Archieven: Verhalen

‘Als ik terugdenk aan de oorlog, dan denk ik aan rolschaatsen.’

Hak Zorn is nog maar drie jaar als de oorlog begint. Ze heeft de oorlog daardoor anders meegemaakt dan haar familieleden. In tegenstelling tot haar oudere zus Jannie, is Hak nooit bang geweest. Ze is te klein om bewust te zijn van de oorlog en had er daardoor ook geen ongemak van. Haar vader is te oud en haar broer te jong voor dienstplicht, zodat ze hen niet hoeft te missen. ‘Als ik terugdenk aan de oorlog, dan denk ik aan rolschaatsen’.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
Blij, vrolijk, niks aan de hand. Als ik naar bijles liep en het luchtalarm ging af, ging ik in een greppel liggen totdat het voorbij was en dan liep ik weer door. Ik was ook te jong, er werd mij niks verteld door mijn ouders. Na de evacuatie woonden wij op de Laan van Meerdervoort. Op een nacht was mijn vader weg, op hongerstocht om eten te halen en ik sliep bij mijn moeder in bed. ’s Nachts werd ik wakker en ik moest heel nodig plassen. Ik liep de kamer uit en naast de ingang stond een man doodstil met hele grote blauwe ogen. Ik schrok me rot en ben keihard teruggerend naar mijn moeder. ‘Mama, mama er staat een man in huis!’ Maar hij was ondergedoken en niemand mocht weten dat hij daar was. Daarom heeft mijn moeder de hele oorlog ontkend dat die man daar stond. Ze zei dat ik het gedroomd had, want ze was als de dood dat ik als klein kind het per ongeluk zou doorvertellen en dat de Duitsers erachter zouden komen.

Denkt u nog vaak terug aan wat er in de Tweede Wereldoorlog gebeurde?
Ik denk er nog regelmatig aan terug. Als ik een lucifer gebruik dan laat ik hem liggen want dan kan ik er nog een kaarsje mee aansteken. Mijn moeder brandde vaak bijna haar vingers aan het laatste restje lucifer. Want we waren heel zuinig, niks mocht zomaar weggegooid worden. Er was toen niks, dus moest je leren om met niks toch in leven te blijven. Je bent veel inventiever, je maakt van niets iets. Zo deed mijn moeder ook een beetje zaagsel bij de meel, om het een beetje body te geven. Op zo’n manier denk ik terug aan de oorlog. Ik vind het nog steeds heel zonde als mensen eten weggooien, dan denk ik, daar kan ik nog een prakje van maken!

Wat voelde u tijdens de bevrijding?
Heerlijk! Zonneschijn en wittebrood en boter. Op de Laan van Meerdervoort ging iedereen naar buiten om hun verduisteringsgordijnen te verbranden. Op dat moment kwamen er Duitsers aan. Ze waren zo gefrustreerd dat ze verloren hadden, dat ze als een gek in het rond begonnen te schieten. Op 5 mei was de bevrijding, maar toch vielen er die dag nog doden.
De Duitse taal hadden we een hekel aan, we haatten alles wat Duits was. De haat was zo groot, dat als ze in de zee gingen zwemmen en eentje verdronk door de sterke stroming die zij niet verwachtten, dan waren we blij. ‘Yes, weer een Duitser minder’. Zo zeiden we dat.

Archieven: Verhalen

‘Als de oorlog begint, worden we gebombardeerd en gaan we dood.’

Jannie Zorn woont als tienjarig meisje met haar ouders, twee jongere zusjes en een broertje in de Vogelwijk, als de oorlog begint. Tijdens de eerste oorlogsnacht ligt ze met haar zusje in een groot bed op zolder. Om vier uur ’s ochtends worden ze wakker door het gedreun van vliegtuigen. Met een vriendinnetje had Jannie eerder bedacht; “als de oorlog begint, worden we gebombardeerd en gaan we dood”.

Hoe voelde u zich, toen de oorlog begon?
Ik was vreselijk bang, het was verschrikkelijk. Mijn broertje van zes was helemaal niet bang, maar die begreep er nog niet veel van. Als de bommen vielen, schuilden we onder de trap. We konden de wolken van het bombardement op Rotterdam vanaf ons huis zien. Nederland gaf zich over. Al snel kregen we een Duitse soldaat in huis. Ik vond het doodeng dat hij zijn geweer, met een rits kogels eraan, in de hoek van de gang zette. Ik werd minder bang toen ik hem gewoon met mijn ouders zag praten. Doodsangst heb ik jaren gevoeld, maar in 1943 was ik plots niet bang meer. Alsof ik aan de oorlog gewend was geraakt.

Wat vond u van de Duitsers?
Die soldaat bij ons thuis bleek een aardige vent te zijn, maar al snel liepen er meer Duitsers op straat en zij waren wel echt de vijand. Later in de oorlog verspreidde ik stiekem wat krantjes. Op een avond, ik was thuis, bonsde de Grüne Polizei op de deur. Er was verduisteringsplicht en niemand had elektriciteit. Wij hadden kaarsen aangestoken, maar de Duitsers zagen licht branden en dachten dat we illegaal elektriciteit aftapten. Snel moest ik de losliggende verboden krantjes verstoppen in mijn broek. Ik ben nog nooit zo bang geweest als toen.

Waar heeft u gewoond tijdens de oorlog?
We moesten ons huis aan de Kwartellaan in 1942 verlaten door de aanleg van de Atlantikwall. Ik ging eerst bij m’n tante wonen, zonder mijn ouders. Dat vond ik heel moeilijk. M’n moeder vlocht altijd mijn haar. Dat moest ik nu opeens zelf doen. Ik miste mijn eigen huis en mijn familieleden. Het enige dat ik kon doen was schoolwerk maken. Ik heb nog nooit zulke hoge cijfers gehaald als toen! Korte tijd later vond mijn vader een huis voor het hele gezin aan de Laan van Meerdervoort, hoek Appelstraat. De school was intussen gesloten. Eén keer per maand haalde ik hier taken op om thuis te maken. We hadden weinig te eten en er was weinig warmte. Ook waren er nooit nieuwe kleren, maar ik groeide natuurlijk wel! M’n moeder is nog eens op hongertocht gegaan om eten te halen. Toen ze terugkwam van een helse tocht, kon ik al haar botjes zien. Zo mager was ze.
In maart 1945 werd ik naar een herenboerderij in Dedemsvaart in Overijssel gestuurd. Hier was veel te eten, maar ik moest ook heel hard werken. Boenen, poetsen en melkbussen schoonmaken. Twee weken na mijn aankomst kwamen de Canadezen binnenrijden. De jongens uit het dorp stuurden ons hierop af om sigaretten, chocola  en kauwgum te vragen. De geweldige bevrijdingsfeesten maakten de schooltijd die daarna weer begon buitengewoon saai.

Archieven: Verhalen

‘Hij is nooit meer thuisgekomen. Hij was pas 34 jaar.’

Corrie Briedé zit in het portiek van haar huis met een jongen te kletsen als er Duitse vliegtuigen laag over het treinspoor vliegen en beginnen te schieten. Haar broer hangt uit het raam en iedereen denkt dat de vliegtuigen om die reden beginnen te  schieten. Snel moet ze naar boven om vanaf dat moment niet meer naar buiten te mogen. Zo begint de oorlog voor Corrie aan de Lekstraat in Den Haag.

Was u vaak bang tijdens de oorlog?
Vóór de oorlog al. Als ik huiswerk zat te maken, wilde mijn vader altijd de nieuwsberichten luisteren. En dan zat ik zo, met mijn handen op mijn oren, want ik wilde die nieuwsberichten niet horen. Zo eng, ik werd er bang van. Tijdens de oorlog ben ik ook vreselijk angstig geweest. Het meest voor die V2’s. Die hoorde je opgaan als ze waren afgeschoten. We luisterden altijd of de raket doorging. Dan vlogen ze naar Engeland, want daar waren ze voor bestemd. Maar als hij stopte ging de raket tollen in de lucht en kwam hij zo naar beneden. En dan was het maar afwachten waar die bom terechtkwam.

Merkte u op straat dat het oorlog was?
Op een dag gingen mijn vader en ik naar de begraafplaats aan de Kerkhoflaan en zagen we de Duitsers marcheren over straat. Mijn vader stond te schelden. Ik was heel bang dat hij dat te hard deed en dat hij dan werd meegenomen. Je mocht niks, je werd zo opgepakt. Tijdens de oorlog kon ik wel gewoon over straat lopen zoals nu. Ik was nog jong en mij hielden ze nooit aan. Met vriendinnen uit de buurt liep ik dus gewoon naar school op de Hoefkade. Maar als je ouder was, zoals mijn broers, dan moest je onderduiken als er razzia’s waren. Anders werd je meegenomen om in Duitsland te werken. Wij hadden in de kamer twee kasten met een schuifdeur ertussen. In de bodem van die kasten hadden we luikjes gezaagd zodat mijn broers daar konden onderduiken.

Heeft u familieleden verloren tijdens de oorlog?
De nacht na het bombardement op het Bezuidenhout sliepen wij in het huis van mijn broer aan de Weteringkade. Hij had daar zijn eigen groentewinkel, maar wilde er niet blijven wonen met zijn drie kleine kinderen. Hij was bang dat ze de spoorlijnen ook gingen bombarderen. Hij heeft zijn gezin naar een andere plek gebracht en wij zijn in zijn huis gaan slapen om toezicht te houden op de winkel. ’s Nachts kwam er een V2 over, heel laag. Ik dacht dat hij bij ons neer zou komen. Zo bang was ik! Toen hebben we ons aangekleed en buiten zagen we een gewonde brandweerman langslopen. We vroegen waar die V2 was neergekomen en hij zei: ‘Op de Schenkweg’, dat was dus voorbij het spoor. Wij waren gerustgesteld dat ons huis er nog stond. Wel was het raam van mijn vaders kamer kapot, het glas lag in zijn bed. Dus als we thuis waren geweest in plaats van aan de Weteringkade, had mijn vader onder dat glas gelegen.
Mijn oudste broer was brandweerman. Na het bombardement op het Bezuidenhout was hij uitgerukt om te gaan blussen. Hij is nooit meer thuis gekomen. Mijn vader is overal gaan zoeken. Toen bleek dat mijn broer door die V2 was omgekomen. Dat was heel heftig. Hij was pas 34 jaar.

Archieven: Verhalen

‘Wij moesten voor wat reuring zorgen.’

Miep Stoel is 17 en zit op de kweekschool als de oorlog begint. Zij en haar familie moeten hun huis aan de Nieboerweg verlaten door de bouw van de Atlantikwall. Ze mogen hun spullen niet meenemen van de Duitsers, maar het nieuwe huis waar ze intrekken aan de Thorbeckelaan is nog volledig gemeubileerd van de vorige bewoners.

Heeft u de hele oorlog op de Nieboerweg gewoond?
De hele wijk moest ontruimd worden. Het kustgebied moest leeg omdat de Duitsers tegen de Engelsen wilden vechten. Toen zijn wij ook geëvacueerd. Het was verschrikkelijk om het huis te moeten verlaten, want je mocht niets meenemen. We deden het stiekem toch hoor, maar je moest alles achterlaten van de moffen. De kostbaarste dingen hebben we wel meegenomen: schoolboeken en ik denk dat mijn vader schilderijen van oom Simon, Simon de Heer wel heeft meegenomen. De rest van de spullen hebben we onder de grond gestopt. Mijn vader heeft een luik gebouwd en alles begraven. Stapels boeken hadden we. Toen zijn we in een huis aan de Thorbeckelaan gaan wonen. Het nummer weet ik niet meer. Al het meubilair stond daar nog, want het huis was ontruimd door de Duitsers en die mensen moesten alles achterlaten.

Heeft u veel geleden door de hongerwinter?
Ik heb heel erg geboft. In de Appelstraat woonde een gezin en die hadden wat ondergedoken jongens. Daar moesten wat mensen in en uit lopen, omdat de buren anders zouden denken ‘wat gek dat we daar zo’n lawaai horen maar we zien niemand’. We moesten dus voor wat reuring zorgen. Daar ben ik onder anderen ook bij geweest. Het voordeel was dat er ook op één of andere manier eten werd binnen gehaald voor die ondergedoken jongens. En daar mocht ik een beetje van mee-eten.

Wat vond u het moeilijkste tijdens de oorlog?
Ik was verloofd met een medisch student, maar die werd door de moffen meegenomen naar Duitsland, waar hij in ziekenhuizen moest werken. Dat was heel erg. Daar was niets aan te doen, want al zijn Duitse leeftijdgenoten zaten in dienst, waardoor ze in Duitsland een tekort aan medische verzorging hadden. Daarom hebben ze studenten uit Nederland verplicht in Duitsland te werken en hij moest ook. Na de oorlog verbrak hij de verloving.

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder reageerde blij verrast toen ik met een jas vol bloemkolen thuis aanbelde.’

Roel Wuite is in de oorlog nog een kleutertje. Toch heeft hij bijzondere herinneringen aan de oorlog. Hij leert klokkijken van een onderduiker en ziet V2-raketten overvliegen. Roel neemt de kinderen van Oorlog In Mijn Buurt zelfs mee naar de herdenkingsplaat van een V2-inslag op de Indigostraat.

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
Ik weet nog goed dat we in 1943 op hongertocht gingen. In het begin liep ik samen met mijn moeder en zusje vanuit de Vruchtenbuurt helemaal naar Loosduinen. In die tijd waren er vanaf de Thorbeckelaan nog allemaal tuinderijen. Toen ik iets ouder was, liep ik samen met vriendjes langs de sloot. De kwekers vervoerden hun spullen het liefst op bootjes door de sloten. We zagen opeens een boot vol met bloemkolen liggen. Er stond geen tuinder bij. Toen zijn we naar de boot geslopen en hebben we een paar bloemkolen onder onze jassen gestopt. Mijn moeder reageerde blij verrast toen ik met een jas vol bloemkolen thuis aanbelde.

Waarvan werd u bang in de oorlog?
De Duitsers hadden een “Vergeltungswaffen” waarmee ze de Engelsen wilden bombarderen. Dat waren hele moderne wapens, die waren ontworpen en gemaakt in Duitsland. Die werden overal vanaf de kust gelanceerd. De V2 raketten. Nou kwam het regelmatig voor dat die lanceringen mislukten. Op 1 januari 1945, de verjaardag van mijn vader, zaten we ’s ochtends met elkaar bij de kachel. Terwijl we het laatste beetje hout verstookten, hoorden we een V2 opstijgen. Na een aantal seconden begon de raket te sputteren. Toen we buiten een vuurkolom onze kant op zagen komen dacht ik “we zijn er geweest”. Maar op dat moment trok die brandende sigaar nog één keer op. En stortte vervolgens neer in de verte. Later bleek dat hij was ingeslagen op de hoek van de Indigostraat en Kamperfoeliestraat. Daar is nu nog steeds een herdenkingsplaat.

Bent u gevlucht in de oorlog?
In principe hoefden wij niet te vluchten uit Den Haag, tenminste niet omdat we anders opgepakt zouden worden. Omdat mijn ouders eigenlijk vlak voor de oorlog vanuit Friesland naar Den Haag waren verhuisd, woonde de rest van onze familie nog daar. Zeker aan het einde van de oorlog, toen het hier moeilijk was om aan eten te komen, was het prettiger om in Drachten te wonen. Gelukkig konden we met een verhuiswagen van Kalisvaart meereizen naar Drachten. Natuurlijk was er op dat moment geen sprake van een uitgebreide verhuizing, maar omdat het verhuisbedrijf toestemming had van de Duitsers om te mogen rijden, maakten wij hier gretig gebruik van. Alleen vader kon niet mee, omdat de kans dat hij alsnog te werk gesteld zou worden te groot was. De reis was niet zonder spanning en gevaar. Op de Veluwe hielden we een 18-jarige jongen onder dekens verstopt tijdens een grondige controle. Gelukkig kwamen we veilig aan bij onze grootvader. In het huis heb ik leren klokkijken van ‘Oom Jan op zolder’. Na de oorlog bleek oom Jan geen oom te zijn, maar een joodse oud-studiegenoot van mijn opa. In Drachten maakten wij de bevrijding mee.

Archieven: Verhalen

‘Stiekem speelden we toch stukken van Mendelssohn en Mahler.’


Vader en moeder De Jong uit de Sijzenlaan hebben in 1940 negen zoons en drie dochters. Ze wonen naast de kerk. Aan de andere kant van de straat woont een gezin met alleen maar dochters. Dat betekent veel plezier voor de zonen van De Jong, plezier dat ook in de beginjaren van de oorlog blijft bestaan. Het gewone leven gaat ondanks alles door. Midden in de oorlog worden Hollandse niet-joodse jongens opgeroepen om te werken in Duitse fabrieken, van ieder gezin één. Sipke de Jong wordt opgeroepen, maar hij krijgt een vrijstelling.

Waarom hoefde u niet te werken in Duitsland? 
Toen duidelijk werd dat ik me moest melden, adviseerde een vriend van mijn vader dat ik zou auditeren voor het Conservatorium. Ik was destijds student aan de Haagse Kunstacademie en wilde eigenlijk beeldhouwer worden. Van de Duitsers moesten alle Hollandse studenten te werk worden gesteld in Duitsland, maar de Conservatoriumstudenten kregen een vrijstelling. De Duitsers hadden grote waardering voor de muziekkunst.
Op advies van mijn vaders vriend plaatste ik een doosje sigaren op de tafel van de docenten, voordat ik begon te spelen. Mijn vader was grossier in tabak, een bijzonder waardevol goed tijdens de oorlog. Natuurlijk werd ik direct aangenomen, maar wel op voorwaarde dat ik alle lessen zou volgen. Zo werd ik vrijgesteld van tewerkstelling in Duitsland.
Dat mijn vader in sigaren handelde heeft ons ook tijdens de Hongerwinter geholpen. We woonden inmiddels al in Driebergen, als gevolg van de evacuatie uit de Vogelwijk. Hier woonden we met 23 mensen. Mijn ouders hadden jongens in huis genomen die moesten onderduiken, om niet in Duitsland te hoeven werken. In ruil voor sigaren kregen we van boeren voedingsmiddelen, waar we grote pannen soep van maakten. Dit deelden we ook aan anderen uit, die met een pannetje in de hand langskwamen.

Wat herinnert u zich van de Duitse bezetters?
Ik weet nog goed dat ik in 1940 de muziekwinkel aan de Groot Hertoginnelaan uitliep en prachtige muziek hoorde. Het was een colonne van Duitse soldaten die door Den Haag marcheerde. Ze zongen marsliederen, tweestemming, “und wir fahren gegen Engeland.’ Alle omstanders keken boos, maar ik was zo onder de indruk. Zo gedisciplineerd als zij waren, zo muzikaal, met het ritmische geluid van het metaal onder hun laarzen. Ik kwam thuis en zei tegen mijn vader: “Wat ik nóu toch heb gezien, ongelooflijk. Wat een fantastisch volk die Duitsers”. Mijn vader ging er direct tegenin, maar begreep ook dat ik als vijftienjarige jongen nog niet helemaal door had wat er gaande was. Natuurlijk werd ook mij later duidelijk dat de Duitsers de vijand waren.

Wat merkte u van de Jodenvervolging?
Wij hadden een joodse groenteboer die aan huis kwam, in de Sijzenlaan. Op een dag kwam hij afscheid nemen. We begrepen niet waarom. Was hij ziek? Ging hij stoppen? Pas later hoorden we wat er met de joden is gebeurd.
Het was wel duidelijk dat er anti-joodse gevoelens waren. Zo mochten we op het Conservatorium geen stukken van joodse componisten spelen. Stiekem speelden we toch stukken van Mendelssohn en Mahler. Dit waren prachtige stukken om te spelen.

Archieven: Verhalen

‘Boos kwam hij weer boven met een fietspomp in zijn hand, er waren dus wel fietsen!’

Tijdens het uitbreken van oorlog woont Jan Duijvestein samen met zijn 6 broers en zussen en zijn ouders aan de Vliegenvangerlaan 14 in de Vogelwijk. In 1942 wordt de Atlantikwall aangelegd waarvoor de wijk wordt afgebroken. Het gezin verhuist naar de Laan van Nieuw Oosteinde 269 in Voorburg.

Was u als kind wel eens bang tijdens de oorlog?
Op een dag, toen mijn moeder en ik gewoon thuis waren in Voorburg, zagen we door het raam hoe onze straat werd afgesloten. Het bleek om een fietsenrazzia te gaan en Duitse soldaten belden overal aan. Een week daarvoor hadden we ’s avonds nog besloten om onze drie fietsen te verbergen. Twee hadden we er op mijn slaapkamer gezet en de derde op het kantoor van mijn vader op de eerste etage. Mijn moeder dacht dat als ze niet open zou doen, de soldaten wel door zouden lopen. We verstopten ons op de tweede etage en na tien minuten dachten we dat we veilig waren, maar toen hoorden we tot onze grote schrik zware voetstappen op de eerste etage van ons huis. Mijn moeder besloot er op af te gaan en zei tegen mij dat ik in bed moest gaan liggen. Ik bleef alleen in de kamer achter en keek angstig naar de twee fietsen, die nog geen twee meter van me vandaan stonden. De soldaat bleek via het balkon naar binnen geklommen te zijn. Mijn moeder vertelde hem dat zij de hulp was en van haar baas de deur nooit mocht opendoen voor vreemden. Op de vraag of er zich in het huis fietsen bevonden, antwoordde zij van niet. Toch liep de soldaat verschillende kamers in om daarna de kelder in te lopen. Boos kwam hij weer boven met een fietspomp in zijn hand, er waren dus wel fietsen! Maar ook daar wist mijn moeder een antwoord op. De Duitser volgde mijn moeder naar het schuurtje in de achtertuin, waar ze hem wees op een oud kinderfietsje. Zonder verder te groeten liep hij naar de voordeur. Tientallen jaren na de oorlog vertelde mijn moeder dat ze nooit zo bang was geweest.

Hoe was het leven tijdens de Hongerwinter? 
Mijn vader was de eigenaar van een huis in de Carpentierstraat. Hij besloot het huis te verkopen aan een boer in ruil voor voedsel. Er moest gezocht worden naar een boer die betrouwbaar was en ook voor het transport kon zorgen. Hij kwam in contact met een man uit Zoetermeer. Een paar weken later stopte er in het donker een paard en wagen bij ons voor het huis. De wagen leek met suikerbieten geladen, maar eronder lagen zakken tarwe en aardappelen. Met het hele gezin stonden we al klaar om zo snel mogelijk en zonder licht of geluid te maken, de zakken naar binnen te sjouwen.  Een dag of tien later kwam er nog een levering, dit was de laatste. Daarnaast had mijn vader een kennis in Friesland die een groothandel in levensmiddelen had. Deze man stuurde ons zo nu en dan een pakket. Het kwam niet altijd aan omdat het onderweg werd ingepikt. Mijn moeder gebruikte het eten ook om te ruilen. Zo had zij van de dirigent van het Haags Matrozenkoor een paar lakschoenen gekregen in ruil voor voedsel. En die schoenen waren voor mij. Ik droeg ze onder een jas die mijn moeder had gemaakt van een beddendeken.

Archieven: Verhalen

‘Wij konden niet geloven, dat een van onze familieleden bij de Duitsers in dienst was.’

Niet lang nadat de joodse vriendjes van Charles Langeveld één voor één uit de klas en de straat verdwijnen, moeten Charles en zijn ouders hun woning in Scheveningen verlaten. De Atlantikwall wordt gebouwd. Ze verhuizen naar een woning aan de Volkerakstraat in het Bezuidenhout.

Speelde u nog buiten tijdens de oorlog? 
In het begin van de oorlog speelde ik nog buiten in de straat of tijdens het speelkwartier op school. Maar toen al het voedsel op de bon ging, kreeg ik net genoeg binnen om me te concentreren. Ik moest iedere dag op mijn klompen, schoenen had ik toen niet meer, 20 minuten naar mijn school in De Sillestraat lopen. Tussen de middag liep ik terug naar huis om daarna weer terug naar school te lopen. Vier keer op een dag heen en weer lopen was zo vermoeiend, dat ik geen energie meer over had om nog te spelen. Daarnaast moest ik vaak mijn vader helpen om aan spullen te komen. Zo zaten we regelmatig samen langs het spoor om de as die uit de voorbijkomende locomotieven werd gegooid te zeven, op zoek naar kooltjes voor de kachel.

Kende u mensen die zich aansloten bij de Duitsers tijdens de oorlog?
Mijn vader had een broer, oom Tinus, hij was chauffeur voor een directeur van de margarinefabriek. Toen de oorlog begon, raakte hij zijn baan kwijt. Hij heeft zich toen aangemeld bij de Duitsers met de vraag of ze iemand zoals hij konden gebruiken. Dat konden ze zeker en mijn oom werd de chauffeur van Rijkscommissaris Seyss-Inquart. Dat konden wij als familie niet geloven, dat één van onze familieleden in dienst was van de Duitsers.

Waar was u tijdens het bombardement van het Bezuidenhout?
Wij woonden in de Volkerakstraat 10, vlakbij het oude Staatsspoor. Op 3 maart 1945 hoorden we de vliegtuigen in de ochtend overvliegen. Ik stond op het balkon en zag de bommen vallen. Mijn moeder en ik waren samen thuis, mijn vader was op de fiets naar Delft om wat melk en boter te halen bij een boerderij.  Het eerste wat ik deed was naar de keuken rennen om een grote pan te pakken die ik op mijn hoofd zette. En zo stonden we samen met een buurvrouw in het portiek naar het geluid te luisteren van de vallende bommen. Dat geluid kan ik nog horen. We liepen voor de veiligheid naar kennissen aan de Prinsengracht. Toen we aan het einde van de middag terug naar huis gingen, bleken alleen een paar ruiten gesprongen te zijn. Toch, uit angst voor nieuwe bombardementen zijn we vanaf die dag tot het einde van de oorlog bij mijn grootouders in Wassenaar gebleven.

Na het bombardement kregen we een lijst van mijn school waaruit bleek dat zes van mijn klasgenootjes waren omgekomen. En het gekke was dat ik na die vijf oorlogsjaren al zo gewend was geraakt aan geweld, ongelukken en doden dat ik het niet eens als iets vreselijks ervoer.

 

Archieven: Verhalen

‘Die Duitsers stonden daar maar. Wij zijn gewoon doorgelopen.’

Ferd Böcker woont in de oorlog als 10-jarige jongen aan het Wielewaalplein. Naast indrukwekkende verhalen heeft Ferd ook mappen met oude officiële documenten, munten, bonnen, uitzettingsbevelen en zelfs radiomateriaal om zijn verhalen te ondersteunen.

Hoe heeft u het begin van de oorlog ervaren?
Het begon hier op 10 mei 1940 ’s ochtends al rond een uur of 5. Ik herinner mij prachtig weer, een strak blauwe lucht en het geronk van vliegtuigen. Als je uit het raam keek zag je niet alleen de vliegtuigen, maar ook kleine zwarte wolkjes in de lucht. Dat waren ontploffingen van de luchtdoelgranaten die op de vliegtuigen werden afgevuurd. Ik heb zelf nooit gezien dat er raak werd geschoten, maar er zijn er wel een paar neergehaald, zo hoorde ik later. Het luchtdoelgeschut was het enige dat goed voorbereid was in Den Haag. Achter onze buurt stonden allemaal mensen op de duinen te kijken, die vonden dat machtig mooi, maar ze wisten niet hoe gevaarlijk dat was. Mijn ouders vonden dat in ieder geval te gevaarlijk. Wij moesten met gegronde natte papierstroken, de ramen beplakken. Dit was tegen de glassplinters die rond zouden vliegen bij een bominslag.

Bent u weleens aangehouden door Duitse soldaten?
Het gekke is, als kind jonger dan 15 jaar oud hoefde ik me weinig zorgen te maken. We zijn altijd langs Duitse agenten heen gegaan. Samen met een vriend gingen we dan plekken bezoeken waarvan ik achteraf pas denk “dat was niet handig”. Zo zijn we een keertje over het joodse kerkhof geslopen vlak bij het Vredespaleis. Daar konden we namelijk zien dat Huize Kleykamp in brand stond. De ondergrondse had bij de Britten een gericht bombardement aangevraagd. In deze villa had de Duitse bezetter namelijk het centrale bevolkingsregister ondergebracht. Samen zijn we ook vesting Scheveningen ingegaan, wat was afgesloten in februari 1945. Op de Scheveningseweg stonden zwaar bewapende Duitse wachtposten. Omdat we hadden gehoord dat kinderen jonger dan 15 jaar misschien wel doorgang kregen zijn we toch gegaan. Die Duitsers stonden daar maar, wij zijn gewoon doorgelopen. Dat was voor het eerst in drie jaar dat ik de zee weer zag.

Wat is de ergste herinnering die u heeft?
Dat zijn de V2-raketten die in 1944 en 1945 werden afgeschoten. Die krengen werden niet ver hier vandaan gelanceerd. Onder andere bij het Gemeentemuseum vuurden ze die af. Telkens werden ze vanaf een andere locatie afgeschoten. De Engelsen en Amerikanen probeerden ze wel aan te vallen, maar die mobiele installaties werden steeds verplaatst. De lanceringen van V2-raketten mislukten herhaaldelijk. Op nieuwjaarsdag 1945 hebben we er één op afstand zien mis gaan. Die schoot omhoog zoals je ook bij moderne lanceringen ziet, alleen week hij af, slingerde en viel zomaar op een huizenblok bij de Indigostraat en Kamperfoeliestraat. Toen ik op de Waldeck Pyrmontkade in de tuin bezig was zag ik er heel dichtbij één langs komen. Een donderend geluid en ik schat dat die vliegende sigaar, want daar leken ze nog het meest op, na honderd meter begon te zwiepen en daarna kantelde. Toen zat ik wel in de piepzak, ik deed het bijna in mijn broek. Die sloeg uiteindelijk in op de Westduinweg.

Archieven: Verhalen

‘Op het moment dat de stofzuiger ging zuigen, wisten wij dat de soldaten eraan kwamen.’

Als de familie Mesker hun woning in de Kauwlaan niet verlaat in 1943, zal de vader van het gezin gevangen worden genomen. Door een speling van het lot kunnen ze naar een huis in hun eigen wijk verhuizen. Na de oorlog is mevrouw J. Mesker-Dogger weer naar haar huis aan de Kauwlaan verhuisd waar ze nu nog steeds woont.

Heeft u de hele oorlog met uw familie in deze buurt gewoond?
Ik heb het geluk gehad dat ik de hele oorlog in mijn eigen wijk heb kunnen wonen. In 1943 moesten we verhuizen van de Kauwlaan naar de Druivenstraat. Dat is hier een paar straten vandaan. Na de oorlog wilde mijn vader terug naar de Kauwlaan. Ons huis was gebruikt als paardenstal maar verder nog helemaal intact.
Gelukkig hebben ze mijn vader en broer nooit opgepakt om te gaan werken in de Duitse fabrieken. Wij hadden een trucje: wij staken een stofzuiger in het stopcontact. Er was geen elektriciteit maar tijdens de razzia hadden de Duitse soldaten licht nodig en ging het electriciteitsnet aan. Op het moment dat de elektriciteit werd aangezet ging de stofzuiger zuigen en wisten wij dat de soldaten eraan kwamen.
Mijn vader en broer verstopten zich dan snel in de kruipruimte onder de kast in de woonkamer. Het koper verstopten we achter het toilet. Op die manier hebben wij als familie de oorlog in onze buurt samen kunnen overleven.

Had u voldoende eten tijdens de oorlog? Wat vond u toen het lekkerste eten?
In het begin van de oorlog was er voldoende eten. Ik vond suikerbieten en andijvie het lekkerst. Ik weet nog dat ik met een kinderwagen naar Monster ben gelopen om prei en andijvie te kopen. Dat was een tocht van 5 uur. Eenmaal weer thuis was ik gebroken.
Aardappelen waren er bijna niet. Een keer werd ik aangesproken op straat door een man die mijn bontjas van konijnenbont wilde ruilen voor een mud aardappelen. Dat heb ik niet gedaan. Ik vertrouwde die man niet. Hij had waarschijnlijk niet eens aardappelen.
Aan het einde van de oorlog hadden we maar 1,5 sneetje brood over de hele dag. Er werd gezegd dat er brood naar beneden werd gegooid, maar dat voedsel kregen wij niet gelijk in handen. Dat werd eerst opgeslagen en pas later weer verdeeld. Wij moesten dan in lange rijen staan en bonnen ruilen voor brood, schoenen en brandstof. Ik sliep toen erg veel. Ik had geen energie om wat anders te doen. Mijn moeder is toen 30 kilo afgevallen. Maar we hebben het overleefd. Er zijn die winter veel mensen doodgegaan van de honger

Wat deed u om zich te vermaken tijdens de oorlog?
In het begin van de oorlog liep ik in de buurt rond en plukte overal de mooiste bloemen. Toen de Duitsers hun standplaats in onze wijk in namen werd dat te gevaarlijk. Wij hadden een kaart om de wijk in en uit te kunnen via een noodbrug. Om 8 uur ’s avonds moesten we allemaal binnen zijn. Dan maakte ik truien van schapenwol, want dat konden we wel krijgen. Ik was 19 jaar toen de oorlog begon en 24 toen deze is afgelopen. Die jaren heb ik niet kunnen genieten van mijn vrijheid. Maar na de oorlog was er een groot bevrijdingsfeest in de dierentuin en daar ben ik in mijn mooiste jurk naartoe gegaan. Daarna ben ik als vrijwilliger uitgezonden naar Noord-Brabant om kinderen die erg honger hadden geleden, te helpen. Dat waren de mooiste jaren.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892