Archieven: Verhalen

‘De poes van de buren was ineens weg’

Wij zijn Ayoub, Samira, Jomaira en Redwan. Voor Oorlog in mijn Buurt hebben wij Hans Notmeijer geïnterviewd over zijn ouders. Zij waren 6 en 10 jaar toen de oorlog begon. Van zijn oma hoorde hij veel verhalen over de Tweede Wereldoorlog en ze gaf hem een doos vol spullen uit de oorlog.

Moesten uw familieleden onderduiken?
“Mijn vader had zes broers. Daarvan zijn er drie naar Duitsland gegaan om te werken in een fabriek waar wapens werden gemaakt. De andere drie broers zijn samen met meer jongens ondergedoken bij boerderijen in Friesland en Drenthe. Ze hoefden niet onder te duiken omdat ze bang waren naar een concentratiekamp gebracht te worden, maar omdat ze niet voor de Duitsers wilden werken. Alle zes zijn ze levend teruggekomen. Een andere oom van mij heeft tegen de Japanners gevochten op zee. Zijn schip is gebombardeerd. Hij heeft toen een week op zee gedreven. Ik heb hem veel willen vragen over de oorlog, maar hij wilde er nooit over praten.”

Hoe overleefden uw grootouders de Hongerwinter ?
“Ik weet dat zij soms dagen hebben moeten lopen om aan melk of brood te komen. Vaak als ze terugkwamen in Amsterdam-Noord werd dat ook nog afgepakt door Duitse soldaten. Mijn oma’s hebben er alles aan gedaan om de kinderen in leven te houden. Er was vrijwel geen eten of drinken. Mijn moeder kreeg toen ze vier jaar werd een konijn voor haar verjaardag. In de Hongerwinter hebben ze dat opgegeten, het was het laatste eten dat ze hadden. En de poes van de buren was ineens weg, de buren waren naar hem op zoek. Mijn opa had de poes gevangen. Ik denk niet dat hij ooit tegen de buurman heeft gezegd dat hij de poes heeft opgegeten. Mijn opa wilde zijn drie kinderen in leven te houden. Er liepen ook maar weinig katten en honden over straat, want iedereen was bang dat ze opgegeten zouden worden. Het was al lastig om eten te verzorgen voor het gezin, laat staan voor je huisdier. Alles wat van hout was in huis werd gesloopt voor in de kachel. Net als de bomen in het park. Het was een lange en koude winter, zonder warmte en zonder eten.”

Wat heeft je familie meegekregen van de bombardementen in de buurt?
“Mijn opa werkte bij de gemeente Amsterdam en moest na het bombardement op de Ritakerk al het puin opruimen. Ook allemaal dode kindertjes. Die moesten daar weg om te worden begraven. Mijn moeder heeft altijd angst gehad voor bijvoorbeeld ballonnen die kapot werden geprikt. Dat deed haar denken aan de bombardementen.”

Archieven: Verhalen

‘Zwemmen in de kraters’

Wij zijn Prashant, Badr, Ferhan en Nouria. Wij hebben het indrukwekkende verhaal van Hans van ’t Veer gehoord over de Tweede Wereldoorlog. Hij was thuis tijdens het bombardement in 1943 en kon dankzij het werk van zijn vader voldoende eten tijdens de Hongerwinter.

Hoe overleefde u de Hongerwinter?
“Mijn vader was slager. De Duitsers gaven hem eens in de maand oorlogsvlees. Het werd op maandagochtend gebracht, mensen konden het dan kopen met extra voedselbonnen. Alles wat over was, werd weer opgehaald door de Duitsers. Mijn vader ‘jatte’ vlees en vet voordat hij het teruggaf aan de Duitsers. Met dat vlees en vet hadden we wel drie of vier keer in de week een goede maaltijd. Zo heb ik nooit honger gehad, in tegenstelling tot veel andere mensen. Mijn ouders hadden soms acht mensen aan tafel zitten, die ze te eten gaven. Ik herinner me dat ik in die tijd ook zag hoe overleden mensen weggebracht werden op karren. Waar ze heen gingen weet ik niet, door de kou was de grond te hard om de lichamen te begraven.”

Wat merkte u van het bombardement in 1943?
“Het luchtalarm ging en dat betekende dat we binnen moesten zijn. Ik was gelukkig al binnen. Mijn moeder pakte mij vast, we hoorden vliegtuigen overkomen. Mijn vader stond in de winkel en is in een kast onder de trap gekropen, er werd altijd gezegd dat de trap bleef hangen bij een bombardement. Alle drie hebben we het overleefd. Dat is het enige bombardement dat ik heb meegemaakt en eigenlijk ook het moment dat ik echt besefte dat het oorlog was. Een paar weken later is de Fokkerfabriek nog gebombardeerd, maar toen was ik in Bussum bij familie. Daar was ik naartoe gestuurd door mijn ouders, omdat de huizen in de straat en buurt opgeknapt moesten worden.”

Heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
“Ik heb niet geleden in de oorlog. En het klinkt gek, maar ik heb goede herinneringen aan de huizen die na het bombardement kapot waren. Met mijn vriendjes gingen we afbreken wat nog overeind stond. Na het bombardement waren er kraters in de buurt, die door de bommen waren veroorzaakt. Het regende veel en ik ging zwemmen in die kraters. De diepe kuilen zaten vol met vies water, er zwommen ook ratten in. Leuk was ook de Bevrijding. Het was een groot feest. Iedereen probeerde weer werk te vinden of ging weer werken. Mijn ouders en ik waren optimistisch dat alles weer goed zou komen en dat is boven wonder ook gebeurd.”

Foto’s: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘Voorlezen bij kaarslicht’

Meneer Sablerolle zat in de Ritakerk toen deze gebombardeerd werd. Gelukkig raakte hij zelf nauwelijks gewond. Toch heeft het bombardement zoveel indruk op meneer Sablerolle gemaakt dat hij er jaren later een gedicht over schreef. Dat las hij aan ons voor aan het eind van het interview.

Wat herinnert u zich van het bombardement?
“Het was verschrikkelijk. De Ritakerk bestond 25 jaar en ter ere daarvan was er een heilige mis. De hele kerk zat vol, ik denk dat er wel 500 kinderen aanwezig waren. Op een gegeven moment klonk het luchtalarm en . daarna een verschrikkelijk gegier en gefluit. Dat waren natuurlijk de bommen maar dat hadden we toen niet in de gaten. Ik heb de knal van de bom niet gehoord maar ineens hoorde ik de ramen van de kerk invallen en daarna werd het pikkedonker. Het enige wat ik wilde was overleven, weg uit de kerk. De bom was achterin de kerk terecht gekomen, gelukkig was hij niet op het dak al ontploft. Daarom zijn er maar zo weinig doden gevallen, ongeveer 22. Zelf ben ik niet gewond geraakt, ik had alleen een klein schrammetje op mijn hoofd. Toch was dit bombardement zo’n emotionele ervaring voor mij dat ik er jaren later, in 2009 een gedicht over heb geschreven.”

Kunt u iets vertellen over onderduikers in uw huis?
“Onze onderduiker was een jonge knul van een jaar of 20. Hij kon na een staking niet meer terug naar zijn huis in Brabant dus verbleef hij bij ons. Wij hadden een huis met drie kleine slaapkamertjes. We hadden ook nog twee neefjes in huis. Hun vader had meegedaan aan de spoorwegstaking en uit angst voor represailles moest het hele gezin onderduiken. Het huis was altijd vol, maar dat was zeker niet ongezellig. Het was een strenge winter, ’s avonds zaten we dan lekker warm met zijn allen in de keuken. Dan werd er bij kaarslicht voorgelezen uit een boek. Door de oorlog werden de mensen naar elkaar toegedreven. Je ging veel bij elkaar op visite. Mijn ouders kwamen uit grote gezinnen, als al die mensen bij elkaar kwamen, was het hartstikke gezellig. Er werden spelletjes gedaan en toneelstukjes opgevoerd. De oorlog was niet altijd slecht.”

Wat weet u nog van de Hongerwinter?
“Het was zo koud dat er zelfs ijs lag op het IJ en dat de ponten nauwelijks konden varen. Alles was bevroren, ook het Noordhollandsch Kanaal hier in Noord. Mensen huurden handkarren of bakfietsen waarmee ze naar de boeren in Enkhuizen of Hoorn gingen. Mijn moeder heeft die tocht ook drie keer gemaakt met onze onderduiker. Mijn vader was zwak, hij had voor de oorlog tuberculose gekregen. De dokter zei dat als hij geen eten zou krijgen hij de oorlog niet zou overleven. Die onderduiker heeft het leven van mijn vader gered. Hij roofde de katten en de honden van de straat en die slachtte hij dan. Zo hadden wij altijd te eten. Zelf heb ik de Hongerwinter niet echt meegemaakt omdat ik tijdelijk in Lutjebroek woonde. De tocht daarheen, zo’n 55 km, was zo koud dat we er op de slee naartoe gingen. Af en toe liepen we ook een stukje, anders bevroor ik.”

 

Archieven: Verhalen

‘’Doe dat niet!’’

Wij zijn Melih, Mohamed Chakir, Angelina en Chinyere. Wij hebben via Skype het indrukwekkende verhaal gehoord van Jacob Joshua, een Joodse man die tijdens de oorlog moest vluchten voor de Duitsers en nu in Israël woont. Hij is vaak verhuisd in de oorlog en zag zijn vader sterven in kamp Bergen Belsen.

Waarom kwam het gezin Joshua naar Nederland?
“We zijn weggegaan uit Duitsland, waar ik ben geboren. Weg van de Duitsers. Maar toen kwamen zij ook naar Nederland. Ze deden er alles aan om de Joden te vermoorden. Gelukkig ben ik gered. We woonden eerst in Scheveningen, toen we daar weg moesten, verhuisden we met het hele gezin naar Utrecht waar we tot 1943 woonden. Op een gegeven moment werden alle Joden in de buurt opgepakt en naar kamp Westerbork gebracht. Het was vreselijk om te zien. Ik herinner me dat we ’s morgens wakker werden en dat alle buren weg waren. Wij waren voorlopig veilig, want wij hadden Paraguayaanse paspoorten. Daarin stond dat wij als familie Joshua naar Paraguay mochten reizen, dat gaf privileges en heeft ons gered. In april 1943 kwam er een NSB’er bij ons aan de deur, hij wilde in ons huis wonen. Wij moesten eruit. Dat was vreselijk, waar moesten we heen? We zijn naar Amsterdam gegaan. Eerst naar Asterdorp en later naar Amsterdam-Oost.”

Uiteindelijk hebben de Duitsers jullie opgepakt?
“Mijn vader ging naar Utrecht en had zijn Jodenster afgedaan. Hij werd opgepakt toen iemand hem herkende. Een paar uur later stond de politie bij ons op de stoep, om ons mee te nemen. We hadden vijf minuten om onze spullen te pakken. We moesten naar kamp Westerbork. In februari 1944 werden we met de trein naar kamp Bergen-Belsen gebracht. Het geluk was dat wij die Paraguayaanse paspoorten hadden, waardoor wij in leven zijn gebleven. Er was niet genoeg eten, iedereen was hongerig en sommigen zijn daardoor gestorven. We waren ziek, dat was vreselijk. De Duitsers hebben ons in januari 1945 naar kamp Biberach gebracht.”

Hoe is uw vader overleden?
“Mijn vader is door honger gestorven in Bergen-Belsen. Hij kreeg niet genoeg te eten. Mijn vader was een grote man die veel eten nodig had, maar meer dan een stuk brood kreeg hij niet. Ik was bij hem toen hij overleed. Hij lag ziek in bed en hij zei: ‘Jacob, ik ga sterven.’ Ik zei: ‘Doe dat niet!’ Maar hij stierf. Ik heb mijn moeder gehaald. Ze hebben mijn vader toen op Bergen- Belsen gecremeerd. Een paar maanden daarna zijn wij in kamp Biberach bevrijd.”

Foto’s: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘De piano hing in de bomen’

Meneer Ruud Has was zes jaar toen de oorlog begon. Omdat hij zo jong was, merkte hij eerst niet zo veel van de oorlog. Pas later besefte hij wat oorlog echt betekende.

Wanneer wist u dat het oorlog was?
“Mijn vader had afgesproken met mijn zus in Breezand dat wij daar op vakantie zouden gaan. Die donderdag was het schitterend weer, we gingen op de fiets naar Breezand. Ik herinner me dat het onderweg keihard begon te regenen, maar we besloten toch door te fietsen. Zaterdag 17 juli kreeg mijn vader ineens een heel raar telegram. Daarin stond dat hij terug naar Amsterdam moest komen want de hele Varenweg lag plat. Mijn ouders zijn op de fiets teruggegaan naar Amsterdam. Ik bleef achter bij mijn oom en tante. Later ben ik ook naar Amsterdam gekomen en zag ik dat ons huis er niet meer was. Onze piano hing zelfs verderop in de boom. We hadden niks meer, behalve onze kerstballen! Die lagen altijd goed opgeborgen onder de vloer. Ik hoorde toen ook dat mijn vriendje Atti was omgekomen bij het bombardement. Ik voelde voor het eerst wat oorlog betekende.”

Wat gebeurde er na het bombardement?
“We moesten ergens anders wonen, er was niks meer over van ons huis. Eerst ging ik naar mijn opa en oma in Betondorp. In november 1943 zijn we naar Amsterdam-Zuid verhuisd. Daar stonden heel veel huizen leeg, allemaal van Joodse families die waren afgevoerd. In zo’n huis konden wij wonen. Er lagen nog veel spullen van de vorige bewoners, ik vond het boekje van Betty, het meisje dat daar eerst woonde. Later kwam ik erachter dat zij om het leven is gekomen in een kamp.”

Wat herinnert u zich van de Hongerwinter?
“We konden eten halen bij de gaarkeuken. Ik weet nog dat ik een keer eten ging halen en toen languit ben gevallen in de gang in de gaarkeuken. Ik haalde eten in zo’n emaille pannetje en daar zaten nu allemaal losse schilfers in. Met dat pannetje met eten ben ik naar huis gegaan, maar mijn ouders zeiden dat we het nu niet meer konden eten. Elke avond kwamen er mensen langs de ramen omdat ze heel graag eten wilden. Mijn ouders gaven dat pannetje met eten toen aan een man die voor ons raam stond. Hij at het in een keer achter elkaar op omdat hij zo’ n honger had. Ik heb me altijd afgevraagd waarom mijn ouders dat aan die meneer hebben gegeven, want er zaten allemaal schilfers van de pan in het eten.
Ik weet ook nog dat wij onder schooltijd altijd naar een andere school gingen om te eten. Op een dag liep ik via de kade naar deze school en zag ik ineens een pak met voedselbonnen liggen. Ik heb dat pakket aan mijn ouders gegeven. Na de oorlog kwam ik erachter dat mijn ouders deze bonnen voor zichzelf hebben gehouden en voor ons gezin hebben gebruikt tijdens de oorlog.”

Archieven: Verhalen

‘De schilderijtjes hingen scheef’

Wij zijn Chadia, Soumaia, Illiass en Dorsa en wij hebben mevrouw Hoff geïnterviewd. Ze heeft ons verteld over de bombardementen die zij heeft meegemaakt en over een NSB’er die tegenover haar woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog. We vonden het heftige verhalen.

Tegenover u woonde een NSB’er. Maakte hij u bang?
“De man liep altijd in een zwart uniform met zwarte laarzen door de straat. Heel imponerend, maar ik geloof niet dat hij veel te betekenen had. We hadden in de wijk een parkje met bloemperkjes en hekjes. Daar hoefde hij dan niet omheen. Hij sprong over die hekjes. Om indruk te maken, belachelijk vond ik dat. Iedereen ergerde zich aan hem. Hij probeerde ons wel bang te maken, maar dat lukte niet. Je zag wel Duitsers op straat, zoals bij de bioscoop. Veel waren het er niet, maar af en toe in het park of in de tram. Er waren wel NSB’ers in de buurt die Joodse families hebben verraden. Die keken we vol afschuw aan.”

Hoe herinnert zich het bombardement dat u meemaakte?
“Het was een zaterdagochtend en ik had vakantie. Samen met een vriendinnetje zou ik gaan spelen, we stonden bij haar voor de deur. We hoorden het luchtalarm, wat betekende dat ik naar huis moest. Daar zat ik toen met mijn moeder en oudere zus op de bank. Ineens een donderende klap. Het huis schudde. De schilderijtjes hingen scheef. We wisten dat er een bom was gevallen, maar waar? Na een paar uur was het weer veilig en zijn we naar buiten gegaan. We zochten naar de plek en toen bleek dat er meerdere bommen in een klap waren neergekomen. Ik moest van mijn moeder naar huis, want ze hoorde dat er ook een bom was gevallen op een kerk waar op dat moment kinderen inzaten. We hebben ook vaak schoten gehoord. Dan zat ik met mijn handen over mijn oren, ik was zo bang. Soms duurde het een paar minuten, maar ook weleens een half uur. De wc onder de trap was voor ons de schuilplek voor als het gevaarlijk zou zijn, maar dat is nooit nodig geweest gelukkig. De huisarts verderop heeft wel onder zijn trap gezeten toen een bom in de straat werd gegooid. Hij heeft het overleefd.”

U speelde vaak bij de Joodse kennissen van uw ouders, wat is er met hen gebeurd?
“Het waren hele gewone mensen. Heel aardig en prettig. Ze hadden een leuke kat en wij hadden geen huisdieren, we mochten met hem spelen. Ze zijn opgehaald met de smoes dat ze naar werkkampen gingen. Mijn ouders hebben dat nooit geloofd. Zij wisten: gezinnen stop je niet in een werkkamp. Die worden gedeporteerd. Ver weg. En als de Duitsers de oorlog winnen, dan kwamen ze niet meer terug. Mijn ouders hebben vanuit ons huis gezien hoe ze weggevoerd werden, maar ik niet. Het was al bedtijd. Het echtpaar had een onderduikadres, maar is daar nooit naartoe gegaan. De man was driftig en wilde het de mensen bij dat adres niet aandoen. Zijn vrouw zei: ‘Ik blijf bij mijn man’. Geen van beiden is na de oorlog teruggekomen uit het concentratiekamp .”

Archieven: Verhalen

‘Pop Lies’

Wij zijn Masiami, Anouar, Younes en Mihriban. Wij hebben mevrouw Trudy Bos geïnterviewd over de Tweede Wereldoorlog. Ze verloor haar pop toen ze naar Culemborg ging om bij te komen van het bombardement bij haar in de buurt.

Wat herinnert u zich van het bombardement?
“Bij de Ritakerk was een jongens-, meisjes-, en kleuterschool. De Duitsers dachten dat daar de Fokkerfabriek stond en hebben die plek op een dag gebombardeerd. Iedereen zat toen in de kerk, maar mijn broertje van 4 jaar en ik waren daar te jong voor. Mijn moeder stuurde ons die dag wat eerder naar school, het was pas half 9. Dus ik zei tegen mijn broertje: ‘Kom we gaan over de brug.’ Dat mocht eigenlijk niet, want dat was te ver. We liepen net op de brug en toen ging het groot luchtalarm af. We zijn gaan hollen en hebben geschuild in een winkel. Er kwamen allemaal zwarte kluiten naar beneden, bommen dus. Na ongeveer een half uur was het voorbij. Een meneer heeft ons toen teruggebracht naar mijn moeder. Heel veel huizen waren weg, maar gelukkig dat van ons niet. Mijn broertjes kwamen uit de kerk, ze hadden gaten in hun hoofd.”

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
“Dat was een vreselijke tijd. Onze school was gebombardeerd, waardoor er geen verwarming was. En ik had geen schoenen, maar klompjes. Ik herinner me dat de bomen uit de Van der Pekstraat werden omgezaagd, zodat iedereen een stuk hout kon krijgen. Daarmee kon je naar de klompenmaker. Ik had heel erg veel honger. Mijn vader ging op de fiets naar het Wieringermeer, zeker 100 kilometer fietsen. Hij ruilde daar bijvoorbeeld Monopoly spellen of handdoeken voor tarwe of aardappelen. Maar op de terugweg werd mijn vader soms opgewacht door de Duitsers, die namen alles in beslag en dan hadden we nog niks. Af en toe hadden we wel tarwe. Dat moesten we malen in een koffiemolentje en daar maakten mijn moeder dan met water een soort papje van. Of ze maakte soep van water met wat groenten uit het tuintje van mijn vader. Maar verder hadden we echt niets.”

Wat is er met uw pop gebeurd? U heeft er een verhaal over geschreven.
“Na het bombardement werd ik naar Culemborg gebracht. Mijn moeder heeft toen een pop voor mij gemaakt, Lies noemde ik haar. In de oorlog kon je namelijk geen poppen kopen. Mijn moeder had een vakje in de pop gemaakt met ritssluiting, om een nachtjaponnetje in te doen. De mevrouw waar ik verbleef, gebruikte dat toen om sleutels in te bewaren die toegang gaven tot de plek waar onderduikers bleken te zitten. Na mijn verblijf in Culemborg is die pop daar gebleven, ik mocht haar niet meenemen. Jaren later ben ik terug geweest in Culemborg. Daar werd mij verteld dat de mevrouw waar ik sliep pop Lies altijd op 5 mei aan de deur hing, als teken van vrijheid.”

 

 

Archieven: Verhalen

‘Onder het matras’

Greet Koster woonde tijdens de oorlog bij haar ouders in Floradorp en bracht er verzetskrantjes rond. Ook haar man, met wie ze in de oorlog trouwde, werkte voor het verzet. Maar toen het te gevaarlijk voor hem werd, moest hij onderduiken. Pas drie maanden na de bevrijding zagen ze elkaar weer.

Hoe was het om in de oorlog te trouwen?
“Dat was heel armoedig. Met de bus gingen we naar het stadhuis. Mijn vader en moeder gingen mee, net als een paar broers en zussen van mij. Omdat we geen geld hadden, droegen we onze gewone, dagelijkse kleren. Gelukkig kregen we een paar extra voedselbonnen, zodat we koekjes en snoepjes konden kopen voor de gasten. Want intussen was alles op de bon. In januari 1944 werd ons zoontje geboren. We hadden geen kleertjes of luiers en scheurden daarom lakens in stukken om er luiers van te maken. Mijn vader ging vaak op pad om te zorgen dat er voldoende eten was voor mij en mijn zoontje. Met alles moest je je behelpen, want er was niks.”

Heeft u ook Joodse mensen in huis gehad?
“Op een dag stond er een Joodse vrouw met haar zoon voor de deur bij mijn ouders in de Kamillestraat. Ze waren ten einde raad en vroegen of ze bij ons mochten onderduiken. Via mijn man die voor het verzet werkte, hadden ze ons adres gekregen. Van mijn ouders mochten ze op de zolder wonen. Die vrouw verfde telkens haar haar in een andere kleur zodat niemand haar zou herkennen, maar desondanks kon je nog wel zien dat ze Joods was. Uiteindelijk vonden mijn ouders het te gevaarlijk om onderduikers in huis te hebben, en moesten ze naar een ander adres. Ik heb nooit geweten wat hun namen waren. Dat mocht ik niet weten. Alles werd via het verzet geregeld. Wij moesten alleen goed voor ze zorgen.”

Wat weet u nog van de razzia’s?
“In de buurt hoorden we eens dat er een razzia was. Ik was inmiddels 20 jaar, al getrouwd, maar woonde nog steeds bij mijn ouders. Mijn man die vanwege zijn verzetswerk ondergedoken zat bij een andere familie, was die dag toevallig net even bij ons op bezoek. Hij moest zich snel verstoppen zodat de Duitsers hem niet zouden vinden. Boven in ons huis stond een bed met een veren matras, daar is hij onder gekropen. Mijn zus en ik gingen op het bed zitten, en dus ook boven op mijn man. Intussen werd beneden geschreeuwd dat we de deur moesten openmaken. De Duitsers hebben nog overal in huis gezocht, maar ze vonden mijn man niet. Later vertelde hij dat hij het vreselijk benauwd had onder dat matras, met ons er bovenop.”

 

Archieven: Verhalen

‘Wie de meeste scherven had…’

Meneer Van der Linden woonde tijdens de oorlog met zijn ouders in de Nigellestraat. Het was voor ons heel bijzonder om het verhaal van meneer Van der Linden te horen omdat hij het nog nooit eerder aan iemand verteld had. Zelfs tijdens de oorlog werd er bij hem thuis niet gepraat over de vreselijke dingen die er gebeurden.

Wat weet u nog van de bombardementen?
“In het begin van de oorlog gebeurde het alleen ’s nachts. Als ik in bed lag, kon ik de bombardementen horen. Het klonk alsof iemand op zolder een zak aardappels leeggooide. Ik hoorde dan dat de bommen steeds dichterbij kwamen. ’s Nachts was ik bang, maar ’s ochtends gingen we met kinderen uit de buurt granaatscherven zoeken. Dat was erg leuk. We hielden wedstrijdjes wie de meeste scherven had gevonden. Later in de oorlog werd er ook overdag gebombardeerd. Ik zat inmiddels op de Oranje Nassauschool en als het luchtalarm ging, kwamen alle moeders naar school. We gingen dan met z’n allen zo dicht mogelijk tegen de muur zitten. De juffrouw deed de ramen altijd op een kiertje, omdat ze bang was dat het glas anders zou breken. Dat waren angstige momenten.”

Hoe was de Hongerwinter voor u en uw familie?
“Mijn vader werkte bij Shell en daar was in 1940 een brand geweest na bombardementen. Door de brand was veel olie hard geworden. Mijn vader hakte stukken van die verharde olie en verbrandde ze in een kacheltje dat hij zelf had gemaakt van een oude boorpijp. Koud hebben we het dus niet gehad; soms brandde het zelfs veel te hard. Maar we hebben wel hongergeleden. Ik was zo ondervoed dat een wond op mijn arm niet meer wilde genezen. Ik heb daar nog steeds een litteken van. Mijn vader ging op de fiets naar de Beemster om eten te halen bij de boer. Ik heb weleens gezien dat mensen bij terugkomst in de stad al dat eten in moesten leveren. Ze waren dus helemaal voor niets gegaan. Dat is mijn vader gelukkig nooit overkomen. Tijdens de bevrijding werd er broodpap en Zweeds wittebrood uitgedeeld. Ik weet nog goed hoe lekker dat smaakte. Het was net alsof je cake at.”

Praatte u met uw ouders over de oorlog?
“Nee, bij ons thuis werd over de oorlog niet gepraat, zelfs toen die nog bezig was. Ik weet nog dat mijn vader op de fiets eten ging halen in de Beemster. Toen hij thuiskwam, merkte ik dat hij en mijn moeder overstuur waren. Ze vertelden me niet wat er gebeurd was. Iets later was ik jarig en dat vierden we met familie. Ik hoorde toen mijn vader aan de visite vertellen dat hij onderweg van de Beemster naar huis door de Duitsers was aangehouden. Hij werd gedwongen om toe te kijken terwijl een aantal Nederlandse mannen gefusilleerd werd. Hij dacht dat ik niet luisterde, maar ik hoorde alles…  

Archieven: Verhalen

‘Mussen uit de achtertuin’

Mevrouw Abels-Relleke kan zich nog goed herinneren hoe haar broer bij een van de razzia’s in Amsterdam-Noord werd opgepakt. Gelukkig kreeg hij bij de pont aan het IJ hulp van omstanders waardoor hij zich kon verstoppen en niet naar Duitsland hoefde. Vanaf die dag moest hij bij elke razzia schuilen in hun huis in de Binnenhofstraat.

Weet u nog hoe de oorlog voor u begon?
“Ik speelde samen met mijn broertjes in de tuin waar mijn moeder de was ophing. Ineens begonnen de kerkklokken te luiden, zo hard dat ik er bang van werd. Mijn moeder riep: ‘Oh nee, nou zal je het gaan beleven!’ Dat maakte me nog angstiger. Eigenlijk ben ik de hele oorlog vreselijk bang geweest. Op de Buiksloterdijk zaten de Duitsers en die schoten vaak op geallieerde vliegtuigen die overvlogen. Die vliegtuigen waren op zoek naar de Fokkerfabriek die in Noord stond en in handen was van de Duitsers. We konden er niet van slapen,  de granaatscherven vlogen tegen de ramen. Uiteindelijk heeft mijn vader gelukkig planken voor de ramen getimmerd. Zo zag ik ook de zoeklichten niet meer waarmee de Duitsers ’s nachts de vliegtuigen opspoorden.”

Hoe was de Hongerwinter voor u?
“Mijn vader ging altijd met de handkar naar Friesland. Hij maakte nieuwe bodems voor emaillen pannen in ruil voor eten. Hij was dan een paar dagen weg en als hij terugkwam had hij spannende verhalen. Ik herinner me dat hij eens een boer om onderdak vroeg, maar dat de boer dat weigerde. Toen mijn vader daarna een zakdoek uit zijn jaszak pakte en er per ongeluk een rozenkrans uit die zakdoek viel, mocht hij alsnog logeren. Hij is ook een keer twaalf dagen weggeweest. Omdat wij geen eten hadden maar wel veel honger, hebben we die dagen maar aardappelschillen gegeten. Om andere keren aan eten te komen, ging mijn broer weleens vissen op stekeltjes in het Noordhollandsch Kanaal. Of mijn vader ving mussen in onze achtertuin. Hij zette dan een schoenendoos met een stokje neer, met daaronder wat eten. Als de mussen onder de doos liepen, trok hij gauw het stokje weg en hadden wij die avond te eten.”

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
“Ik weet nog goed hoe de Duitsers soms razzia’s hielden in de straat. Alle mannen werden uit hun huizen gehaald en naar de pont gebracht. Op een dag namen zij ook mijn broer mee. Andere passagiers op de pont hebben mijn broer toen geholpen, door hem achter hun benen onder de bankjes te verbergen totdat iedereen weg was. Mijn broer moest zich daarna altijd verstoppen als de Duitsers langskwamen. Op zolder hadden wij hoge kasten met daartussen een smalle ruimte, daar kroop mijn broer dan in. Gelukkig hebben de Duitsers hem nooit gevonden. Ik kan mij ook nog goed herinneren dat ik met mijn moeder en zus naar het bevrijdingsfeest op de Dam ging waar de bevrijders langskwamen. Op een gegeven moment gingen mijn zus en moeder naar huis, maar ik vond het allemaal zo leuk en gezellig dat ik bleef. Ineens ontstond er paniek, er werd geschoten vanuit de Grote Club op de Dam. Daar hadden zich nog wat Duitsers verstopt. Ik ben gauw weggerend richting het paleis en heb mij samen met een meneer verstopt achter zo’n brede lantaarnpaal totdat het weer veilig was.”

  

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892