Archieven: Verhalen

‘Als er Duitsers naderden floten we een bepaald deuntje’

Manus, Evie, Isaac en Reza van Montessorischool Azalea worden allervriendelijkst binnengelaten in het huis van Corrie Walter en Joop Hoogduin.  Het is om de hoek van school. De muur hangt vol met geschilderd servies en klokken. De TV met ochtendgymnastiek wordt tot zwijgen gebracht en het koffieapparaat juist tot leven. Meneer Hoogduin breekt het ijs : ‘kijk, kinderen, hier liggen alvast een paar chocolaatjes’. Er zal over de Hongerwinter worden gesproken, moeilijk voor te stellen met deze berg snoepgoed binnen handbereik!

Hoe zag een dag eruit uit tijdens de oorlog?
Joop : ’Ik was 7 toen de oorlog begon. We woonden in West, en de Duitsers kwartierden in mijn school. Dus wilde moeder weg en zijn we in 1940 naar Noord gekomen, eerst in de Latherusstraat. Het leven voelde eigenlijk normaal, net zoals voor jullie nu. Ik ging zelfs op school in het gebouw aan de Azaleastraat! Veel voetballen en buiten spelen. Als we geen wedstrijd hadden, waren we ook op de velden van de Volewijckers, toen nog op het Mosveld. We keken altijd uit naar de Derby tegen DWV.

Spraken je ouders over de oorlog?
‘Over de Duitsers werd niks dan lelijks verteld. Maar tegelijkertijd probeerden onze ouders het oorlogsverhaal van ons vandaan te houden. We mochten zelfs niet ‘mof’ zeggen van moeder; we werden ervan doordrongen dat niet alle Duitsers slecht waren. Dat heb ik trouwens ook gemerkt, toen ik en mijn broer werden gepakt voor het stelen van aardappelen uit een opslagplaats van de Duitsers op de Varenweg. Met een waarschuwing stuurde de commandant ons weg, en de aardappelen mochten we houden. Dat was dus een goeie vangst voor onze grote familie!
Kinderen konden maar beter weinig weten. Mijn vader ging bijvoorbeeld geregeld illegaal naar de radio luisteren, naar de Engelsen, of naar Willemientje op Radio Oranje. Wij wisten niet waar hij dat deed, want dan zouden we hem kunnen verlinken.’

Zijn er gebeurtenissen die je zijn bijgebleven?
‘Bij razzia’s werd het wél spannend. Als er Duitsers naderden floten we een bepaald deuntje. Zo waarschuwden we onze ooms, jonge mannen in de kracht van hun leven, die bang waren opgepakt te worden voor de Arbeitseinsatz. Ze verscholen zich dan snel onder een schuinte onder het dak. Alleen oom Henk werd ooit gepakt, maar vlak voor Duitse grens sprong hij van de trein en liep hij terug naar Amsterdam-Noord!Wat het sterkst is bijgebleven was natuurlijk het bombardement van Noord. De geallieerden mikten hun bommen op de Fokker fabriek, maar een paar afzwaaiers kwamen terecht in de wijk en op de Ritakerk.’

Wat kun je over jouw familie vertellen Corrie?
Mijn verhaal is heel anders. Ik was de jongste in een gezin met drie kinderen. Toen de armoede mijn ouders te veel werd, hebben ze mij als vierjarige ondergebracht bij een pleeggezin in Waalre, vlakbij Eindhoven. Die mensen konden geen kinderen krijgen en konden nu heel goed voor mij zorgen. Ik huilde toen ik daar werd achtergelaten. De pudding, die ik toen als troost kreeg zal ik nooit vergeten. Mijn ouders zag ik alleen gedurende de vakanties.

In Waalre woonden we op het land, met om ons heen fruitbomen en graanvelden. Ik heb dus nooit honger hoeven lijden, terwijl mijn moeder en mijn zus in Amsterdam hongeroedeem opliepen tijdens de Hongerwinter. Ik merkte weinig van de oorlog, behalve dat er wel eens een verdwaalde soldaat langs marcheerde.’

Hoe was de tijd na de oorlog?
Joop : ‘Eerst kwam de bevrijding! Het brood dat de Canadezen uitdeelden;  jaren hadden we niet zulk lekker brood gegeten. Het smaakte welhaast naar cake!Na de oorlog ben ik naar de Mulo op de Havikslaan gegaan, maar ik heb toen een stommiteit begaan: de aardrijkskundeleraar, die als Duitser al ver voor de oorlog in Nederland woonde, maakte ik uit voor ‘mof’ tijdens een sneeuwballengevecht. Ik werd toen van school gestuurd en kwam te werken op de werf van het NDSM. Dus wees nooit zo stom als ik en wees aardig tegen je docenten!

Corrie : ‘Na de oorlog ben ik nog jaren in Waalre gebleven. Pas op mijn 16e kwam ik terug bij mijn ouders in Amsterdam. Eigenlijk weet ik niet precies hoe dat zo kwam. Mijn ouders en pleegouders hebben dat onderling met elkaar afgesproken. Gevoelsmatig was er natuurlijk wel een grote afstand tot mijn eigen broer en zus… Op die manier is de oorlog heel bepalend geweest voor de rest van mijn leven.

Wat hebben jullie nog bewaard uit de oorlog?
Joop : ‘Mijn ouders hadden nog een en ander in een park begraven. Dat is nooit meer teruggevonden. Maar hier in huis zijn we tijdens een verbouwing een schuilplek tegengekomen, met kranten uit de oorlogsjaren en jassen. Jammer genoeg hebben we die weggedaan… Maar die schuilplek kunnen we jullie wel even laten zien!’

 

Archieven: Verhalen

Vermengd met suikerbiet maakte ze daar dan koekjes van’

Emma, Johnny, Sarah en Thijmen geloven het bijna niet, maar Riet de Groot is 90 jaar! Al haar hele leven woont ze aan het Duindoornplein. In haar jeugd op nummer 10, tegenwoordig op nummer 14. Het huis ligt aan het speelplein van de  Montessorischool Azalea. Ze krijgen drinken en mevrouw de Groot komt bij de kinderen zitten aan tafel, met de kat op schoot.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘We merkten dat het oorlog was doordat het luchtalarm ging. We hadden op dat moment geen radio en niemand had televisie. Ik denk dat we het eerst hoorden van de buren en dat daarna het alarm afging. Vanaf het moment dat het oorlog was, gebeurde dat steeds vaker. Dan moesten we onze huizen uit rennen naar de dijk. Daar stonden toen nog geen huizen. Dan gingen we in het gras liggen en wachtten tot het over was. Na een tijdje renden we niet meer, omdat we eraan gewend waren.Ik zat op school op het Mosveld, dat was vlak bij de Fokkerfabriek. Die werd gebombardeerd door de Engelsen later. En dus moesten we ons schoolgebouw uit en de school delen met de Azaleaschool. Zij gingen ’s ochtends naar school en wij ’s middags. Ik ging veel zwemmen in het zwembad. Als het luchtalarm dan ging, werden we het zwembad uitgejaagd en moesten we de schuilkelder in. Dan stonden we daar bibberend, zonder handdoek te wachten tot we er weer  uit mochten.

Heeft uw familie  ondergedoken gezeten?
Mijn vader was half Joods, maar omdat zijn moeder christelijk was en mijn moeder ook, werd hij niet weggevoerd. Hij was actief in het verzet, maar moest door zijn afkomst extra voorzichtig zijn. We hebben een tijd een onderduiker in huis gehad. Ik sliep bij mijn zus in bed en hij sliep in een eigen bed. We waren voorbereid op wat we moesten doen als er een razzia kwam. Dan zou hij uit het raam vluchten, over het platje, naar het schoolplein. En ik zou in zijn bed gaan liggen. Een leeg bed is natuurlijk verdacht. Op nummer 8 woonde een NSB’er en we denken dat hij de onderduiker heeft gezien en ons heeft verraden. Op een nacht kwamen de Duitsers inderdaad. Of de ‘moffen’, zoals wij toen zeiden. En de onderduiker is gevlucht, zoals afgesproken. Ik was heel bang, en die avond namen de Duitsers mijn vader mee. Hij kwam pas na drie dagen weer thuis. Maar de onderduiker is veilig weggekomen en  later hebben we gehoord dat hij een nieuw adres gevonden had.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Tijdens de Hongerwinter was er zo weinig eten in de stad, dat  mijn broertje en ik een tijdje naar Enkhuizen moesten. Daar was meer eten te krijgen voor ons. Toen we daar de eerste maaltijd kregen, met spek erin, werden we er heel ziek van. We waren niks meer gewend. Thuis hadden we vaak bijna niets. Mijn moeder werkte bij een rijke familie in Zuid en van haar loon voor een dag werken kocht ze dan bij zwarthandelaren één aardappel. Vermengd met suikerbiet maakte ze daar dan koekjes van. Toen we een maand in Enkhuizen waren geweest kwam mijn moeder ons halen op de fiets. We zijn de hele weg teruggelopen van Enkhuizen naar Noord.’

Gedurende het gesprek springt de kat van mevrouw steeds op tafel. Hij is ziek en wil niet eten. Ze houdt hem met een spuitje in leven. Als de kinderen vragen of er in de oorlog ook huisdieren waren is het even stil. Riet zegt: ‘nee, die waren allemaal al lang opgegeten!’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Moesten we echt uit elkaar gehaald worden?’

 Als Liv, Seth, en Damin van de Twiskeschool in het knusse huis bij Marian Schaap arriveren, staan de versgebakken brownies al klaar. Natuurlijk slaan de kinderen dat aanbod niet af! Mevrouw Schaap heeft zelf de oorlog niet bewust meegemaakt, ze in 1944 geboren.Ze vertelt het verhaal over haar zusje, dat plotseling haar pleegzus bleek te zijn. Zij is van Joodse afkomst en werd tijdens de oorlog door de ouders van Marian liefdevol opgenomen.

Hoe was het voor uw familie in de Hongerwinter?
‘Dat was heel moeilijk, mijn vader en moeder hadden vaak nauwelijks te eten. Voor mijn zus kwamen er geen voedselbonnen, omdat zij er officieel niet woonde. Soms kon je met die bonnen bij een centrale keuken wat eten halen. Alleen mijn vader en moeder kregen aanvankelijk voedselbonnen. Via het verzet kregen ze die soms in de brievenbus, als zij die weer ergens hadden gestolen. Dit deden zij voor de onderduikers.’

Wat kunt u ons vertellen over uw zus?
‘Mijn zus heeft tot de leeftijd van tien maanden bij haar biologische ouders gewoond. Op een dag kregen haar ouders het bericht dat ze met hun koffers klaar moesten staan, omdat ze door de Duitsers zouden worden opgehaald. Plotseling stond de overvalwagen voor de deur, waar ze allemaal in moesten stappen. Ze woonden destijds in Amsterdam, in een Joodse wijk. Op het laatste moment bracht mijn zus haar moeder haar naar de buurvrouw. Mijn zus is dus via de buren en het verzet bij mijn vader en moeder terechtgekomen. Zij woonde eigenlijk al bij ons sinds ze een baby was en ik ben met haar opgegroeid vanaf mijn geboorte. Voor mij was het altijd vanzelfsprekend dat ze mijn grote zus was. We waren gewoon een gezin en later kregen we er nog een broertje bij.’

Hoe kwam u erachter dat uw zus niet uw echte zus was?
‘Per ongeluk zag ik een papiertje dat op tafel lag. Ik was toen twaalf jaar oud. Daar stond een andere achternaam en ik wist niet wat dat betekende, want op school hadden we dezelfde achternaam. Ik moest er zelf naar vragen, want onze moeder bracht het niet uit zichzelf ter sprake. Eens tijdens het buitenspelen ontstond er een kinderruzie, waarbij waarschijnlijk de ouders van een ander kind hadden gezegd dat mijn zus niet echt mijn zus is en dat mijn ouders niet echt haar ouders zijn. In verwarring kwam ze thuis en onze moeder heeft toen geprobeerd het haar goed uit te leggen. Mijn moeder dacht dat het beste was om haar zelf vragen te laten stellen, wanneer zij daar behoefte aan had. Dit gebeurde alleen niet zo vaak. Tussen mijn zus en mij is er niets veranderd. Zij is bij mijn ouders gebleven tot ze trouwde en heeft ook weer een dochter, een zoon en kleinkinderen.’

 Hoe zag het leven eruit na de oorlog?
‘Er waren heel veel huizen gesloopt. Alles waar hout in zat, werd gebruikt om noodkacheltjes te stoken. Een echte kachel was destijds alleen te vinden in de huiskamer. Hier werden dan kolen in gestookt; tijdens de oorlog was er niets meer en waren de winters veel kouder dan nu. Dus overal waar hout vandaan gehaald kon worden, werd het gebruikt. Omdat ik zo jong was, weet ik niet veel van Bevrijdingsdag af, maar ik geloof dat mijn ouders ontzettend blij en opgelucht waren.’

Kwamen de ouders van uw zus na de oorlog weer terug?
‘Op een bepaald moment ontvingen we bericht van het Rode Kruis over het overlijden van de ouders en de rest van de familie van mijn zus. Wie zou de voogdij over haar krijgen? Haar oom had de oorlog wel overleefd. Er volgde een rechtszaak om te beslissen of ze bij ons mocht blijven. Op advies van een advocaat lieten mijn ouders destijds een foto zien aan het hof, met ons drieën waarop mijn broertje de hand van mijn zus vasthield. Deze foto benadrukte dat we echt een gezin waren en dat we samen sterker stonden. Moesten we echt uit elkaar gehaald worden? Deze observaties waren cruciale informatie voor de rechter, omdat het ‘t beste liet zien hoe ze zich binnen ons gezin gedroeg. Hierop gebaseerd, wees de rechter de voogdij aan mijn vader toe.
Wat ik hieruit heb geleerd is dat Joods of niet, ik vind dat je iedereen moet respecteren om hoe iemand leeft. Hoe is iemand naar zijn buurman? Hoe is iemand naar iemand die het lastig heeft? Gedraag je je? Houd je rekening met een ander? Dat vind ik zoveel belangrijker dan waar iemand vandaan komt. Vergeet dat niet.’

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader heeft een boek geschreven over de oorlog, dat ik heel lang niet heb willen lezen’

Fien, Quinn, Senna van de Twiskeschool hebben Janny Praamsma (1946) geïnterviewd bij haar thuis. Ze heeft het verhaal verteld over haar familie, die veelheeft gedaan in het verzet tijdens de tweede wereldoorlog.

Wat voor rol had uw familie in de oorlog?
‘Mijn opa die op de tram werkte, had al snel in de gaten dat Joodse mensen werden opgepakt en weggevoerd. Uit protest zijn hij en zijn collega’s, gaan staken. Ze wilden dat mensen zagen dat ze het er niet mee eens waren en zeiden: ‘Wij gaan in verzet’. Zo was mijn opa een van de eerste mensen die in het verzet ging. Mijn opa en oma hadden negen kinderen, waaronder twee zoons, die in de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord werkten. De Fokkerfabriek was een vliegtuigfabriek aan de Papaverweg. Toen de oorlog begon moesten ze voor de Duitsers werken, maar dat wilden ze helemaal niet. Ze hadden gezien hoe hun vader een van de eerste mensen was, die in het verzet gingen en volgden zijn voorbeeld. Ze gingen telkens kleine onderdeeltjes van de vliegtuigen veranderen, ook wel ‘saboteren’ genoemd. Ze waren met een groep van negen mannen en hadden met elkaar afgesproken, dat ze het met niemand ooit zouden bespreken, zodat niemand van hun families als ze ooit opgepakt zouden worden, een risico zou lopen. Uiteindelijk zijn de Duitsers daarachter gekomen en heeft de twee jongens en de familie opgepakt, maar omdat de familie van niks wist door de afspraak die de negen jongens hadden met elkaar, zijn zij vrijgelaten. Na twee jaar vastgehouden te zijn in  een cel, zijn de broers op 19 november 1942 gefusilleerd. Er is in het Twiske voor de negen mannen zaten een verzetswijkje opgericht. Negen straten zijn naar hun vernoemd, door hun heldhaftige daden in de Tweede Wereldoorlog. De straatnaam van mijn haar ooms is: De gebroeders A. en B. Wolfswinkelweg.’

Wat heeft uw vader meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn vader was toen de oorlog uitbrak een militair en was getrouwd met een Joodse vrouw. Joodse mensen werden in de Tweede Wereld Oorlog in eigenlijk alles beperkt en mochten vrijwel niks doen. Mijn vader wilde een keer met zijn vrouw naar een muziekvoorstelling gaan in de Bellevue, ondanks dat dit niet mocht. Alles ging goed en de volgende dag is Helena weer gaan werken, maar helaas heeft iemand haar verraden. Ze die dag door de Duitsers meegenomen en haar vader heeft haar nooit meer gezien. Mijn vader was erg verdrietig en erg boos, hij is toen ook het verzet in gegaan. Als militair moest mijn vader militaire troepen van punt A naar punt B brengen in colonnes, daar heeft hij nare bombardementen mee gemaakt. Ze zijn op een dag naar Zeeland gegaan waar ze krijgsgevangene zijn gemaakt door de Duitsers. Mijn vader heeft op een bijzondere manier weten te ontsnappen en heeft moeten onderduiken. Bij zijn tante kwam hij Sophia tegen. Dat is mijn moeder. Ze zijn getrouwd en hebben na nog in de oorlog hun eerste kind gekregen. Hij is naar meerdere adressen geweest en kwam zo een keer uit bij zijn tante. Hij heeft uiteindelijk ook een verzetskruis gekregen van koningin Beatrix, voor het helpen van vervalsen van paspoorten, het ophalen en brengen van spullen en mensen.

Hoe was het voor u en uw familie na de oorlog?
‘Mensen hadden allemaal veel minder geld vroeger, het was een beetje armmoedig. Mijn vader en moeder hadden heel weinig geld, maar dat was bij iedereen wel zo. Als kind vond ik vervelendste om de verhalen van de oorlog te horen. Mijn moeder vertelde niet zoveel over de oorlog, maar mijn vader vertelde veel verhalen die ik ook moeilijk en erg naar vond om te horen. Je wilt het liefst mooie en leuke verhalen horen. De oorlog heeft veel invloed op mij gehad, ik heb het daar ook wel moeilijk mee gehad. Mijn vader heeft een boek geschreven over de oorlog, dat ik heel lang niet heb willen lezen. Uiteindelijk heb ik het toch gelezen. Ook voor dit interview heb ik dat opnieuw gedaan, maar eigenlijk wil ik het verhaal toch een beetje vergeten.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Een Joodse priester heeft hun uiteindelijk  getrouwd in het concentratiekamp’

Er is een knusse kamer geregeld op de Twiskeschool om het interview van Sammie, Rio, Iva en Lily te kunnen houden met Jeanette Loub (1949). Zelfgemaakte koekjes van Sammie. ‘Wat een verwennerij, daar lust ik er wel eentje van’ zegt mevrouw Loub.

Hoe kwamen je ouders erachter dat de oorlog was begonnen?
‘Mijn moeder woonde in Berlijn. Haar vader was op jonge leeftijd overleden. Hitler ging allemaal wetten uitvaardigen tegen de Joden. Mijn moeder mocht als Joods meisje opeens niet meer naar de school waar ze altijd naartoe ging. Ze mocht niet meer met de tram of bus, ze moest lopend naar een Joodse school. Op een nacht werden alle winkelruiten van Joodse ondernemers door de Duitsers kapotgeslagen. Ook de ruiten van synagogen.  Mijn moeder woonde vlak naast een synagoge die in brand werd gestoken. Toen dat was gebeurd, had haar moeder besloten om weg te gaan uit Berlijn.

Hadden jullie eten tijdens de oorlog?
Mijn moeder logeerde in de oorlog bij haar oom in Nederland. Ook Joods. Beiden moesten naar de kampen, ver weg in Tsjechoslowakije. Zij was toen zestien jaar. In het kamp hadden ze weinig eten. Mijn ouders hebben elkaar leren kennen in het kamp en zijn verliefd geworden. En op een dag moest mijn vader aardappelen ‘lossen; uit een grote treinwagon halen. Met kruiwagens. Mijn vader had een broek aan met elastiek aan de onderkant. Wat als ik die aardappels, in mijn broekspijpen stop?  Tot hij achter hem een bewaker zag. Nu ben ik erbij en word ik vermoord, dacht hij. Maar de bewaker keek hem aan, zei niets tot opluchting van mijn vader Deze man bleek later een Tsjechische verzetsstrijder te zijn, ook een gevangene. Zo aten ze aardappel in de schil gekookt. Later bij ons thuis na de oorlog schilden we nooit aardappelen, want dat deed ze denken aan de oorlog.’

Kenden je ouders iemand die was ondergedoken?
‘Mijn vader had een zus. Mijn tante. Zij had een brief gekregen van kennissen in Drenthe. En zij zeiden; ‘kom maar hiernaartoe, want wij kunnen goed voor je zorgen. Op het platteland bij boeren kon je makkelijker onderduiken, daar was meer ruimte en daar viel je niet zo op, maar mijn tante was nog de enige die thuis was samen met mijn oma. En toen zei ze ‘nee, ik laat mijn moeder niet in de steek’. En dat was best verdrietig, want als ze wel was gegaan had ze het overleefd. Ze bleef bij haar zieke, oude moeder en toen zijn ze samen naar het kamp gegaan.’

Wat voor kleding droeg je moeder in de oorlog?
Ik kende de foto’s van mensen in het kamp met die gestreepte kleren Het idee: mijn ouders in die kampkleding, dat vond ik als kind heel moeilijk. Na mijn veertigste durfde ik dat pas aan mijn moeder te vragen. Ze droegen gewone kleren, ik was zo opgelucht!

In wat voor soort kamp hebben je ouders gezeten?
‘Het was een werkkamp, maar er waren ook gaskamers. Mijn moeder moest op een dag door naar Auschwitz. Daar werd bijna iedereen direct werd vermoord, maar dat wisten de mensen toen niet. Wat ze wel wisten was dat het in Auschwitz veel erger was dan in het kamp in Tsjechoslowakije. Er moest gewerkt worden, 8 uur op, 8 uur af, 8 uur op en zo door. Heel zwaar. Mijn vader is daar heel ziek geworden, daar is hij na de oorlog aan overleden. Mijn moeder kreeg bericht dat ze naar Auschwitz moest en iedereen wist dat dat het einde was. Mijn moeder had een groot probleem, ze kwam uit Duitsland en ze hadden al haar papieren afgenomen. Mijn moeder dacht hoe kom ik van die lijst af en hoef ik niet naar Auschwitz. Tegen de soldaat in het kantoortje zei ze dat ze niet weg kon, omdat ze ging trouwen. ‘Met Paul, dat is één van de Hollanders.’ De soldaat liep weg en zei toen hij terugkwam: ‘dat is goed je hoeft niet in de trein.’ En daarom zit ik hier. Een Rabijn, een Joodse priester heeft hun uiteindelijk  getrouwd in het concentratiekamp.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik was zijn enige leerling, dus ik moest alles wel goed doen’

Waïl, Samar, Ilay, Axelle en Jynx van de Twiskeschool interviewen Hans van ’t Veer.Hij was 4 jaar toen de oorlog begon en groeide op in de Van der Pekstraat als enig kind. Zijn vader had een slagerij. Hij herinnert zich nog dat de oorlog begon en weet nog goed dat de bommen vielen in Noord.

Luisterde uw vader naar de radio?
‘Alle radio’s moesten ingeleverd worden door de Duitsers. Ze werden verborgen in kelders en luikjes. Mijn vader ging met andere mensen naar de radio te luisteren. De Duitsers wilden niet dat wij konden horen hoe ver hun vijanden waren.’

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Er waren vliegtuigen die vlogen over onze huizen en mijn ouders vertelden dat dat de vijanden waren. Ik was nog te jong om te snappen wat dat betekende, maar na een jaar wist ik wel wat oorlog was, want we werden onderdrukt door de Duitsers. De Duitsers liepen door de straten met geweren en uniform aan. En mij werd duidelijk gezegd dat ik mijn mond moest houden en dat ik geen woord met ze mocht wisselen. Dus dat deed ik niet. Maar er was ook wel eens een luchtgevecht boven ons en als kind van zes jaar is dat prachtig als je van die kleine vliegtuigjes ziet die op elkaar schieten.’

Op welke school zat u?
Tot mijn zesde jaar heb ik op de kleuterschool gezeten en daarna naar de basisschool. Maar toen ik in de tweede klas zat werden alle scholen gesloten, omdat er geen eten meer was en er waren geen kolen meer voor de kachels om de lokalen warm te stoken. Er waren toen in die tijd hele strenge winters. Iedereen was hongerig en veel ouders woonden niet meer op de plek waar ze vroeger woonden; kinderen waren weg en ik ben veel thuis gebleven. De hoofdonderwijzer van school heeft mij na anderhalf jaar alles bijgeleerd. Ik vond dat niet leuk, want ik was zijn enige leerling. Dus ik moest alles wel goed doen.’

Hoe was het in de Hongerwinter?
‘Mijn vader was slager, toen er weinig eten was kon je met bonkaarten groenten en vlees kopen. De ouderen die ziek waren kregen extra bonnen om te kunnen overleven. Mijn vader kreeg eens in de drie weken van de Duitsers extra vlees voor die oudere mensen. Soms een halve of een hele koe en kon hij makkelijk vlees achterhouden. Als ik uit school kwam dan zaten er wel eens vijf à zes vreemden aan tafel in de keuken en die konden dan eten krijgen van mijn ouders. En mijn vader kon daarmee de hoofdonderwijzer betalen om mij bijles te geven.

Hoe zag het er buiten op straat uit?
Rot. De bomen die er stonden werden om gehakt voor de kachels. De Duitsers liepen met vier man twee aan twee op straat met geweren. Iedereen die daar woonde lette op elkaar. Dus het was niet prettig om buiten te zijn. Ik speelde wel op straat met vriendjes, maar we mochten de stoep niet af. Vijf, zes keer per dag ging het luchtalarm, dan moesten we naar binnen. Dus we leefden onder een streng regime van onze ouders. We speelden ook in bomkraters dat was een diepe kuil ontstaan door bommen. En dat liep wel vol met regenwater en daarin zwommen ook ratten. En daar zwommen we dan in. Zonder zwemdiploma, onze ouders werden daar heel boos om.’

Heeft u nog herinneringen aan de bomaanslag?
‘Toen de bom viel, schoten alle ruiten eruit en plafonds kwamen naar beneden. De plafonds waren van kalk. Dus het was een puinhoop met kalk en glas in huis. Je hoorde de bommen huilend aankomen. En mijn vader ging onder de trap staan, want het was zo dat waar er gebombardeerd werd bleven de trappen meestal in de muur hangen. Na het bombardement ging Iedereen naar de ruïnes om hout te halen om zijn ramen dicht te timmeren.’

Leven er nog mensen die u goed kenden?
Ja, het merendeel wel, maar ik had een vriendje Sam waar ik veel mee speelde. Hij had Joodse ouders. Maar na twee jaar stapten zijn vader, moeder en hij met grote tassen in een vrachtauto, met mannen erachter die niet gekleed waren als Duitsers. Dus ik vroeg aan mijn ouders: ‘waar gaat Sammie naartoe?’ ‘Hij gaat op vakantie’. Toen ik na drie weken vroeg wanneer Sammie nou eindelijk thuiskwam, werd mij verteld dat hij waarschijnlijk nooit meer terug zou komen, want hij was meegenomen door de Duitsers. Ik heb hem nooit meer gezien.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘We sliepen in bed met dekens, grote jassen aan en alles wat mogelijk was om ons warm te houden’

Interviewers Jadeney, Ahu Serra, Felien en Ilayda van de Twiskeschool fietsen naar Oostzaan om Leo van Zadel (1933) te ontmoeten. Meneer van Zadel is nu bijna 91 jaar, maar nog heel fit. Hij woonde met zijn ouders en jongere broertje in de John Franklinstraat in Amsterdam West.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘We woonden bij het Mercatorplein in een benedenwoning en wij hadden een radio. Niet iedereen had een radio in die tijd. Mijn vader zette die in de vensterbank en liet zo iedereen weten dat de oorlog was uitgebroken. Maar ja wat dat dan ging betekenen dat wist je toen nog helemaal niet, daar heb je geen idee van.’

Had u genoeg te eten in de oorlog?
Alles werd langzaamaan minder ook het eten. Al heel gauw ging al het eten op de bon. Ieder gezin kreeg bonnetjes en daar moest je het mee doen. Ik kreeg dan een bon van mijn moeder voor brood en dan gingen mijn broertje en ik naar Bakker Stork in de Jan Evertsenstraat en daar probeerden we dan de bon stiekem niet uit te geven. Op een gegeven moment gingen we ook eten halen in de gaarkeuken. Daar kreeg je uit grote pannen slappe soep met zo’n hele grote soeplepel. Maar wij hadden op een gegeven moment wel door dat de lekkerste soep helemaal op het eind zat want dan was het wat dikker dus lieten we dan eerst iedereen voor zodat wij die dikkere soep hadden.We gingen ook samen met mijn vader op de bakfiets suikerbieten stelen op het land.’

Hadden jullie ook huisdieren?
‘We hadden geen huisdieren maar wel konijnen. Bij de kerk bij Sloterdijk gingen mijn broertje en ik dan het land in om gras te snijden voor de konijnen. Er was geen ander voer.  Die konijnen waren niet voor de lol. Ze werden allemaal opgegeten. Mijn vader durfde ze niet te slachten, maar dat deden dan twee overbuurmannen. Er werden ook honden opgegeten. Dat was op het eind van de oorlog, iedereen had het toen heel slecht. Wij hadden wel geluk want mijn vader ging ook vaak op de fiets naar Noord-Holland, naar Wervershoof of Hoorn naar boeren om eten te krijgen. Hij had dan een karretje achter zijn fiets hangen met eten erin.’

Waarom ging u naar Friesland toe?
‘Mijn zusje is geboren midden in de Hongerwinter eind januari 1945. Ze werd niet gezond geboren, vanwege het hongergebrek van mijn moeder.  Mijn zusje kreeg niet de goede voedingsstoffen binnen en leed aan kalkgebrek waardoor haar botten heel snel braken. Ze bleven lang in het ziekenhuis. Mijn broer en ik zijn toen met een autootje naar Friesland gebracht. Hier werden wij ondergebracht bij andere vrouwen die een kindje wilde hebben. Mijn broer en ik kwamen uiteindelijk terecht in Moddergat. Ik bij een familie met een baby en mijn broer bij een ouder echtpaar. Het kindje werd ziek na een week, waardoor ik moest verhuizen. Toen ben ik naar Peersens gegaan naar Anne Wouda. Daar heb ik negen maanden lang gewoond. Ze was een soort moeder voor me geworden. Elke dag gingen wij naar meneer de Jong de postbode, om te vragen of er post voor ons was, dat was helaas nooit het geval. Toen we bericht kregen dat wij naar huis mochten, zijn wij onder begeleiding met de boot vanaf Lemmer naar Amsterdam gegaan. We hebben jarenlang contact gehouden met Anne Wouda en ik ging iedere zomer samen met mijn broertje naar hen toe.’

Waarom was uw vader niet naar Duitsland gestuurd?
‘Alle mannen uit Nederland, België en Frankrijk kregen een oproep om te komen werken in de Duitse fabrieken. Alle Duitse mannen zaten namelijk al in het leger. De ‘normale’ Duitse soldaten waren ook niet allemaal blij met de oorlog, ze waren heel aardig zei mijn moeder altijd. Op Kerstavond stonden mijn buurman en een Duitse soldaat samen te huilen, omdat ze niet thuis konden zijn met Kerst. Mijn vader kreeg uiteraard ook die oproep maar, hij verwondde zichzelf door sneeën te maken in zijn armen en deed er dan suiker op en ging dit uitsmeren. Toen mijn vader naar de straat ging waar hij zich moest melden in de buurt van het Vondelpark, werd hij naar huis gestuurd. Hij moest wel een paar keer terugkomen, maar uiteindelijk hoefde hij niet naar Duitsland. Mijn vader was oersterk, slim en ondeugend.’

Wat droeg u tijdens de oorlog?
‘Ja.. gewoon kleren. Een soort pofbroek met elastiek onderaan. Het was erg koud in de nachten en we sliepen in bed met dekens, grote jassen aan en alles wat mogelijk was om ons warm te houden.We gingen af en toe kolen halen, zodat we de kachel weer konden opstoken voor de warmte. Het was allemaal overleven maar we hadden geluk gehad dat mijn vader bij het posthoofdkantoor werkte.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder bakte ook altijd bruinbrood; het enige wat we aten tijdens de oorlog’

Jade, Yaro, Babs, Boris en Sam uit groep 7B van de Twiskeschool zijn klaar om Jan Jansen uit Tuindorp Oostzaan te verwelkomen. Na een fijne kennismaking, wordt de eerste vraag gesteld.

Hoe zag jullie huis eruit in de oorlog?
Ik ben geboren in Amsterdam Noord in de Noorder-IJpolder en daar stond een dubbele woning, de domeinen heette dat.  Het was van het leger en naast ons huis woonde de fortwachter. De fortwachter moest op de kruithuizen letten die op dat terrein stonden. In zo’n kruithuis werd het kruit bewaard. Zijn huis werd echter gevorderd door de Duitsers, dus die kwamen naast ons te wonen. Op het erf mochten geen andere mensen komen. We verbouwden ook veel groenten in onze moestuin, waardoor we zelfvoorzienend konden zijn. Mijn moeder bakte ook altijd bruinbrood; het enige wat we aten tijdens de oorlog.’

Hoe groot was het gezin waarin u bent opgegroeid?
Ik had negen zussen en een broer. Ik ben de negende, een van de jongsten. We waren een groot gezin en gelukkig hadden we een grote tuin, waar veel verbouwd kon worden. In 1944 was dat al helemaal belangrijk, want met de hongersnood in die tijd was er al helemaal niets meer. Alle negen zusters sliepen op één kamer en ik sliep met mijn broer altijd apart op de overloop.’

Hoe heb jij de oorlog ervaren?                                                                                 
Ik ben in 1940 geboren, dus ik was nog maar een baby. Toen de oorlog afliep, was ik 4 jaar. Dus je kan wel begrijpen dat ik van de oorlog zelf natuurlijk niet zo heel veel meer weet. Toen in de oorlog de Duitsers kwamen, trokken zij in het huis van de fortwachter. Het zou een groep van ongeveer acht Duitsers zijn geweest en zij waren allemaal erg lieve mannen die hierheen gestuurd waren vanuit Duitsland om dingen te doen die zij zelf liever ook niet wilden. Zij hadden ook een gezin thuis die ze moesten verlaten en daarom vonden ze het wel fijn dat ze een gezin als buren hadden. Ik weet bijvoorbeeld nog dat ik als baby bij hen op schoot kwam te zitten. Mijn moeder zorgde ook wel goed voor ze. Soms kwamen ze met lappen vlees en vroegen ze aan mijn moeder of ze dat kon bakken voor ze. Maar omdat het natuurlijk oorlog was en de kinderen honger hadden, sneed ze daar dan af en toe een stukje van af. Toen de Duitsers dus vroegen waarom het zo klein leek moest ze dus smoesje bedenken en zei ze dat dat door het bakken kwam. Dat was wel risicovol natuurlijk!’

Konden jullie alles wat jullie in huis hadden houden?
Nou zeker niet alles. M’n vader had jachtgeweren zodat hij in het wild kon schieten op eenden en hazen. Die geweren moesten ingeleverd worden en de Duitsers wisten dat hij een jachtvergunning had. Eén van m’n oudere zusters had achter zijn rug om dat geweer gepakt en in het kanaal gegooid. Toen hij het geweer wilde inleveren kon hij hem natuurlijk niet vinden en vertelde zij eerlijk dat ze hem had weggegooid. Toen moest hij dat geweer wel gaan opvissen uit het water. Als hij het niet had ingeleverd, was het misschien wel slecht afgelopen met hem. Verder hadden we nog een radiootje, een kastje met twee knopjes eraan. Zo konden ze luisteren naar koningin Wilhelmina die Radio Oranje aan het uitzenden was vanuit Engeland. Maar ook die kwamen de Duitsers ophalen. Toen zeiden mijn ouders dat ze geen radio hadden. Ze hadden die namelijk in een grote tobbe onder de vieze luiers van mij verstopt. En dat stonk natuurlijk hartstikke. Ze gingen wel even zoeken, maar in die vieze poepluiers gingen ze niet kijken natuurlijk. Je zou wel kunnen zeggen dat je slimmer en creatiever wordt in de oorlog.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik kan me nog goed herinneren dat de lucht die dag zwart was van alle vliegtuigen en vol zat met voedselpakketten die naar beneden kwamen. Deze waren gevuld met chocolade wat ik nog nooit gegeten had. Ik vond het echt heerlijk. Ook dingen zoals Zweeds witbrood waren smaaksensaties voor mij. Doordat ik altijd alleen maar zelfgemaakt bruinbrood had gegeten, was dat net als cake voor mij.’

Archieven: Verhalen

‘Ik hoorde het gezoem en raakte helemaal in de paniek. Herinneringen aan het bombardement kwamen terug’

Het interview met Els Burger vindt plaats op de Twiskeschool door Noah, Robin, Roel, Niels en Thijs.  Mevrouw Burger heeft een ‘blik vol herinneringen’ aan de oorlog meegenomen. Deze blikken werden aan het eind van de oorlog uitgedeeld aan de bevolking en zaten vol met biscuits. Ze heeft een kruik, die gemaakt is van een granaat die haar vader en oom onderweg van Duitsland naar huis hebben gevonden. Ook bekijken ze de distributiebonnen en veel indrukwekkende foto’s; zo ook van de verwoesting van de Vogelbuurt .’Mevrouw Burger is geboren in de Spechtstraat in Amsterdam-Noord, een buurt die zwaar getroffen is in de oorlog. Haar vader was in de werd tewerkgesteld in een munitiefabriek in Duitsland. Haar moeder bleef achter met Els en haar zusje die 2,5 jaar ouder was.

Heeft u herinneringen aan de oorlog?
‘Ik ben geboren in 1941, dus ik heb het begin van de oorlog niet bewust meegemaakt. Mijn oma paste die dag op, zodat mijn moeder met de fiets naar Purmerend kon gaan om eten bij de boeren te halen. Halverwege zag ze rookwolken en hoorde ze dat de Vogelbuurt was gebombardeerd. Het doelwit was de Fokkerfabriek. Alle ramen waren in ons huis waren kapot, de voordeur zat klem en moest open gebeukt worden door mannen in overalls. Ik heb mijn moeder de volgende dag gevraagd of mijn herinneringen klopten, zij heeft toen alles wat er die dag was gebeurd verteld. Hoe zij als een gek terug is gefietst en ons in eerste instantie niet kon vinden. Wij konden niet meer in ons huis wonen en zijn tijdelijk in een benedenhuis in de buurt gaan wonen. Wij hadden geschuild in de wc, ik kon me daar niets van herinneren tot in 1985. Toen had de gemeente Amsterdam een paar bommenwerpers gehuurd. Ik hoorde het gezoem en raakte helemaal in de paniek. Herinneringen aan het bombardement kwamen terug.

Had de oorlog veel invloed op je ouders?
‘Mijn moeder was huisvrouw en mijn vader werkte bij de technische dienst van Stork. In de oorlog moest hij van de Duitsers werken in een munitiefabriek in Duitsland.We hoorden een tijdlang niets van hem. Mijn oom, destijds 19 jaar, is mijn vader gaan zoeken. Hij heeft hem gevonden, maar moest toen ook werken in de fabriek. In de fabriek werden bommen en kogels gemaakt. Mijn oom saboteerde de productie en is daarvoor naar de gevangenis in Kiel gestuurd. Hij is ontsnapt maar weer door de Duitsers opgepakt. Een paar maanden later kwamen de Russen en vertrokken de Duitsers uit het werkkamp. Mijn vader is toen met een vriend naar de gevangenis gegaan om mijn oom te bevrijden. Ze zijn toen lopend naar Nederland gegaan, ik weet niet hoelang ze daar over hebben gedaan. Er werd door mijn ouders niet over gesproken. Mijn moeder is met mijn zusje en mij naar de boerderij van de vriend van mijn vader in Blijham in Groningen gegaan. Daar hebben wij het laatste jaar van de oorlog doorgebracht en zijn in 1946 teruggekeerd naar Amsterdam. Daar was gelukkig voldoende te eten. Toen ik daar aankwam was ik 3,5 jaar en woog ik maar 10 kilo.’

Kunt u iets vertellen over uw vriendin Marleen?
Na de oorlog was Marleen mijn Joodse vriendinnetje. Ze speelde weleens bij ons thuis. Op gegeven moment vroeg zij of ik met haar mee naar huis wilde gaan.Ze belde aan en opende daarna de deur met een loper. Terwijl we de trap op liepen riep ze steeds ‘mama ik ben het, ik ben Marleen’. De keuken was helemaal leeg, in de kamer stond een tafel met twee stoeltjes en een linnenkast. Marleen bleef zeggen dat zij het was en haar moeder stapte uit de kast. Later vertelde Marleen dat haar moeder doodsbang was. Ze had razzia’s meegemaakt en haar vader en tantes en ooms waren in Auschwitz omgebracht. Ik was 6 jaar en ben dit nooit vergeten.’

Heeft u ondergedoken gezeten?’
Nee, wij hebben niet ondergedoken gezeten. Mijn opa en oma hadden vier dochters waarvan er één NSB’er was. Zij woonde in hetzelfde huis als mijn grootouders.Ik ben een keer met mijn opa naar het souterrain gegaan waar hij een radio achter de badkuip vandaan haalde om naar Radio Oranje te luisteren. Daar mocht ik niet over praten, omdat het verboden was om een radio te hebben. Ik heb er tot tien jaar geleden nooit over gesproken.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog kwam mijn moeder mij ophalen maar ik herkende haar natuurlijk niet’

Naast de lerarenkamer is een ontzettend leuke ruimte gecreëerd in de Twiskeschool. Alsof je bij iemand thuis bent. Fyrdevs, Maxen, Bruno en Siyi gaan Samuel de Leeuw interviewen. Door zijn grapjes voelen de kinderen zich snel op hun gemak en branden ze los met hun vragen.

Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik ben geboren op 5 november 1941 en heb de oorlog niet bewust meegemaakt.Mijn vader werkte bij Hollandia Kattenburg, een fabriek die regenjassen maakte voor de Duitsers.’

Wat weet u van 11 november 1942?
‘Toen was de razzia bij Hollandia Kattenburg en zijn alle Joodse mensen die daar werkten weggevoerd. Ook veel familieleden zijn toen opgepakt, Mijn vader is via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd en daar in maart 1943 vermoord.’

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Wij woonden in de Pijp in Amsterdam en nadat mijn vader was weggevoerd wilde mijn moeder mij laten onderduiken. Ik was einig kind, 1 jaar oud en werd opgehaald door twee vreemde mensen uit het verzet die mij naar Brunssum in Limburg brachten. Van daaruit werd een familie gezocht die mij wilde opvangen. Het werd de familie Feenstra, een kinderloos echtpaar. Ik heette daar Boukje, Samuel is een Joodse naam, die naam zou argwaan wekken. Mijn moeder is ook ondergedoken bij een gezin met drie kinderen in Heiloo waarvan de vader Joods was en de moeder katholiek. Zij zijn gescheiden en de man zat ondergedoken in zijn eigen huis. Mijn moeder en mijn pleegmoeder gaven brieven mee aan het verzet zodat mijn moeder wist hoe het met mij ging.’

Hoe was de Hongerwinter?
Zuid-Nederland is in september 1944 bevrijd dus wij hebben de Hongerwinter gelukkig niet meegemaakt. Iedere twee weken werden er door het verzet voedselbonnen gebracht waarmee eten gekocht kon worden.’

Wat weet u nog van de tijd bij uw pleegouders?
‘Mijn pleegouders hadden een radio, dat was verboden door de Duitsers. Op die radio waren ook Engelse liedjes te horen die ik als klein jongetje op straat zong.Mijn pleegouders zijn verhuisd naar een ander deel van de stad, voor mijn veiligheid.Ze waren bang verraden te worden door de buren, je kon in de oorlog niemand vertrouwen.

Wanneer bent u teruggekomen in Amsterdam?
‘Na de oorlog kwam mijn moeder mij ophalen, maar ik herkende haar natuurlijk niet. Ik ging mee terug naar Amsterdam maar ik miste mijn Limburgse ouders zo erg dat ze mij een aantal keren heeft teruggebracht. Ook was de overgang van het rustige Limburg naar een stad waar de oorlog had gewoed en in puin lag heel groot. Toen ik 6 jaar werd moest ik naar school en ben ik definitief terug verhuisd naar Amsterdam. Mijn moeder is na de oorlog hertrouwd met een weduwnaar die zijn vrouw en zes kinderen in de oorlog heeft verloren. Hij was een hele goede vader voor mij. Hij heeft nooit over de oorlog gesproken. Wel ben ik iedere vakantie teruggegaan naar Limburg, het contact is altijd gebleven. Mijn twee dochters zijn ook veel in Limburg geweest en noemden mijn pleegouders ‘opa en oma’.’

Heeft u herinneringen aan de bevrijding?
‘Ik herinner mij dat er colonnes tanks door Heerlen reden en dat we chocolade en kauwgum kregen van de Amerikanen. De bevrijding was niet zo uitbundig als in Amsterdam, daar had de oorlog langer geduurd en was er de Hongerwinter geweest. Ik ben blij dat ik de oorlog heb overleefd en mijn wens is dat mensen elkaar beoordelen op wie ze zijn en niet op basis van geloof of huidskleur.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892