwege de NDSM en de pont had je de Fokkerfabriek. Dat was de reparatiewerkplaats van de Duitse oorlogsvliegtuigen. Je kunt aan het bommenpatroon zien waar het tijdens het bombardement is misgegaan. Het was namelijk nooit de bedoeling dat de geallieerden woonwijken in Amsterdam-Noord zouden bombarderen. Vijf vliegtuigen vlogen naast elkaar en waren 2 of 3 seconde te laat met het indrukken van de knop van het bommenluik. Niet Fokker… maar woningen werden geraakt. Gelukkig waren er relatief weinig slachtoffers. Ons huis was ook flink beschadigd, de ramen en deuren lagen eruit. Op de dag dat de nabijgelegen Ritakerk werd er gebombardeerd, was ik toevallig net thuis omdat ik schoolziek was. Toen heb ik toch wel geluk gehad. Daarna ben ik een aantal weken naar familie in Bussum gestuurd omdat de boel weer gerepareerd moest worden. In de vier weken dat ik weg was, zijn er een paar Engelse vliegtuigen overgevlogen en die hebben alsnog met twee bommen de Fokkerfabriek platgegooid.”

Gingen er nog ponten in de oorlog?
“Ja, die gingen altijd. Behalve toen er geen kolen meer waren. Toen hebben ze de ponten aan elkaar gelegd. Tussen de ponten lag een ponton, een bewegend gedeelte. Om het uur verschoof dat ponton zodat het scheepsverkeer er nog tussendoor kon. En om het uur werden alle ponten aan elkaar vastgemaakt en dan kon je dus van Noord naar de stad komen. Nog niet zo lang geleden hebben ze dat nagedaan, op Bevrijdingsdag.”

Met wat voor speelgoed speelde u in de oorlog?
“We hadden nauwelijks speelgoed. Al vond ik buitenspelen in die tijd hartstikke spannend. We voetbalden dan ook veel op straat. Alleen als het luchtalarm afging, wat vier a vijf keer per dag gebeurde, moesten we bij het eerste het beste huis naar binnen. Mijn vriendjes en ik haalden ook veel kattenkwaad uit. De bombardementen waren natuurlijk niet leuk, maar ik heb er ook goede herinneringen aan. We hebben bijvoorbeeld de restanten van gebombardeerde huizen naar beneden gehaald. Een beetje rotzooitrappen deden we toen wel. Zo heb ik ook in bomkraters gezwommen. Maar dat heb ik maar twee keer gedaan, want toen werden mijn ouders zo kwaad dat ik dat maar niet meer deed. Het was erg vies water en er zwommen ook ratten in die allemaal vreselijke ziektes overbrachten. Je had geen zwembroek, dus je ging er gewoon in je ondergoed in. Harstikke leuk voor kinderen. Maar ook wel gevaarlijk, dus nu begrijp ik mijn ouders wel.”

Archieven: Verhalen

‘’Als die handgranaat was afgegaan, waren we er allemaal geweest’’

Dat John Geelof vroeger meester was, merk je nog aan alles. Niet alleen is zijn verhaal goed voorbereid en geïllustreerd met prachtige foto’s in een PowerPoint presentatie…hij laat ook verschillende geluids- en filmfragmenten uit die tijd horen en legt Cancu, Madelief, Alex en Lizzie van basisschool Het Wespennest uitgebreid uit hoe het leven in Amsterdam-Noord er in die tijd uitzag. Het Plan van Gool met Het Wespennest en het Buikslotermeerplein bestonden nog niet.


Merkte u al wat vóór de oorlog?

“Mijn vader was schoolmeester, net als ik, maar in 1939 moest hij in dienst. Eerst in Muiderberg en later werd hij overgeplaatst naar Tuindorp Oostzaan om vliegveld Buiksloot te bewaken. Zo kon hij zijn gezin ook nog even bezoeken. Tijdens dat bezoek heeft mijn vader mij een harde klap op mijn kop gegeven. Ik voel het nog duizelen. Normaal gesproken sloeg hij nooit, maar waarom nu dan wel? Hij had een handgranaat bij zich die hij even op de piano had gelegd. Ik zag die granaat liggen en wilde hem juist eens goed bekijken toen mijn vader binnenkwam… Als die handgranaat was afgegaan, waren we er allemaal geweest.”

Kende u iemand in het verzet?
“Mijn vader zat in het verzet, hij werkte voor een geheim krantje Paraat en smokkelde wapens. Toen iedereen zijn radio moest inleveren, verstopte hij onze radio om stiekem toch naar Radio Oranje te kunnen luisteren. Maar de muren waren zo dun dat onze buren het ook konden horen. De dochter van de buurvrouw had Joden geholpen te vluchten. Haar moeder was bang dat als de Duitsers mijn vader zouden pakken voor zijn geheime radio, ze meteen ook haar dochter zouden arresteren. Daarom zei ze tegen mijn vader: ‘Die radio gaat weg of ik verraad je’. Mijn vader moest ook een keer met een tas vol wapens naar het centrum van de stad en besloot de tram te pakken. Dat was heel dom van hem want plotseling werd de tram stilgezet en stapten er Duitse soldaten in die de mensen gingen controleren. Mijn vader besloot te bluffen en schreeuwde in het Duits dat het schandalig was dat hij gecontroleerd werd terwijl hij op weg was naar het hoofdkantoor. De Ortskommandantur zou daar niet blij mee zou zijn, zei hij. Hij werd niet gecontroleerd en kon gewoon uitstappen. Pffff, kantje boord!”

Hoe is het afgelopen met uw vader?
“Uiteindelijk is mijn vader opgepakt omdat hij in de klas waar hij lesgaf, een foto van de koningin had gehangen. Een dochter van een NSB’er bij hem in de klas heeft hem verraden. Hij werd afgevoerd naar het administratiekantoor in de Terpenstraat, maar heel toevallig werd er net brand gesticht door het verzet op het moment dat hij daar zat. De Duitsers, in paniek door de brand, schreeuwden dat hij weg moest gaan. Toen is hij gewoon de deur uitgelopen, de straat op. Maar daarna moest hij wel onderduiken in Drenthe.”

Archieven: Verhalen

‘’We voeren een hele nacht in een boot over het IJsselmeer’’

‘Wat een gezellig hofje!’, roepen Jette, Isara, Jill en Naoufal van basisschool Het Wespennest als ze het Duindoornplein in Noord oprijden. Riet de Groot woont hier al haar hele leven. Eerst op nummer 10 en nu op nummer 14. ‘Gelukkig hebben wij het interview bij iemand thuis’, zegt Jill, ‘ik vind het altijd zo leuk om te zien hoe iemand woont’. Binnen staan de chipjes en de priklimonade al op tafel. De kinderen steken van wal.

 

Kende u Joodse mensen?
“Mijn vader was half Joods en zag er ook echt Joods uit. De Duitsers hielden hem daarom geregeld op straat aan. Maar mijn moeder was christelijk en daarom lieten ze hem ook weer gaan. Hij hoefde ook geen ster te dragen. Mijn zus, die in de oorlog echt een tiener was, was verliefd op een Joodse jongen in de buurt. Ze zwaaiden vaak naar elkaar. We plaagden haar geregeld als hij vanaf het balkon weer eens naar haar zwaaide. ‘Kijk Jo’, zeiden we dan, ‘daar heb je die jongen weer!’. Op een zomerse middag reden de Duitsers met overvalwagens de straat in om Joden uit hun huizen te halen. Die Joodse jongen stond op het balkon, die wou natuurlijk niet mee. In zijn wanhoop sprong hij van het balkon. Hij schreeuwde het uit van de pijn, maar ze hebben hem gewoon meegesleept, de wagen in. Het gezin is nooit meer teruggekomen, heel triest. Ook een Joodse familie met veel kinderen die hier in de buurt woonde, is weggehaald en nooit meer teruggekeerd.”

Hoe heeft u de Hongerwinter doorstaan?
“Ik heb erg veel honger gehad. Mijn moeder ging op de fiets naar de Beemster om linnengoed te ruilen voor eten. Maar tegen het einde van de oorlog wilden de boeren alleen nog goud. Mijn moeder heeft toen haar trouwring geruild voor aardappelen. Met mijn zus ben ik een keer in hartje winter, met zo’n laag sneeuw, over de draaibrug bij de Buiksloterdijk gegaan op zoek naar voedsel. Links​ ​had je een grote boerderij, met een boer die koeien en heus ook wel eten had. We belden aan, broodmager waren we, maar de boer zei dat hij niks voor ons had. Toen zijn we een stukje verderop naar het huisje van de knecht gegaan. Zijn vrouw had zo’n medelijden met ons dat we een kliekje koude zuurkool kregen, verpakt in een krant. Daar smulden we van. We lieten wel wat over voor mijn broertje Jantje.”

Bent u ook nog in de oorlog weggegaan?
“In 1944 zijn mijn 7-jarige broer Jantje en ik naar Enkhuizen gebracht om aan te sterken. Mensen van onze kerk hadden dat geregeld. We voeren een hele nacht in een boot over het IJsselmeer, met wel dertig kinderen. We lagen op strozakken. Bij Pampus zaten Duitsers, daar ging het licht van de boot uit en moesten we heel stil zijn. Ik maakte steeds mijn ogen nat omdat ik niet in slaap wilde vallen, zo bang was ik dat mijn broertje op onze strozak zou plassen. We werden in het donker aan de kade van Enkhuizen gezet. Bij onze pleegouders kregen we bruine boren met spekvet. Omdat we zo lang zo slecht hadden gegeten, werden we er ziek van. We moesten zelfs naar het ziekenhuis. Een maand bleven we bij onze pleegouders. Mijn broertje huilde aanvankelijk aan een stuk door omdat hij in een ander gezin was ondergebracht. Gelukkig hebben ze het toen zo geregeld dat we samen telkens twee weken bij het ene gezin en daarna twee weken bij het andere gezin konden blijven. Na een maand kwam mijn moeder ons met de fiets halen, dat hele eind… Ze had een koffer achterop gedaan waar we om de beurt op konden zitten. Maar ze was zelf zo uitgeteerd dat ze niet kon fietsen met een kind achterop. Daarom zijn we gaan lopen, ook nog met een omweg omdat er een polder onderwater was gezet. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat waren we onderweg. Bij Broek in Waterland hield mijn moeder een melkboer aan met paard en kar en vroeg of we achterop mochten. Zij fietste met de kar mee. Alleen sloeg het paard op hol. Pas bij Zunderdorp, waar de melkboer moest zijn, was alles weer onder controle. Wij liepen weer verder, in het donker. Doodsbang waren we want het was spertijd. Toen we eindelijk thuis kwamen, zakte mijn moeder door haar benen, zo moe was ze. Maar mijn broertje en ik waren zo blij dat we nog even het dijkje bij ons huis opliepen.”

Archieven: Verhalen

‘’Na een aanzwellend gierend geluid viel door het dak een zware bom’’

Annie Onderwater heeft zich goed voorbereid op het interview met Daan, Emma, Mia en Zonna van basisschool Het Wespennest in Noord. Ze heeft alvast een paar boekjes klaargelegd over de bombardementen in 1943, toen de geallieerden per ongeluk een woonwijk in Noord bombardeerden in plaats van de Fokkerfabriek bij de Distelweg. Ook heeft ze nog de persoonsbewijzen van haar ouders en laat ze voedselbonnen zien waarmee je in de oorlog eten kon kopen. Mevrouw Onderwater blijkt een vlotte verteller met een goed geheugen. De kinderen luisteren aandachtig.

 

Wat weet u nog van het bombardement op de Ritakerk in Noord?
“Op zaterdag 17 juli 1943 werd in de Ritakerk een mis gehouden vanwege het 25-jarig jubileum van de kerk. Het was een echt feest! Ook ik was erbij, in mijn deftige ‘bruidjesjurk’ die ik als katholiek meisje droeg. De kerk was vol. Om een uur of 9 klonk ineens het luchtalarm… De pater verbood de mensen de kerk te verlaten; ze moesten onder de banken kruipen. Na een aanzwellend gierend geluid viel door het dak een zware bom die in de grond onder de kerk ontplofte. Het was op slag donker door een dikke stofwolk. Ik zat gelukkig naast een deur en kon naar buiten vluchten. Ik rende naar ons huis in de Kwartelstraat. Onderweg kwam ik mijn vader tegen en samen zijn we naar een park aan de Adelaarsweg gevlucht, net als veel andere mensen. In onze paniek dachten we dat we daar het veiligst waren. Maar mensen in zo’n panieksituatie doen ook maar wat. We zagen bijvoorbeeld mensen in het Volewijckerpark lopen met kussens op hun hoofd nadat het luchtalarm was afgegaan… Na het bombardement was ik bang voor het luchtalarm en ook voor onweer. Zelfs toen de oorlog allang was afgelopen, schrok ik van een eskader vliegtuigen dat overvloog.“


U heeft nog een keer een bombardement meegemaakt, hoe was dat?

“Toen op een ochtend weer het luchtalarm afging, was ik thuis met mijn moeder en mijn jongere zusje Beppie. Mijn moeder zat nét op de WC en riep dat we snel naar haar moesten, dus ik, Beppie en mijn moeder schuilden samen in de wc die midden in ons huis stond. In de buurt sloegen bommen in en daardoor werden alle ramen uit ons huis geblazen. Scherven vlogen in het rond, maar omdat we op de wc zaten, werden we niet geraakt. Het huis was een tijd onbewoonbaar. Niet alleen zaten er geen ramen meer in, ook de deuren konden niet meer dicht. We hebben zes weken in Den Bosch gewoond bij onze grootouders, daarna konden we weer terug. Ons huis in de Kwartelstraat staat er trouwens nu nog…”


Wat deed uw vader in de oorlog?

“Mijn vader werkte bij Stork, een machinefabriek in Noord, op de plek waar nu de Jumbo Foodmarkt zit. In de fabriek waar mijn vader werkte, werden machines gemaakt om flessen te spoelen, zoals melkflessen voor de melkfabriek. De Duitsers hielden er wel eens razzia’s. Dan zochten ze mannen die in de juiste leeftijdscategorie vielen, om ze in Duitsland voor de Duitsers te laten werken. Mijn vader bleef dat lot bespaard omdat Stork in zijn persoonsbewijs de cijfers van zijn geboortejaar stiekem had aangepast zodat het leek of hij geboren was in 1903 in plaats van in 1906.  Daarmee was hij volgens de Duitse regels te oud om te werken in Duitsland.”

Archieven: Verhalen

‘Hongergevoel is te vergelijken met vasten, ja’

We ontmoeten Edith in de school, want dit is ook haar school geweest. Vlak voor de oorlog zat zij namelijk op de Hoofdwegschool, toen samen met de Corantijnschool twee scholen in hetzelfde gebouw. We lopen met haar een rondje door de school en vervolgens gaat aan de overkant in het buurtcafé het gesprek verder onder het genot van een glaasje chocomel.

Brandeisfotografie.nl

Hoe was het hier op school?
We hadden hele grote klassen met soms wel 48 kinderen. Dus iedereen moest heel braaf zijn en goed stil zitten. Dat was voor mij een beetje moeilijk, want ik kon niet zo goed stil zitten. Als je wat gedaan had, dan moest je bij de hoofdmeester komen. Die zat toen ook al op de eerste verdieping. En als je goed je best had gedaan, dan mocht je een schoolplaat uitzoeken. Rennen op de trap mocht absoluut niet. Wij moesten netjes op de maat van de stok de trap af. Ik deed wel eens belletje trek, maar voor de rest zal ik wel een hele brave leerling geweest zijn. Er waren ook momenten waar we om konden lachen. De juf ging altijd met haar billen tegen de kachel aanstaan als het koud was. Een keer liep ze weer naar voren en stond haar rok omhoog. Toen zag iedereen dus haar onderbroek.

Hoe zag de buurt eruit tijdens de oorlog?
Waar wij woonden, was toen de rand van de stad, bij de weilanden van Dirk van den Broek. Dan zagen we de vliegtuigen overvliegen. Als het luchtalarm ging, zaten we met samen met de buren op de overloop. Ik vond dat eigenlijk nog best wel gezellig. Ik kan me niet herinneren dat ik bang was, ik wist niet zo goed wat angst was. Mijn zus was drie jaar ouder, die heeft dat heel anders ervaren. Ik had een fiets, eerst met blokken op de trappers, later met houten banden. Dat maakte een lawaai! Je moest wel voorzichtig zijn, want de Duitsers konden je zomaar aanhouden en je fiets inpikken. Ik kreeg eerst ook nog wel wat zakgeld. Dan ging ik met mijn vriendin naar de Jan Evertsenstraat, daar verkochten ze klop-op. Dat leek op slagroom, maar dat was het niet.
Alles was op de bon en we hadden honger. De Hongerwinter was een hele moeilijke tijd voor ouders. Als je in bed ligt en denkt: ik zou nog wel wat lusten, maar dat is er dan niet. En dat dan elke dag. Het lijkt eigenlijk wel een beetje op vasten, of op de Ramadan. Daar is het goed mee te vergelijken, ja.

Had u ook Joodse vriendinnetjes?
Inge woonde bij mij  in de straat, een paar huizen verderop. Wij waren even oud. We liepen altijd samen naar school. Mijn moeder had een keer van een oude jas van haar een nieuwe jas voor mij gemaakt. Omdat ze zwart saai vond voor een kind, heeft ze rode stukken erin gezet. Inge zei tegen mij: ik speel niet meer met jou, je lijkt wel een NSB-kind. Dat vond ik zo erg dat mijn moeder de rode stukken er weer af moest halen. Inge was joods, maar daar kwam ik eigenlijk pas achter toen ze naar een andere school moest. Toen zag ik haar niet elke dag meer, dus ik wist ook niet dat ze weggehaald was. Ik woonde niet in een buurt waar veel mensen weggehaald zijn. Mijn moeder had gezien dat de ramen van Inge’s familie waren dicht getimmerd en vertelde mij dat Inge weg was. Wat er met haar gebeurd is, hoorde ik pas na de oorlog. Ze is met haar gezin vergast.

Edith besluit dat oorlog helaas nog lang niet afgelopen is. En daar weten de kinderen ook alles van. 

Archieven: Verhalen

‘ Als er aangebeld werd, kon ik zo in dat gat glijden’

Ab Kool en zijn vrouw Ali (beiden 90 jaar) wonen al hun hele leven in deze buurt. Het is vanaf de Corantijnschool niet ver lopen naar  hun huis aan de Orteliuskade. Maar in de regen is dat geen pretje. “Zijn jullie erg nat? Want dan hang ik jullie wel even aan de waslijn,” zegt Ali. Ab Kool is goed voorbereid en er komt meteen een echte krant uit 1940 op tafel.

Wat heeft u meegemaakt de oorlog?
Omdat in Duitsland alle mannen naar het front moesten om oorlog te voeren, werden in andere landen mannen opgeroepen om in de fabrieken te gaan werken. Een paar van mijn ooms moesten daarheen, mijn vader had een vrijstelling. Aan het eind van de oorlog had ik ook de leeftijd bereikt dat ik daar moest gaan werken. Ik dacht: dat ga ik maar even niet doen, hè. Ik heb een luik naast mijn bed gemaakt met een kleed er half overheen. Als er dan aangebeld werd, kon ik in dat gat glijden. Ik mocht niet op straat, want dan kon ik aangehouden worden. De NSB hielp ook mee zoeken naar onderduikers. Bij Ali zijn ze ook thuis aan de Orteliusstraat geweest en hebben ze onder de bedden gekeken. Als ze je vonden, moest je de gevangenis in of nog erger. Ik ben nooit gepakt.

Heeft u bombardementen gezien?
Hier in het pand is een bom dwars door de verdiepingen gevallen, maar niet ontploft. Het heeft zelfs een kinderbedje geraakt, maar gelukkig is er niemand gewond geraakt. Ik weet eigenlijk niet of die bom er nog steeds ligt nu. Vanaf de grond werd er op vliegtuigen geschoten, dan zag je schijnwerpers en zoeklichten. Als er geschoten was, dan gingen de jongens op zoek naar scherven. Soms waren die nog gloeiend heet. Ik heb nog altijd een stuk scherf bewaard.

En inderdaad, zorgvuldig in een doek gewikkeld, komt daar een echte scherf tevoorschijn. Iedereen krijgt het even in handen. “Zo dat is zwaar, als je dat op je kop krijgt.” Ondertussen komt Ali binnen met koekjes en pakjes appelsap. “Voor dat je verder gaat met je verhaal ga ik eerst even de kinderen voeden hoor.”

Hoe was de Hongerwinter?
Mijn vader had altijd wat trucjes om aan eten te komen. Hij had wat boter mee gekregen, maar op het Centraal Station was er controle. Hij heeft toen aan een Duitse soldaat gevraagd of hij kon helpen met zijn koffers. Toen ze hem wilde controleren, zei de soldaat: ‘Nee, hij hoort bij mij’ en is toen samen met hem naar buiten gelopen. Overal waren bonnen voor. Dan kreeg je bijvoorbeeld een half brood per week, dat is een boterham per dag. Maar dat werd hoe langer, hoe minder en op het laatst was er helemaal niets meer. Mensen probeerden overal eten vandaan te halen. Ze gingen naar de boeren om spullen te ruilen voor eten, want geld was eigenlijk niets meer waard. Soms stond er een soldaat op de brug en moest je al het eten inleveren. Die boeren waren ook strafbaar, dus je moest zeggen waar je het gehaald had. Dan deed je maar alsof je dat niet meer wist.
Je kon ook naar de gaarkeuken, dan kreeg je een schep eten. Daar zat vaak van alles in, soms ook maden. Maar je at het, want je had honger. Soms stond je al vanaf zes uur ‘s ochtends uur in de rij en kreeg je nog niks. Er zijn toen nog zoveel mensen dood gegaan dat ze niet eens meer begraven konden worden. Toen we bevrijd werden door de Canadezen waren we dan ook zo blij. Overal hing de vlag uit en we sprongen op auto’s. Na de oorlog was je weer vrij, de druk was eraf.

We nemen afscheid van Ab en Ali en dan volgt het voor hun traditionele uitzwaaimoment. Het interview was voor de kinderen een reis terug in de tijd met oude kranten, foto’s van de Hongerwinter en rare auto’s van Canadezen en zelfs een echte granaatscherf. Ze krijgen van Ab zelfs echte voedselbonnen uit de oorlog mee!

Brandeisfotografie.nl

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892