Archieven: Verhalen

‘“Als jij het lef hebt om binnen te komen dan gooi ik deze bloempotten naar beneden!”’


Mevrouw de Hoo vertelt over haar zussen en haar vader. Ze is een bang, jong meisje in de oorlog. Ze is ook angstig geworden door het bombardement op Den Haag.

Hoe heeft u het bombardement ervaren?
Tijdens het bombardement was ik thuis. Maar mijn jongste zusje was naar de slager. Bij die slager kon je botten halen die waren uitgebeend en daar konden wij soep van trekken. Terwijl mijn zusje in de winkel was vielen de bommen, ze heeft zich uiteindelijk kunnen redden door zich onder de toonbank schuil te houden. Na het bombardement kwam mijn zusje gauw naar huis, maar ze kon niet zomaar over de stoep. Ze moest over lijken lopen om uiteindelijk thuis te komen. Wij hebben haar met open armen ontvangen toen ze door de deur van ons huis naar binnen liep.

Hoe heeft u de bevrijding ervaren?
Iedereen was natuurlijk ontzettend blij en overal werd feest gevierd. Ik voelde pas echt dat we bevrijd waren toen ik samen met mijn zusjes in de Laan van Nieuw Oost-Indië liep. Wij liepen op de stoep met onze rood wit blauwe vlaggetjes en opeens zagen wij de tanks met Canadese vlaggen onze kant op rijden. Zij stopten vlak voor onze neus en gaven ons alle drie een reep chocola en een boterham met sardientjes. Na een periode van honger lijden was dit het beste cadeau wat wij konden krijgen. Het voelde alsof ik een klomp goud in mijn handen had, wat een feest!

U bent verhuisd, heeft u toen veel spullen mee kunnen nemen?
Toen wij uit ons huis werden gezet waren mijn jongste zusje en ik nog geen 16. Dit betekende in die tijd dat je nog geen ausweis nodig had. Een ausweis is een soort paspoort om de grens over te komen. Mijn zusje ging met een geleende kinderwagen van mijn tante terug naar ons oude huis om wat spullen mee te nemen. Dit deden wij vaker, maar wij namen elke keer een andere weg. De weg naar ons oude huis was namelijk een flink stuk lopen, maar wij wilden niet betrapt worden. Er was ingebroken, dus we waren al veel spullen kwijt. Toen wij een keer in het huis waren zagen wij 2 jongens staan. Ik als 12 jarig meisje schreeuwde: “Als jij het lef hebt om binnen te komen dan gooi ik deze bloempotten naar beneden!” Er stonden namelijk nog een aantal oude bloempotten in de vensterbank, de jongens gingen uiteindelijk weg. Ik weet niet of ik echt de bloempotten had gegooid als de jongens niet weg waren gegaan, maar op dat moment klonk het als het beste idee.

Archieven: Verhalen

‘Dat was de eerste keer dat ik mijn vader heb zien huilen.’

In de ochtend van 10 mei 1940 hoort José Van den Broek vanuit bed gedonder in de verte. Het blijken Duitse vliegtuigen. Eén van deze toestellen wordt door het luchtafweergeschut geraakt en valt in stukken naar beneden. De motor komt bij José in de straat terecht. In de dagen die volgen, slaapt José uit angst met haar ouders en haar jongere tweelingzusjes op matrassen in de woonkamer.

Waar zat u op school tijdens de oorlog?
Ik zat op de Liduinaschool in de Amalia van Solmsstraat. In augustus 1939 werd onze school ontruimd in verband met de mobilisatie. Het schoolgebouw veranderde in een volledige kazerne. Er werd zelfs een bomvrije schuilkelder aangelegd. Wij moesten naar een andere school in Voorburg. Een maand na de capitulatie werd de school weer vrijgegeven en gingen we terug alsof de kazerne er nooit was geweest.

Wat aten jullie tijdens de Hongerwinter?
Mijn vader had een aantal zakenrelaties in Friesland en Groningen die per boot zakken meel en ander eten naar ons stuurden, zodat we toch iets hadden. Dit konden we dan ophalen in de Laakhaven. Onze gewone kachel hadden we ingeruild voor een majokacheltje. Tijdens de hongerwinter pofte mijn moeder tulpenbollen op dat kacheltje, dat smaakte echt hartstikke lekker! Ik was altijd heel pietluttig met eten en die suikerbieten vond ik smerig, maar die knapperige tulpenbollen waren heerlijk. Aan het einde van de hongerwinter kregen we Zweeds wittebrood, dat was zo’n heerlijkheid, dat smaakte naar cake.

Wat herinnert u zich van het bombardement op Bezuidenhout?
Ik ging altijd met mijn ouders naar de Liduinakerk aan de Schenkkade.  De kerkklokken hadden de Duitsers trouwens weggehaald, deze smolten ze om tot oorlogsgeschut. Zo gingen mijn ouders en ik ook die zaterdag 3 maart 1945 naar de mis. Mijn twee zusjes bleven thuis met het dienstmeisje. De kerkdienst was amper begonnen, toen we vliegtuigen hoorden overvliegen die bommen lieten vallen. Het was een hels kabaal met felle lichtflitsen. Eén van de bommen had de torenspits van de kerk geraakt, die viel naar beneden. Toen het even stil was, begonnen mensen naar buiten te rennen, niet wetende dat er nog een tweede aanvalsgolf kwam. Mijn ouders en ik renden op tijd weer naar binnen, waar we schuilden in het portaal van de kerk. Mijn vader stond over ons heen gebogen terwijl er brokstukken naar beneden vielen. Nadat de vliegtuigen waren vertrokken en we naar buiten durfden, zagen we overal lichamen van mensen die na die eerste aanvalsgolf de kerk hadden verlaten. Dat beeld raak je nooit meer kwijt. We liepen zo snel mogelijk naar huis, waar bleek dat mijn zusjes en het dienstmeisje ongedeerd waren omdat ze in de kelder hadden geschuild. Ons hele huis hing scheef, de kerk op de hoek en de huizen achter ons stonden in brand, dus we besloten te vluchten naar het huis van mijn grootouders in Voorburg. We hadden helemaal niets meer, alleen de kleren die we aanhadden. Na een tijdje kregen we een brief; we mochten terug naar ons huis in het Bezuidenhout om te kijken wat er over was van onze spullen. Alles bleek verkoold of kapot. Dat was de eerste keer dat ik mijn vader heb zien huilen.

Archieven: Verhalen

‘ De Duitsers schoten met hun geweren door het huis heen om te kijken of ergens iemand zat.’

Arie Mooijman vertelt de kinderen verhalen die ze maar moeilijk kunnen voorstellen. Dat de mensen in de oorlog bloembollen moeten eten tijdens de hongerwinter. Douchen gebeurt in een wasteil en er is geen centrale verwarming in huis. “Er was niets in die tijd. Ik had niet veel te kiezen.”

Kunt u meer vertellen over het bombardement van drie maart?
De Duitsers hadden raketten opgesteld op Duindigt en in het Haagse Bos. De Engelsen wilde deze plekken bombarderen maar zij hadden de verkeerde coördinaten. Dus vielen de bommen op onze buurt. Het was een bewolkte dag. Ik was thuis met mijn vader, moeder en broer toen de hele wijk werd platgegooid. Wij schuilden onder de uitbouw achter het huis. Daar hebben wij een paar uur gezeten. Tot de klappen wegwaren. De wijk stond in brand. Alles was kapot: ruiten, deuren en de sponningen. In de huizen wonen kon niet meer, niets stond meer overeind. Maar na vier weken logeren in Laakkwartier gingen we terug en maakten we ons huis zo bewoonbaar mogelijk. Pas in 1953 zijn de eerste winkels weer terug gekomen, tot die tijd was alles puin. En daar speelde ik tussen.

Heeft u vaker moeten schuilen?
Mijn vader wel. Er zaten Duitsers in het huis tegenover ons. En mijn vader moest onderduiken, anders werd hij in Duitsland te werk gesteld. Hij zat in de kelder onder de uitbouw. Daar hadden wij een luik gezaagd. Af en toe kwamen de Duitsers door de straat om te kijken of er nog mannen waren. Mijn vader dook op dat moment snel het luik in. De Duitsers schoten met hun geweren door het huis heen om te kijken of ergens iemand zat. Mijn vader mocht niet hoesten of niezen, want anders hadden ze hem meegenomen. Ik mocht tegen niemand iets zeggen over zijn bestaan, als vreemden mij vroegen waar mijn vader was dan wist ik het niet. Dat werd mij wel ingeprent door mijn moeder. Want er werden wel eens mannen uit onze straat gevonden en meegenomen. Die hebben wij nooit meer teruggezien.

Denkt u nog veel terug aan de oorlog?
Nee. Ik kijk liever vooruit dan achteruit. Die omslag kwam vijftien jaar na de oorlog, toen wilde ik er niet meer over praten. Het verleden is onveranderbaar. Daar kan ik niets aan doen. De toekomst is nog een beetje te sturen. Nu zie ik wel wat de dag morgen brengt. De enige tastbare herinnering aan vroeger is het oude huisnummerbordje, dat is het enige wat ik nog kon redden van mijn oude huis.

Archieven: Verhalen

‘Als je gepakt werd kreeg je op je donder en moest je je hengel, dat armzalige ding, afstaan. ’


Cees Menzel is geboren in Rotterdam. Hij verhuist met zijn familie in 1942 naar Den Haag. Hij vertelt over de trucjes die hij en zijn vrienden hebben bedacht om aan eten te komen tijdens de hongerwinter.
Luke Menzel is in 1944 geboren. Haar huis in het Bezuidenhout is gebombardeerd, maar de familie overleeft.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
Luke Menzel: Ik ben geboren in 1944 in het Bezuidenhout. Ons huis is gebombardeerd, er bleef niks van over. Tijdens het bombardement stond iedereen op het toilet, onder een trap, want daar was nog enige bescherming. Ze zeggen dat er zeventien man in het toilet stond. Iedereen heeft het overleefd. Toen het bombardement was afgelopen, zijn mijn vader en moeder met mijn twee zussen naar Voorburg gevlucht, naar een broer van mijn vader. Vervolgens is mijn vader weer teruggegaan om te redden wat er te redden viel. Maar alles van waarde was gestolen. Het is ongelooflijk, maar je hebt niets.

Hoe waren de laatste twee, drie maanden van de oorlog voor u?
Cees Menzel: Wij gingen met wat jongens die hier in de straat woonden richting Haagse Bos. Daar gingen we beukennootjes zoeken. Het waren er nooit veel, maar toch wat. We gingen ook wel naar slootjes om te kijken of we vis konden vangen met een geïmproviseerde hengel, een stok met een draadje eraan. Het waren geen mooie hengels. Dan probeerden we vissen te vangen. Dat lukte natuurlijk zelden en er liepen NSB’ers rond die vonden dat het niet mocht. Als je gepakt werd kreeg je op je donder en moest je je hengel, dat armzalige ding, afstaan. Dat heb ik gelukkig nooit gehad, maar andere jongens hebben dat wel meegemaakt. Later besloten we het anders doen: we zetten een wacht, twee lui gingen vissen en een paar anderen stonden verderop. Die floten als er gevaar dreigde. Dat betekende dat er een NSB’er aankwam. Dan lieten we de hengel in het water vallen, we wisten precies waar, want we hadden er een stokje gezet en daarna gingen we weer vissen.

Hoe was het om voedselpakketten te ontvangen?
Cees Menzel: Dat was heel prettig om mee te maken. Die blikken droge kaakjes, dat was wel de moeite waard als je lang niets gegeten had. Je moest niet te veel eten, want je maag kon dat niet meer hebben. Je was daar niet meer aan gewend. Met de bevrijding kwamen de Canadezen met hun legertoestellen, hun vrachtwagens en kanonnen. Dat waren hele vrolijke jongens, ze hadden gewonnen. Die lui hadden van alles bij zich. De volwassenen kregen sigaretten en wij kregen vaak chocola. Chocola kon je maag nog niet niet hebben. Je at het op en dan ging je spugen. Langzamerhand wende dat wel. Ik heb toen ook een sigaret opgestoken, maar na een halve voelde ik me al niet meer lekker. Daarna heb ik nooit meer gerookt.

Archieven: Verhalen

‘Zelfs mijn dierbare speelgoed werd in de potkachel verbrand.’

Adriaan van Deutekom is 6 jaar als zijn moeder thuiskomt met een brief, waarin staat dat zijn vader is omgekomen. In de tijd van de Tweede Wereldoorlog woont hij met zijn ouders en zusje in de Van Koetsveldstraat 19 in Den Haag. Zijn vader werkt op een trawler, een vissersschip, als machinist. Op een dag wordt de trawler door de Duitsers getorpedeerd. “Mijn moeder was in één klap weduwe en moest twee jonge kinderen, mijn zusje en ik, zien op te voeden tijdens de hongerwinter.”

Hoe heeft u de Hongerwinter ervaren?
Wat hebben we honger geleden. We aten alleen maar suikerbieten en dronken water, alles was namelijk op de bon. Het is een wonder dat we de hongerwinter hebben overleefd.
Het voedsel was schaars en in die winter van ’45 was er bijna nergens meer voedsel voorradig. Ik zat als klein jongetje in de schuilkelder van ons huis toen ik opeens een uienlucht rook. Ik riep dit naar mijn moeder, maar ze geloofde mij niet. Totdat ze zelf de kelder indook. Vervolgens zagen we een kleine smalle doorgang in de schuilkelder. We keken erdoorheen en zagen tot onze grote verbazing: wortels, aardappels, witte kool maar ook kolen voor in de potkachel. Deze voedselvoorraad was van de buurman, die een groentewinkeltje runde. Wij vroegen ons af hoe de buurman, in tijden van schaarste aan al deze producten kwam. Af en toe hebben wij stiekem gebruik gemaakt van deze voorraad.

Wat weet u van de Jodenvervolging?
In de buurt van de Van Koetsveldstraat was een winkel ’t Sterretje. Deze winkel werd door joodse mensen gerund. Op een dag kwamen er twee vrachtwagens voorrijden van de Grüne Polizei die de eigenaresse van ’t Sterretje meenamen. Ze sleurde de vrouw aan haar haren mee naar buiten, de vrachtwagen in. Sinds die dag heb ik nooit meer iets van haar vernomen.

Heeft u nog andere verdrietige herinneringen?
Mijn moeder had een klein potkacheltje in de woonkamer. Tijdens de strenge hongerwinter heeft dit ons een klein beetje warm gehouden. Omdat er zelden materiaal om te stoken was, werden we gedwongen om ons meubilair te verbranden in de potkachel. Zelfs mijn dierbare speelgoed werd, tot mijn grote verdriet, zonder pardon in de potkachel verbrand. Het potkacheltje staat nu nog in mijn keuken.

Archieven: Verhalen

‘Vanaf toen heette ik Bertie.’

De joodse Bram Poons wordt middenin de oorlog geboren. Zeven maanden na zijn geboorte wordt zijn moeder Dina Poons-Turfrijer vermoord in Auschwitz. Zijn vader Daniel Simon Poons wordt ook gedeporteerd en komt in 1944 om het leven op een onbekende plek in Midden-Europa. Bram overleeft de oorlog door onder te duiken.

Heeft u nog herinneringen aan uw ouders?
Mijn vader werkte voor de bekende Haagse drukkerij Trio in de Juffrouw Idastraat, hij was sierdrukker. Mijn moeder was huisvrouw. Ze woonden in een zijstraat van het Groenewegje, vlakbij de oude joodse buurt, waar nu Chinatown is. Mijn moeder was twintig jaar oud toen ik werd geboren op 12 maart 1942. Ik kan me mijn ouders niet herinneren, ik kwam er pas jaren na de oorlog achter dat ik op dezelfde datum jarig ben als mijn vader. Ik heb maar drie foto’s van mijn ouders. Op één van de foto’s zit mijn moeder tussen haar familieleden, ik lig als klein baby’tje in haar armen. Naast haar staat een oom en een halfbroer, beiden dragen ze de gele ster op hun colbert. Die twee mannen zijn de enige van de 188 familieleden van de Poons kant, die het samen met mij en een nichtje hebben overleefd. De andere twee foto’s zijn gemaakt op het huwelijk van mijn ouders. Ze waren zo jong en kijken verliefd in een spiegel.

Waar was u ondergedoken?
Ik lag een paar maanden na mijn geboorte met een navelbreuk in het Juliana Kinderziekenhuis in Den Haag. Mijn ouders waren toen al gedeporteerd. Het verhaal wil dat ik een dag voordat er een razzia in dat ziekenhuis was, door het verzet ben weggehaald. Voordat jullie mij kwamen interviewen heb ik ter voorbereiding nog wat archiefstukken opgevraagd. Daaruit bleek dat ik ook op de Pletterijkade 66 heb gewoond. Daar zat het Joodsch Weeshuis toen. Waarschijnlijk heeft het verzet mij daar tijdelijk ondergebracht, want dat was nog in functie. Dat weet ik dus pas sinds twee weken. Blijkbaar vond het verzet het weeshuis toch niet veilig, want al snel vonden ze een onderduikadres voor mij. Een jong gereformeerd echtpaar. Jan de Klerk en zijn vrouw Anna Swagerman namen mij op in hun huis. Vanaf toen heette ik Bertie. Ik heb een foto die in 1944 is genomen van ons drieën, ik sta tussen ze in. Ik had heel donkere haren en dat veroorzaakte wel wat geroddel in de buurt. Anna heeft me toen een tijdje ondergebracht bij haar familie, tot de kust weer veilig was.

Hoe was het leven na de oorlog?
Toen na de oorlog bleek dat mijn ouders nooit meer terug zouden komen, moest ik tot mijn verdriet naar aangetrouwde familie van mijn moederskant. Ik was veel liever bij Jan en Anna gebleven. Het was als jong jochie niet makkelijk om op te groeien zonder ouders. Ik ben na de oorlog nooit gepest omdat ik joods was, maar ik miste een vader en een moeder, zoals jullie die wel hebben. Mijn nieuwe ouders deden wat zij dachten dat het beste was, maar ik had soms gewoon behoefte aan een aai over mijn bol of een ‘goed gedaan schat!’ van iemand die onvoorwaardelijk van je houdt. In de klas moest ik soms ook huilen als het over familie ging of ik iets moest invullen over mijn ouders. Gelukkig was ik een sociale jongen en haalde ik veel plezier uit voetbal. Ik speelde bij de Ooievaars, dat was voor de oorlog een joodse voetbalclub geweest. Het contact met mijn onderduikmoeder was verwaterd, maar in de jaren negentig wist zij mij via een ouderling van haar kerk op te sporen en kregen we weer contact. Ik heb toen voor haar en haar man een onderscheiding aangevraagd, die ze in 1998 hebben gekregen. Anna zei toen dat ze het haar christelijke taak vond om mij te helpen tijdens de oorlog. Maar ik vind het tot op de dag van vandaag heel bijzonder en dapper.

Archieven: Verhalen

‘Wij pakten elke keer stiekem een handje rauwe erwten om op te eten.’


Annie van Belle – Tuinman is 7 jaar als de oorlog begint. Ze heeft toen geleerd dat je voor een ander wat over moet hebben. Je leeft niet alleen voor jezelf.  Ze vindt het vreselijk wat er nu allemaal in de wereld gebeurt. Dat mensen worden opgepakt of vermoord om wie ze zijn.

Zaten er bij u in huis mensen ondergedoken?
Mannen tot 45 jaar werden opgeroepen om te werken voor de Duitsers. Onze buurman was 40 jaar. Hij had aan mijn moeder gevraagd of hij een tijdje bij ons op zolder mocht slapen. De Duitsers hielden namelijk razzia’s, ze gingen alle huizen af op zoek naar onderduikers. Je hoorde ze met die grote zware laarzen door de straten lopen. Dan wisten we dat ze huiszoekingen gingen doen. Maar op een gegeven moment kwam hij niet meer bij ons, want het was inmiddels bekend dat hij bij ons zat ondergedoken. Toen is hij in de kelder van zijn eigen huis gaan zitten. Zijn vrouw had daar een matras neergelegd. De Duitsers kwamen weer en de buurvrouw hoopte dat haar man niet van angst naar boven kwam. Maar hij deed het kelderluik open en gaf zich over. Hij had de zware laarzen van de Duitsers gehoord en dacht: als ik me niet aangeef lopen we de kans dat het hele gezin naar Duitsland moet. Hij is meegenomen door de Duitsers.

Hoe heeft u de Hongerwinter ervaren?
Het was een akelige tijd. Je kon niets meer kopen of ruilen. Als je geen boeren familie had, dan had je niks. Wij hadden dus helemaal niets te eten, dat was heel erg. Ik weet nog wel dat mijn moeder een keer erwtjes op de zolder had neergelegd om te drogen. Wij wisten dat en pakten elke keer stiekem een handje rauwe erwten om op te eten. We kregen allemaal enorme zweren op onze vingertoppen. We zijn daarmee naar de dokter gegaan en die vroeg wat we hadden gegeten.  Hij zei dat hij het begreep, maar dat het heel ongezond is. Rauwe erwten zorgen voor giftige stoffen in je lijf.

Wat is er met uw vader gebeurd?
Tijdens de hongerwinter was mijn vader naar Amsterdam gereden op een fiets met houten banden, om bij een vriend nog een broodje te krijgen. Maar zij hadden ook niets. Toen hij terug kwam was hij zo dood- en doodmoe dat hij op bed is gaan liggen. Na een paar dagen had hij hele dikke voeten. Mijn vader zei: ‘Oh gelukkig, dan word ik beter.’ Maar hij was zo vreselijk mager dat we de dokter hebben laten komen. De dokter werd boos en hij vloekte. Mijn vader vond dat hij niet mocht vloeken en vroeg wat er aan de hand was. Daarop antwoordde de dokter: ‘Je kan niet meer beter worden, je hebt hongeroedeem’. Al het vocht in zijn lichaam was naar zijn voeten getrokken. Maar we hadden geen eten voor hem. Na een paar dagen is hij overleden.

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik had mijn ster afgedaan want dat was veel te gevaarlijk.’

Tijdens het uitbreken van de oorlog woont Marius Dreese met zijn ouders op de Korte Poten 32. Ze wonen boven de juwelierszaak.

Hoe oud was u toen u moest onderduiken?
Ik ben in juli 1942 ondergedoken, toen ik 20 jaar oud was. Ik had een oproep gekregen van de Duitsers, maar daar gaf ik natuurlijk geen gehoor aan. Mijn grootvader, die toen 70 jaar was, deed dat wel. Hij was eigenwijs. Mijn grootvader vertelde ons dat de oorlog snel zou zijn afgelopen, maar dat bleek anders. Hij kwam terecht in Sobibor. Ikzelf dook in Leiden onder. De broer van mijn moeder had hele goede vrienden die mij in huis hebben genomen. Met de blauwe tram reed ik van Den Haag naar Leiden. Ik had mijn ster afgedaan want dat was veel te gevaarlijk. De rit verliep goed en ik kwam aan bij het huis van Gerard en Suze Jonk. Ze hadden een lederververij op de Breestraat 58 in Leiden. Ik vertelde ze dat ik drie jaar bij hen zou blijven. Die voorspelling kwam uit, want we werden in mei 1945 bevrijd.

Hoe zag uw onderduikadres eruit?
Achter de winkel had je een hele lange gang. Daarachter zat een kamer waar ik drie jaar lang heb gezeten. Uiteindelijk zaten we daar met 9 joodse onderduikers in één kamer. Mijn ouders waren ondergedoken in een studentenhuis in Leiden, bij mij om de hoek. De Leidse studenten hebben veel joden geholpen in de oorlog. Het leek allemaal veilig totdat een student een Duitser had doodgeschoten. Als reactie daarop begonnen de Duitsers een razzia langs de studentenhuizen. Alle huizen werden uitgekamd en mijn ouders konden nog net wegkomen. Met 9 mensen in één kamer leven drie jaar lang is niet prettig. Het was erg krap. We konden gelukkig wel naar buiten, de tuin in. We konden daar niet gezien worden want de tuin was omringd door hoge muren. Op de Breestraat 60 zat de Stadsgehoorzaal, op de Breestraat 56 zat een notariskantoor. Wij zaten ertussenin. In de Stadsgehoorzaal zat de NSB, zij hielden daar vergaderingen. Wij konden al het geschreeuw en gebral van hen door de muren heen horen. Soms keek je door een raampje en zag je de NSB’ers lopen. Het waren landverraders. Het is een wonder dat we niet verraden zijn. Ongeveer 400 mensen in Leiden wisten van ons onderduikadres af. En er is niets gebeurd. We zijn erdoorheen gekomen. We hebben het alle negen overleefd. Ik heb altijd contact met ze gehouden. Na de bevrijding is er een foto gemaakt, in de tuin achter het huis. Dat is het enige wat ik nog heb van de oorlog.

Wat heeft u gemerkt van de Hongerwinter?
Je kan een heleboel hebben als mens. Maar ik heb het relatief gezien goed gehad. Suze had veel kennissen, op die manier kwamen we aan extra eten. Ook vroeg ze altijd wat extra’s bij de gaarkeuken. Daar begrepen ze dan wel dat Suze onderduikers had. Ook had mijn oom, die ook ondergedoken was op hetzelfde adres, een vriend die werkte bij de Albert Heijn. Zo kregen we extra voedsel. Kolen kregen we via een vriend van mijn oom. Die moest altijd kolen halen bij de Duitsers, maar die werden niet gewogen bij terugkomst. Dus hij stopte altijd even bij ons, gooide wat kolen om de deur.

Na de oorlog zijn we terug naar huis gegaan. Mijn ouders hadden de juwelierszaak in de oorlog verkocht aan de advocaat van mijn vader, zodat het geen joods bedrijf was. Na de oorlog kregen we de winkel terug. Totdat de zaak werd overgenomen door mijn zoons, heb ik daar gewerkt.

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ze ging weg als een dun vrouwtje op de fiets en kwam heel dik weer thuis.’

Jo Spaargaren- Breddels woont als kind in de oorlog naast haar toekomstige echtgenoot Adriaan Spaargaren. Hij woont op Rijswijksestraat 172 en zij op 179.

Wat is het ergste dat u is bij gebleven van de oorlog?
Henkie was een vriendje van mij en hij woonde bij zijn opoe. Henkie’s moeder was overleden. Dood gegaan van de honger. In de oorlog was er geen hout meer voor doodskisten. Hiervoor werd karton gebruikt. Omdat er een hele smalle trap was in het huis, moest de kist via het raam naar beneden. Omdat het karton nat was geworden viel ze zo op de grond. Dat heb ik gezien en dit beeld is mij altijd bij gebleven.

Wat kregen jullie te eten in de oorlog?
Wij hadden tijdens de oorlog heel weinig te eten. We aten zelfs rauwe suikerbieten en aardappelschillen. Ook kauwden we op een stukje teer van de weg. Mijn moeder probeerde voor ons aan eten te komen. Ze ging weg als een dun vrouwtje op de fiets en kwam heel dik weer thuis. Onder haar jas had ze eten verstopt. Om het kacheltje aan te maken zocht ik tussen de spoorweg kooltjes die ik zeefde. De antraciet die overbleef deed ik in een zakje en daar werd de majokachel mee aangemaakt.

Is er ook nog iets moois gebeurd in de oorlog?
Op een dag in de hongerwinter hoorde ik meisjes op klompen lopen. Die gingen naar het clubhuis. In het clubhuis was een heel groot lokaal waar een heerlijke warme kachel stond te branden. Daar zaten kinderen met oude jasjes aan die het koud hadden. En wie kwam daar aanlopen? Meester de Bruin, de leider van het clubhuis. Hij had een grote mand met aardappels bij zich. We kregen een aardappel die we in de kachel mochten poffen. Er kwam een hele dikke laag zwarte roet omheen. Na een tijdje konden we de aardappel pellen en opeten. Onze gezichten werden er zwart van. Meester de Bruin had ook een beetje zout, wat het extra lekker maakte. Het lekkerste wat we ooit hebben gegeten. Dat is een herinnering die ik nooit meer vergeet.

Archieven: Verhalen

‘Wij dachten dat ze naar een kamp gingen met spelletjes en lekker eten. ’

Adriaan Spaargaren woont tijdens de oorlog als kind naast het meisje, dat later zijn vrouw zou worden. In 1940 is Adriaan is tien jaar.

Ging u tijdens de oorlog naar school?
Ja, we gingen gewoon naar school. Niet iedere dag. Ik ben wel eens zes weken achter elkaar niet naar school gegaan omdat ik geen schoenen had. Het was toen te koud om zonder schoenen buiten te lopen dus ik moest thuisblijven. Soms keken we naar de lucht en zagen we bommenwerpers aankomen. We hoopten dan dat het luchtalarm afging zodat we moesten schuilen. Dan hoefden we niet naar school. Een soort spijbelen.
Wij waren jaloers op mensen die op kamp gingen. Wij mochten niet mee. Wij moesten in de kou thuis blijven en honger lijden. Wij dachten dat ze naar een kamp gingen met spelletjes en lekker eten. Pas na de oorlog kwamen we erachter dat die kampen niet waren waar wij aan dachten. Wij kregen toen geen informatie.

Luisterde u weleens naar Radio Oranje?
Radio? Nee jongen, daar hadden wij geen geld voor. Vroeger moest je een abonnement voor een gulden per maand kopen, dan kon je kiezen uit twee zenders. Het enige waar wij aan dachten was hoe we aan eten kwamen. In het westen van het land was helemaal geen eten. Toen ik 14 was liep ik naar de boer om voedsel te halen. Met z’n tweeën gingen we lopend via Rotterdam en Utrecht naar Almelo. Onderweg kwamen we lege, oude schoollokalen of buurthuizen tegen waar we mochten slapen. Hele colonnes mensen liepen dezelfde route op zoek naar eten. Wij konden dus geen cent missen om naar de radio te luisteren.

Heeft u iets overgehouden uit de oorlog?
Nee, eigenlijk niet. Mijn vrouw en ik hebben een pakje sigaretten uit de oorlog, wat we nu zuinig bewaren. Geld om een foto te laten maken of iets hadden we niet. Het enige wat we deden was dansen. Dansen als afleiding van de honger, kou en ellende. Iedereen moest wel voor achten weg zijn want dan kwamen de Duitsers en moesten alle ramen afgeplakt worden. Nog steeds dansen we samen één keer in de week. Mijn vrouw gaat zelfs iedere week nog hiphoppen.
Wat ik overhield aan de oorlog, is dat ik jarenlang een bepaalde week in het jaar niet in Nederland kon zijn. Alle ervaringen zitten te diep van binnen om de feesten in mei te vieren. Onze jeugd is afgenomen, na 1945 was de oorlog niet voorbij.

 

 

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892