Archieven: Verhalen

‘Als we wilden zwemmen, moest er altijd een militair mee’

Rens, Binc, Tiebe en Jasmijn van het Vox College interviewen Jeanette van der Stelt.  Zij is in 1943 geboren in Zwolle en in 1948 is mevrouw van der Stelt naar Indonesië gegaan.  Op de Nieuwdammerdijk in Amsterdam worden de leerlingen welkom geheten met limonade en koekjes. Op tafel staan specerijen uit Indonesië. Ook oude boeken met foto’s van de stad en het huis waar ze vroeger woonde.

Wat was de reden dat uw familie naar Indonesië vertrok?
‘Toen ik pas 5 jaar oud was ging ik vanuit Rotterdam met de boot naar Indonesië. We gingen er heen omdat mijn ouders daar graag wilden wonen. Mijn vader had een contract gekregen als leraar in Indonesië voor vijf jaar. Ik herinner me niet veel van de reis omdat ik de hele tijd in de crèche aan boord zat. We reisden met bijna het hele gezin, want mijn vader was al in Indonesië om een huis te zoeken voor ons. Mijn kleine broertje, ik, mijn oudere broer en zus. We woonden de eerste vijf jaar in de stad Malang. Er was een lerarentekort waardoor mijn vader en moeder daar docenten werden. De Indonesische kinderen kregen les alsof ze in Nederland woonden, omdat de Nederlanders toen in Indonesië de baas waren. Later was er oorlog in Indonesië tussen de Indonesische vrijheid strijders en Nederland. Daarom mochten ik en mijn broertje niet van het erf af. Het was daar best gevaarlijk, dus als we wilden zwemmen, moest er altijd een militair mee. Je hoorde in onze straat vaak ook schoten, waardoor ik nog steeds schrik van harde knallen met Oud en Nieuw.’

Wanneer ging u weer terug naar Nederland?
‘Toen ik bijna tien werd gingen we terug naar Nederland. We wilden niet weg, maar moesten weg, omdat mijn vader’s contract was verlopen.  Mijn broertje en ik gingen bij onze oom en tante wonen, want we hadden geen huis in Holland. En daar moest ik erg wennen, want zij waren gelovig en we moesten dus twee keer in de week naar de kerk. Ik heb daar twee jaar gewoond, want daarna hadden mijn ouders weer een huis. Ook moest ik van school moest veranderen, maar eindelijk konden we met het hele gezin weer bij elkaar wonen. Ik heb drie jaar in Nederland gewoond, dus het duurde niet lang voordat ik wéér naar een nieuwe school moest. Mijn vader kreeg opnieuw een contract in Indonesië en volgde nogmaals zijn hart. Mijn zus ging niet mee. Ze was 18 jaar en klaar met haar middelbare school. Ik weet nog heel goed hoe mijn zus en mijn oom en tante, ons op de kade stonden uit te zwaaien Na vier lange weken, kwamen we dan eindelijk aan in het mooie Indonesië.

De tweede keer gingen we weer voor vijf jaar. We woonden in Bandung. Daar leerden we Kees kennen, een aapje van een rubberplantage waar we op vakantie waren. Hij was net vier dagen oud. De moeder was geschrokken en had het aapje per ongeluk laten vallen uit de rubberboom. Aangezien iedereen daar in de buurt een aapje had, mochten we hem houden. Hij kwam mee in een vogelhokje naar de stad. Het waren hele goede waakdieren. We hebben hem melk gevoed met een pipetje en hij is gezond en groot geworden. Hij woonde in de tuin bij ons thuis, ik nam hem vaak met mij mee op mijn schouder. Alle kinderen keken mij dan aan. Kees had namelijk een lange staart. Bij tamme apen knipten ze die af, maar bij Kees niet. Het allerlekkerste vond hij suiker. Hij wist altijd de pot te vinden en at dan een hele hand vol. We hadden een  Cherry boom, een tropische boom met besjes eraan; Kees propte zijn wangen er helemaal mee vol. Eens in de maand mocht hij in de teil, dan mocht hij zwemmen. Uiteindelijk moesten wij weer vertrekken uit Indonesië, maar deze keer door een oorlog. We gingen eerder terug naar Nederland en lieten Kees achter. Mijn vader bleef nog daar, omdat hij zijn contract moest afmaken.’

In mijn Buurt Koloniale Sporen Jeanette 13-10-2023
In mijn Buurt Koloniale Sporen Jeanette 13-10-2023

 

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn vrienden hebben toen gezegd: ‘als hij niet mag, dan gaan wij ook niet naar binnen’

Lily, Lyse,Manuel en Najimi van het Metropolis Lyceum/Vox College in Amsterdam-Noord interviewen Waldy Neijhorst, 73 jaar oud. Hij is geboren op Curaçao en is daar tot z’n 13e gebleven, ging daarna naar Suriname. Meneer Neijhorst werkt nog steeds, omdat hij een missie heeft in zijn werk als therapeut. Vooral met jongens en vaders en  jongens die het moeilijk hebben.

Hoe was uw jeugd in Curaçao?
‘Je hebt een goede jeugd als je jong bent en je ouders om je heen hebt. Je kunt doen wat je leuk vindt. Pas wanneer je ouder wordt ga je verschillen zien en keuzes maken. Ik had een machtig leven. Ik ben op Curaçao  geboren mijn vader en moeder zijn Surinaams. Ik ben op mijn 13e naar Suriname gegaan Op Curaçao mocht ik niet buiten spelen; ik mocht alleen op een stukje terrein blijven. In Suriname mocht ik wel naar buiten. Ik had mazzel dat ik veel sportte; ik basketbalde en ik was er erg goed in. Ook kreeg ik een beurs en ging sport studeren, zat ook in een basketbalteam in Leiden en Amsterdam.’

Hoe vond u het toen u naar Nederland kwam?
‘Ik vond het heel spannend en het was heel anders dan Suriname. Je kon worden wat je wil zolang je maar heel hard je best deed en er was veel minder werkloosheid. Het eten was ook anders en het weer ook. Ik had ook een boodschap meegekregen van mijn moeder dat Nederlanders niet douchen; dat zit nog steeds in mijn hoofd. In Curaçao is het weer heel tropisch en zweet je veel, ik douchte twee keer per dag, maar in Nederland was het heel anders zonder dat tropische weer.’

Bent u in Nederland wel eens gediscrimineerd?
‘Ik was met mijn witte vrienden in Haarlem we gingen naar een club toe. Toen we daar voor de deur stonden mochten zij naar binnen en ik niet. Dat was de eerste keer dat ik daarmee geconfronteerd werd. Mijn vrienden hebben toen gezegd: ‘als hij niet mag, dan gaan wij ook niet naar binnen’ en ik ben sindsdien nooit meer naar een club gegaan; het is me altijd bij gebleven. Ik moest van mijn  moeder vrienden maken met witte mensen, zodat mijn carrière iets makkelijker ging en zodat ik met meer verschillende groepen meeging. Maar nu met het digitale leven kan je thuis zitten en je hebt de hele wereld in je woonkamer. Toen ik jonger was  had je dat niet, dus je hebt de juiste mensen nodig die je levenservaringen geven of om de  juiste informatie mee te delen.’

Wat voor verschillen zijn er tussen Suriname en Nederland?
‘Wat anders was en bijzonder, was dat in Suriname  niet alles  luxe was en in Nederland wel. In Nederland kan je een frikandel of een gehaktbal uit een muur halen en in Suriname had je dat niet.’

 

Archieven: Verhalen

‘Toen wij aankwamen wilden wij over onze tijd in Indië praten, maar dat werd niet geaccepteerd’

Jayden, Lotte, Sam en Samson van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord interviewen Willy Glorius. Mevrouw Glorius is 93 jaar oud. Ze is geboren in Nederlands -Indië. Ze was 17 jaar toen ze naar Nederland kwam en was 12 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woont nu in Amsterdam-Noord.

Wat heeft u meegekregen van het vertrek naar Nederland?
‘We moesten weg en je mocht niet veel meenemen en we hadden natuurlijk ook niet veel. Ik heb 3 ½  jaar in het Jappenkamp gezeten, dus dan heb je ook niet veel meer. We hadden maar één klein plekje.  Met mijn moeder sliep ik in een ledikanten bed en dat was alles wat we hadden. De woonkamer en de slaapkamer. In het kamp moesten we iedere keer iets inleveren, dus op het laatste had je niks meer over. Eten moesten we zo lang mogelijk zelf maar zien klaar te maken, voordat er eten kwam via de gaarkeuken. Dat betekende dat alles van hout opgebrand werd; tafels, stoelen, deuren, ramen. Dus we zaten in een huis zonder ramen en deuren. We hadden net onze koffers gepakt, maar net voordat we weg wilden gaan, brak er een brand uit in een loods in de haven. Gelukkig was de boot net geladen met onze koffers met kleding. De boot kon de haven uit, maar alles wat nog in de loodsen lag, wat ook mee mocht, dat was verbrand. Daardoor hadden wij een uitstel van drie dagen. Geen luxe reis was het, want wij sliepen in de ruimen van een transportschip.’

Hoe vond u het om weer voor de eerste keer in Nederland te komen toen u van Indonesië naar Nederland ging?
Toen ik naar Nederland onderweg was, was mijn zuster al in Nederland. Zei vertelde ons allemaal verhalen over hoe het hier was in Nederland en dat de oorlog net was afgelopen. Toen wij aankwamen wilden wij over onze tijd in Indië praten, maar dat werd niet geaccepteerd. Zij hadden ergere tijden meegemaakt, dus toen hielden we onze mond maar. Daarom praten de meeste Indische mensen niet met anderen, omdat dat nooit geaccepteerd werd. Wij waren tijdelijk in huis bij een zuster van mij uit Arnhem, want mijn vader moest werk zoeken hier in Nederland
Wij kwamen in het voorjaar aan en dat was een bijzondere dag, want het was gewoon warm voor Nederlandse begrippen, maar dat wisten wij natuurlijk niet. Dus wij dachten als het altijd zo is, valt het wel mee. Dat was in  1947.’

U staat in een boek, kunt u daar iets meer over vertellen?
‘Ik sta in een boek met allemaal interviews. Hier had ik mijn verhaal in verteld over mijn verleden. We moesten vreselijke dingen doen. We hebben ook eens drie dagen moeten staan. Daar heb ik dus over verteld in het boek.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Als we Surinaams spraken, kregen we een klap met een liniaal op onze hand’

Asli, Lucia, Sam en Joshua van het Vox College in Amsterdam-Noord gaan Lucia de Bouva interviewen. Zij is geboren in Suriname en is nu 75 jaar.
Het gesprek vindt plaats in de OBA, de bibliotheek, waar mevrouw Lucia gezellig met andere dames aan het handwerken is geweest.

Hoe was uw schooltijd?
‘Op school moest je goed opletten. Je moest Nederlands praten en geen Surinaams. Soms kregen we een kleurplaat. Een plaat waar sneeuw, molens en tulpen op te zien waren. Allemaal Nederlandse dingen. We leerden geen Surinaams. Als we Surinaams spraken, kregen we een klap met een liniaal op onze hand. We wilde dat natuurlijk niet, dus we letten goed op en deden goed mee. En als we uit waren mochten we naar huis.
Na schooltijd moesten we gelijk ons uniform uitdoen. Toen we nog klein waren moesten we eerst even slapen, een uurtje of twee. Als ik wakker werd, moest ik gelijk mijn huiswerk maken. Was ik dan klaar, vroeg ik aan mijn ouders of ik mocht buitenspelen, want als zij sliepen, mocht ik al helemaal niet meer naar buiten. Dat was gevaarlijk. We hadden veel respect voor onze ouders, want als je dat niet zou hebben, had dat grote gevolgen. Tegen zes uur moesten we ons terrein opruimen. Dan moesten we ons ‘netjes maken’ voor het avondeten.

 Wat was de reden van uw vertrek naar Nederland?
Als je door wilde studeren om later een goed beroep te krijgen, moest je naar Nederland om daar te studeren. Dit kon niet iedereen. Alleen de leerlingen die goed hun best deden op school en die ook goeie cijfers hadden, mochten naar Nederland. We moesten in Nederland onze school afmaken, omdat dat in Suriname niet kon. Het was niet heel moeilijk, want we spraken al vloeiend Nederlands, omdat we in Suriname ook alleen Nederlands mochten praten.’

 Was het leven heel anders in Nederland?
‘Toen we eenmaal in Nederland aankwamen, waren er veel dingen anders voor ons. In Suriname was het normaal om een groot gezin te hebben en je kamer te delen met meerdere broers of zussen. De jongens en meisjes sliepen wel gescheiden. In Nederland bestond het gemiddelde gezin uit één of twee kinderen. Het beste voor ons was, dat we hier  allemaal onze eigen kamer kregen! De buurt in Nederland was erg gezellig, maar wij werden nog wel gediscrimineerd. Ook konden we in Nederland voor het eerst een bijbaantje nemen. Geld bijverdienen en sparen om nieuw speelgoed te kopen bijvoorbeeld.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik voel me een mix van culturen’

Mees, Nilou, Amanda en Faisal van het Vox College in Amsterdam-Noord interviewen Romeo Hoost, geboren in Suriname en als baby van 2 maanden naar Curaçao gegaan, waar meneer Hoost is opgegroeid.  Hij heeft ook nog in Suriname gewoond en is uiteindelijk naar Nederland gegaan. ‘Ik voel me een mix van culturen’

Hoe was het om op te groeien in een koloniale samenleving?
Op Curaçao woonden de Nederlanders in dorpen die helemaal werden afgezet met draadwerk. Je kon er niet in en als je een afspraak had, dan moest je je melden bij een portier. Die belde met de boodschap: ‘Romeo Hoost meldt zich aan voor u.’ Daar heb ik echt geleerd wat apartheid betekent; het was gewoon racisme, mensen hadden andere rechten dan ik.’

Hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik ging vaak op vakantie naar Suriname. Ooit moest ik voor mijn werk naar Nederland, naar een congres. Toen ik in Nederland was, vonden in Suriname de decembermoorden plaats. Daardoor kon ik niet terug naar Suriname. Ik was van plan om maar twee weken in Nederland te blijven en had geen warme kleren. Ik wilde ook geen jas kopen, ik was heel principieel. Maar uiteindelijk ben ik in Nederland gebleven.’

Wat merkt u van het koloniale verleden in de Nederlandse samenleving nu?
Ik merk in Nederland wel veel van het slavernijverleden. Bijvoorbeeld dat er veel boeken worden geschreven over het slavernijverleden, en feestdagen worden uitgebreid gevierd zoals Keti koti. Maar ook bij gebouwen en huizen, vooral hier in Amsterdam, zie je dat die op het slavernijverleden gebaseerd zijn.

Wat vindt u belangrijk dat jongeren over deze geschiedenis leren?
‘Ik vind het belangrijk dat jongeren alles over deze geschiedenis leren. Maar vooral over het slavernij- en het migratieverleden van de Hindoestanen.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Je past je aan en probeert zoveel mogelijk te genieten’

 

Mick, JD, Rosanne en Mandy van het Vox college  in Amsterdam-Noord  interviewen André Antonius. Hij is in 1938 in Paramaribo geboren. Meneer Antonius vertelt leuke, maar soms ook wat minder leuke dingen en de leerlingen vinden het behalve leerzaam ook supergezellig met meneer Antonius!

Hoe was het in uw jeugd?
‘Als kind vond ik het leuk in Paramaribo waar ik ben opgegroeid. Ik ben daar geboren in 1938. Ik heb daar op school gezeten, eerst op de kleuterschool en toen de lagere school. Het was  daar heel leuk, maar ze waren ook streng. Je mocht niet rennen, den werd je aan je oor getrokken. Ik ben naar Curaçao gegaan toen ik zeven jaar was. Later ben ik weer terug naar Suriname gegaan toen ik 14 jaar was. Daar heb ik mijn middelbare school afgemaakt. We zijn helemaal Nederlands opgevoed.’

Kunt u iets over uw achtergrond vertellen?
‘Mijn overgrootvader kwam uit China als contractarbeider, hij moest op een suikerplantage werken. Die contractarbeiders waren jonge mannen die geen vrouwen mee mochten nemen. Die gingen dus met de zwarte vrouwen, want daar waren er genoeg van. Hij kreeg ook een zwarte vrouw, een vrijgekomen slavin want het was 1843, die vrouw was al vrijgekocht. Dat kostte toen vijfhonderd gulden of meer. Iets over de geschiedenis; zij die hebben gevochten voor hun vrijheid, de totslaafgemaakte mensen, die wilden geen slaaf zijn. Zij werden ‘brandstichters’ genoemd, nooit ‘vrijheidsstrijders’. Criminelen werd er gezegd.  Dat hebben we geleerd. Niet van onze ouders, maar op school. Hoe kan dat? We gingen dat zelf onderzoeken en toen kwamen we erachter dat het vrijheidsstrijders waren.
Ik ben dus van Chinese en zwarte afkomst, verder ook een beetje wit Joods.  En in Suriname had je problemen, want de belangrijkste groep waren witte mensen, die waren de baas. Hoe lichter je was, hoe meer kans je had om te werken bij de overheid en hoe donkerder je was hoe minder kans je had. Dat zijn heel pijnlijke dingen geweest voor veel mensen toen.’

Wat  was de achtergrond van uw komst naar Nederland?
 ‘Ik ben naar dit land gekomen omdat ik een studiebeurs kreeg op psychologie te studeren. Als je in Suriname blijft, dan blijf je dom werd er gezegd. Je moet naar Holland, maar hier zeiden sommige mensen: ‘wat kom je hier doen?’ Ik ben naar Holland gekomen in 1961 en ben hier psychologie gaan studeren bij universiteit van Utrecht. Eigenlijk was het plan om te gaan studeren en daarna terug naar Suriname te gaan.’

Moest u erg wennen in Nederland?
‘We reisden met een boot naar Nederland, een overtocht die zeventien dagen duurde. Na aankomst probeerde ik zoveel mogelijk mee te doen aan dingen die hier leuk zijn, zoals wandelen, schaatsen, fietsen en leuke plekken bezoeken. Je past je aan en probeert zoveel mogelijk te genieten.In Suriname leerde ik niks over Nederland, wel over de Geuzen en de Tachtigjarige Oorlog. De Rijn komt in Lobith ons land binnen. We woonden in Suriname, maar Nederland beschouwden we als ‘ons land’. Ik leerde niks over Suriname toen ik daar was. Ik moest allemaal dingen over Nederland leren. De omgeving in Suriname en de omgeving in Nederland zijn heel anders en dat gold ook voor het weer.’

Hoe zag uw leven er in Nederland later uit?
Toen ik hier in Holland was, waren we maar met een klein groepje.  Ik heb in het onderwijs gezeten, ben ook directeur geweest. Uiteindelijk ben ik niet teruggegaan, want ik heb hier kinderen gekregen. Wel zijn we bijna elk jaar met vakantie teruggegaan. Mijn vrouw is Hollands en zij wilde daar niet wonen. Ook mijn kinderen waren hier, dus ik had die verantwoordelijkheid.’

 

Archieven: Verhalen

Tijdens de onderhandelingen over de onafhankelijkheid van Indonesië werd afgesproken dat de Molukken een onafhankelijke republiek zouden worden’

Jasmijn, Noah en Gideon van het Vox College interviewen Coba Tanasale in  Verzorgingscentrum het Schouw. Mevrouw Tanasale heeft een tas met ‘herinneringen’ meegenomen. Bijzonder is het document dat laat zien, dat haar opa ooit burgemeester was.

Kunt u iets over uw achtergrond vertellen?
Ik ben niet geboren op de Molukken, maar in Limburg in 1953. Mijn ouders zussen en broers wel. Ik ben het jongste kind uit een gezin van vijf en ik ben als enige in Limburg geboren. Tijdens de onderhandelingen over de onafhankelijkheid van Indonesië werd afgesproken dat de Molukken een onafhankelijke republiek zouden worden. De Molukse soldaten naar Nederland verhuizen. Dit zou tijdelijk zijn, maar uiteindelijk moest mijn familie in 1950 naar Nederland vertrekken. Op bevel, dat ging niet vrijwillig. Het is heel kwalijk dat deze afspraak niet is nagekomen en dat Nederland ons niet heeft geholpen. Waarom niet? Met die vraag ben ik opgegroeid en die vraag stel ik nog steeds. Rutte heeft wel excuses gemaakt, maar niet aan de Molukkers. Of ik dat erg vond? Ja, heel erg omdat ik heb gezien hoe zwaar mijn ouders het hebben gehad in die beginjaren. Ze moesten werken. Mijn moeder bij de boer en als meisje van tien moest ik het huis aan kant maken en voor eten zorgen. Je moest dus heel snel volwassen worden. De kinderen in het kamp hielpen elkaar, zodat ze dan ook samen konden spelen. Mijn vader zat vroeger bij het KNIL, het Koninklijk Nederlands Indisch leger; hij vocht daar voor de Nederlanders. Vroeger merkte je ook dat hij veel heftige dingen had meegemaakt, hij schreeuwde soms in zijn slaap omdat hij dan nachtmerries had. Mijn opa was burgermeester van een van de Molukse dorpen in Nederland. Ik had het heel leuk in het kamp maar toen ik daarna naar buiten ging, de wijken in, vond ik dat niet zo leuk.’  

Wat vond U het leukste aan de Molukken?
‘Wat ik het leukste vond aan de Molukken is denk ik het weer, het landschap, de zee en het strand. De sfeer van het land gewoon.’

Wat deed u in uw vrije tijd als kind?’
‘We hadden touw en een bal. Dus gingen we touwtjespringen en voetballen, dat was het wel ongeveer. Later konden we ook volleyballen en badminton spelen, daar werden we heel goed in. Als ik nu naar m’n kleindochter kijk, wordt ze helemaal overspoeld met speelgoed. Maar als ik haar dan een touw geef, kan ze daar uren mee spelen, net als met een lege doos. Dus dan denk ik; al dat speelgoed, zonde van het geld. Koop niet te veel speelgoed voor je kinderen, dan weten ze niet wat ze moeten kiezen.
We zingen altijd en ik ken zo veel liedjes. Het mooiste vind ik dat de jongens van ons kamp een liedje hadden ingestudeerd en ze hebben opgetreden in de show van Mies Bouwman met het nummer ‘you’re the reason why’. Dat hadden ze zelf gecomponeerd. Wij zongen altijd, we dansten altijd, we waren heel druk met muziek. Later bij mij thuis stond er dan ook een piano. Mijn zonen musiceren, maar ik had daar geen tijd voor omdat ik altijd druk was met ze naar school brengen, werk en dat soort dingen. Maar nu ben ik eindelijk ná m’n 65ste pianoles gaan nemen.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Wat ik nog wel heb meegemaakt, was een soort apartheidssysteem’

Emma, Krijn, Rayan en Appelonia van het Vox College hebben Felix Goei geïnterviewd. Meneer Goei is in 1954 geboren in Nederland, maar heeft in zijn jeugd enkele jaren in Indië gewoond.

Hoe was het leven daar?
Toen ik zes was ging ik naar Indië en dat was best heftig. Het rook slecht en het was vies, er waren kleine tentjes. Eerst woonde ik in een buitenwijk, pas later kregen we een koloniaal huis.  In Indië was de wc eigenlijk een bak water, er was geen wc-papier en douchen deed je ook met een bak water. De eerste paar jaar was ik erg ziek, ik was toen erg op mezelf. Ik las veel boeken in die tijd.

Hoe was het om op te groeien in een koloniale samenleving?
‘Mijn ouders hebben meer van de koloniale samenleving meegemaakt. Zij waren een mix van Chinees en Indisch en mochten eerst niet naar Nederlandse scholen. Wat ik nog wel heb meegemaakt, was een soort apartheidssysteem. Je had Etnische Chinezen die vielen een beetje tussen de Indische mensen en witte mensen. Een samenleving in verschillende lagen. Ja, een soort klassenmaatschappij. Mijn ouders hebben dat dus meegemaakt. Bepaalde groepen werden verschillend behandeld. Ze werden uiteindelijk gelijkgesteld en mochten naar een Nederlandse school. Chinese namen zijn best wel lastig, dus het was makkelijker om iemand Job, Evie of Ellie te noemen. Dus je naam werd veranderd. Mijn vader kreeg de naam Rudy en mijn moeder de bijnaam die ze als kind ook al had;  Poppy.’

 Bent u teruggegaan naar Indië?
‘Van mijn zesde tot mijn dertiende was ik daar met mijn ouders, dus ik had geen keus. Later ben ik daar wel met vakantie geweest. Dat was voor mij wel heel bewust, ik wilde langs plekken waar ik had gewoond en naar plekken waar ik verbinding mee had. Ik ben er best vaak op vakantie geweest, toen ik jong was, een keer met mijn ouders en later zelfstandig. Heel bewust ging ik terug naar dat stukje van mijn wortels. Ook ben ik naar China geweest, naar Taiwan en Singapore. Ook daar heeft mijn familie wortels.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

 

 

Archieven: Verhalen

‘De piloten probeerden soms nog te vluchten, maar vaak waren ze ook dood’

Nikki, Lexx, Younes en Mikai van de Twiskeschool fietsen naar het huis waar Aartje Klein woont. Ze heeft de koekjes en chocolaatjes al klaarstaan. Mevrouw Klein is geboren in 1933 in een klein dorpje Emst, op de Veluwe in de provincie Gelderland. Ze had twee broertjes en één zusje. Ze waren niet heel rijk en woonden in een klein boerderijtje waar haar vader en had een paar koeien en wat kippen had. Er was nog geen elektriciteit en ook geen stromend water. Water kwam uit de pomp. De wc was in een ton met een deksel erop met een gat erin. Slapen deden ze in een bedstee.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog begon?
‘Er vlogen ineens een hele hoop vliegtuigen over ons dorp. Ik weet het nog heel goed. Ik speelde buiten en was toen zes jaar oud. Ik wist nog niks over de oorlog. Mijn vader stond verderop met een buurman te praten en ik hoorde hem zeggen; ‘zo, nu zijn wij aan de beurt’. Zij wisten het natuurlijk wel. Mijn vader had ook een radio, als één van de weinigen in de buurt. Daar kwam iedereen naar luisteren.’

Waar ging u naar school in de oorlog?
‘De eerste twee jaar kon ik nog gewoon naar school. Maar al die Duitse soldaten moesten ook ergens slapen en eten en daar gebruikten ze onze school voor. Soms kregen we toen nog wel les in een kolenschuur of in restaurants, in een kerkgebouw of bij mensen in huis. Als ik dan langs onze oude school liep, zag ik daar al die Duitse soldaten over ons schoolplein marcheren en oefeningen doen. Daar bleven we dan wel geboeid naar kijken. Ze deden ons natuurlijk geen kwaad. Maar ik heb in de oorlog dus niet zo veel school gehad.’

Heeft u gezien dat er vliegtuigen neerstortten?
‘Ik woonde in een bosrijke omgeving op de Veluwe. Bij ons in de buurt zijn verschillende vliegtuigen neergestort. Ook op een boerderij. Of op de straat. Dat was heel eng. Ze werden uit de lucht geschoten door de Duitsers. De vliegtuigen maakten dan een heel naar geluid. Dan gingen ze ‘loeien’; zo heet dat. En dan wist je; ‘oh nee er komt er weer één!’ De piloten probeerden soms nog te vluchten, maar vaak waren ze ook dood. Of ze werden opgepakt door de Duitsers. Het was ook wel een beetje sensatie als er weer eentje was neergestort. Ik ben één keer gaan kijken in het bos. Het gebeurde ook wel eens midden in de nacht. Mijn vader heeft toen samen met mijn oom die naast ons woonde, een schuilkelder onder de grond gegraven. Tussen de twee huizen in. Als dan de vliegtuigen ’s nachts overvlogen werden we wakker gemaakt en moesten we in die schuilkelder zitten, totdat het voorbij was.’

Kende u ook Joodse mensen?
‘Er woonden bij ons niet zo heel veel Joodse mensen. Ik heb zelf geen Joodse mensen gekend, maar mijn ouders wel. Mijn vader was een keer op het dorp om een boodschap te doen en toen werden die mensen opgehaald van huis. Het was een ouder stel, we hebben ze nooit meer terug gezien. In Epe woonde ook Aart van Vemde. Hij zat in het verzet en werd ook gezocht door de Duitsers. Hij had diep in het bos een ondergrondse hut gebouwd. Hij woonde daar, met plek voor wel tien onderduikers. Joodse mensen of andere onderduikers uit het verzet. Iedere avond kwam hij bij ons melk halen voor die mensen en dan verdween hij samen met mijn vader naar de hooizolder. Daar luisterden ze dan stiekem naar de radio naar het nieuws.’

 Had u ook honger in de Hongerwinter?
‘Nee wij hadden geen honger omdat mijn vader een boerderij had. Wij hadden melk en er was rogge om roggebrood te maken. We hadden kippen en in de oorlog hebben we ook een varken geslacht, zodat we nog wat vlees hadden. Er kwamen bij ons heel veel mensen uit de grote steden om eten vragen. Vaak namen ze dan beddengoed of zilver mee om te ruilen voor eten. Ze hoefden bij ons niks te ruilen, dat wilden mijn ouders niet. Ze bleven dan slapen op de hooizolder, want slaapplaatsen hadden we niet. En ze kregen natuurlijk gewoon eten.’

 

Archieven: Verhalen

‘In Nederland werd altijd gezegd dat we de mensen in Indië hebben uitgebuit’

Lucie Visser werd in 1932 in voormalig Nederlands-Indië geboren. Aan Dylan, Jaedeline, Evelyn en Yske van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid vertelt ze over haar jeugd. Haar ouders waren Nederlands, maar woonden op Java. Tot de oorlog uitbrak en de Japanners naar Indonesië kwamen. Gelukkig overleefde het hele gezin de oorlog en konden ze daarna naar Nederland gaan.

Kunt u iets vertellen over uw tijd op Java?
‘Als kind woonden we in het midden van het eiland. We woonden in een groot huis, en hadden een enorme tuin met allemaal fruitbomen. Ik kom uit een groot gezin met zes kinderen; de jongste is in Nederland geboren. Mijn vader werkte op Java en een van zijn taken was rechtspreken bij kleine vergrijpen, zoals diefstal. Ook moest hij ervoor zorgen dat de kinderen van de lokale bewoners naar school gingen. Het was namelijk gebruikelijk dat kinderen met hun ouders op het land werkten. Mijn vader ging dan samen met zijn chauffeur de dorpen langs om te controleren of de kinderen wel echt naar school kwamen. Dan ging, merkte hij, al snel de tamtam rond, zodat de kinderen – als hij arriveerde – netjes in de klas zaten.’

Waar ging u zelf naar school?
‘Mijn vader werd ieder jaar overgeplaatst naar een andere plek, waardoor ik steeds weer op een andere school zat. Ik had dan ook niet veel vrienden, maar omdat we een groot gezin waren, hadden we altijd elkaar. En dat was wel heel erg fijn. Toen ik twaalf was begon de Tweede Wereldoorlog. Toen ben ik vier jaar niet naar school gegaan. Op mijn vijftiende kon dat weer. Toen zat ik met veel jongere kinderen in de klas, omdat ik drie jaar had gemist. En dat moest ik inhalen.’

En hoe was uw leven daar?
‘We aten drie keer per dag rijst. De lokale inwoners aten als ontbijt altijd rijst met sambal en gedroogde visjes. Ik hield ook erg van nanka, jackfruit. We hadden een boom vol in onze tuin. In de oorlog aten we ook rijst, maar nog veel vaker blubberpap. Pap van tapioca. Dat zag er uit als behangplaksel. Er zat geen smaak aan.

Mijn vader kreeg elke zes jaar vakantie en dan mochten we naar Nederland. We reisden per boot en waren drie tot vier weken onderweg. Op het schip was een Nederlandse kinderjuffrouw die ons Nederlands leerde. Wat wel grappig is om te vertellen, is dat mijn oma in Nederland de moeite had genomen om Maleis te leren om met haar kleinkinderen te kunnen praten. Al die moeite was niet nodig geweest want toen we arriveerden spraken we vloeiend Nederlands.’

Wat gebeurde er toen u na de oorlog naar Nederland kwam?
‘In Nederland kwam ik in de tweede klas op de middelbare school terecht. Ik was best wel volwassen voor mijn leeftijd en vond de kinderen in mijn klas erg druk en kinderachtig. Er werd in Nederland altijd gezegd dat we koloniaal waren en dat we de mensen in Indië hebben uitgebuit, en dat wij stinkend rijk waren, maar dat was helemaal niet zo. Mijn vader kreeg tijdens zijn studie orders hoe zij de mensen daar naar school moesten laten gaan, hoe ze hun eigen land zouden kunnen regeren, maar helaas kwamen toen de Jappen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892